Gepubliceerd: 17 februari 2016
Indiener(s): Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Piet Hein Donner (CDA)
Onderwerpen: economie ict
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34413-4.html
ID: 34413-4

Nr. 4 ADVIES AFDELING ADVISERING RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT1

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State d.d. 4 februari 2016 en het nader rapport d.d. 17 februari 2016, aangeboden aan de Koning door de Minister van Economische Zaken, mede namens de ministers van Veiligheid en Justitie en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 16 december 2015, no.2015002235, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Economische Zaken, mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Minister van Veiligheid en Justitie, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot wijziging van de Telecommunicatiewet, de Boeken 3 en 6 van het Burgerlijk Wetboek, de Algemene wet bestuursrecht alsmede daarmee samenhangende wijzigingen van andere wetten in verband met de uitvoering van EU-verordening elektronische identiteiten en vertrouwensdiensten (uitvoering EU-verordening elektronische identiteiten en vertrouwensdiensten), met memorie van toelichting.

Het wetsvoorstel geeft uitvoering aan de onderdelen van de EU-verordening elektronische identiteiten en vertrouwensdiensten (hierna: de verordening), die noodzaken tot wetswijziging. De verordening regelt grensoverschrijdend gebruik van elektronische identificatiemiddelen en vertrouwensdiensten tussen EU-lidstaten en zal vanaf 1 juli 2016 rechtstreeks van toepassing zijn.

De Afdeling advisering van de Raad van State adviseert het voorstel naar de Tweede Kamer te zenden, maar acht aanpassing van het voorstel wenselijk. Nu er geen noodzaak bestaat om artikel 12 van de Wet raadgevend referendum (Wrr) op de inwerkingtreding van het voorstel van toepassing te verklaren dient de desbetreffende bepaling uit het voorstel te worden geschrapt.

Het voorgestelde artikel XII regelt inwerkingtreding van het wetsvoorstel op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Daarbij kan de inwerkingtreding voor verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend worden vastgesteld. Het tweede lid van artikel XII bepaalt dat in het inwerkingtredingsbesluit zo nodig toepassing wordt gegeven aan artikel 12 van de Wet raadgevend referendum bij de inwerkingtreding van artikelen of onderdelen van het voorstel van wet die zijn gewijzigd na indiening van het voorstel bij de Tweede Kamer. Een toelichting op het tweede lid van artikel XII ontbreekt.

De Afdeling wijst erop dat op grond van artikel 5, onderdeel e, van de Wrr, geen referendum kan worden gehouden over wetten die uitsluitend strekken tot uitvoering van verdragen of besluiten van volkenrechtelijke organisaties. Uit de memorie van toelichting van de Wrr blijkt dat deze uitzondering mede ziet op wetten die uitvoering geven aan Europese verordeningen. Het wetsvoorstel strekt uitsluitend tot omzetting van de verordening. Daardoor is het voorstel op grond van artikel 5, onderdeel e, niet referendabel en is het niet noodzakelijk om artikel 12 Wrr op de inwerkingtreding van toepassing te verklaren.

Voor zover het tweede lid van artikel XII beoogt te anticiperen op de situatie dat in de parlementaire behandeling onderwerpen aan het wetsvoorstel worden toegevoegd die de verplichte uitvoering van de verordening te buiten gaan, merkt de Afdeling het volgende op. Het uitgangspunt bij implementatie van bindende EU regelgeving is dat in de implementatieregeling geen andere regels worden opgenomen dan voor de implementatie noodzakelijk zijn. Dit uitgangspunt geldt ook voor nota’s van wijziging en amendementen met betrekking tot het wetsvoorstel. In die zin is het niet nodig en niet wenselijk bij voorbaat een regeling op te nemen voor het geval van dit uitgangspunt zou worden afgeweken.

Daarnaast wijst de Afdeling erop dat het opnemen van een bepaling als het tweede lid van artikel XII geen recht doet aan het uitgangspunt van de Wrr dat artikel 12 uitsluitend in uitzonderingsituaties moet worden toegepast. De reden voor toepassing van artikel 12 Wrr zal, blijkens de toelichting op de Wrr, geen andere kunnen zijn dan dat de wet dermate spoedeisend is dat afgeweken moet worden van de algemene inwerkingtredingsprocedure uit de artikelen 8 en 9 Wrr. Deze spoedeisendheid dient in zo’n geval dan ook gemotiveerd te worden. Het voor de zekerheid opnemen van een bepaling die artikel 12 Wrr van toepassing verklaart, voor het geval toepassing ervan in de loop van de parlementaire behandeling wenselijk blijkt, voldoet niet aan dit uitgangspunt.

De Afdeling adviseert op grond van het bovenstaande het tweede lid van artikel XII te schrappen.

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 16 december 2015, nr. 2015002235, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 4 februari 2016, nr. W15.15/0442/IV, bied ik U hierbij aan.

Het laatste lid van het laatste artikel van het wetsvoorstel verklaart artikel 12 van de Wet raadgevend referendum op de inwerkingtreding van het wetsvoorstel van toepassing. De Afdeling wijst er terecht op dat er geen noodzaak bestaat om dit artikellid van toepassing te verklaren, ook niet indien dit zou beogen te anticiperen op de situatie dat in de parlementaire behandeling onderwerpen aan het wetsvoorstel worden toegevoegd die de verplichte uitvoering van de verordening te buiten gaan. Het wetsvoorstel strekt uitsluitend tot omzetting van de verordening, zodat het advies van de Afdeling tot schrappen van het desbetreffende artikellid is overgenomen en verwerkt in het wetsvoorstel.

In onderdeel I van het wetsvoorstel is in artikel 15.1 een wijziging van technische aard aangebracht. De memorie van toelichting is hierop aangepast. Paragraaf 5.8 van het algemeen deel van memorie van toelichting is voorts op het specifieke punt van conformiteitsbeoordelingen aangevuld, onder meer door aan een nieuwe norm voor conformiteitsbeoordelingsinstanties te refereren (paragraaf 5.8). Daarnaast bevat de toelichting op artikel I, onderdeel Q, artikel 18.15b, ter verduidelijking een aanvulling op wat identiteitsverificatie van een natuurlijke persoon bij de afgifte van een gekwalificeerd certificaat in de praktijk betekent. In de artikelsgewijze toelichting is verder de toelichting op artikel II aangevuld door daarin aan te geven dat partijen afspraken kunnen blijven maken over het betrouwbaarheidsniveau van geavanceerde en andere elektronische handtekeningen, uitgezonderd gekwalificeerde elektronische handtekeningen. Tot slot is in de artikelen XII tot en met XIV voorzien in verschillende situaties waarin technische samenloop kan optreden met andere wetsvoorstellen of nog in werking te treden wetten en is de memorie van toelichting daarop aangepast. Het betreft het wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering en de Algemene wet bestuursrecht in verband met vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht (Kamerstukken I en II, 34 059) en verscheidene wetsvoorstellen en nog in werking te treden wetten die de Telecommunicatiewet wijzigen.

De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De vicepresident van de Raad van State,

J.P.H. Donner

Ik moge U verzoeken, mede namens de Minister van Veiligheid en Justitie en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp