Ontvangen 17 juni 2016
Met belangstelling heb ik kennis genomen van de opmerkingen en vragen van de leden van de fracties van de VVD, de PvdA, de SP, het CDA en D66 over het wetsvoorstel tot wijziging van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek ter uitvoering van Richtlijn 2014/95/EU van het Europees parlement en de Raad van 22 oktober 2014 tot wijziging van richtlijn 2013/34/EU met betrekking tot de bekendmaking van niet-financiële informatie en informatie inzake diversiteit door bepaalde grote ondernemingen en groepen (PbEU 2014, L 330) (hierna: de richtlijn) en de nadere uitwerking in twee algemene maatregelen van bestuur. De vragen van genoemde fracties beantwoord ik als volgt.
Daarbij zal ik aanvangen met de vragen van de leden van de CDA-fractie naar de toegevoegde waarde van het wetsvoorstel. Zij vragen of de Europese Unie haar wetgevende bevoegdheid beter op belangrijkere dossiers zou kunnen inzetten.
De Europese Commissie heeft op 16 april 2013 het voorstel voor de richtlijn uitgebracht. In het BNC-fiche over het richtlijnvoorstel heeft het kabinet onderstreept dat de bekendmaking van niet-financiële informatie kan bijdragen aan maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) en kan voorzien in een behoefte van stakeholders. Een Europese regeling hiervoor heeft voordelen omdat deze zorgt voor een gelijk speelveld voor ondernemingen. Ook kunnen Nederlandse stakeholders hierdoor kennis nemen van het MVO-beleid van buitenlandse ondernemingen, iets dat Nederland niet zelf kan regelen. Wel heeft het kabinet zich kritisch uitgesproken over het deel van de richtlijn dat ziet op de bekendmaking van het diversiteitsbeleid. Lidstaten kunnen maatregelen om diversiteit te stimuleren beter zelf nemen zodat zij rekening kunnen houden met hun nationale omstandigheden (zie voor het BNC-fiche Kamerstukken II 2012/13, 22 112, nr. 1624). Nederland heeft daarom bij de stemming van de Raad over de richtlijn een verklaring afgelegd waarin is opgenomen dat de verplichting tot bekendmaking van het diversiteitsbeleid niet in overeenstemming is met het beginsel van subsidiariteit, zoals neergelegd in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (http://data.consilium.europa.eu/doc/document/ST-13265–2014-ADD-1/nl/pdf).
De leden van de CDA-fractie vragen hoe de richtlijn past in het Betere Regelgeving plan van Eurocommissaris Timmermans en of hierover contact dient te worden opgenomen met de Eurocommissaris.
Ten tijde van de bekendmaking van het richtlijnvoorstel was Eurocommissaris Timmermans nog niet in functie. Het richtlijnvoorstel ging vergezeld van een effectbeoordeling waarin aandacht is besteed aan de aard van de problemen die door de Europese Commissie zijn gesignaleerd, de doelstellingen van het richtlijnvoorstel, de verschillende beleidsopties en een analyse van de belangrijkste effecten van de voorgestelde maatregelen, waaronder de lasten voor het bedrijfsleven. Al deze aspecten zijn meegenomen bij de appreciatie van het voorstel. Het kabinet heeft in het BNC-fiche aangegeven met name te letten op de flexibiliteit die besloten ligt in het voorstel zodat ondernemingen bij de rapportage rekening kunnen houden met de aard en omvang van de activiteiten van hun onderneming. Ook de administratieve lasten voor ondernemingen zijn als aandachtspunt aangemerkt. De Nederlandse positie zoals weergegeven in het BNC-fiche heeft als uitgangspunt gediend voor de onderhandelingen over het voorstel en heeft ertoe geleid dat Nederland kon instemmen met het eindresultaat van de onderhandelingen. De vaste commissie voor Economische Zaken van de Tweede Kamer heeft tijdens de procedurevergadering van dinsdag 11 juni 2013 besloten het BNC-fiche te agenderen voor het schriftelijk overleg op 16 juli 2013 over de Informele Concurrentieraad van 22 en 23 juli 2013. Er zijn in dat kader geen vragen over het fiche gesteld (Kamerstukken II 2012/13, 21 501-30, nr. 315).
De leden van de VVD-fractie stellen dat de ongeclausuleerde uitbreiding van de verplichting om niet-financiële informatie op te nemen in het bestuursverslag een vergroting van de lasten betekent voor de rechtspersonen die onder de reikwijdte van de richtlijnverplichting vallen. Zij zijn voorshands niet overtuigd van de meerwaarde van de richtlijnverplichting en vragen de regering hier nader op in te gaan.
De verplichting om een niet-financiële verklaring op te stellen geldt voor grote organisaties van openbaar belang. Dat zijn – kortgezegd – beursvennootschappen, banken en verzekeraars met meer dan 500 werknemers en een balanstotaal van meer dan € 20 miljoen of een netto-omzet van meer dan € 40 miljoen. Er is geen sprake van een ongeclausuleerde uitbreiding van verplichtingen voor deze rechtspersonen. De richtlijn geeft aan waarop de niet-financiële verklaring ten minste betrekking moet hebben en geeft daarmee ruimte om voor de verslaggeving aan te sluiten bij de specifieke omstandigheden van de rapporterende rechtspersoon. Zo zullen voor een internationaal opererend beursgenoteerd exportbedrijf andere maatschappelijke aspecten van ondernemen van belang zijn dan voor een bank die zich met name richt op de Nederlandse markt. Voorts hoeft de informatie uitsluitend te worden verschaft indien dit noodzakelijk is voor een goed begrip van de ontwikkeling, de resultaten en de positie van de rechtspersoon en de effecten van zijn activiteiten. Verder bevat de richtlijn een «pas toe of leg uit»-regeling, op basis waarvan de rechtspersoon uitleg dient te geven indien hij geen beleid heeft voor de onderwerpen die in de richtlijn worden genoemd. Mijns inziens biedt de richtlijn de mogelijkheid aan rechtspersonen om te rapporteren over de zaken die voor hen daadwerkelijk van belang zijn. Hierdoor kunnen de lasten die samengaan met de rapportageverplichting ook beperkt blijven. Dit waren belangrijke uitgangspunten voor de Nederlandse inzet tijdens de onderhandelingen over de richtlijn.
Ik onderschrijf het belang van MVO. De rapportageplicht zorgt ervoor dat bedrijven hiermee actief aan de slag gaan en dat dit inzichtelijk wordt voor het publiek. Zoals hierboven aangegeven zorgt een Europese regeling voor een gelijk speelveld voor Europese ondernemingen die onder de richtlijnverplichting vallen en voor de mogelijkheid voor (buitenlandse) stakeholders om kennis te nemen van het MVO-beleid van deze ondernemingen.
Verder vragen de leden van de VVD-fractie of de reeds bestaande verplichtingen omtrent de op te nemen informatie in het bestuursverslag problemen in de praktijk opleveren en wat dan exact kan worden verwacht van de voorgestelde nieuwe verplichting.
Op grond van artikel 2:391 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is een grote rechtspersoon reeds verplicht om in de analyse in het bestuursverslag van de toestand van de rechtspersoon op de balansdatum, zijn ontwikkeling gedurende het boekjaar en de resultaten, ook niet-financiële prestatie-indicatoren, met inbegrip van milieu en personeelsaangelegenheden te betrekken indien dit noodzakelijk is voor een goed begrip van de ontwikkeling, de resultaten of de positie van de rechtspersoon. Ik heb niet vernomen dat deze verplichting in de praktijk problemen oplevert. Het voorschrift is gebaseerd op EU-regelgeving (artikel 19 van de richtlijn jaarrekening 2013/34/EU dat artikel 46 van de vierde richtlijn 78/660/EEG heeft vervangen1) en is toegelicht in de Kamerstukken bij het wetsvoorstel ter uitvoering van deze richtlijnverplichting (Kamerstukken II 2003/04, 29 737, nr. 3). Ook kan in de praktijk gebruik worden gemaakt van de Handreiking voor Maatschappelijke verslaggeving van de Raad voor de Jaarverslaggeving, die aanbevelingen bevat over maatschappelijke aspecten waaraan in de verslaggeving aandacht kan worden besteed (http://www.rjnet.nl/Publicaties/Richtlijnen/Handreiking-MVO/). Overigens zal deze verplichting vervallen voor grote rechtspersonen die tevens organisaties van openbaar belang met meer dan 500 werknemers zijn en daarom conform de richtlijn een niet-financiële verklaring openbaar maken.
Ten slotte vragen de leden van de VVD-fractie hoe de richtlijn in andere EU-lidstaten is uitgevoerd en of er daar reeds ervaring is opgedaan met de voorgestelde nieuwe verplichting.
De richtlijn dient uiterlijk op 6 december 2016 in nationale wetgeving te zijn omgezet. Navraag leert dat in Duitsland is geconsulteerd over een ontwerpuitvoeringsregeling. Hierin is onder andere voorgesteld gebruik te maken van de lidstaatopties op basis waarvan bedrijven de niet-financiële informatie in een afzonderlijk verslag kunnen publiceren en op basis waarvan zij informatie betreffende ophanden zijnde ontwikkelingen of zaken waarover wordt onderhandeld die ernstige schade zou toebrengen aan de commerciële positie van de onderneming, in uitzonderlijke gevallen achterwege kunnen laten. In het ontwerp wordt geen gebruik gemaakt van de lidstaatoptie om controle van de niet-financiële informatie door een onafhankelijke verlener van assurancediensten verplicht te stellen. De volgende stap zal indiening van een wetsvoorstel bij het parlement zijn. In het VK heeft tot 15 april 2016 een publieke consultatie plaatsgevonden over de uitvoering van de richtlijn. In het consultatiedocument wordt onder meer gevraagd naar voor- en nadelen van het gebruik van de lidstaatopties. De reacties worden nu geanalyseerd. In Frankrijk is de richtlijn evenmin al omgezet. Frankrijk kent al een aantal jaren een verplichting om te rapporteren over MVO voor beursvennootschappen en grote vennootschappen. Verwacht wordt dat de omzetting van de richtlijn slechts tot beperkte wijzigingen van de bestaande regels zal leiden. In Denemarken is de richtlijn al wel omgezet, op 1 januari 2016. Denemarken heeft onder andere gebruik gemaakt van de lidstaatoptie om de niet-financiële informatie in een afzonderlijk verslag te publiceren. Denemarken heeft geen gebruik gemaakt van de lidstaatoptie over het achterwege laten van informatie die ernstige schade zou toebrengen aan de commerciële positie van de onderneming. De accountant dient in Denemarken naast de aanwezigheidstoets te toetsen of de niet-financiële informatie verenigbaar is met de informatie die is verkregen bij de controle van de jaarrekening.
De leden van de PvdA-fractie vragen waarom in het ontwerpbesluit bekendmaking niet-financiële informatie is gekozen om gebruik te maken van de optie om vrijstelling te verlenen van de verplichting om de niet-financiële informatie in het bestuursverslag op te nemen. De leden stellen dat dit de toegankelijkheid van de informatie niet ten goede komt en niet aansluit bij de beweging naar integrated reporting. Wanneer de informatie is opgenomen in het bestuursverslag kunnen investeerders en consumenten op een transparante en toegankelijke manier beoordelen hoe ondernemingen omgaan met de niet-financiële onderwerpen en hoe de positie of resultaten van de onderneming daardoor worden geraakt. Zij vragen hoe de regering daar tegenaan kijkt.
De richtlijn biedt lidstaten de mogelijkheid om toe te staan dat de niet-financiële informatie in een afzonderlijk verslag wordt opgenomen (artikel 19a lid 4). In het ontwerpbesluit is voorgesteld om gebruik te maken van de lidstaatoptie om ondernemingen flexibiliteit te bieden bij de wijze waarop ze informatie bekend maken. Ik heb echter wel sympathie voor de genoemde voordelen wanneer zowel de financiële als de niet-financiële informatie in hetzelfde verslag te vinden is. Dit kan behulpzaam zijn voor het vormen van een oordeel over de verschillende aspecten van ondernemen die van belang zijn voor de langetermijndoelstelling van de onderneming. Het waarborgt tevens de overzichtelijkheid voor de gebruikers van de informatie. Ook wordt op die wijze aangesloten bij de reeds bestaande verplichting in het BW voor grote rechtspersonen om in het bestuursverslag melding te maken van niet-financiële prestatie-indicatoren, zoals hierboven beschreven. Ook in verschillende consultatiereacties wordt de voorkeur uitgesproken voor het opnemen van de niet-financiële informatie in het bestuursverslag. Ik zal daarom de bepalingen over het afzonderlijke verslag in het ontwerpbesluit bekendmaking niet-financiële informatie schrappen. Voor de volledigheid wijs ik erop dat dit niet in de weg staat dat ondernemingen tevens een (meer uitgebreid) apart verslag publiceren, zolang de door de richtlijn voorgeschreven informatie in het bestuursverslag te vinden is.
De trend naar integrated reporting erken en onderschrijf ik. Bij integrated reporting wordt financiële en niet-financiële informatie op een geïntegreerde en samenhangende wijze gepresenteerd. Deze wijze van verslaggeving kan voorzien in een behoefte van gebruikers om beter inzicht te krijgen in de lange termijn waardecreatie van de onderneming. Het is een wijze van verslaggeving die nog in ontwikkeling is. Een beperkt aantal vennootschappen past integrated reporting thans op vrijwillige basis toe. Integrated reporting gaat verder dan het vermelden van MVO-informatie in het bestuursverslag zoals door de richtlijn wordt voorgeschreven. Ik wacht de ontwikkelingen af.
De leden van de PvdA-fractie vragen ook naar het voorstel om in het ontwerpbesluit bekendmaking niet-financiële informatie geen gebruik te maken van de lidstaatoptie om ondernemingen te verplichten de verklaring grondiger te laten beoordelen dan het aanwezigheidsonderzoek van de accountant. Zij vragen hoe dit voorstel zich verhoudt tot de onderzoeksverplichting voor accountants om materiële onjuistheden in het bestuursverslag te signaleren en daarover te rapporteren.
Voor de wijze waarop de niet-financiële informatie wordt getoetst door de accountant is in het ontwerpbesluit aangesloten bij de richtlijn. De richtlijn schrijft voor dat de accountant moet nagaan of de niet-financiële informatie is verstrekt (aanwezigheidstoets, artikel 19a lid 5). Eenzelfde accountantsonderzoek vindt plaats ten aanzien van de verklaring inzake corporate governance met uitzondering van de onderdelen die zien op de informatie over het beheers- en controlesysteem van de vennootschap rond het proces van financiële verslaggeving en de informatie ingevolge het Besluit artikel 10 overnamerichtlijn. De aanwezigheidstoets voor niet-financiële informatie is een beperktere toets dan die voor de rest van het bestuursverslag is voorgeschreven in artikel 34 leden 1 en 2 van de richtlijn jaarrekening. De accountant dient bij de controle van de jaarrekening na te gaan of het bestuursverslag conform de wettelijke vereisten is opgesteld en met de jaarrekening verenigbaar is. Ook dient de accountant te onderzoeken of er, in het licht van de tijdens het onderzoek van de jaarrekening verkregen kennis en begrip omtrent de rechtspersoon en zijn omgeving, materiële onjuistheden in het bestuursverslag zijn opgenomen (vgl. artikel 2:393 lid 3 BW). Deze voorschriften zijn niet van toepassing met betrekking tot de niet-financiële informatie van artikel 19a van de richtlijn (zie artikel 34 lid 3 richtlijn jaarrekening).
De richtlijn kent verder een lidstaatoptie om voor te schrijven dat de niet-financiële informatie wordt gecontroleerd door een onafhankelijke verlener van assurancediensten (artikel 19a lid 6). Deze controle staat los van de controle van de jaarrekening. De onafhankelijk dienstverlener kan een accountant zijn, maar ook een andere specialist. Voor het geven van een dergelijke «assurance» wordt de juistheid en toereikendheid van de niet-financiële informatie vastgesteld door de dienstverlener. De opdrachtgever en de dienstverlener zullen daartoe van tevoren afspraken maken over de mate van zekerheid die kan worden verschaft over de betrouwbaarheid van de niet-financiële informatie die door de onderneming is verschaft. Het verplicht stellen van deze controle kan veel lasten meebrengen voor het bedrijfsleven. Ik zie op dit moment geen aanleiding om een dergelijke controle voor te schrijven. Het is aan de rechtspersoon zelf om te beoordelen of hieraan behoefte is.
De leden van de PvdA-fractie vragen naar de toezegging aan het Kamerlid Nijboer om de verantwoordelijkheidsverdeling voor de continuïteit van de onderneming tussen enerzijds de raad van bestuur en de raad van commissarissen en anderzijds de accountant in wetgeving te definiëren.
Ik veronderstel dat de leden refereren aan het Algemeen Overleg van de vaste commissie voor Financiën met de Minister van Financiën van 13 november 2014. Het lid Nijboer heeft tijdens dat overleg gevraagd of wettelijk geregeld dient te worden dat het bestuur in het bestuursverslag mededeling doet van de risico’s voor de continuïteit van de organisatie en de afzonderlijke verklaring van de accountant over deze bestuursmededeling. Dit sluit aan bij een voorstel uit het rapport «In het publiek belang» van de Koninklijke Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA). De NBA heeft aangekondigd hier nader onderzoek naar te willen verrichten en heeft in dat kader reeds een consultatiedocument uitgebracht en een rondetafelbijeenkomst gehouden. Nadat de NBA zijn analyse over dit onderwerp heeft afgerond, zal ik met de Minister van Financiën bezien of er aanleiding is tot aanpassing van wetgeving. Daarbij zal rekening worden gehouden met de Europese verslaggevingsverplichtingen die sinds eind 2014 in het jaarrekeningenrecht zijn doorgevoerd alsmede met de uitkomsten van de herziening van de Nederlandse corporate governance code, die geldt voor beursvennootschappen. De Monitoring Commissie Corporate Governance Code (monitoring commissie) heeft een consultatiedocument gepubliceerd waarop geïnteresseerden tot en met 6 april 2016 konden reageren. De monitoring commissie zal met behulp van de reacties uit de consultatiefase een herziene code vaststellen.
De leden van de D66-fractie vragen of kennis is genomen van de aandachtspunten die door de Autoriteit Financiële Markten (AFM) en de NBA zijn geformuleerd, met name wat betreft de accountantscontrole.
Ik heb kennis genomen van de reacties van de AFM en de NBA op de consultatie over de ontwerpbesluiten ter uitvoering van de richtlijn. De AFM en NBA pleiten er voor om geen gebruik te maken van de lidstaatoptie om toe te staan dat de niet-financiële informatie via een apart verslag of via de website bekend wordt gemaakt. Zoals hierboven vermeld, in antwoord op een vraag van de leden van de PvdA-fractie, zal ik het ontwerpbesluit bekendmaking niet-financiële informatie in deze zin aanpassen.
De AFM vraagt tevens om de aanwezigheidstoets van de niet-financiële informatie door de accountant uit te breiden met een toets van de verenigbaarheid van de niet-financiële informatie met de jaarrekening en (de rest van) het bestuursverslag. De NBA vraagt waarom de niet-financiële informatie niet onderhevig is aan de verenigbaarheidstoets van de accountant. Ook in andere consultatiereacties wordt aandacht gevraagd voor de rol van de accountant. De AFM stelt voor om mee te denken over hoe kan worden geregeld dat de informatie op meer dan alleen aanwezigheid wordt gecontroleerd door de accountant. Ik wil van dat aanbod vooralsnog geen gebruik maken omdat ik wat betreft de toetsing van de niet-financiële informatie door de accountant wil aansluiten bij de richtlijn. Deze schrijft een aanwezigheidstoets voor en bepaalt dat de toets of het bestuursverslag conform de wettelijk vereisten is opgesteld en verenigbaar is met de jaarrekening niet van toepassing is met betrekking tot de niet-financiële informatie. Ik verwijs ook naar het antwoord op een gelijksoortige vraag van de leden van de PvdA-fractie.
De NBA geeft in overweging om de niet-financiële informatie te laten controleren door een onafhankelijke verlener van assurancediensten. Ik heb hierboven aangegeven dat een dergelijke controle waarschijnlijk veel extra lasten meebrengt en ik op dit moment geen noodzaak zie om deze verplicht te stellen.
Verder vraagt de NBA hoe het aanwezigheidsonderzoek zich verhoudt tot de verplichting voor de accountant om materiële onjuistheden in het bestuursverslag te signaleren en daarover te rapporteren. Op grond van artikel 34 lid 2 van de richtlijn jaarrekening dient de accountant te onderzoeken of er, in het licht van de tijdens de controle verkregen kennis en begrip omtrent de rechtspersoon en zijn omgeving, materiële onjuistheden in het bestuursverslag zijn vastgesteld. In het derde lid van artikel 34 van de richtlijn jaarrekening wordt dit voorschrift niet van toepassing verklaard met betrekking tot de niet-financiële informatie van artikel 19a van de richtlijn. Dat betekent dat de accountant voor niet-financiële informatie kan volstaan met de aanwezigheidstoets.
Ook wijst de NBA op het Algemeen Overleg van de vaste commissie voor Financiën met de Minister van Financiën van 13 november 2014 wat betreft de verdeling van de verantwoordelijkheden tussen de accountant en het bestuur en de raad van commissarissen. De NBA pleit voor aanpassing van de Nederlandse corporate governance code door het in de code opnemen van principes op grond waarvan de vennootschap in het bestuursverslag een verklaring moet opnemen over de waarborging van de continuïteit en door aanscherping van de voorschriften over de inhoud van het verslag van de commissarissen. Zoals hierboven aangegeven, in antwoord op een vraag van de leden van de PvdA-fractie, zal ik met de Minister van Financiën bezien of er aanleiding is tot aanpassing van wetgeving ten aanzien van de mededelingen die moeten worden gedaan in het bestuursverslag, nadat de NBA zijn analyse over dit onderwerp heeft afgerond. De aandachtspunten inzake de aanpassing van de code zijn met name relevant voor de monitoring commissie die met de herziening van de code bezig is.
De NBA vraagt ten slotte naar de verhouding van de verplichting tot bekendmaking van het diversiteitsbeleid ten opzichte van de wetgeving over een evenwichtige vertegenwoordiging van mannen en vrouwen in topfuncties voor grote NV’s en BV’s.
Omdat deze vraag ook wordt gesteld door de leden van de PvdA-fractie onder deel 3 van deze nota over diversiteitsbeleid, zal daar op dit punt worden ingegaan.
De leden van de fractie van D66 geven aan dat voor financiële informatie geldt dat de accountant controleert of die informatie strookt met de jaarrekening en of deze geen onjuistheden bevat. Zij vragen of het klopt dat er in de conceptregeling niet voor wordt gekozen ook op de niet-financiële informatie een controle te laten uitvoeren. Zij vragen of dit afbreuk doet aan de zekerheid die beleggers en maatschappelijk belanghebbenden aan het bestuursverslag en de controle mogen ontlenen. De leden vragen een reactie op de wens van de Vereniging van Effectenbezitters (VEB) en Eumedion om de niet-financiële informatie in het bestuursverslag te laten controleren door een accountant. Zij vragen om aan te geven waarom een controle niet nodig of wenselijk is.
In de ontwerpregeling wordt, conform de richtlijn, een toets door de accountant op de aanwezigheid van de niet-financiële informatie voorgeschreven. Deze toets is volgens de richtlijn voldoende. Ik verwijs naar het antwoord op een eerdere vraag van de PvdA-fractie.
De leden van de VVD-fractie vragen wat de verplichting omvat voor bepaalde grote ondernemingen en groepen om een beschrijving te geven van het diversiteitsbeleid dat zij voeren met betrekking tot het bestuur en de raad van commissarissen. Zij vragen tot welk niveau het gevoerde diversiteitsbeleid moet worden weergegeven en waartoe de informatie dient.
