Kamerstuk 34349-28

Reactie op de gewijzigde motie van het lid Wiersma c.s. over een verscherpte aanpak van het verbod op gezichtsbedekkende kleding

Dossier: Instelling van een gedeeltelijk verbod op het dragen van gezichtsbedekkende kleding in het onderwijs, het openbaar vervoer, overheidsgebouwen en de zorg (Wet gedeeltelijk verbod gezichtsbedekkende kleding)

Gepubliceerd: 1 oktober 2019
Indiener(s): Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66)
Onderwerpen: openbare orde en veiligheid organisatie en beleid recht strafrecht
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34349-28.html
ID: 34349-28

Nr. 28 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 1 oktober 2019

Op 26 september jl. (Handelingen II 2019/20, nr. 6, debat over de handhaving van de wet gedeeltelijk verbod gezichtsbedekkende kleding) heeft het lid Wiersma (VVD) een motie ingediend die de regering verzoekt om te verzekeren dat alle instellingen aanspreken en handhaven op het verbod op gezichtsbedekkende kleding (Kamerstuk 34 349, nr. 19). Bij uw stemming vandaag ligt de gewijzigde motie van het lid Wiersma c.s. voor (Kamerstuk 34 349, nr. 26). Hierbij stuur ik u mede namens de Ministers van Justitie en Veiligheid, Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en Volksgezondheid, Welzijn en Sport de appreciatie van de gewijzigde motie.

Ik waardeer de wijziging van de motie nu deze niet meer de suggestie wekt dat de instellingen verantwoordelijk zijn voor de handhaving. Zoals bekend roept de Wet gedeeltelijk verbod gezichtsbedekkende kleding geen rechtsplichten in het leven voor de beheerders van de gebouwen en erven en de vervoerders in het openbaar vervoer waar het verbod geldt. Dit maakt dat het kabinet geen verzekering af kan geven over de naleving bij alle instellingen die immers zelfstandig zijn. Hierin is deze wet anders dan bijvoorbeeld het rookverbod. Met de eerste weken van inwerkingtreding net achter ons wil het kabinet de instellingen de ruimte geven voor het uitvoeren van de wet en het laten uitkristalliseren van de maatschappelijke effecten van de wet.

Bovenstaande overwegingen staan helaas in de weg aan een positieve appreciatie van de motie. Het kabinet zegt u toe in te staan voor goed en doorlopend contact met de koepels van sectoren over de naleving van de wet. Daar waar wij sectoren kunnen bijstaan bij de naleving kunnen zij op onze inzet rekenen.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren