Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is om het misleidend gebruik van de naam universiteit en hogeschool alsmede het ten onrechte verlenen en voeren van graden tegen te gaan;
dat het tevens wenselijk is dat ook rechtspersonen voor hoger onderwijs verplicht worden maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef te bevorderen,
en in verband hiermee;
de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, de Wet op het onderwijstoezicht en het Wetboek van Strafrecht te wijzigen;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel f vervalt.
2. Onderdeel g komt te luiden:
een bekostigde instelling, opgenomen in de bijlage van deze wet onder a tot en met i of een rechtspersoon voor hoger onderwijs, tenzij uit deze wet het tegendeel blijkt;
3. Onderdeel m komt te luiden:
een bacheloropleiding of een masteropleiding als bedoeld in artikel 7.3 waarvoor accreditatie is verleend of die een toets nieuwe opleiding met positief gevolg heeft ondergaan, tenzij uit deze wet het tegendeel blijkt;
4. Onderdeel z komt te luiden:
de graad Bachelor of Master met of zonder toevoeging, de graad Associate degree of de graad Doctor, Doctor honoris causa of Doctor of Philosophy;
5. Na onderdeel bb wordt onderdeel cc ingevoegd, luidende:
de titels als bedoeld in artikel 7.20, eerste en tweede lid (ingenieur, afgekort tot ir., meester, afgekort tot mr., doctorandus, afgekort tot drs., ingenieur, afgekort tot ing., baccalaureus, afgekort tot bc.) of de titel als bedoeld in artikel 7.22, tweede en derde lid (doctor, afgekort tot dr.).
B
Het opschrift van artikel 1.1a komt te luiden: Openbare lichamen BES.
C
Artikel 1.2 vervalt.
D
Artikel 1.3, vijfde lid, komt als volgt te luiden:
De instellingen voor hoger onderwijs schenken mede aandacht aan de persoonlijke ontplooiing van hun studenten en de bevordering van hun maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef. De bevordering van maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef houdt ten minste in dat de instellingen, met inbegrip van degenen die hen formeel of informeel vertegenwoordigen, zich onthouden van discriminatoire gedragingen en uitlatingen. De instellingen richten zich in het kader van hun werkzaamheden op het gebied van het onderwijs wat betreft Nederlandstalige studenten mede op de bevordering van de uitdrukkingsvaardigheid in het Nederlands.
E
In artikel 1.6 wordt na «instellingen» ingevoegd: voor hoger onderwijs en aan de academische ziekenhuizen.
F
Het opschrift van Paragraaf 2a, van Titel 2 van Hoofdstuk 1, komt te luiden: Graadverlening postinitiële masteropleidingen
G
Het opschrift van artikel 1.12a komt te luiden: Graadverlening postinitiële masteropleidingen door rechtspersonen voor hoger onderwijs
H
Na artikel 1.12a wordt een artikel ingevoegd, luidende:
I
Artikel 1.18 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «van een in artikel 1.2, onder a, b en d, bedoelde instelling» vervangen door: van een instelling voor hoger onderwijs en een instelling als bedoeld in artikel 1.5.
2. In het tweede lid wordt: «bedoeld in artikel 1.2, onderdeel d» vervangen door: bedoeld in artikel 1.5.
3. In het derde lid wordt «van een in artikel 1.2, onder a en b bedoelde instelling» vervangen door: van een instelling voor hoger onderwijs.
J
Na artikel 1.21 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:
1. Het voeren van de naam universiteit is voorbehouden aan de instellingen voor hoger onderwijs die zijn opgenomen in de bijlage van deze wet onder a, b, h en i, de universiteiten, bedoeld in artikel 18.75, derde lid en de transnationale Universiteit Limburg. Onder het voeren van de naam universiteit wordt tevens verstaan het voeren van deze naam in samenstellingen, met uitzondering van «volksuniversiteit», alsmede het voeren van de naam universiteit in vertalingen.
2. In afwijking van het eerste lid, mag een instelling voor hoger onderwijs die in Nederland is gevestigd als nevenvestiging van een buitenlandse universiteit, de naam universiteit voeren, indien de instelling:
a. haar hoofdvestiging heeft in een land dat behoort tot de Europese Economische Ruimte; en
b. in het land van hoofdvestiging als universiteit is gevestigd conform de daar geldende onderwijs- en vestigingsregels, daar het recht heeft graden te verlenen, waaronder de graad Doctor of Doctor of Philosophy en ook in Nederland toegang tot promotie biedt; en
c. op haar website duidelijk kenbaar maakt in welk land de hoofdvestiging is, welke graden op grond van welke opleidingen worden verleend en op grond van welke regeling een graad wordt verleend, met dien verstande dat de instelling deze gegevens, bij afwezigheid van een website, anderszins kenbaar maakt aan aanstaande studenten; en
d. op ieder getuigschrift dat wordt verstrekt ten bewijze dat een graad is behaald, de naam van de instelling vermeldt en de regeling op grond waarvan de graad wordt verleend.
3. De bewijslast dat is voldaan aan de voorwaarden van het tweede lid, rust op de instelling.
4. Onze Minister kan besluiten dat nevenvestigingen van buitenlandse instellingen die hun hoofdvestiging buiten de Europese Economische Ruimte hebben, zich hier universiteit mogen noemen indien zij voldoen aan bij ministeriële regeling vast te leggen criteria. Het tweede en derde lid zijn hierop van overeenkomstige toepassing.
5. In afwijking van het eerste lid, mag de naam universiteit worden gevoerd door een persoon of rechtspersoon die geen graden verleent, noch in het vooruitzicht stelt en die geen betaling vraagt voor onderwijs of certificaten.
1. Het voeren van de naam hogeschool is voorbehouden aan de instellingen voor hoger onderwijs die zijn opgenomen in de bijlage van deze wet onder g, en aan rechtspersonen voor hoger onderwijs. Onder het voeren van de naam hogeschool wordt tevens het voeren van deze naam in samenstellingen verstaan, met uitzondering van «volkshogeschool», alsmede het voeren van de naam hogeschool in vertalingen. In afwijking van artikel 1.22, eerste lid, wordt de naam hogeschool in het Engels aangeduid met «university of applied sciences» dan wel, bij hogescholen die opleiden tot een bepaald beroepsprofiel, «university» met daarachter het vakgebied.
2. In afwijking van het eerste lid, mag een onderwijsinstelling die in Nederland is gevestigd als nevenvestiging van een buitenlandse instelling, de naam hogeschool voeren indien de instelling:
a. haar hoofdvestiging heeft in een land dat behoort tot de Europese Economische Ruimte; en
b. in het land van hoofdvestiging als instelling voor hoger onderwijs is gevestigd conform de daar geldende onderwijs- en vestigingsregels en daar het recht heeft graden te verlenen; en
c. op haar website duidelijk kenbaar maakt in welk land de hoofdvestiging is, welke graden op grond van welke opleidingen worden verleend en op grond van welke regeling een graad wordt verleend, met dien verstande dat de instelling deze gegevens, bij afwezigheid van een website, anderszins kenbaar maakt aan aanstaande studenten; en
d. op ieder getuigschrift dat wordt verstrekt ten bewijze dat een graad is behaald, de naam van de instelling vermeldt en de regeling op grond waarvan de graad wordt verleend.
3. De bewijslast dat is voldaan aan de voorwaarden van het tweede lid, rust op de instelling.
4. Onze Minister kan besluiten dat nevenvestigingen van buitenlandse instellingen die hun hoofdvestiging buiten de Europese Economische Ruimte hebben, zich hier hogeschool mogen noemen indien zij voldoen aan bij ministeriële regeling vast te leggen criteria. Het tweede en derde lid zijn hierop van overeenkomstige toepassing.
5. In afwijking van het eerste lid, mag de naam hogeschool worden gevoerd door een persoon of rechtspersoon die geen graden verleent, noch in het vooruitzicht stelt en die geen betaling vraagt voor onderwijs of certificaten.
K
In artikel 5a.3 wordt de zinsnede «, bedoeld in artikel 1.2, onderdelen a en b,» vervangen door: voor hoger onderwijs.
L
In artikel 5a.15 wordt na «graad» ingevoegd: als bedoeld in artikel 7.10a of 7.10b.
M
Artikel 6.9 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid van artikel 6.9, wordt na «graden» ingevoegd: als bedoeld in artikel 7.10a of 7.10b.
2. In het derde lid wordt de zinsnede «de naleving van artikel 1.12, tweede en derde lid» vervangen door: de naleving van de artikelen 1.3, vijfde lid, en 1.12, tweede lid en derde lid.
N
Artikel 6.10 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt de zinsnede: «de naleving van artikel 1.12, tweede en derde lid» vervangen door: de naleving van de artikelen 1.3, vijfde lid, en 1.12, tweede en derde lid.
2. In het tweede lid van artikel 6.10, wordt «en dat de registratie in het Centraal register opleidingen hoger onderwijs, bedoeld in artikel 6.13, wordt beëindigd» vervangen door: dat de registratie in het Centraal register opleidingen hoger onderwijs, bedoeld in artikel 6.13, wordt beëindigd en dat de instelling niet meer het recht heeft zich universiteit te noemen, als bedoeld in artikel 1.22, eerste lid, dan wel hogeschool als bedoeld in artikel 1.23, eerste lid.
O
Artikel 6.13 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel x van het vierde lid komt als volgt te luiden:
x. de graad en de toevoeging ingevolge artikel 7.10a.
2. In het vijfde lid, onderdeel b, wordt «onderdelen b tot en met g, m, n, o, q en w» vervangen door: onderdelen b tot en met g, m, n, o, q, w en x.
P
Artikel 7.11, tweede lid, onder a en d, komt als volgt te luiden:
a. de naam van de instelling en welke opleiding het betreft, zoals vermeld in het register, bedoeld in artikel 6.13,
d. welke graad is verleend, in overeenstemming met de opleidingsgegevens in het Centraal register opleidingen hoger onderwijs, en
Q
In het tweede lid van artikel 7.12, wordt na «graad» ingevoegd: als bedoeld in artikel 7.10a of 7.10b.
R
In het eerste lid van artikel 7.15, vervalt «en» aan het eind van onderdeel d, en wordt na «e. de opleidingsnamen,» ingevoegd: en f. de graden die aan de opleidingen zijn verbonden,.
S
Artikel 7.23 komt als volgt te luiden:
1. Degene aan wie op grond van een examen aan een niet in Nederland gevestigde instelling voor hoger onderwijs een graad is verleend en die gerechtigd is die graad in het desbetreffende land in de eigen naamsvermelding tot uitdrukking te brengen, is eveneens gerechtigd die graad in Nederland in de eigen naamsvermelding tot uitdrukking te brengen op dezelfde wijze als in het desbetreffende land.
2. Degene aan wie op grond van een examen in Nederland een graad is verleend na het volgen van een opleiding die is geaccrediteerd door een niet in Nederland gevestigde accreditatieorganisatie, is gerechtigd die graad in de eigen naamsvermelding tot uitdrukking te brengen op dezelfde wijze als in het land waar de accreditatieorganisatie is gevestigd.
3. Onze Minister kan aan degene aan wie op grond van een examen aan een niet in Nederland gevestigde instelling voor hoger onderwijs een graad is verleend, toestaan om in Nederland in plaats van die graad een van de titels, genoemd in artikel 7.20, in de eigen naamsvermelding tot uitdrukking te brengen, indien de opleiding op grond waarvan de graad is verleend, naar het oordeel van Onze Minister ten minste gelijkwaardig is aan een overeenkomstige Nederlandse opleiding. Deze bepaling is van overeenkomstige toepassing indien het een graad betreft als bedoeld in het tweede lid.
4. Onze Minister kan bij ministeriële regeling opleidingen en examens van niet in Nederland gevestigde instellingen voor hoger onderwijs aanwijzen, waarvan degenen aan wie op grond daarvan een graad is verleend, tevens gerechtigd zijn in plaats van die graad in Nederland een van de titels, genoemd in artikel 7.20, te voeren. In de ministeriële regeling wordt bepaald in welke gevallen welke titel mag worden gevoerd.
5. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder «het verlenen van een graad» mede begrepen het verkrijgen van een titel.
T
Onder vernummering van artikel 7.23a tot 7.23 b wordt na artikel 7.23 een artikel ingevoegd, luidende:
1. Degene aan wie door een niet in Nederland gevestigde universiteit de graad Doctor of «Doctor of Philosophy» is verleend op grond van een promotie of de graad Doctor honoris causa wegens zeer uitstekende verdiensten, en die gerechtigd is op grond daarvan die graad in het desbetreffende land in de eigen naamsvermelding tot uitdrukking te brengen, is eveneens gerechtigd die graad in Nederland in de eigen naamsvermelding tot uitdrukking te brengen op dezelfde wijze als in het desbetreffende land.
2. Degene aan wie aan een universiteit, die in Nederland is gevestigd als nevenvestiging van een buitenlandse universiteit, de graad Doctor of «Doctor of Philosophy» is verleend op grond van een promotie of de graad Doctor honoris causa wegens zeer uitstekende verdiensten, is gerechtigd die graad in de eigen naamsvermelding tot uitdrukking te brengen op dezelfde wijze als in het land waar de hoofdvestiging van de desbetreffende universiteit is.
3. Onze Minister kan toestaan aan degene aan wie aan een niet in Nederland gevestigde universiteit de graad Doctor of «Doctor of Philosophy» is verleend op grond van een promotie of de graad Doctor honoris causa wegens zeer uitstekende verdiensten, om in Nederland in plaats van die graad de titel doctor in de eigen naamsvermelding tot uitdrukking te brengen. Deze bepaling is van overeenkomstige toepassing indien het een graad betreft als bedoeld in het tweede lid.
4. Onze Minister kan bij ministeriële regeling niet in Nederland gevestigde universiteiten aanwijzen, waarvan degene aan wie aan die universiteit de graad Doctor of «Doctor of Philosophy» is verleend, tevens gerechtigd is in plaats van die graad in Nederland de titel doctor te voeren.
5. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder «het verlenen van een graad» mede begrepen het verkrijgen van een titel.
U
Artikel 7.45a wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste, zevende en achtste lid wordt na «bachelorgraad», «mastergraad» en «bachelor- en mastergraad» ingevoegd: als bedoeld in artikel 7.10a.
2. Onder vernummering van de leden 3 tot en met 8 tot 2 tot en met 7 vervalt het tweede lid.
3. In het nieuwe derde, vierde en vijfde lid wordt «in het eerste, tweede en derde lid» telkens vervangen door: in het eerste en tweede lid.
V
In artikel 7.45b, eerste, tweede en vierde lid, wordt «in artikel 7.45a, eerste, tweede en derde lid» telkens vervangen door: in artikel 7.45a, eerste en tweede lid.
W
In artikel 7.46, eerste en vierde lid wordt «in artikel 7.45a, eerste, tweede, derde en zesde lid» telkens vervangen door: in artikel 7.45a, eerste, tweede en zesde lid.
X
Artikel 7.48, zevende lid, vervalt.
Y
In artikel 7.57a, derde lid, onder e, wordt de zinsnede «bedoeld in artikel 1.2, onderdeel a, en de levensbeschouwelijke universiteiten, bedoeld in artikel 1.2, onderdeel c» vervangen door: bedoeld in artikel 1.8.
Z
In artikel 9.55, eerste lid, wordt de zinsnede «, een universiteit, bedoeld in artikel 1.2, onder a of b of door de Open universiteit,» vervangen door: een universiteit als bedoeld in artikel 1.22, eerste lid.
AA
In artikel 15.1, eerste lid, wordt de zinsnede «een instelling als bedoeld in artikel 1.2, onder a, c of d» vervangen door: een instelling als bedoeld in artikel 1.4, 1.5 of 1.8.
AB
Artikel 15.6 vervalt.
AC
Artikel 15.7 wordt vernummerd tot 15.6 en komt als volgt te luiden:
AD
Artikel 15.7 komt als volgt te luiden:
1. Het is verboden graden te verlenen, tenzij:
a. op grond van artikel 5a.9 een accreditatiebesluit van kracht is voor de opleiding waaraan de graad is verbonden, of
b. op grond van artikel 5a.11 het besluit van kracht is dat de opleiding waaraan de graad is verbonden een toets nieuwe opleiding met positief gevolg heeft ondergaan, of
c. toepassing is gegeven aan artikel 5a.12, eerste, vierde, vijfde of zesde lid, of artikel 5a.15, of
d. de graad wordt verleend op grond van een buitenlandse wettelijke regeling en zowel bij het aantrekken van studenten als bij de graadverlening kenbaar is gemaakt tot welke graad de opleiding leidt en op grond van welke buitenlandse regeling de graad wordt verleend.
2. Het is verboden titels, genoemd in de artikelen 7.20, 7.22, tweede lid, en 7a.5, te verlenen.
3. Onze Minister kan een bestuurlijke boete opleggen aan degene die in strijd met het eerste of tweede lid handelt.
AE
Na artikel 15.7 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:
Onze Minister kan een bestuurlijke boete opleggen aan de natuurlijke persoon of rechtspersoon die handelt in strijd met artikel 1.22, 1.23 of 7.15.
De bestuurlijke boete die op grond van artikel 15.7 en artikel 15.8 kan worden opgelegd, bedraagt ten hoogste het bedrag dat is vastgesteld voor de zesde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, respectievelijk artikel 27, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht BES of, indien dat meer is, ten hoogste 10% van de omzet van de onderneming, onderscheidenlijk, indien de overtreding door een ondernemersvereniging is begaan, van de gezamenlijke omzet van de ondernemingen die van de vereniging deel uitmaken, in het boekjaar voorafgaande aan de beschikking waarin de bestuurlijke boete wordt opgelegd.
De Wet op het onderwijstoezicht wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 3, derde lid, onder e, komt als volgt te luiden:
e. de bestuurlijke boete op te leggen, bedoeld in artikel 27 van de Leerplichtwet 1969 en in artikel 15.7 tot en met 15.9 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek; of
Het Wetboek van Strafrecht wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 435, derde lid, komt als volgt te luiden:
hij die zonder daartoe gerechtigd te zijn de titel van advocaat of gerechtsdeurwaarder voert, dan wel een titel of graad in de zin van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;
Indien het op 6 februari 2014 ingediende voorstel van wet van de leden Bisschop, Van Meenen en Rog tot wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet primair onderwijs BES, de Wet op de expertisecentra, de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet voortgezet onderwijs BES en de Wet op het onderwijstoezicht in verband met een doeltreffender regeling van het onderwijstoezicht (Kamerstukken II 2014/15, 33 862), tot wet is verheven, en artikel VI, onderdeel B van die wet eerder in werking is getreden dan, onderscheidenlijk op dezelfde datum in werking treedt als artikel II van deze wet, wordt artikel II van deze wet als volgt gewijzigd:
In de aanhef wordt «Artikel 3, derde lid, onder e» vervangen door: Artikel 3, tweede lid, onder e.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,