Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is in de Wet op het primair onderwijs en de Wet op de expertisecentra een bepaling op te nemen waardoor door goed geschoolde docenten ten minste drie uur lichamelijke opvoeding per week wordt gegeven in het basisonderwijs en speciaal onderwijs;
Zo is het dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De Wet op het primair onderwijs wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 3, tweede lid, komt te luiden:
2. Het onderwijs in de onderwijsactiviteit zintuiglijke en lichamelijke oefening kan in afwijking van het eerste lid, onderdeel b, onder 1°, uitsluitend worden gegeven door:
a. degene die beschikt over een in dat onderdeel b, onder 1°, bedoeld getuigschrift waaruit blijkt dat wordt voldaan aan de bekwaamheidseisen voor het geven van lichamelijke opvoeding in het voortgezet onderwijs, of
b. degene die beschikt over een getuigschrift waaruit blijkt dat wordt voldaan aan de bekwaamheidseisen die zijn vastgesteld krachtens artikel 32a, eerste lid, en die onderwijs volgt ter verkrijging van het getuigschrift, bedoeld in onderdeel a, in welk laatste geval betrokkene het onderwijs in deze onderwijsactiviteit mag geven gedurende ten hoogste vier aaneengesloten schooljaren, gerekend vanaf het moment waarop betrokkene het onderwijs ter verkrijging van dit getuigschrift voor de eerste maal volgt.
B
In artikel 9 wordt na het tweede lid een lid ingevoegd, luidende:
2a. Onderwijs in zintuiglijke en lichamelijke oefening als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, wordt gespreid verzorgd over alle schooljaren. Dit onderwijs beslaat in een schooljaar gemiddeld ten minste drie uren per schoolweek. Onder onderwijs in de lichamelijke oefening kan ook zwemles worden begrepen. Artikel 3, tweede lid, is op zwemles niet van toepassing.
De Wet op de expertisecentra wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 3, tweede lid, komt te luiden:
2. Het onderwijs in de onderwijsactiviteit zintuiglijke en lichamelijke oefening kan in afwijking van het eerste lid, onderdeel b, onder 1°, uitsluitend worden gegeven door:
a. degene die beschikt over een in dat onderdeel b, onder 1°, bedoeld getuigschrift waaruit blijkt dat wordt voldaan aan de bekwaamheidseisen voor het geven van lichamelijke opvoeding in het voortgezet onderwijs, of
b. degene die beschikt over een getuigschrift waaruit blijkt dat wordt voldaan aan de bekwaamheidseisen die zijn vastgesteld krachtens artikel 32a, eerste lid, en die onderwijs volgt ter verkrijging van het getuigschrift, bedoeld in onderdeel a, in welk laatste geval betrokkene het onderwijs in deze onderwijsactiviteit mag geven gedurende ten hoogste vier aaneengesloten schooljaren, gerekend vanaf het moment waarop betrokkene het onderwijs ter verkrijging van dit getuigschrift voor de eerste maal volgt.
B
In artikel 13 wordt na het vijfde lid een lid ingevoegd, luidende:
5a. Onderwijs in zintuiglijke en lichamelijke oefening als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, en vijfde lid, onderdelen a en b, wordt gespreid verzorgd over alle schooljaren. Dit onderwijs beslaat in een schooljaar gemiddeld ten minste drie uren per schoolweek. Onder onderwijs in de lichamelijke oefening kan ook zwemles worden begrepen. Artikel 3, tweede lid, is op zwemles niet van toepassing.
Artikel VI van de Wet van 22 februari 2017 tot wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra, de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet educatie en beroepsonderwijs in verband met de invoering van het lerarenregister en het registervoorportaal (Stb. 2017, 85) vervalt.
1. Het onderwijs in de onderwijsactiviteit zintuiglijke en lichamelijke oefening kan in afwijking van artikel 3, tweede lid, van de Wet op het primair onderwijs en artikel 3, tweede lid, van de Wet op de expertisecentra worden gegeven door degene die:
a. beschikt over een getuigschrift als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel b, onder 1°, van de Wet op het primair onderwijs of artikel 3, eerste lid, onderdeel b, onder 1°, van de Wet op de expertisecentra, waaruit blijkt dat wordt voldaan aan de bekwaamheidseisen die zijn vastgesteld krachtens artikel 32a, eerste lid, van de Wet op het primair onderwijs, respectievelijk artikel 32a, eerste lid, van de Wet op de expertisecentra,
b. in het bezit is van het getuigschrift, bedoeld in de Regeling aanvullend getuigschrift zintuigelijke en lichamelijke oefening primair onderwijs, zoals die regeling luidde op de dag voor de datum van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel A, en artikel II, onderdeel A, van deze wet, en die
c. de onderwijsactiviteit zintuigelijke en lichamelijke oefening in het basisonderwijs of het speciaal onderwijs gedurende ten minste gemiddeld één dag per week geeft.
2. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld ter uitvoering van dit artikel.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media,