Ontvangen 15 september 2016
De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:
In artikel I, onderdeel D, wordt «discriminatoire gedragingen en uitlatingen» vervangen door: gedragingen en uitlatingen die in strijd zijn met de openbare orde.
Maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef en rechtsstatelijkheid vormen de centrale uitgangspunten van de motie die ten grondslag ligt aan het wetsvoorstel (Kamerstukken II, 33 750-VIII, nr. 124). Het voorstel kiest in plaats van rechtsstatelijkheid echter het criterium van discriminatoire uitlatingen en gedragingen. Met dit amendement wil ondergetekende in lijn met bovengenoemde motie juist expliciet in de wet verankeren dat gedragingen en uitlatingen die in strijd zijn met de openbare orde onacceptabel zijn. Van instellingen voor hoger onderwijs mag immers verwacht worden dat zij loyaal zijn aan de democratische rechtsorde.
Met dit amendement wordt geenszins getornd aan de vrijheid om onderzoek te doen naar en uitlatingen te doen over de democratische rechtsorde. Die academische vrijheid blijft ongemoeid. De vrijheid van meningsuiting is echter niet onbegrensd. Op grond van de wet zijn beperkingen mogelijk. Bij het beperken van de vrijheid van instellingen wordt in dit amendement aangesloten bij de strijdigheid met de openbare orde die in het Burgerlijk wetboek is verankerd (2:20 BW). Daarin staat de bescherming van algemeen aanvaarde grondvesten van ons rechtsstelsel centraal, zoals het gebruik van geweld tegen degenen met wier opvattingen men het niet eens is of verboden discriminatie. Volgens de indiener is daarom bijvoorbeeld geen ruimte voor het betuigen van sympathie met islamitisch terrorisme of de oproep om rechtssystemen toe te passen die niet passen in de democratische rechtsorde.
Bisschop