Kamerstuk 34379-6

Nota naar aanleiding van het verslag

Dossier: Wijziging van de Telecommunicatiewet ter uitvoering van de netneutraliteitsverordening

Gepubliceerd: 24 maart 2016
Indiener(s): Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD)
Onderwerpen: economie ict
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34379-6.html
ID: 34379-6

Nr. 6 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 24 maart 2016

Met belangstelling heb ik kennis genomen van de vragen van de vaste commissie van Economische Zaken. Ik ben de leden van de verschillende fracties erkentelijk voor hun inbreng.

Voordat ik inga op de gestelde vragen wil ik in verband met de vragen naar de interpretatie van (begrippen uit) de verordening een opmerking te maken over de ruimte die ik heb om hier uitspraken over te doen. Toepassing en interpretatie is op grond van de verordening opgedragen aan de in de verordening bedoelde nationale regelgevende instanties. In het wetsvoorstel wordt de Autoriteit Consument en Markt (ACM) aangewezen als nationale regelgevende instantie. De interpretatie van bepalingen in de verordening is daarmee aan de ACM en in hoogste instantie aan het Hof van Justitie van de Europese Unie. Een door de regering bij de behandeling van dit wetsvoorstel gegeven uitleg van bepalingen uit de verordening is dan ook niet bindend. Ik moet om die reden terughoudend zijn in het uitleggen van bepalingen van de verordening. Alleen voor het ter uitvoering van de verordening vaststellen van algemeen verbindende voorschriften (op grond van artikel 5, eerste lid, van de verordening) wordt de Minister van Economische Zaken aangewezen als nationale regelgevende instantie. Het wetsvoorstel biedt in artikel 7.4a, tweede lid, van de Telecommunicatiewet een basis om deze algemeen verbindende voorschriften vast te stellen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur.

Zoals bekend heeft het kabinet zich tot het uiterste ingespannen om een expliciet verbod op prijsdiscriminatie in de verordening op te laten nemen, zoals dat ook in de Nederlandse netneutraliteitsbepaling is opgenomen. Dit is niet gelukt, en om die reden heeft het kabinet tegen de verordening gestemd. Nadere bestudering van de tekst van de verordening heeft echter tot de conclusie geleid dat hoewel een expliciet verbod ontbreekt, de algemene regels in artikel 3, tweede en derde lid, prijsdiscriminatie niet toestaan. Ik acht het voor de rechtszekerheid wenselijk om te verduidelijken dat ook onder de verordening geen enkele vorm van prijsdiscriminatie is toegestaan. Omdat het verbod op prijsdiscriminatie tot nu toe op wettelijk niveau is gesteld, en er geen wezenlijk belang is om dit onderwerp op lager niveau te regelen, wordt hiervoor geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid regels te stellen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur. In plaats daarvan wordt bij de nota van wijziging waarmee deze nota naar aanleiding van het verslag vergezeld gaat, het verbod op prijsdiscriminatie in het huidige derde lid van artikel 7.4a van de wet behouden. De nota van wijziging bevat daarnaast technische correcties in andere onderdelen van de Telecommunicatiewet, die onvoldoende omvang hebben om een los wetsvoorstel te rechtvaardigen, maar waarvan het wel wenselijk is dat deze op korte termijn worden doorgevoerd.

In het Algemeen Overleg over de Telecomraad van 9 december 2015 heb ik toegezegd uw Kamer nader te informeren over de gevolgen van de netneutraliteitsverordening voor de Nederlandse situatie en de handhaving daarvan door de ACM. Ik vertrouw erop dat ik met deze nota naar aanleiding van het verslag tevens gestand doe aan deze toezegging.

1. Aanleiding en inhoud wetsvoorstel

De leden van de VVD-fractie vroegen om een toelichting op het in artikel 4, derde lid, van de verordening bedoelde gecertificeerde toezichtsmechanisme voor het vaststellen van tekortschietende prestaties bij de levering van de internettoegangsdienst, en op welke basis en termijn de certificaten voor deze mechanismen worden afgegeven door de Autoriteit Consument en Markt (ACM).

Het bedoelde toezichtsmechanisme moet de eindgebruiker in staat stellen om aan te aantonen dat sprake is van een voortdurende of regelmatig voorkomende significante discrepantie tussen de werkelijke prestaties van de internettoegangsdienst en de contractueel afgesproken prestaties. Uitgangspunt is dat er een of meer meetmethodes tot stand komen waarmee op objectieve wijze de prestaties van de internettoegangsdienst bij een bepaalde eindgebruiker kunnen worden gemeten. Op grond van artikel 4, vierde lid, van de verordening zal de ACM als nationale regelgevende instantie een toezichtmechanisme moeten certificeren. BEREC (Body of European Regulators for Electronic Communications) zal de criteria voor certificering van toezichtsmechanismen naar verwachting opnemen in de richtsnoeren die zij op grond van artikel 5, derde lid, van de verordening uiterlijk op 30 augustus 2016 zal vaststellen. De verwachting is dat de ACM de richtsnoeren van BEREC op dit punt zal afwachten. Een gecertificeerd toezichtsmechanisme kan vervolgens door partijen in de markt worden aangeboden aan eindgebruikers die het vermoeden hebben dat de levering van hun internettoegangsdienst niet voldoet aan de in het contract met de internetaanbieder afgesproken snelheid of andere parameters. De bepaling in de verordening op grond waarvan door een gecertificeerd toezichtsmechanisme vastgestelde discrepanties worden aangemerkt als een tekortkoming in de nakoming is overigens alleen van toepassing op contracten die zijn gesloten of hernieuwd vanaf 29 november 2015.

De leden van de VVD-fractie vroegen of deze gecertificeerde mechanismen beschikbaar of inzichtelijk zijn voor de consument in geval van vermoedelijke significante discrepantie.

De ACM zal op haar website bekendmaken welke toezichtsmechanismen door haar gecertificeerd zijn. Eindgebruikers zullen daarnaast informatie over het gecertificeerde toezichtsmechanisme kunnen vinden via het loket ConsuWijzer en bij partijen die het gecertificeerde toezichtmechanisme aanbieden.

De leden van de VVD-fractie vroegen tevens naar het bewijsmateriaal dat de consument dient te overleggen bij een vermoedelijke significante discrepantie en hoe dit in de praktijk zal moeten werken.

Volledigheidshalve wordt allereerst opgemerkt dat deze regeling geldt voor alle eindgebruikers en niet alleen voor consumenten. Ook zakelijke eindgebruikers genieten deze bescherming. Als met het gecertificeerde toezichtmechanisme is vastgesteld dat er sprake is van een voortdurende of regelmatig voorkomende significante discrepantie tussen het geleverde en de contractueel afgesproken prestaties van de internettoegangsdienst dan vormt dit het bewijsmateriaal voor eindgebruikers om een tekortkoming in de nakoming aan te tonen. Dit bewijsmateriaal kan worden gebruikt in de klachtenprocedure die aanbieders van internettoegangsdiensten dienen in te voeren op grond van artikel 4, tweede lid, van de verordening. Hierin is bepaald dat aanbieders transparante, eenvoudige en efficiënte procedures dienen in te voeren voor klachten van eindgebruikers over hetgeen is bepaald in artikel 3 en artikel 4, eerste lid, van de verordening. Daarnaast kan het bewijsmateriaal worden gebruikt in een procedure bij de geschillencommissie bedoeld in artikel 12.1 van de Telecommunicatiewet en in een procedure bij de civiele rechter.

De leden van de VVD-fractie vroegen naar de definitie van gespecialiseerde diensten en enkele voorbeelden, en de relatie tussen gespecialiseerde diensten en internettoegangsdiensten.

In de verordening wordt de term gespecialiseerde diensten niet gebruikt, maar wordt beschreven dat er «andere diensten naast internettoegangsdiensten» zijn die aan eindgebruikers mogen worden aangeboden. De verordening bevat geen definitie van het begrip «andere diensten». Het enige dat duidelijk is, is dat het om elektronische communicatiediensten moet gaan die niet een internettoegangsdienst zijn. Deze andere diensten worden vaak aangeduid met de term gespecialiseerde diensten. Gemakshalve hanteer ik in deze nota naar aanleiding van het verslag de term gespecialiseerde dienst in plaats van «andere diensten».

Een gespecialiseerde dienst en een internettoegangsdienst hebben gemeen dat ze beide beslag leggen op de capaciteit van het netwerk waarover ze geleverd worden. Omdat beide diensten veel capaciteit kunnen vergen kan dit bij netwerken met een beperkte capaciteit er toe leiden dat de kwaliteit van de internettoegangsdienst (aanzienlijk) vermindert door het bieden van de gespecialiseerde dienst. Aan het aanbieden van gespecialiseerde diensten worden daarom in de verordening voorwaarden gesteld. Meer in het bijzonder wordt in artikel 3, vijfde lid, van de verordening bepaald dat andere diensten die geoptimaliseerd zijn voor specifieke inhoud, toepassingen of diensten of een combinatie daarvan, alleen zijn toegestaan als de optimalisatie nodig is om te voldoen aan kwaliteitsvereisten voor inhoud, toepassingen of diensten voor een specifiek kwaliteitsniveau. Een andere voorwaarde is dat gespecialiseerde diensten uitsluitend mogen worden aangeboden als de netwerkcapaciteit groot genoeg is om deze diensten in aanvulling op de internettoegangsdiensten aan te bieden. Verder mogen gespecialiseerde diensten niet worden gebruikt of aangeboden ter vervanging van internettoegangsdiensten of van nadelige invloed zijn op de beschikbaarheid of de algemene kwaliteit van internettoegangsdiensten.

Enkele evidente voorbeelden van gespecialiseerde diensten zijn de televisiedienst via de DVB-C-standaard of de analoge telefoniedienst. Deze diensten worden immers niet via de internetverbinding en de daarover geleverde internettoegangsdienst geleverd. Over wat er nog meer moet worden gezien als gespecialiseerde dienst kan verschillend worden gedacht. Het is in beginsel niet aan de regering om de verordening te interpreteren, maar aan de ACM als toezichthouder (nationale regelgevende instantie) en in hoogste instantie aan het Hof van Justitie van de Europese Unie. De verwachting is dat ook diverse op het IP-protocol gebaseerde diensten als gespecialiseerde dienst kunnen worden beschouwd. Daarbij valt te denken aan diensten als voice over LTE (VoLTE), een digitale telefoondienst over het (mobiele) 4G netwerk, en videodiensten die exclusief via LTE broadcast worden verspreid. Bij deze laatste dienst gaat om verspreiding van video via een 4G-netwerk waarbij een groot aantal aangeslotenen op een mobiel 4G-netwerk worden bediend met een enkel omroepsignaal in plaats van iedere aangeslotene met een eigen signaal te bedienen. Het is echter aan de ACM om te beoordelen of er bij de genoemde diensten inderdaad sprake is van gespecialiseerde diensten.

Verder vroegen de leden van de VVD-fractie waarom gespecialiseerde diensten buiten de netneutraliteitsregels vallen en welke ruimte er bestaat om invulling te geven aan criteria voor gespecialiseerde diensten.

Bij netneutraliteit gaat het om het ongehinderd kunnen gebruiken van toepassingen en diensten via de internettoegangsdienst. Zoals aangegeven worden gespecialiseerde diensten via een andere verbinding dan de internettoegangsdienst geleverd waardoor zij logischerwijs buiten de netneutraliteitsbepalingen vallen.

De leden van de PvdA-fractie vroegen wanneer in dit geval de uiterste implementatietermijn was, afgezien van de inwerkingtredingsdatum van de verordening. Ook vroegen zij waarom er niet voor wordt gekozen de artikelen 3 en 5 in de Telecommunicatiewet onder te brengen.

Europese verordeningen hoeven, anders dan richtlijnen, niet te worden geïmplementeerd: zij hebben rechtstreekse werking met ingang van de datum waarop de verordening bepaalt dat de bepalingen van toepassing zijn. De bepalingen van de netneutraliteitsverordening zijn van toepassing met ingang van 30 april 2016, enkele uitzonderingen daargelaten. Op deze uitzonderingen kom ik later terug.

Bepalingen uit Europese verordeningen worden niet overgeschreven in nationale wetgeving, dit is vanwege de rechtstreekse werking onnodig en op grond van Europese jurisprudentie zelfs verboden1. De verordening vereist wel dat de Nederlandse wetgever een nationale regelgevende instantie in de zin van de verordening aanwijst en de bevoegdheden verleent om de bepalingen van de verordening te kunnen handhaven en uitvoeren. Wordt dit niet gedaan, dan kunnen de bepalingen van de verordening niet gehandhaafd worden, terwijl artikel 7.4a, eerste en tweede lid, van de Telecommunicatiewet per 30 april 2016 niet langer geldt. De handhaving van de bepalingen in de verordening wordt zeker gesteld door in het wetsvoorstel de ACM aan te wijzen als nationale regelgevende instantie en de daarbij behorende toezichts- en handhavingsbevoegdheden toe te kennen. Waar de bepalingen van de verordening ertoe leiden dat de nationale regelgevende instantie algemeen verbindende voorschriften vast kan stellen wordt de regering aangewezen als nationale regelgevende instantie, en is voorzien in de daarvoor benodigde grondslag voor het vaststellen van een algemene maatregel van bestuur.

Voor enkele onderdelen van de verordening geldt een andere toepassingsdatum. Voor wat betreft het onderdeel netneutraliteit gaat het om artikel 5, derde lid, dat bepaalt dat BEREC uiterlijk op 30 augustus 2016 richtsnoeren vaststelt voor de uitvoering van de verplichtingen van de nationale regelgevende instanties uit hoofde van artikel 5 (toezicht en handhaving van de artikelen 3 en 4 van de verordening). Deze bepaling is direct van toepassing. Dit betekent dat BEREC alvast bevoegd is om de richtsnoeren bedoeld in artikel 5, derde lid, voor te bereiden. Daarnaast bevat de verordening een overgangsbepaling voor op 29 november 2015 geldende nationale maatregelen, waaronder zelfreguleringsinstrumenten, die niet voldoen aan artikel 3, lid 2 of lid 3 van de verordening. Lidstaten mogen deze maatregelen handhaven tot en met 31 december 2016. Indien daarvan gebruik wordt gemaakt moet de Commissie uiterlijk op 30 april 2016 in kennis zijn gesteld van deze maatregelen.

Verder vroegen deze leden of het klopt dat er nog een ander land tegen de verordening stemde en of dit land al implementatie voorhanden heeft.

Het klopt dat er nog een ander land tegen de verordening heeft gestemd, namelijk Slovenië. Slovenië heeft aangegeven dat ook zij bezig is met wetgeving om een toezichthouder aan te wijzen en haar nationale telecommunicatiewet aan de verordening te gaan aanpassen.

De leden van de PvdA-fractie vroegen naar de gevolgen van het niet voldoen aan de afgesproken download- en uploadsnelheid, wat in dit kader wordt verstaan onder een tekortkoming in de nakoming en welke gevolgen dit heeft, en welke stappen de consument moet zetten om zijn recht te halen bij deze niet-nakoming.

Onder een tekortkoming in de nakoming van een overeenkomst wordt verstaan dat een van de partijen bij de overeenkomst – in dit geval de aanbieder van de internettoegangsdienst – in gebreke blijft en niet nakomt wat is overeengekomen (boek 6 van het Burgerlijk Wetboek). Indien deze tekortkoming toerekenbaar is aan de aanbieder van de internettoegangsdienst levert dit wanprestatie op.

Artikel 4, eerste lid, van de verordening bepaalt dat aanbieders van internettoegangsdiensten in het contract duidelijke informatie moeten opnemen over de snelheidsprestaties van de dienst. Daarmee is het voor de eindgebruiker helder wat hij mag verwachten van de snelheid van de internetverbinding die hij afneemt. Indien de prestaties van de internettoegangsdienst volgens de eindgebruiker tekortschieten, kan de eindgebruiker een beroep doen op het gecertificeerd toezichtmechanisme om hierover uitsluitsel te krijgen en dit te gebruiken in de klachtenprocedure van zijn aanbieder, zoals toegelicht bij de antwoorden op de vragen van de leden van de VVD-fractie. Indien sprake is van niet-nakoming van de overeenkomst voor de internettoegangsdienst kan de abonnee de betalingsverplichting opschorten. Daarnaast kan de eindgebruiker zijn aanbieder schriftelijk in gebreke stellen. De aanbieder krijgt dan de mogelijkheid binnen een redelijke termijn alsnog na te komen. De aanbieder kan de tekortschietende prestaties van de internettoegangsdienst wellicht verhelpen. De aanbieder van de internettoegangsdienst kan ook een andere oplossing voorstellen, zoals een ander abonnement of een lagere abonnementsprijs. Indien de overeenkomst niet binnen de redelijke termijn wordt nagekomen is de aanbieder in verzuim. Dit is een grond voor ontbinding van de overeenkomst.

De leden van de PvdA-fractie vroegen wat de rol van de ACM is bij het niet voldoen aan de afgesproken upload- en downloadsnelheden, welke sancties de ACM kan opleggen en welke sancties tot nu toe zijn opgelegd. Deze leden vroegen ook of bindende aanwijzingen kunnen worden gegeven.

Omdat het gaat om klachten van individuele eindgebruikers over de prestaties van hun internetaansluiting en dus om de nakoming van hun contract met de internetaanbieder, is een procedure tussen aanbieder en eindgebruiker de aangewezen weg. Als deze partijen er in de klachtenprocedure van de aanbieder niet uitkomen staat de weg naar de geschillencommissie bedoeld in artikel 12.1 van de Telecommunicatiewet of de civiele rechter open. Het door de ACM gecertificeerde toezichtsmechanisme waarborgt in al deze procedures dat de al dan niet tekortschietende prestaties van de internettoegangsdienst objectief kunnen worden vastgesteld.

Handhaving door de ACM met bijvoorbeeld een last onder dwangsom of boete kan aan de orde zijn indien zou blijken dat een aanbieder van een internettoegangsdienst zich niet houdt aan de verplichtingen in de artikelen 3 en 4 van de verordening (de netneutraliteitsregels schenden of tekortschietende contractuele informatie over de prestaties van de internettoegangsdienst verstrekken). De ACM kan tevens bindende aanwijzingen geven.

De leden van de PvdA-fractie vroegen of publiekrechtelijke handhaving met boetes en dwangsommen niet veel effectiever en efficiënter is dan het voeren van civiele procedures, en op welke manier ook ACM hierbij betrokken kan worden.

Het is moeilijk te zeggen of publiekrechtelijke handhaving effectiever en efficiënter is dan het voeren van civiele procedures, maar vast staat wel dat in de verordening niet voor de publiekrechtelijke weg is gekozen. Ik wijs er op dat de op grond van artikel 12.1 van de Telecommunicatiewet ingestelde geschillencommissie een laagdrempelig alternatief vormt voor een procedure voor een civiele rechter. Bovendien geeft het in artikel 4, lid 4, van de verordening bedoelde toezichtsmechanisme de abonnee een sterk bewijsmiddel om een tekortkoming in de nakoming aan te kunnen tonen.

De leden van de PvdA-fractie vroegen nadere uitleg over gespecialiseerde diensten en hoe kan worden voorkomen dat gespecialiseerde diensten een negatieve invloed kunnen hebben op internettoegangsdiensten.

Zoals aangegeven bij de beantwoording van de vragen van de leden van de VVD-fractie zijn gespecialiseerde diensten alle elektronische communicatiediensten die niet zijn te beschouwen als een internettoegangsdienst. Artikel 3, lid 5, van de verordening stelt voorwaarden aan het aanbieden van gespecialiseerde diensten. Met deze voorwaarden wordt beoogd te voorkomen dat gespecialiseerde diensten een negatieve invloed hebben op de internettoegangsdienst.

De leden van de fractie van de PvdA vroegen verder of de in artikel 7.4a, tweede lid, genoemde algemene maatregel van bestuur bij de Kamer zal worden voorgehangen. Deze leden vroegen of het klopt dat in de algemene maatregel van bestuur wordt bepaald hoe gehandhaafd gaat worden op adequate internetsnelheid, een onderwerp waarbij volgens de leden het parlement betrokken moet worden.

De bedoeling van een delegatiebepaling is juist om regels betreffende de onderwerpen waarop de delegatie ziet, over te laten aan de regering dan wel, als het gaat om een ministeriële regeling, aan de Minister. Het is wenselijk dat bij de verdeling van een regeling over de wet en algemeen verbindende voorschriften van lager niveau, duidelijke keuzes worden gemaakt waarbij ofwel een onderwerp in de wet wordt geregeld, ofwel het geven van voorschriften daarover wordt gedelegeerd aan een lagere regelgever. In de Aanwijzingen voor de regelgeving (Ar. 35) is daarom voorgeschreven dat in een wet geen voorhang van gedelegeerde regelgeving wordt voorgeschreven tenzij daarvoor bijzondere redenen bestaan. Het introduceren van een voorhangprocedure doet afbreuk aan de flexibiliteit die met de mogelijkheid tot lagere regelgeving wordt beoogd. Bovendien zal eventuele lagere regelgeving over internetsnelheden vooral van technische aard zijn waardoor ook uit dien hoofde betrokkenheid van het parlement niet voor de hand ligt.

De leden van de fractie van de PvdA verzochten verder om alsnog concreet in te gaan op de door de Raad van State aangedragen voorbeelden.

Toepassing en interpretatie van de in de netneutraliteitsverordening opgenomen bepalingen is op grond van de verordening opgedragen aan de in de verordening bedoelde nationale regelgevende instantie. Dat zal, na het van kracht worden van dit wetsvoorstel, in de meeste gevallen de ACM zijn. Alleen als het gaat om verdere uitwerking van de verordening in de vorm van algemeen verbindende voorschriften (zie het voorgestelde artikel 7.4a, tweede lid, Telecommunicatiewet) is er een taak voor de regering. In andere gevallen heeft een door mij bij de behandeling van dit wetsvoorstel gegeven uitleg van bepalingen uit de verordening geen bindend karakter, aangezien niet de regering maar de ACM bevoegd is tot interpretatie en toepassing van de bepalingen uit de verordening. Tegen deze achtergrond moet ik terughoudendheid zijn bij het geven van uitleg aan de bepalingen in de verordening. Het alsnog concreet ingaan op de door de Raad van State genoemde voorbeelden, zoals de leden van de fractie van de PvdA wensen, is niet goed mogelijk zonder een verdere interpretatie van de bepalingen uit de verordening. Gezien deze omstandigheid en de zojuist genoemde rol van de ACM en de daaruit voortvloeiende positie van de regering acht ik het niet raadzaam om hier alsnog nader op de voorbeelden in te gaan.

De leden van de SP-fractie vroegen naar voorbeelden van gespecialiseerde diensten en de wijze waarop kan worden voorkomen dat deze diensten een nadelige invloed hebben op de internettoegang van eindgebruikers.

Zoals bij eerdere beantwoording van vragen van de leden van de VVD-fractie is aangegeven, zijn de televisiedienst van Ziggo, of de analoge telefoniedienst zoals KPN die biedt, evidente voorbeelden van gespecialiseerde diensten. Zoals ik hiervoor heb aangegeven verwacht ik daarnaast dat diverse op het IP-protocol gebaseerde diensten, zoals VoLTE en LTE broadcast, ook kwalificeren als gespecialiseerde dienst. Het is zoals gezegd aan de ACM om hier uitsluitsel over te geven. Voor wat betreft het voorkomen van een nadelige invloed van gespecialiseerde diensten op de internettoegangsdienst verwijs ik naar artikel 3, vijfde lid, van de verordening waarin voorwaarden worden genoemd voor het mogen aanbieden van gespecialiseerde diensten.

De leden van de fractie van de SP lazen dat de ACM kan optreden tegen prijsdiscriminatie als deze er toe leidt dat de uitoefening van de rechten van de eindgebruikers wordt beperkt. Zij vroegen hoe de ACM deze handhaving gaat uitvoeren, hoe actief zij hierin gaat optreden en op welke wijze eindgebruikers kunnen aangeven dat hun rechten geschonden worden.

Zoals hiervoor is aangegeven wordt door de regering voorgesteld het verbod op prijsdiscriminatie in artikel 7.4a, derde lid, te handhaven. Hiermee wordt door de wetgever als nationale regelgevende instantie uitvoering gegeven aan artikel 5, eerste lid, van de verordening. In dat artikel is onder meer bepaald dat nationale regelgevende instanties zorgen voor de naleving van artikel 3 van de verordening en daartoe maatregelen, waaronder algemeen verbindende voorschriften, kunnen opleggen aan aanbieders van elektronische communicatie aan het publiek, met inbegrip van aanbieders van internettoegangsdiensten. Het handhaven van het wettelijke verbod op prijsdiscriminatie dient in de eerste plaats ter verduidelijking van artikel 3, derde lid, van de verordening, waarin onder meer is bepaald dat aanbieders van internettoegangsdiensten bij het aanbieden van internettoegangsdiensten alle verkeer op gelijke wijze, zonder discriminatie moeten behandelen. Daarnaast verduidelijkt het wettelijk verbod op prijsdiscriminatie artikel 3, tweede lid, dat overeenkomsten tussen aanbieders van toegang tot internet en eindgebruikers verbiedt die de uitoefening van de in het eerste lid van artikel 3 aan eindgebruikers toegekende rechten beperkt. Voor de ACM zal het wettelijk verbod op prijsdiscriminatie het kader vormen waarop de handhaving moet worden gebaseerd.

De leden van de fractie van het CDA vroegen hoe de regering waarborgt dat met de nieuwe regels dezelfde bescherming, neutraliteit en openheid wordt bereikt als in de huidige wet het geval is. Deze leden verzochten tevens om nader in te gaan op wat de gevolgen van dit wetsvoorstel zullen zijn voor de eindgebruikers en de aanbieders.

Met het van kracht worden van de verordening wordt het Nederlandse regime met betrekking tot netneutraliteit vervangen door de het Europese regime. Nadere bestudering van de tekst van artikel 3 van de verordening heeft tot de conclusie geleid dat ook het Europese regime prijsdiscriminatie verbiedt. Om dit te verduidelijken wordt met de nota van wijziging het expliciete verbod op prijsdiscriminatie in het derde lid van artikel 7.4a van de wet behouden. Ik ben van mening dat hiermee een situatie ontstaat waarin er een grote mate van continuïteit is met de situatie onder de huidige Nederlandse regels. De praktische gevolgen van dit wetsvoorstel, of beter van de verordening, voor de eindgebruikers en de aanbieders zullen dan ook naar mijn verwachting beperkt zijn.

De leden van de fractie van het CDA vroegen verder of de regels wanneer verkeersmanagementmaatregelen mogen worden toegepast, vatbaar zijn voor verschillende interpretaties. Ook vroegen zij of de begrippen transparant, niet-discriminerend, evenredig en niet ingegeven door commerciële overwegingen concreet genoeg zijn om te voorkomen dat misbruik wordt gemaakt, en op welke wijze wordt gecontroleerd dat aanbieders van internettoegang zich houden aan de regels om redelijk verkeersmanagement toe te passen.

Verkeersmanagementmaatregelen zijn concrete maatregelen die een aanbieder neemt om het verkeer over het netwerk te beheersen. Of dergelijke maatregelen zijn toegestaan, zo valt in artikel 3, derde lid, van de netneutraliteitsverordening te lezen, hangt af van de redelijkheid van de maatregelen. Het is primair aan de aanbieder en daarna aan de toezichthouder om te beoordelen of een bepaalde maatregel redelijk is. Om de open norm van redelijkheid meer invulling te geven bepaalt de verordening verder dat een maatregel om als redelijk te worden beschouwd transparant, niet-discriminerend en evenredig moet zijn en bovendien niet mag berusten op commerciële overwegingen maar op objectief verschillende technische kwaliteitsvereisten van specifieke categorieën verkeer. Deze voorwaarden voor het mogen toepassen van verkeersmanagementmaatregelen zijn vergelijkbaar met de voorwaarden die daaraan worden gesteld op grond van artikel 7.4a van de Telecommunicatiewet. Met deze nadere duiding van de redelijkheidsnorm geeft de verordening naar mijn mening voldoende houvast aan de toezichthouder om te beoordelen of een bepaalde maatregel toelaatbaar is of niet. Voor wat betreft het toezicht en de handhaving geldt dat de ACM zowel uit eigen beweging als op basis van een klacht kan onderzoeken of een aanbieder zich houdt aan regels met betrekking tot netneutraliteit. De toezichthoudende ambtenaren beschikken over voldoende bevoegdheden om zo nodig ter plekke onderzoek te doen naar de wijze waarop met de verkeerstromen op het netwerk wordt omgegaan (vgl. hoofdstuk 15 van de Telecommunicatiewet in samenhang met hoofdstuk 5 van de Algemene wet bestuursrecht).

De leden van de CDA-fractie vroegen waarom de verordening ook regels bevat voor diensten die niet via het internet worden geleverd, de zogenaamde gespecialiseerde diensten.

Zoals hiervoor is aangegeven stelt artikel 3, vijfde lid, van de verordening voorwaarden aan het aanbieden van gespecialiseerde diensten. Met deze voorwaarden wordt beoogd te voorkomen dat het aanbieden van gespecialiseerde diensten nadelige gevolgen heeft voor de kwaliteit van de over dezelfde fysieke verbinding geleverde internettoegangsdienst. Dit kan zich met name voordoen bij niet-breedbandige netwerken.

De leden van de fractie van de CDA-fractie vroegen hoe de regering gaat waarborgen dat prijsdiscriminatie niet zal plaatsvinden onder de nieuwe wet en wat het vangnet dat de verordening volgens de regering bevat, in de praktijk zal inhouden. Ook vroegen de leden wat de grondslag inhoudt in artikel 7.4a, tweede lid, om bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels te stellen ter uitvoering van de netneutraliteitsverordening.

De verordening bevat geen expliciete bepaling, zoals nu in Nederland wel bestaat, waarin prijsdiscriminatie, zowel negatief als positief (zero-rating), expliciet is verboden. Daarmee is echter niet gezegd dat de verordening prijsdiscriminatie toestaat. Zoals hiervoor is aangegeven heeft nadere bestudering van de verordening geleid tot de conclusie dat prijsdiscriminatie in strijd is met artikel 3, derde lid, van de verordening, waarin onder meer is bepaald dat aanbieders van internettoegangsdiensten bij het aanbieden van internettoegangsdiensten alle verkeer op gelijke wijze, zonder discriminatie moeten behandelen. Prijsdiscriminatie is bovendien in strijd met artikel 3, tweede lid, van de verordening, waarin is bepaald dat overeenkomsten tussen de aanbieder van internettoegang en de eindgebruiker geen afbreuk mogen doen aan de in het eerste lid van de verordening aan de eindgebruiker toegekende rechten. Deze bepaling heb ik eerder omschreven als vangnet. Inmiddels ben ik tot de conclusie gekomen dat zowel negatieve als positieve prijsdiscriminatie altijd afbreuk doet aan de rechten van de eindgebruiker zoals bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de verordening. Om het verbod op prijsdiscriminatie dat valt af te leiden uit artikel 3, tweede en derde lid, van de verordening, te verduidelijken, wordt voorgesteld het wettelijk verbod op prijsdiscriminatie in artikel 7.4a, derde lid, van de Telecommunicatiewet te handhaven.

De leden van de fractie van de PVV verzochten de regering met klem om botweg te weigeren om de Europese Unie onze netneutraliteit te laten slopen en vroegen wat de sancties zijn indien Nederland dit doet.

Het Europese regime met betrekking tot netneutraliteit is vastgelegd in een Europese verordening. Kenmerkend voor een verordening is, zoals hiervoor is aangegeven, dat deze rechtstreeks werkt en dus niet hoeft te worden geïmplementeerd. Zoals gezegd, bepaalt onze Grondwet bovendien dat een verordening boven de Nederlandse wet staat. Met andere woorden: het regime van de verordening staat boven dat van de Telecommunicatiewet. Dit betekent dat ook als Nederland verder geen enkele actie onderneemt, de bepalingen uit de verordening geldend Nederlands recht worden. Wel is het zo dat er in dat geval geen bevoegde toezichthouder is in Nederland. De verordening laat het aanwijzen van een bevoegde toezichthouder namelijk aan de lidstaat zelf over. Het intrekken of niet aanvaarden van dit wetsvoorstel leidt er dan ook niet toe dat de Europese netneutraliteitsregels niet gaan gelden, maar heeft wel als gevolg dat er per 30 april 2016 geen toezicht mogelijk is op de nieuwe netneutraliteitsregels. Dit is uiteraard, nog afgezien van strijdigheid met het Europese recht, ook bezien vanuit het belang van netneutraliteit zeer onwenselijk.

Verder vroegen de leden van de fractie van de PVV of de regering nog mogelijkheden ziet om onder het Europese voorzitterschap onderdelen te wijzigen, zoals, bijvoorbeeld, een opt-out voor wat betreft de netneutraliteitsverordening.

In de ruim twee jaar dat over de totstandkoming van de netneutraliteitsverordening is gesproken zijn door het kabinet vele voorstellen gedaan met als doel zoveel mogelijk van het Nederlandse regime met betrekking tot netneutraliteit overeind te houden. Daarbij is een opt-outmogelijkheid voor individuele lidstaten voorgesteld. Dit voorstel is echter door een meerderheid van de lidstaten en de Europese Commissie afgewezen omdat het te veel inbreuk zou maken op de wens te komen tot een geharmoniseerd regime. Inmiddels is de verordening vastgesteld en is aanpassing van de tekst niet meer mogelijk. Wel van belang is in dit verband dat op grond van artikel 9 van de verordening de verordening op uiterlijk 30 april 2019 wordt geëvalueerd.

De leden van de fractie van de PVV gaven aan het eens te zijn met de Raad van State dat de regering onvoldoende duidelijk heeft gemaakt wat de consequenties zijn van het verdwijnen van de Nederlandse netneutraliteit voor de Nederlandse consument en de Nederlandse bedrijven. Zo vroegen deze leden of de netneutraliteitsverordening het mogelijk maakt dat internetaanbieders en telecombedrijven op enigerlei wijze extra kosten kunnen vragen voor het gebruik van WhatsApp of Netflix of dat zij een andere snelheid kunnen aanbieden voor deze of andere diensten.

Zoals hiervoor al is aangegeven past de regering in de meeste gevallen terughoudendheid in het interpreteren van de netneutraliteitsverordening. Alleen als het gaat om algemeen verbindende voorschriften ter uitvoering van de verordening is de regering aan zet. Voor wat betreft de vraag van de leden van de fractie van de PVV ten aanzien van de mogelijkheid om extra kosten te kunnen vragen voor het dataverbruik2 toepassingen op het internet zoals WhatsApp en Netflix merk ik op dat dit niet zal zijn toegestaan op basis van artikel 3, tweede en derde lid van de verordening, hetgeen de regering expliciet maakt met het voorstel om het verbod op prijsdiscriminatie in artikel 7.4a, derde lid, te behouden. De vraag of diensten als WhatsApp en Netflix tegen een andere snelheid3 mogen worden aangeboden is een vraag naar de toelaatbaarheid van verkeersbeheersmaatregelen. Deze vraag moet beantwoord worden op basis van artikel 3, derde lid, van de verordening. Hoewel ook hier geldt dat de ACM in de regel verantwoordelijk is voor de uitleg en toepassing van de bepaling kan ik er zonder te veel in de bevoegdheid van de ACM te treden het volgende over opmerken. Het bedoelde derde lid van artikel 3 vangt aan met de regel dat alle verkeer gelijk behandeld moet worden. Vervolgens is bepaald dat dit aanbieders van internettoegang niet belet om redelijke verkeerbeheersmaatregelen te treffen. Om als redelijk te worden beschouwd moeten de maatregelen transparant, niet discriminerend en evenredig zijn, en mogen zij niet berusten op commerciële overwegingen, maar op objectief verschillende technische kwaliteitsvereisten van specifieke categorieën verkeer. Het is dus op grond van de verordening onder voorwaarden toegestaan dat een aanbieder in het kader van verkeersmanagement categorieën van verkeer anders behandelt. De categorie streamingvideodiensten (waar Netflix een voorbeeld is) zou zo bezien bij de afwikkeling van het verkeer dus anders kunnen worden behandeld dan, bijvoorbeeld, de categorie e-maildiensten. Het is echter niet toegestaan in het kader van het verkeersmanagement onderscheid te maken tussen diensten uit dezelfde categorie, met andere woorden Netflix mag niet anders worden behandeld dan YouTube (en andersom). Hierop zijn echter uitzonderingen. Tijdelijk (zolang als nodig) mag een dienst uit een bepaalde categorie anders behandeld worden dan de andere diensten uit die categorie als dit nodig is om, samengevat, te voldoen aan een wettelijke verplichting of een rechterlijke uitspraak, de integriteit en de veiligheid van de diensten of van de eindapparatuur van gebruikers te beschermen, of om nakende congestie te voorkomen. Bij congestie geldt dan echter weer dat diensten binnen een bepaalde categorie gelijk moeten worden behandeld. Deze uitzonderingen zijn vergelijkbaar met de uitzondering in artikel 7.4a van de Telecommunicatiewet.

De leden van de PVV-fractie vroegen verder naar een concreet voorbeeld van prijsdiscriminatie die onder de huidige Nederlandse wetgeving niet kan en straks wel onder de verordening.

Zoals hiervoor is uitgelegd bevat de verordening, in tegenstelling tot de huidige Nederlandse wetgeving, geen expliciet verbod op prijsdiscriminatie, maar vloeit uit artikel 3, tweede en derde lid, voort dat ook onder de verordening prijsdiscriminatie niet is toegestaan. Dit wordt door de regering verduidelijkt door bij nota van wijziging het wetsvoorstel zo aan te passen dat het huidige expliciete verbod op prijsdiscriminatie in artikel 7.4a, derde lid, behouden blijft.

Tevens vroegen de leden van de PVV-fractie naar de consequenties van de verordening voor de populaire (illegale) applicatie Popcorn Time. Ook vroegen zij of de extra kosten die RTL XL rekent om gemiste uitzendingen terug te kijken niet strijdig zijn met de huidige netneutraliteitsbepaling.

Een internetaanbieder mag geen specifiek internetverkeer blokkeren of vertragen. Dat is zowel in de huidige Nederlandse wet als in de verordening verboden. Op dit verbod is een aantal uitzonderingen geformuleerd. Een van deze uitzonderingen betreft het blokkeren van internetverkeer door een internetaanbieder ter uitvoering van een wettelijk voorschrift of een rechterlijk bevel. Op dit moment bestaat geen wettelijk voorschrift op grond waarvan een internetaanbieder een dienst als Popcorn Time moet blokkeren. Dit betekent dat Popcorn Time alleen door een internetaanbieder kan worden geblokkeerd op last van een rechter.

Het aanbieden van content tegen betaling door RTL XL, Netflix of Videoland is niet conflicterend met de netneutraliteitsbepaling. Deze bepaling verbiedt internetaanbieders slechts om voor het transport van deze content extra kosten in rekening te brengen naast de kosten voor het afnemen van de internettoegangsdienst, maar in deze gevallen wordt extra betaald voor de content (aan de contentaanbieder).

De leden van de fractie van de PVV vroegen hoe het eigenlijk zo kan zijn dat het bepalen en monitoren door internetaanbieders en telecombedrijven van welke dienst of applicatie men gebruik maakt niet strijdig is met (Europese) privacyregels. Deze leden vroegen voorts of de regering mogelijkheden ziet om via een omweg netneutraliteit voor de Nederlandse gebruiker te waarborgen door het stellen van aanvullende privacyregels op dit gebied.

Het is juist dat de (Europese) privacyregels grenzen stellen aan de mate waarin een aanbieder het verkeer op zijn netwerk mag bekijken. Dit is in beginsel alleen toegestaan met toestemming van de gebruiker (zie artikel 11.2a van de Telecommunicatiewet en artikel 5, eerste lid, van richtlijn 2002/58/EG). De Nederlandse privacyregelgeving zoals die is neergelegd in de Wet bescherming persoonsgegevens en hoofdstuk 11 van de Telecommunicatiewet, vloeit voort uit geharmoniseerd Europees recht. Ik acht het voor het waarborgen van netneutraliteit niet nodig om van deze Europese regelgeving af te wijken, aangezien uit de netneutraliteitsverordening zelf al voortvloeit dat prijsdiscriminatie niet is toegestaan. Met de netneutraliteitsverordening in combinatie met de verduidelijking van het verbod op prijsdiscriminatie in de Telecommunicatiewet, blijft de netneutraliteit voor de eindgebruiker dan ook gewaarborgd.

De leden van de PVV-fractie vroegen of de ACM actief gaat handhaven op het nakomen van de internetsnelheden en welke sancties kunnen worden opgelegd.

De ACM handhaaft de verplichtingen voor internetaanbieders, waaronder de netneutraliteitsregels, de verplichting in het contract informatie op te nemen over de te leveren internetsnelheden en de verplichting om een klachtenprocedure in te voeren.

De verordening geeft de ACM niet de bevoegdheid de in contracten vastgelegde internetsnelheden te handhaven. Het gaat hier om een privaatrechtelijke overeenkomst die niet bestuursrechtelijk kan worden gehandhaafd. Wel biedt de verordening de eindgebruiker middelen om diens positie in geschillen over internetsnelheden te versterken. Zo schrijft de verordening voor dat de internetaanbieder een klachtenprocedure invoert voor situaties waarin de eindgebruiker vermoedt dat bij het leveren van de internettoegangsdienst structureel en significant slechter wordt gepresteerd dan in de overeenkomst met de aanbieder is afgesproken.

Ook wordt de eindgebruiker een middel geboden om objectief te laten vaststellen of sprake is van structurele en significante discrepanties tussen de geleverde snelheden en die in de overeenkomst zijn afgesproken, namelijk een door de ACM te certificeren toezichtsmechanisme. Indien door dit mechanisme is vastgesteld dat de internettoegangsdienst daadwerkelijk tekortschiet, is er op grond van de verordening sprake van een tekortkoming in de nakoming. Indien dit de aanbieder te verwijten is, vormt dit grond om de door de eindgebruiker te betalen abonnementsprijs te verlagen of om de overeenkomst te ontbinden.

De leden van de PVV-fractie vroegen daarnaast of er voor de eindgebruiker kosten zijn verbonden aan het aanspreken van internetaanbieders op het niet nakomen van de contractueel afgesproken internetsnelheden.

In de verordening zijn geen bepalingen opgenomen over de kosten voor de eindgebruiker voor het gebruik van het gecertificeerde toezichtsmechanisme, het staat toekomstige aanbieders van dit mechanisme dan ook vrij om hier kosten voor in rekening te brengen. Overigens staat niets er aan in de weg dat meerdere organisaties een dergelijk mechanisme aanbieden zodat er dit vlak concurrentie kan ontstaan of dat organisaties die consumentenbelangen behartigen als aanbieder optreden.

De leden van de PVV-fractie vroegen tevens op welke wijze de ACM tekortschietende snelheidsprestaties wil vaststellen, gelet op de vele factoren die hierbij een rol spelen.

In de eerste plaats wordt opgemerkt dat het niet de ACM zelf is die de feitelijke prestaties van de internettoegangsdienst vaststelt, maar het hiertoe door de ACM gecertificeerde toezichtsmechanisme van een derde partij. De criteria voor het certificeren van toezichtsmechanismen zullen worden opgenomen in de richtsnoeren voor de uitvoering van de verordening die BEREC op grond van artikel 5, derde lid, van de verordening vaststelt. Het uitgangspunt is een onafhankelijk toezichtsmechanisme dat in staat is om op een objectieve wijze een significante discrepantie in de prestaties van de internettoegangsdienst bij een bepaalde eindgebruiker vast te stellen. Factoren die buiten de invloedssfeer van de aanbieder van de internettoegangsdienst liggen dienen hierbij uiteraard te worden uitgesloten. Er zijn meetmethodes die dit objectief kunnen meten.

De leden van de fractie van D66 vroegen of de regering via de richtlijnen van de BEREC of via de grondslag in artikel 7.4a, tweede lid, van de Telecommunicatiewet kansen ziet om de praktische uitvoering van de verordening aan te scherpen, bijvoorbeeld op het gebied van zero-rating. Deze leden vroegen of de regering bereid is zich daartoe maximaal in te spannen.

Ik streef er naar om ook onder de nieuwe verordening een situatie te bereiken die zo veel mogelijk in het verlengde ligt van de situatie onder de huidige in Nederland bestaande regels. Zoals hiervoor al is aangegeven heeft nadere bestudering van artikel 3 van de verordening tot de conclusie geleid dat prijsdiscriminatie ook onder de verordening niet is toegestaan. Om dit te verduidelijken wordt voorgesteld het expliciete verbod op zowel negatieve als positieve prijsdiscriminatie in artikel 7.4a, derde lid, van de wet te handhaven. Hiermee wordt zo veel mogelijk aangesloten bij de huidige in Nederland geldende regels.

De leden van de fractie van D66 vroegen de regering verder toe te lichten in hoeverre zij in overleg treedt met relevante partijen in Nederland over de implementatie van de verordening en in hoeverre er signalen zijn dat de bedrijven in Nederland de additionele ruimte die geboden wordt in de verordening willen benutten.

Er zijn op dit moment geen concrete aanwijzingen dat Nederlandse bedrijven plannen hebben om de vermeende additionele ruimte te benutten. Ik teken daarbij aan dat, zoals hiervoor is aangegeven, er naar mijn opvatting op het gebied van prijsdiscriminatie geen additionele ruimte is in de verordening.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vroegen welke ruimte de genoemde algemene maatregel van bestuur nog kent om, bijvoorbeeld, prijsdiscriminatie tegen te gaan en rechten van de eindgebruikers te bevorderen. Deze leden vroegen hoe deze algemene maatregel van bestuur wordt vormgegeven.

Zoals hiervoor in antwoord op de vragen van de leden van de fractie van D66 is aangegeven streef ik er naar om te bereiken dat onder de verordening een situatie ontstaat die zo veel mogelijk in het verlengde ligt van de situatie onder de huidige in Nederland bestaande regels. Nadere bestudering van de tekst van de verordening heeft tot de conclusie geleid dat deze weliswaar geen expliciet verbod op prijsdiscriminatie bevat, maar dat prijsdiscriminatie desalniettemin niet verenigbaar is met artikel 3, tweede en derde lid, van de verordening. De regering stelt voor dit te verduidelijken door het expliciete verbod op prijsdiscriminatie in artikel 7.4a, derde lid, te handhaven.

De leden van de CU-fractie vroegen verder of de huidige keuzevrijheid voor consumenten die op ideologische gronden bewust kiezen voor gefilterd internet blijft bestaan.

Net als de huidige Nederlandse bepalingen met betrekking tot netneutraliteit kent de netneutraliteitsverordening geen uitzondering op het verbod diensten of toepassingen te blokkeren om ideologische gronden. Net als onder de huidige Nederlandse regels betekent dit echter niet dat er geen mogelijkheden zijn om tegemoet te komen aan de wens van internetgebruikers die, bijvoorbeeld op grond van levensbeschouwelijke overtuiging of ter bescherming van minderjarigen, gefilterd internet willen afnemen. Zo kan (beveiligde) filtersoftware of -technologie op de router, computer of mobiele telefoon van de eindgebruiker worden geplaatst. Naast het installeren van filtersoftware zou de internetprovider bij het aanbieden van een abonnement op de internettoegangsdienst de mogelijkheid aan kunnen bieden om de internettoegang te filteren door middel van een proxyservice. Voor een nadere toelichting verwijs ik naar de brief van mijn ambtsvoorganger over dit onderwerp (Eerste Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 32 549, L).

2. Toets inzake bedrijfseffecten en administratieve lasten

De leden van de fractie van de PVV vroegen of het juist is dat het wetsvoorstel geen administratieve lasten met zich meebrengt. Zij wezen daarbij onder meer op het feit dat aanbieders hun voorwaarden moeten aanpassen en hun transparantieverplichtingen moeten nakomen.

Het is juist, zoals de leden van de fractie van de PVV veronderstellen, dat de nieuwe regels met betrekking tot netneutraliteit administratieve lasten en uitvoeringslasten met zich meebrengen. Deze lasten vloeien echter rechtstreeks voort uit de verordening en staan los van het voorliggende wetsvoorstel. Onafhankelijk van dit wetsvoorstel zal de verordening op 30 april 2016 in werking treden.

3. Uitvoering en handhaving

De leden van de CDA-fractie vroegen naar de veranderingen in het takenpakket van de ACM als gevolg van de verordening en of een eventuele uitbreiding binnen de huidige budgetten van de ACM kan worden opgevangen.

De ACM houdt sinds 1 januari 2013 toezicht op de naleving van de nationale netneutraliteitsbepalingen, waarvoor destijds een uitbreiding van de capaciteit is verkregen. Na het vaststellen van de richtsnoeren door BEREC ten behoeve van een consistente toepassing van de verordening (uiterlijk 30 augustus 2016) zal meer duidelijkheid zijn over de omvang van het takenpakket en de hiervoor benodigde capaciteit. Met de ACM is afgesproken dat zij na het vaststellen van de richtsnoeren een onderbouwd verzoek kan indienen tot uitbreiding van de capaciteit.

Artikel I, onderdeel D

De leden van de CDA-fractie vroegen of de hoogte van de bestuurlijke boete die de ACM kan opleggen verandert zodra de Wet van 23 december 2015 houdende een verhoging van voor de Autoriteit Consument en Markt geldende boetemaxima (Stb. 2016, nr. 22) in werking treedt.

De hoogte van de bestuurlijke boete die de ACM kan opleggen in het kader van het toezicht op de naleving van de onderhavige verordening wijzigt inderdaad zodra de genoemde wet in werking treedt. Na de inwerkingtreding van de genoemde wet kan de ACM voor overtredingen van voorschriften in de verordening een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste € 900.000, of, indien dat meer is, 1% van de omzet van de onderneming. Nu is de bestuurlijke boete die de ACM voor deze overtredingen kan opleggen ten hoogste € 450.000.

Artikel III

De leden van de fractie van het CDA vroegen waarom bij de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel wordt afgeweken van de vaste verandermomenten.

Het voorliggende wetsvoorstel strekt ter uitvoering van een Europese verordening. In dat geval is het beleid met betrekking tot vaste verandermomenten niet van toepassing en wordt aangesloten bij de in de verordening gekozen datum van inwerkingtreding.

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp