Gepubliceerd: 15 december 2015
Indiener(s): Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Piet Hein Donner (CDA)
Onderwerpen: recht strafrecht
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34365-4.html
ID: 34365-4

Nr. 4 ADVIES AFDELING ADVISERING RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT1

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State d.d. 30 november 2015 en het nader rapport d.d. 10 december 2015, aangeboden aan de Koning door de Minister van Veiligheid en Justitie. Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 30 september 2015, no. 2015001694, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Veiligheid en Justitie, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot uitvoering van de op 28 juni 2006 te Wenen tot stand gekomen Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen betreffende de procedures voor overlevering tussen de lidstaten van de Europese Unie en IJsland en Noorwegen (PbEU L 292), met memorie van toelichting.

Het wetsvoorstel strekt tot uitvoering van de Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen betreffende de procedures voor overlevering tussen de lidstaten van de Europese Unie en IJsland en Noorwegen (hierna: de Overleveringsovereenkomst). De Afdeling advisering van de Raad van State adviseert het voorstel naar de Tweede Kamer te zenden, maar heeft opmerkingen over de motivering van een deel van het voorstel. Dit betreft de noodzaak om in het voorstel voor bepaalde gevallen op te nemen dat overlevering niet of alleen onder voorwaarden wordt toegestaan.

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 30 september 2015, nr. 2015001694, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 30 november 2015, nr. W03.15.0399/II, bied ik U hierbij aan.

Van de opmerkingen van de Afdeling advisering van de Raad van State over de noodzaak om in het voorstel voor bepaalde gevallen op te nemen dat overlevering niet of alleen onder voorwaarden wordt toegestaan, heb ik met belangstelling kennis genomen. Zij geven aanleiding tot de volgende reactie.

1. Noodzaak opname weigeringsgronden

a. Artikel 2 van het voorstel

In het wetsvoorstel2 wordt bepaald dat overlevering niet wordt toegestaan in gevallen waarin naar het oordeel van de rechtbank een gegrond vermoeden bestaat dat dit zou leiden tot flagrante schending van de fundamentele rechten van de betrokken persoon. Daarbij wordt verwezen naar het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) en naar het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Volgens de toelichting3 houdt de opname van deze weigeringsgrond verband met het derde en vierde lid van artikel 1 van de Overleveringsovereenkomst. Daarin wordt erop gewezen dat eerbiediging van de grondrechten, zoals onder meer verwoord in het EVRM, verplicht is en dat overlevering kan worden geweigerd indien discriminatoire vervolging dreigt.

De Afdeling merkt op dat volgens de toelichting de uitvoeringswetgeving meer een aanvullend karakter heeft omdat de bepalingen van een verdrag rechtstreekse werking hebben.4 In het wetsvoorstel wordt voorts uitdrukkelijk bepaald dat bij overlevering tussen Nederland en respectievelijk Noorwegen en IJsland de Overleveringsovereenkomst van toepassing is.5 Dat geldt ook voor het derde en vierde lid van artikel 1 daarvan, waarin in algemene termen is bepaald dat de grondrechten en de fundamentele rechtsbeginselen moeten worden geëerbiedigd en dat indien discriminatoire vervolging dreigt, overlevering kan worden geweigerd. Desalniettemin is ter uitvoering van die Verdragsbepalingen ook nog het voorgestelde artikel 2 opgenomen. Daarmee wordt de uitvoering van artikel 1, derde en vierde lid, van de Overleveringsovereenkomst, ondanks de rechtstreekse werking daarvan, via twee verschillende bepalingen van het wetsvoorstel verzekerd. Uit de toelichting blijkt niet waarom dit noodzakelijk wordt geacht. Daarbij merkt de Afdeling op dat volgens het voorgestelde artikel 2 overlevering niet wordt toegestaan indien dat zou leiden tot flagrante schending van de fundamentele rechten van de betrokken persoon en dat deze weigeringsgrond daarmee beperkter is dan die in voormelde Verdragsbepalingen.

De Afdeling adviseert op grond van het bovenstaande artikel 2 van het voorstel te schrappen.

b. Artikel 3 van het voorstel

Voorts is in artikel 5, tweede lid, van de Overleveringsovereenkomst bepaald dat elke staat kenbaar moet maken welke van de in het eerste lid opgenomen weigeringsgronden worden beschouwd als verplichte weigeringsgronden. Volgens de toelichting6 is Nederland voornemens te verklaren dat de weigeringsgronden, opgenomen in de onderdelen b tot en met f worden beschouwd als verplichte weigeringsgronden. De in onderdeel g opgenomen weigeringsgrond krijgt voor Nederland geen verplichtend karakter. Daartoe wordt het voorgestelde artikel 3 opgenomen, dat identiek is aan artikel 13 van de Overleveringswet7, aldus de toelichting.

De Afdeling merkt op dat in het wetsvoorstel8 verschillende onderdelen van de Overleveringswet van overeenkomstige toepassing worden verklaard op de behandeling van aanhoudingsbevelen als bedoeld in de Overleveringsovereenkomst. Dat gaat evenwel niet op voor artikel 13 van de Overleveringswet. Niet duidelijk is waarom die bepaling niet eveneens van overeenkomstige toepassing is verklaard, maar in plaats daarvan is gekozen voor een identieke bepaling in het wetsvoorstel.

De Afdeling adviseert om nader te motiveren waarom de genoemde weigeringsgrond opname behoeft in het wetsvoorstel en zo nodig het voorstel aan te passen.

1. Noodzaak opname weigeringsgronden

a. Artikel 2 van het voorstel

Aan het advies om artikel 2 van het voorstel te schrappen is gehoor gegeven.

b. Artikel 3 van het voorstel

Niettegenstaande het feit dat artikel 3, dat na de schrapping van artikel 2 is vernummerd tot artikel 2 een inhoud heeft die overeenkomt met artikel 13 van de Overleveringswet, is er ter bevordering van de inzichtelijkheid van de wijze van implementatie van de Overleveringsovereenkomst voor gekozen om de weigeringsgrond die een nadere uitwerking behoeven in deze wet geheel uit te schrijven in plaats van te volstaan met een verwijzing naar de Overleveringswet.

Voor de goede orde wordt hierbij opgemerkt dat de onderdelen van de Overleveringswet die in het wetsvoorstel van overeenkomstige toepassing worden verklaard alleen bepalingen van procedurele aard bevatten.

2. Redactionele kanttekeningen

De Afdeling verwijst naar de bij dit advies behorende redactionele bijlage.

2. Redactionele kanttekeningen

Aan de opmerkingen van redactionele aard is grotendeels gevolg gegeven.

De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De vice-president van de Raad van State,

J.P.H. Donner

Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur

Redactionele bijlage bij het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State betreffende no. W03.15.0339/II

  • In artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, voor «geacht» invoegen: naar Nederlands recht, en na «Nederlands» invoegen: grondgebied.

  • De begripsbepaling «overleveringsovereenkomst» van artikel 4, tweede lid, onder a, plaatsen in een apart artikellid, voorafgaand aan het huidige lid 2.

  • In artikel 4, tweede lid, aanhef en onder f en h, «uitvaardigende staat» onderscheidenlijk «uitvoerende staat» wijzigen in: uitvaardigende lidstaat onderscheidenlijk uitvoerende lidstaat.