De verplichting omtrent de bekendmaking van het diversiteitsbeleid geldt voor grote beursvennootschappen. Beursvennootschappen worden in het jaarrekeningenrecht als «groot» aangemerkt indien zij aan twee van de drie volgende vereisten voldoen: een balanstotaal van meer dan € 20 miljoen; een netto-omzet van meer dan € 40 miljoen; een gemiddeld aantal werknemers over het boekjaar van meer dan 250. Beursvennootschappen zijn verplicht om in hun verklaring inzake corporate governance mededeling te doen over het diversiteitsbeleid met betrekking tot de samenstelling van het bestuur en de raad van commissarissen. De vennootschap vermeldt daarbij de doelstellingen van het beleid, alsmede de wijze waarop het beleid is uitgevoerd en de resultaten daarvan in het afgelopen boekjaar. Indien de vennootschap geen diversiteitsbeleid heeft, moet de vennootschap dit uitleggen. Het gaat om het diversiteitsbeleid voor de vennootschapsorganen: bestuur en raad van commissarissen. De verplichting heeft geen betrekking op leidinggevenden in andere bestuurslagen.
In overweging 18 van de richtlijn is weergegeven dat wordt beoogd om door transparantie van het diversiteitsbeleid het fenomeen van groepsdenken, waarbij de leden van het bestuur en de raad van commissarissen er gelijklopende meningen op na houden, te doorbreken om zo een daadwerkelijke vorm van toezicht op het bestuur en een succesvolle governance van de onderneming te bevorderen.
De leden van de VVD-fractie vragen hoe ondernemingen op de gegeven informatie kunnen worden afgerekend.
De beschrijving van het diversiteitsbeleid, of de verklaring waarom er geen beleid is, dient te worden opgenomen in de verklaring inzake corporate governance in het bestuursverslag. De accountant dient na te gaan of het diversiteitsbeleid is opgenomen, dan wel een uitleg is opgenomen waarom er geen beleid is (artikel 20 lid 3 van de richtlijn jaarrekening). Indien de accountant merkt dat deze informatie ontbreekt, zal hij het bestuur daarop kunnen aanspreken en deze constatering betrekken bij zijn verklaring. Het bestuursverslag wordt aan de aandeelhouders voorgelegd en de aandeelhouders kunnen tijdens de aandeelhoudersvergadering waarin zij stemmen over de vaststelling van de jaarrekening, de inhoud van het bestuursverslag aan de orde stellen. Op grond van artikel 2:447 e.v. BW kunnen belanghebbenden, zoals aandeelhouders of de ondernemingsraad, in een civielrechtelijke procedure aan de Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam verzoeken om een bevel te geven aan de beursvennootschap om het bestuursverslag overeenkomstig de wettelijke voorschriften in te richten. De AFM houdt ingevolge de Wet toezicht financiële verslaggeving toezicht op de toepassing van financiële verslaggevingsvoorschriften door beursvennootschappen. De AFM kan in dat verband toetsen of de vermelding over het diversiteitsbeleid in de verklaring inzake corporate governance in het bestuursverslag is opgenomen en of de inhoud van deze mededeling consistent is met de inhoud van de rest van het bestuursverslag en van andere openbare informatie. Ook heeft de AFM bevoegdheden om de Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam te verzoeken om beursgenoteerde vennootschappen te bevelen nadere toelichtingen te verschaffen.
Ten slotte vragen de leden van de fractie van de VVD naar de voor- en nadelen van een controlerende taak van de accountant van de niet-financiële informatie in het bestuursverslag. Zij stellen dat door gebruikers van jaarrekeningen wordt aangegeven dat zij graag een controlerende taak voor de accountant zouden zien op de inhoud van de niet-financiële informatie in het bestuursverslag.
Voor de niet-financiële informatie geldt een aanwezigheidstoets door de accountant. Deze is beperkter dan de toets van de rest van het bestuursverslag die de accountant verricht in het kader van de opdracht om de jaarrekening te controleren. Wanneer deze laatste toets zou worden voorgeschreven, zou dat betekenen dat de accountant de niet-financiële informatie ook zou toetsen op verenigbaarheid met de jaarrekening en materiële onjuistheden in het licht van de informatie die hij bij de jaarrekeningcontrole onder ogen krijgt. De richtlijn bepaalt dat een aanwezigheidstoets volstaat. Zie ook het antwoord op de vraag van de leden van de fractie van de PvdA over de accountantstoets van de niet-financiële informatie in deel 3 van deze nota.
De leden van de PvdA-fractie vragen waarom in het ontwerpbesluit bekendmaking diversiteitsbeleid niet wordt gekozen om ondernemingen te verplichten de informatie over het diversiteitsbeleid op te nemen in het bestuursverslag.
Ik begrijp de vraag van de leden van de PvdA-fractie zo dat zij willen weten of het toepassingsbereik wat betreft de verplichting om het diversiteitsbeleid bekend te maken, wordt uitgebreid van grote beursvennootschappen naar alle ondernemingen. De richtlijn kent de verplichting om een beschrijving te geven van het diversiteitsbeleid voor het bestuur en de raad van commissarissen alleen voor grote beursvennootschappen. Een beursvennootschap wordt in het jaarrekeningenrecht als groot beschouwd indien deze voldoet aan twee van de drie volgende vereisten: een balanstotaal van meer dan € 20 miljoen; een netto-omzet van meer dan € 40 miljoen; een gemiddeld aantal werknemers over het boekjaar van meer dan 250. Beursvennootschappen die niet als «groot» in het jaarrekeningenrecht worden beschouwd (dus een kleiner balanstotaal, minder netto-omzet of minder werknemers hebben) of rechtspersonen die geen beursvennootschap zijn, worden niet door de richtlijnverplichting geraakt. Het ontwerpbesluit bekendmaking diversiteitsbeleid sluit aan bij de voorschriften in de richtlijn.
Ook vragen de leden van de PvdA-fractie hoe de richtlijn zich verhoudt tot het streefcijfer van ten minste 30% vrouwen in het bestuur en de raad van commissarissen en de herziening van de Nederlandse corporate governance code.
Op 23 maart 2016 is bij uw Kamer ingediend het wetsvoorstel tot wijziging van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek in verband met het voortzetten van het streefcijfer voor een evenwichtige verdeling van de zetels van het bestuur en de raad van commissarissen van grote naamloze en besloten vennootschappen (Kamerstukken 34 435). De zetels in het bestuur en de raad van commissarissen van grote naamloze vennootschappen en grote besloten vennootschappen zijn evenwichtig verdeeld indien ten minste 30% van de zetels door vrouwen en ten minste 30% van de zetels door mannen wordt bezet. Wanneer de zetels niet evenwichtig zijn verdeeld, licht de onderneming dit in het bestuursverslag toe. De bepalingen omtrent het wettelijk streefcijfer kunnen worden gezien als een nadere invulling van het diversiteitsbeleid op grond van de richtlijn ten aanzien van het element geslacht. Het diversiteitsbeleid op grond van de richtlijn is tegelijkertijd breder, want kan ook betrekking hebben op leeftijd en achtergrond inzake opleiding en beroepservaring.
In het consultatiedocument voor de herziening van de Nederlandse corporate governance code, heeft de monitoring commissie wat betreft diversiteit aansluiting gezocht bij de richtlijn en stelt daarom voor om in de code op te nemen dat in de corporate governance verklaring de doelstellingen van het diversiteitsbeleid worden toegelicht, alsmede de wijze waarop het diversiteitsbeleid is uitgevoerd en wat de resultaten van de uitvoering van het diversiteitsbeleid in het afgelopen boekjaar zijn geweest (http://www.commissiecorporategovernance.nl/?page=2791).
De leden van de CDA-fractie vragen naar de verwachte effecten van de voorgestelde verplichtingen op de beleidsterreinen milieu, sociale en personeelsaangelegenheden, eerbiediging van mensenrechten en bestrijding van corruptie en omkoping voor de betreffende organisaties in Nederland.
Verwacht wordt dat de verplichting tot het bekendmaken van een niet-financiële verklaring leidt tot meer beschikbare informatie, dat meer bedrijven zullen rapporteren en dat de kwaliteit van de bekendgemaakte informatie verbetert. De verplichting zal tot gevolg hebben dat bedrijven meer bewust worden van de effecten die bedrijven hebben op deze thema’s en dat deze niet-financiële zaken ook effecten kunnen hebben op de financiële resultaten van bedrijven. Dit kan ervoor zorgen dat zij zich meer inzetten voor MVO.
De leden van de CDA-fractie vragen naar de gevolgen voor de organisaties wanneer zij niet aan de verplichting voldoen en hoe andere lidstaten hiermee om zullen gaan. Ook vragen zij wat hierover is afgesproken in Brussel.
In antwoord op een vraag hierboven van de leden van de VVD-fractie is aangegeven dat er voor de Nederlandse handhaving van de richtlijnverplichting een rol is voor de aandeelhouders, de accountant en de AFM. Deze civielrechtelijke handhaving sluit aan bij de wijze waarop alle verplichtingen omtrent de jaarrekening en het bestuursverslag worden gehandhaafd. De richtlijn laat lidstaten de ruimte om zelf te kiezen op welke wijze de voorschriften worden gehandhaafd. In andere lidstaten kan gekozen worden voor een ander regime. Zo is men in het VK voornemens om de mogelijkheid in te voeren om een bestuurder te beboeten wanneer de verplichtingen niet zijn nagekomen. In Frankrijk kunnen belanghebbenden de rechter vragen om de rechtspersoon te bevelen de niet-financiële informatie te verschaffen. In Denemarken kan een verzoek worden gedaan bij de Danish Business Authority om bedrijven te verplichten in de toekomst te voldoen aan de verslaggevingsverplichtingen. Indien daaraan niet wordt voldaan kan een boete worden opgelegd. De Nederlandse voorstellen lopen hiermee niet uit de pas.
De leden van de CDA-fractie verwijzen naar de praktijkevaluatie van de rapportageverplichting in de Uitvoeringswet richtlijn jaarrekening (Kamerstukken II 2014/15, 34 176) en vragen of hieraan een voorbeeld kan worden genomen en kan worden aangesloten op onderhavig wetsvoorstel.
De richtlijn kent een eigen evaluatiebepaling wat betreft de verplichting tot de bekendmaking van niet-financiële informatie en diversiteitsbeleid. In artikel 3 van de richtlijn is opgenomen dat de Europese Commissie uiterlijk op 6 december 2018 een evaluatie bekend maakt over de tenuitvoerlegging van de richtlijn. Daarin zal de Commissie met name aandacht moeten besteden aan de doeltreffendheid van de richtlijn.
De leden van de SP-fractie vragen waarom pas in 2018 voor het eerst verslag wordt gedaan over de niet-financiële informatie.
In artikel 4 van de richtlijn is opgenomen dat de lidstaten bepalen dat de uitvoeringsvoorschriften van toepassing zijn op het boekjaar dat aanvangt op 1 januari 2017 of gedurende het kalenderjaar 2017. Dit voorschrift is overgenomen in de ontwerpuitvoeringsregelingen. Omdat pas na afloop van het boekjaar de jaarrekening en het bestuursverslag worden opgemaakt, zal er eerst verslag worden gedaan over de niet-financiële informatie met betrekking tot het boekjaar 2017 in 2018.
De leden van de CDA-fractie vragen of de regering het belang van het meten van effectiviteit van de voorgestelde maatregelen deelt, dit ook bezien in het licht van de administratieve lasten die met de richtlijnverplichting gepaard gaan. Zij vragen hoe daar vorm aan wordt gegeven.
Het rapporteren over niet-financiële informatie heeft tot doel de transparantie over, de samenhang en de vergelijkbaarheid van de niet-financiële informatie in de Europese Unie te verbeteren. Ik deel uw mening dat het belangrijk is om te weten of de voorgestelde maatregelen het gewenste effect sorteren. Op grond van artikel 3 van de richtlijn zal de Europese Commissie de richtlijn evalueren en uiterlijk op 6 december 2018 verslag uitbrengen. Ik wacht de uitkomsten van die evaluatie met belangstelling af.
De leden van de VVD-fractie vragen naar de uitwerking van de voorschriften omtrent de niet-financiële verklaring in een algemene maatregel van bestuur (amvb).
De verplichtingen tot het bekend maken van een niet-financiële verklaring en van het diversiteitsbeleid worden uitgewerkt in twee amvb’s. De grondslag voor de amvb over het diversiteitsbeleid staat in artikel 2:391 lid 5 BW. Dit artikellid bevat een grondslag om nadere voorschriften te stellen omtrent de inhoud van het bestuursverslag, in het bijzonder ten aanzien van de verklaring inzake corporate governance. Deze grondslag vormt de basis voor het Besluit van 23 december 2004 tot vaststelling van nadere voorschriften omtrent de inhoud van het jaarverslag (Stb. 2004, 747) waarin de voorschriften omtrent de verklaring inzake corporate governance zijn uitgewerkt. Het wetsvoorstel breidt deze grondslag uit zodat bij amvb ook nadere voorschriften kunnen worden gesteld over de niet-financiële verklaring. Op grond van artikel 2:391 lid 6 BW geldt in beginsel een voorhangprocedure voor krachtens artikel 2:391 lid 5 BW vast te stellen amvb’s. Ingevolge artikel 1:8 van de Algemene wet bestuursrecht geldt deze voorhangprocedure echter niet wanneer het gaat om amvb’s ter uitvoering EU-wetgeving, zoals hier het geval is.
De leden van de VVD-fractie vragen of de amvb voorgelegd zal worden aan het parlement door middel van een «lichte» voorhangprocedure. Ook vragen zij op welke termijn een dergelijke amvb kan worden verwacht. De leden van de D66-fractie vragen of het ontwerpbesluit bekendmaking niet-financiële informatie en het ontwerpbesluit bekendmaking diversiteitsbeleid aan de Kamer worden gestuurd.
Er is van 11 november 2015 tot 18 januari 2016 via www.internetconsultatie.nl geconsulteerd over de twee ontwerp-amvb’s ter uitvoering van de richtlijn. Ik heb deze ontwerpbesluiten bij de nota naar aanleiding van het verslag gevoegd zodat uw Kamer er kennis van kan nemen2.
Voor de volledigheid merk ik op dat dit de oorspronkelijke consultatieversies betreft en er dus nog geen wijzigingen in de ontwerpregelingen zijn doorgevoerd naar aanleiding van onder meer de consultatie. De regelingen kunnen aan de ministerraad worden voorgelegd ten behoeve van de adviesaanvraag bij de afdeling Advies van de Raad van State wanneer uw Kamer heeft ingestemd met voorliggend wetsvoorstel.
De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur