Gepubliceerd: 10 februari 2016
Indiener(s): Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD)
Onderwerpen: openbare orde en veiligheid organisatie en beleid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34314-6.html
ID: 34314-6

Nr. 6 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 10 februari 2016

Met veel belangstelling heb ik kennis genomen van het verslag van de vaste commissie voor Wonen en Rijksdienst over haar bevindingen inzake bovenvermeld wetsvoorstel. Ik dank de leden van de VVD-fractie, de PvdA-fractie, de SP-fractie, de CDA-fractie, de D66-fractie en de ChristenUnie-fractie, en het lid Van Vliet voor hun bijdragen.

Ik ga gaarne in op de gestelde vragen van de leden van de verschillende fracties. Daarbij houd ik de volgorde van het verslag zoveel mogelijk aan. Waar vragen van de leden van de verschillende fracties betrekking hebben op hetzelfde onderwerp heb ik deze evenwel in de beantwoording samen genomen.

1. Aanleiding

De leden van de PvdA-fractie vragen of de aanleiding die de regering aandraagt ligt in het feit dat selectieve woningtoewijzing in een aantal gemeenten nu al toegepast wordt en daarvoor eigenlijk een wettelijke grondslag nodig is of dat de regering een eigen afweging heeft gemaakt om een wetsvoorstel in te dienen. Indien de regering een eigen afweging heeft gemaakt, vernemen deze leden graag welke argumentatie hierbij gevolgd is.

Uiteraard heeft de regering bij het opstellen van dit wetsvoorstel een afweging gemaakt over nut en noodzaak van selectieve woningtoewijzing ter beperking van overlast en criminaliteit. Daarom wijkt de voorgestelde systematiek in dit wetsvoorstel ook op enkele punten af van de wijze waarop de screening van woningzoekenden nu plaatsvindt in bepaalde gemeenten.

Zoals is aangegeven in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel blijkt op basis van onder meer de Leefbaarometer en de Veiligheidsmonitor dat er in Nederland buurten zijn waar de leefbaarheid ernstig onder druk staat. In deze buurten is veelal sprake van overlastgevend en crimineel gedrag en schiet het bestaande instrumentarium tekort om deze problematiek aan te pakken. Uit de onderzoeken waarnaar in de memorie van toelichting wordt verwezen, blijkt verder dat een concentratie van personen met overlastgevend of crimineel gedrag leidt tot een toename van de overlast en criminaliteit in een buurt, waardoor het absorptievermogen in zo’n buurt wordt overschreden en de bestaande sociale netwerken onvoldoende zijn om dit gedrag te corrigeren.

Indien er een of enkele overlastgevende personen woonachtig zijn in een wijk, kan, mede door de sociale controle van de overige bewoners, door de bewoners zelf deze overlast worden opgelost. Als zij er onderling niet uitkomen, kunnen ze de bevoegde instanties inschakelen. Echter, indien de norm in een wijk vervaagt en een grote groep bewoners dit soort ongewenst gedrag ontplooit, dan wordt dit overlastgevend en crimineel gedrag de norm en zullen bewoners elkaar niet meer aanspreken op normoverschrijdende gedragingen. Evenmin zullen deze bewoners de bevoegde instanties inschakelen om handhavend op te treden. Kinderen die opgroeien in deze wijken wordt een waarden- en normenpatroon voorgehouden van overlastgevend en crimineel gedrag.

Het College voor de Rechten van de Mens geeft in zijn advies bij dit wetsvoorstel aan dat uit de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) naar voren komt dat vormen van ernstige woonoverlast die direct effect hebben op het privéleven van de bewoner van een woning een positieve verplichting voor de overheid met zich mee kunnen brengen om op te treden tegen die woonoverlast of maatregelen te treffen ter voorkoming van verdere woonoverlast.1 Ook de Afdeling advisering van de Raad van State wijst in haar advies bij dit wetsvoorstel op deze op de overheid rustende verplichting. Naast de inzet van de reeds bestaande andere maatregelen wil de regering met dit wetsvoorstel als ultimum remedium, voorkomen dat er in Nederland buurten ontstaan waar een concentratie is van overlast en criminaliteit en waar in bepaalde gevallen ook een voedingsbodem bestaat voor radicalisering.

De verplichting van de overheid om overlast en crimineel gedrag tegen te gaan, is afgezet tegen de bestaande wettelijke en bestuurlijke maatregelen. In paragraaf 4.2 van de memorie van toelichting is een uitgebreide analyse gemaakt van de bestaande wettelijke mogelijkheden. Uit deze analyse kan geconcludeerd worden dat de bestaande wetgeving voornamelijk mogelijkheden tot het inzetten van repressieve maatregelen biedt die gericht zijn op «expulsion» en enkel ingezet kunnen worden bij ernstige vormen van overlast of criminaliteit, omdat deze maatregelen een zware inbreuk maken op het recht op privéleven van betrokkenen. Deze instrumenten bieden geen preventieve mogelijkheden die gericht zijn op «gate-keeping» om te voorkomen dat overlastgevende of criminele woningzoekenden een woonruimte betrekken in gebieden waar de leefbaarheid onder druk staat. Maatregelen om de instroom van woningzoekenden met overlastgevend en crimineel gedrag in wijken waar de leefbaarheid ernstig onder druk staat, te kunnen beperken zijn daarom noodzakelijk.2

De leden van de PvdA-fractie willen graag meer uitleg van de regering over de overeenkomsten, de verschillen en de tekortkomingen van het stoplichtconvenant dat particuliere makelaars in Amsterdam gesloten hebben met de politie om nieuwe huurders te screenen. Tevens vernemen deze leden graag waarin de werkwijze in het voorliggende wetsvoorstel effectiever is.

Het doel van het stoplichtconvenant is het tegengaan van het misbruiken van een woning in de geliberaliseerde sector of een bedrijfsruimte door personen die zich bezighouden met georganiseerde criminaliteit en zich zo willen afschermen van onder andere de overheid. Dit convenant helpt makelaars op het moment dat er vragen rijzen over een persoon die een woning of bedrijfsruimte wil huren. De Makelaarsvereniging Amsterdam fungeert als coördinatiepunt en geeft de aanvraag/melding van haar leden door aan de dienst Regionale Recherche van de politie, die een rood of groen signaal geeft voor een persoon die een woning of bedrijfsruimte wil huren. De kleur is afhankelijk van de antecedenten die de persoon heeft met betrekking tot georganiseerde criminaliteit. Het convenant is gesloten op 2 juli 2012 tussen de Makelaarsvereniging Amsterdam, de Politie eenheid Amsterdam en de dienst Basisinformatie gemeente Amsterdam, en op 2 juli 2015 verlengd voor 3 jaar. De gegevensverstrekking door de politie op basis van dit convenant is gebaseerd op artikel 20 van de Wet politiegegevens (hierna: Wpg).

De overeenkomst tussen deze procedure van het stoplichtconvenant en het voorliggende wetsvoorstel is dat er screening plaatsvindt van potentiële huurders op relevante politiegegevens.

Een verschil is dat bij het stoplichtconvenant alleen bepaalde potentiële huurders (bij wie makelaars een vermoeden hebben van crimineel gedrag) voor geliberaliseerde huurwoningen in particulier bezit en bedrijfspanden worden gescreend, terwijl met het voorliggend wetsvoorstel alle potentiële huurders van niet geliberaliseerde huurwoningen, zowel particulier als corporatiebezit, in een door de Minister voor Wonen en Rijksdienst aangewezen complex, straat of gebied kunnen worden gescreend.

In het stoplichtconvenant is de screening gericht op specifieke vormen van georganiseerde criminaliteit. Het voorliggende wetsvoorstel ziet daarentegen op het tegengaan van overlast en criminele activiteiten die de leefbaarheid en veiligheid in de woonomgeving negatief beïnvloeden.

De maatregelen van het voorliggende wetsvoorstel zijn effectiever dan het stoplichtconvenant als middel om de leefbaarheid en veiligheid te verbeteren in een aangewezen complex, straat of gebied, omdat het wetsvoorstel ook ziet op overlastgevend gedrag en van toepassing is op alle potentiële huurders in een gebied.

De leden van de SP-fractie vragen zich af in hoeverre de regering zich laat leiden door sentimenten die in sommige delen van de samenleving leven.

Dit wetsvoorstel heeft een lange voorgeschiedenis, die uiteengezet is in hoofdstuk 3 van de memorie van toelichting. Ook de Afdeling advisering van de Raad van State onderkent in haar advies naar aanleiding van dit wetsvoorstel, dat er in bepaalde wijken en straten ernstige vormen van overlast en criminaliteit kunnen voorkomen en heeft er dan ook begrip voor dat gezocht wordt naar maatregelen om de leefbaarheid in deze wijken te verbeteren.3 Ook uit de Leefbaarometer blijkt dat de gemeten leefbaarheidsontwikkelingen in de afgelopen jaren, zowel de positieve als de negatieve, voor een belangrijk deel blijken samen te vallen met ontwikkelingen op het terrein van veiligheid en overlast. Voornamelijk in gebieden waar de overlastproblematiek toeneemt, zijn verslechterende leefbaarheidsscores zichtbaar. In gebieden waar de leefbaarheidsscores verbeteren, is in de regel juist sprake van een afname van overlast. Bij de consultatie van dit wetsvoorstel hebben diverse partijen aangegeven dat er een noodzaak is voor dit wetsvoorstel. Zo gaf Aedes aan positief te staan tegenover het feit dat de screening van woningzoekenden door middel van het onderhavige wetsvoorstel een wettelijke basis krijgt.4 Ook gemeenten en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG) onderschrijven de noodzaak van de maatregel. Nu selectieve woningtoewijzing reeds in tenminste achttien gemeenten wordt toegepast, kan gesproken worden van een reële behoefte aan dit soort maatregelen.

De leden van de SP-fractie geven voorts aan graag te willen weten aan welke andere mogelijke oplossingen de regering heeft gedacht, alsmede welke preventieve oplossingen er mogelijk zijn en waarom de regering daar niet voor heeft gekozen.

De regering heeft in paragraaf 4.2 van de memorie van toelichting de bestaande wettelijke maatregelen uiteengezet om de leefbaarheidsproblemen als gevolg van overlast en criminaliteit tegen te gaan. De inzet van de huidige mogelijkheden heeft echter niet in alle gevallen tot het gewenste resultaat geleid. In combinatie met de bestaande maatregelen zijn gemeenten vervolgens gaan experimenteren met het inperken van de instroom van woningzoekenden met overlastgevend en crimineel gedrag in kwetsbare gebieden. De regering wil met dit wetsvoorstel hiervoor een wettelijk basis bieden en deze – inmiddels staande – praktijk zo in goede banen leiden. Daarmee is tegemoet gekomen aan de behoefte van onder meer gemeenten en woningcorporaties, en zijn andere mogelijke maatregelen dan ook niet overwogen.

De maatregel waar dit wetsvoorstel in voorziet kan een belangrijke bijdrage leveren aan de verbetering van de leefbaarheid en veiligheid. Maar wel op voorwaarde dat het wordt ingezet in combinatie met andere maatregelen (integrale aanpak). Hierbij kan gedacht worden aan fysieke maatregelen (renovatie van woningen, aanpak kwaliteit openbare ruimte), aan sociale en veiligheidsmaatregelen, zoals hulpverleningstrajecten, buurtbemiddeling, maar ook dat consequent en snel wordt gereageerd op meldingen van bewoners en zichtbaar wordt opgetreden door toezichthouders. Ook kan via vroegsignalering in het onderwijs aan kinderen en jongeren de nodige begeleiding worden geboden en de participatie op de arbeidsmarkt worden gestimuleerd ten behoeve van bewoners die veelal in een sociaaleconomisch zwakke positie verkeren.

De leden van de SP-fractie vragen tevens of het te rechtvaardigen is dat de illegale praktijk van het screenen van huurders in vijftien gemeenten in ons land uitmondt in een wet die voor alle 2,4 miljoen huishoudens in huurwoningen kan gelden.

De maatregelen uit dit wetsvoorstel zijn alleen bedoeld voor complexen, straten of gebieden waar de leefbaarheid ernstig onder druk staat en waar de reeds ingezette maatregelen onvoldoende effect hebben gesorteerd. Dat het hierbij om een beperkt aantal gebieden gaat, blijkt ook uit metingen met de Leefbaarometer; een ruime meerderheid (ongeveer tachtig procent) van de Nederlandse bevolking woont in buurten waar de leefbaarheid op peil is5. Het instrumentarium van dit wetsvoorstel kan uitsluitend als een ultimum remedium worden ingezet. Een complex, straat of gebied kan enkel op verzoek van de gemeenteraad door de Minister voor Wonen en Rijksdienst worden aangewezen indien de overlast en criminaliteit ver boven het gemeentelijk niveau uitsteekt. Daarbij moet in de aanvraag aannemelijk worden gemaakt dat de situatie ondanks de inzet van minder ingrijpende maatregelen niet of nauwelijks is verbeterd. Verder moet er, mede omwille van de proportionaliteit van de inzet van de maatregel, worden aangetoond dat er in de regio waarin een aan te wijzen complex, straat of gebied gelegen is, voldoende woonruimte beschikbaar is voor personen die zich niet in een aangewezen complex, straat of gebied kunnen vestigen. Hierover kan de Minister voor Wonen en Rijksdienst een advies inwinnen bij de gedeputeerde staten van de provincie waar de gemeente gelegen is.

Volgens de leden van de SP-fractie wordt in de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek (hierna: Wbmgp), zoals deze van kracht is, de huurder met een laag inkomen op een achterstandspositie geplaatst en vindt door het voorliggende wetsvoorstel een verdere achterstelling plaats. Deze leden vernemen graag hoe de regering hierover denkt. Tevens vragen deze leden de regering hoe kan worden uitgesloten dat de maatregelen uit de voorliggende wetswijziging discriminatie tot gevolg zullen hebben.

Het uitgangspunt van de Wbmgp is de bevordering van de leefbaarheid in buurten waar deze ernstig onder druk staat. De maatregelen van deze wet kunnen slechts ingezet worden naar aanleiding van ernstige leefbaarheidsproblemen in een buurt en ter verbetering van de leefbaarheid in die buurt. De inzet van de vigerende maatregelen beoogt de bevolkingssamenstelling in bepaalde buurten te beïnvloeden en zo segregatie tegen te gaan.

Zowel bij de verklaring omtrent het gedrag (hierna: VOG) als het onderzoek op basis van politiegegevens kan uitsluitend gekeken worden naar de gedragingen van betrokkenen die zijn opgenomen in het voorgestelde tweede lid van artikel 10a, die aanleiding kunnen zijn voor het weigeren van een huisvestingsvergunning. Het gaat om de feitelijke gedragingen van woningzoekenden in de periode van ten hoogste vier jaar voorafgaand aan de aanvraag van een huisvestingsvergunning (en ten hoogste twee jaar indien de betrokkene bij de aanvraag nog geen 18 jaar is). Hierbij speelt godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of welke andere discriminatoire grond geen enkele rol.

Bovendien kan de Wbmgp uitsluitend worden toegepast indien er voldoende mogelijkheden zijn voor het vinden van passende woonruimte, voor personen die op basis van deze maatregelen zich niet in een aangewezen gebied kunnen huisvesten. Deze maatregel maakt dus de slaagkansen van personen met een laag inkomen op het vinden van woonruimte niet kleiner.

De leden van de SP-fractie vragen zich daarnaast af waarom de regering criminaliteit of overlast en het hebben van een laag inkomen aan elkaar koppelt, en willen graag een toelichting daarop ontvangen.

In dit wetsvoorstel is er geen enkele koppeling tussen het hebben van een laag inkomen en het veroorzaken van criminaliteit en overlast. Noch de aard van het inkomen, noch de hoogte ervan zijn bepalend voor het al dan niet verkrijgen van een huisvestingsvergunning op basis van de voorgestelde maatregel. Bij de selectieve woningtoewijzing wordt er op basis van de politiegegevens of een VOG uitsluitend gekeken naar de gedragingen van betrokkenen die zijn opgenomen in het voorgestelde tweede lid van artikel 10a.

De leden van de SP-fractie vragen of de regering van mening is dat (potentiële) criminelen en overlastgevers voornamelijk in huurwoningen wonen en wat de regering doet als criminelen en overlastgevers in een koophuis wonen.

De voorgestelde maatregel heeft alleen betrekking op woningzoekende huurders. Voor overlastgevers die in een koophuis wonen zijn instrumenten als buurtbemiddeling en hulpverleningstrajecten en, in zwaardere gevallen, de maatregelen uit Gemeentewet, Woningwet en Opiumwet inzetbaar.

De leden van de D66-fractie lezen dat er momenteel in meer dan vijftien gemeenten een vorm van selectieve woningtoewijzing bestaat. Deze leden vragen welke gemeenten dit zijn. Ook willen de leden van de PvdA-fractie graag een overzicht van de gebieden waar selectieve woningtoewijzing op basis van politiedossiers toegepast is en de duur daarvan. Verder willen deze leden graag weten hoeveel particuliere woningen er relatief zijn in de gebieden waar nu selectieve woningtoewijzing plaatsvindt op basis van politiedossiers. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen hoeveel woningen momenteel in deze 15 gemeenten aan een dergelijke vorm van screening zijn onderworpen.

Op basis van de informatie die ik heb kunnen achterhalen, blijkt dat er 18 gemeenten zijn waar selectieve woningtoewijzing op basis van politiegegevens in het verleden is toegepast of op dit moment wordt toegepast.

gemeente

Periode

Aantal woningen waarvoor screening geldt

Amsterdam

Sinds 2012

396

Arnhem

2010–2014

Ongeveer 245

Barendrecht

Sinds 2013

513

Borger Odoorn

Sinds 2007

minder dan 80

Capelle aan den IJssel

Sinds 2012

892

Culemborg

Sinds 2014

1.130

’s Hertogenbosch (Hambaken)

Sinds 2009

916

’s Hertogenbosch (Barten Zuid)

Sinds 2005

496

Hoogeveen

Sinds 2007

wisselend aantal

Midden Drenthe

Sinds 2015

44

Nijmegen

Sinds 2004

335

Nissewaard

Sinds 2012

3.550

Ridderkerk

Sinds 2013

2.523

Rotterdam

Sinds 2009

200 straten

Utrecht (Geuzenwijk)

1997–2011

900

Utrecht (Zwanenvechtplein)

2011–2014

400

Utrechtse Heuvelrug

Sinds 2013

70

Zaltbommel

Sinds 2012

338

Zoetermeer

Sinds 2015

327

Zwolle

Sinds 2013

Ongeveer 400

Het aantal particuliere woningen in de gebieden waar nu selectieve woningtoewijzing op basis van politiegegevens plaatsvindt, is niet van alle gemeenten bekend. In sommige gemeenten wordt de toewijzing bovendien op een dusdanig kleine schaal toegepast, namelijk op complexniveau, dat het aantal particuliere woningen niet ter zake doet. In de wijk Hambaken in ’s Hertogenbosch zijn zo’n 750 particuliere woningen, in de Dichtersbuurt in Amsterdam zijn dat er 800, in de Geuzenwijk in Utrecht zo’n 400 en in de wijken in Culemborg staan 2.070 particuliere huur- of koopwoningen. In Tilburg is overigens een convenant tussen makelaars en politie gesloten.

De leden van de D66-fractie merken op dat er zo’n 380 gemeenten zijn die geen selectieve woningtoewijzing gebruiken. Deze leden vragen waarom de methoden die voor het overgrote deel van de gemeenten afdoende zijn om leefbaarheidsproblemen te voorkomen, niet afdoende zijn voor die paar gemeenten die selectieve woningtoewijzing gebruiken.

In de Kamerbrief6 over de´Leefbaarometer en Voortgangsrapportage Wijkaanpak 2015»van 23 november 2015 staat dat een ruime meerderheid (ongeveer tachtig procent) van de Nederlandse bevolking woont in buurten waar de leefbaarheid op peil is. De maatregel zal dus lang niet in alle gemeenten worden toegepast. Tegelijkertijd wordt er geconstateerd dat er duidelijke verschillen tussen wijken en buurten zichtbaar zijn, in zowel de leefbaarheidssituatie als de ontwikkeling ervan. Elke gemeente en elke wijk kent zijn eigen dynamiek. Uit de inzet van de selectieve woningtoewijzing in de huidige praktijk blijkt dat er wijken zijn waar de gecumuleerde problemen niet meer afdoende kunnen worden aangepakt binnen de reguliere samenwerking tussen gemeenten, woningcorporaties, politie, hulp- en welzijnsinstanties en bewoners. Een integrale aanpak en het bestaande wettelijk instrumentarium blijken dan onvoldoende te zijn als in die gebieden steeds nieuwe personen komen wonen van wie een gegrond vermoeden bestaat dat ze overlastgevend of crimineel gedrag zullen ontplooien. Voor dat soort gebieden kan de gemeenteraad als ultimum remedium een aanvraag indienen voor het toepassen van de in dit wetsvoorstel voorgestelde maatregel om de leefbaarheid en veiligheid te verbeteren. Vervolgens is het de Minister voor Wonen en Rijksdienst die het verzoek van de gemeenteraad toetst aan de criteria in de Wbmgp met het oog op de aanwijzing van complexen, straten en gebieden, waar de maatregel kan worden toegepast.

2. Doel van het wetsvoorstel

De leden van de PvdA-fractie willen graag van de regering weten of de huidige vorm van selectieve woningtoewijzing op basis van politiegegevens onwettig is. Zo ja, dan geeft dat volgens deze leden te denken over de handhaving van de Grondwet en de politiewetgeving. Graag vernemen deze leden de visie van de regering hierover. Verder willen deze leden graag weten of de verstrekking van politiegegevens voor woningtoewijzing beëindigd wordt en slechts hervat zal worden binnen de kaders van het voorliggende wetsvoorstel. Ook de leden van de D66-fractie vragen naar de consequenties voor de bestaande praktijk als het voorliggende wetsvoorstel niet wordt aangenomen. Graag vernemen deze leden of de bestaande praktijk dan gehandhaafd blijft, dan wel of er dan een einde komt aan het selectief toewijzen. Ook de leden van de ChristenUnie-fractie vragen zich af of zij het goed begrijpen dat er zonder het voorliggende wetsvoorstel nu geen wettelijke basis is en dat deze gemeenten hier dus mee zouden moeten stoppen zolang dit voorstel niet is verheven tot wet.

Allereerst dient opgemerkt te worden dat politiegegevens privacygevoelige gegevens zijn, die worden verwerkt voor de uitoefening van de politietaken. Op grond van de Wpg is verstrekking van deze gegevens uitsluitend mogelijk aan personen of instanties die daartoe in de wet zelf of in het Besluit politiegegevens zijn aangewezen. Een aantal gemeenten dat zich geconfronteerd zag met buurten, straten of complexen waar de overlast en criminaliteit dusdanig hoog waren dat het bestaande instrumentarium niet meer toereikend was, is – om verdere escalatie van deze situatie te voorkomen en vanuit de verplichting dat de overheid ook moet opkomen voor de slachtoffers van overlast en criminaliteit – gestart met het afsluiten van convenanten tussen het college van burgemeester en wethouders, woningcorporaties en de politie. De verstrekking van de op betrokkene betrekking hebbende politiegegevens aan de burgemeester wordt gebaseerd op artikel 16, eerste lid, onderdeel c, onder 2°, van de Wpg. De burgemeester verstrekt vervolgens zijn woonadviezen aan de woningcorporaties op grond van artikel 8, aanhef en onder e, van de Wet bescherming persoonsgegevens (hierna: Wbp) en de woningcorporaties ontvangen tot slot de woonadviezen van de burgemeester op grond van de artikel 8, aanhef en onder a, e en f, van de Wbp. Bij brief van 12 juni 2007 heeft het College bescherming persoonsgegevens7 (hierna: CBP)8 in paragraaf 4.2.1 aangegeven de opgegeven reden voor dit selectieve woningtoewijzingsbeleid, namelijk de aanpak van het intimidatieklimaat, en de motivering daarvan voldoende te achten om de noodzaak hiertoe aan te nemen. Het CBP heeft in de voornoemde brief een oordeel gegeven over het verstrekken en verwerken van persoonsgegevens binnen de kaders van de Wbp in het specifieke geval van de Graafsewijk en dan nog met de vermelding: «Het CBP hecht er wel aan op te merken dat de uitkomsten van de evaluatie van invloed moeten zijn op de vraag of, en zo ja, in hoeverre dit beleid en de wijze waarop dit plaats vindt, kan worden voortgezet». De reikwijdte van de handhaving van de openbare orde is beperkt tot de voor het publiek toegankelijke ruimten. Indien daadwerkelijk sprake is van zeer ernstige woonoverlast, zou de openbare orde in het geding kunnen zijn en zou de verstrekking van politiegegevens aan de burgemeester gerechtvaardigd kunnen zijn op basis van artikel 16, eerste lid, onderdeel c, onder 2°, van de Wpg.

Hoewel het verstrekken van de persoonsgegevens dus mogelijk te rechtvaardigen is, geldt dat niet voor de inbreuk die gemaakt wordt op de vrijheid van vestiging. Sinds 1 januari 2015 is de Huisvestingswet 2014 van kracht waarin bepaald is dat de gemeente in de huisvestingsverordening uitsluitend regels mag opnemen in verband met woonruimteverdeling bij schaarste en in de door de Minister voor Wonen en Rijksdienst aangewezen gebieden op basis van de Wbmgp in verband met leefbaarheid. Een gemeente heeft dus geen mogelijkheden om verdere of aanvullende regels te stellen of convenanten te sluiten met andere partijen in het kader van woonruimteverdeling. Dat de Huisvestingswet 2014 en de Wbmgp een uitputtende regeling bevatten, vloeit voort uit het feit dat volgens artikel 2 van het Vierde Protocol bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM) is bepaald, dat de vrijheid van vestiging uitsluitend bij wet kan worden beperkt in het kader van de in dat artikel genoemde doeleinden.

Daarom hebben gemeenten bij de evaluatie van de Wbmgp verzocht screening van woningzoekenden in verband met selectieve woningtoewijzing wettelijk te regelen. In de consultatieversie van het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek en de Huisvestingswet naar aanleiding van de evaluatie van de Wbmgp (Wet uitbreiding Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek)9 was een regeling voor selectieve woningtoewijzing in verband met overlastgevend gedrag opgenomen. Echter, naar aanleiding van het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State en het feit dat de andere in dat wetsvoorstel opgenomen wijzigingen met spoed in werking moesten treden, is toen besloten de selectieve woningtoewijzing in een ander wetsvoorstel op te nemen. Het nu voorliggende wetsvoorstel is daarvan het resultaat.

Gezien de ernst van de problematiek waarmee bepaalde gemeenten kampen, het feit dat door sommige gemeenten de screening reeds vóór het van kracht worden van de Huisvestingswet 2014 op 1 januari 2015 werd toegepast, het feit dat er tot op heden geen signalen zijn ontvangen van onzorgvuldig gebruik van politiegegevens door de gemeenten en het feit dat dit wetsvoorstel op dit moment reeds aanhangig is bij uw Kamer, ligt het niet voor de hand dat de gedeputeerde staten via het instrument van interbestuurlijk toezicht zouden optreden richting gemeenten met een selectief woningtoewijzingsbeleid ter beperking van overlastgevend en crimineel gedrag. Het is wel mogelijk dat een individuele woningzoekende die door deze praktijk schade zou lijden, via de civielrechtelijke weg de woningcorporatie of eventueel via de bestuursrechtelijke weg de gemeente aanspreekt, omdat eventuele geleden schade een gevolg zou kunnen zijn van een inbreuk op zijn grondrechten. Het is dan aan de rechter om hierover een oordeel te vellen.

Wanneer het voorliggende wetsvoorstel niet zou worden aangenomen zal met de gedeputeerde staten van de provincies waarin de gemeenten gelegen zijn die momenteel screening van woningzoekenden voor selectieve woningtoewijzing toepassen, worden besproken op welke manier het toezicht op de toepassing van de Huisvestingswet 2014 nader wordt vormgegeven, omdat de eerste bevoegdheid voor het interbestuurlijk toezicht op de toepassing van onder meer de Huisvestingswet 2014 en de Wbmgp bij de provincie ligt.

De leden van de PvdA-fractie vernemen graag of directe verstrekking van gegevens tot het verleden behoort als deze verstrekking binnen de Wbmgp mogelijk is.

Na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel biedt de Wbmgp de enige grondslag voor de verstrekking van politiegegevens ten behoeve van selectieve woningtoewijzing ter beperking van overlastgevend en crimineel gedrag.

De leden van de PvdA-fractie vernemen graag hoe de juridische houdbaarheid van andere nieuwe instrumenten van de politie getoetst wordt en of de regering van mening is dat deze toetsing afdoende is.

De politie zal zich bij nieuwe instrumenten telkens moeten afvragen of het gebruik ervan past binnen de bestaande wettelijke kaders, waarbij bij twijfel overleg met de Minister van Veiligheid en Justitie kan plaatsvinden. Er is geen reden om aan te nemen dat deze toetsing op dit moment niet afdoende zou zijn.

De leden van de SP-fractie vragen of het voorliggende wetsvoorstel een inperking van mensenrechten rechtvaardigt. Het is deze leden onvoldoende duidelijk of voldaan wordt aan de noodzakelijkheids- en proportionaliteitseis zoals die geuit is door de Raad van State. Graag ontvangen deze leden een uitgebreide toelichting hoe de regering meent dat aan deze eisen is voldaan. Ook de leden van de CDA-fractie zien graag dat de proportionaliteit en effectiviteit van het voorliggende wetsvoorstel aanmerkelijk duidelijker worden gemotiveerd. Op beide aspecten, proportionaliteit én effectiviteit, vragen deze leden om een concrete motivering. Deze leden vragen verder dat de noodzaak wordt aangetoond aan de hand van een overzicht, met daarbij de aard, de omvang en de ernst en de plaatsen waar deze overlast wordt ervaren.

Uit de jurisprudentie van het EHRM volgt dat vormen van ernstige woonoverlast die direct effect hebben op het privéleven van de andere bewoners, een positieve verplichting voor de overheid met zich meebrengen om op te treden tegen die woonoverlast of maatregelen te treffen ter voorkoming van verdere woonoverlast. Dit wetsvoorstel geeft invulling aan deze verplichting, waarbij gestreefd is naar evenwicht tussen de rechten van de slachtoffers en de rechten van de potentiële overlastgevers.

In hoofdstuk 7 van de memorie van toelichting is uitgelegd dat de voorgestelde maatregelen een mogelijke inbreuk zijn op de vrijheid van vestiging en het recht op privacy. Een mogelijke beperking van het recht op vrijheid van vestiging moet conform artikel 2, Vierde Protocol bij het EVRM bij wet geregeld zijn. Dit houdt in dat de regeling voldoende precies, toegankelijk en voorzienbaar is. Dit betekent verder dat de beperking niet in strijd mag zijn met het rechtszekerheidsbeginsel en het verbod van willekeur. De hier voorgestelde maatregel wordt bij formele wet geregeld en is precies, toegankelijk en voorzienbaar. De regeling is opgenomen in een wet en de verdere uitwerking ervan gebeurt in de huisvestingsverordening die door de gemeenteraad wordt vastgesteld. Hierdoor is de maatregel voor een ieder kenbaar. Tevens moet een mogelijke beperking noodzakelijk zijn in een democratische samenleving omwille van één of meerdere van de in artikel 2, derde lid, van het Vierde Protocol bij het EVRM genoemde belangen, wat betekent dat er een zwaarwegend algemeen belang dient te zijn voor de overheid voor deze beperking. In bepaalde complexen, straten of gebieden waar de overlast en criminaliteit ver boven het gemeentelijk gemiddelde ligt, de onveiligheidsgevoelens van bewoners groot zijn en de leefbaarheid ernstig onder druk staat, is zo een mogelijke beperking in het kader van een integrale aanpak van de leefbaarheid en veiligheid niet alleen noodzakelijk, maar rust er zelfs een positieve verplichting op de overheid om de potentiële slachtoffers te beschermen tegen verdere overlast en criminaliteit in hun woonomgeving.

Het gedrag van mensen wordt grotendeels bepaald door de sociale normen die heersend zijn in hun omgeving. Indien mensen gehuisvest zijn in een buurt waar onder meer door sociale controle overlast en criminaliteit niet getolereerd worden, zullen ze hun gedrag ook aanpassen. De omgeving waarin een persoon woont en opgroeit, bepaalt dus in grote mate het waarden- en normenpatroon van deze persoon en de wijze waarop hij zich manifesteert in zijn woonomgeving, dit geldt zowel voor volwassenen, maar nog meer voor kinderen en jongeren. Een concentratie van personen met overlastgevend en crimineel gedrag leidt tot een toename van overlast en criminaliteit in die buurt.

Wat de proportionaliteit van de voorgestelde maatregel betreft kan het volgende worden opgemerkt. In ieder geval is de maatregel proportioneel in het kader van de mogelijke beperking van de vrijheid van vestiging die eruit voortvloeit. Op het totaal van de woningvoorraad is de mogelijke beperking die deze maatregel zou kunnen hebben zeer beperkt. Op de tweede plaats moet de gemeente in de aanvraag tot aanwijzing van een complex, straat of gebied door de Minister voor Wonen en Rijksdienst, aantonen dat er voor woningzoekenden, die door die aanwijzing zich niet kunnen vestigen in een aangewezen complex, straat of gebied, voldoende mogelijkheden zijn om zich elders in de regio te huisvesten. In beginsel vraagt de Minister voor Wonen en Rijksdienst de desbetreffende gedeputeerde staten hun zienswijze hieromtrent. Ook is de maatregel proportioneel ten aanzien van de mogelijke inbreuk die ermee gemaakt zou kunnen worden op de privacy van de betrokkenen. Uitsluitend indien een woningzoekende ervoor opteert om in een aangewezen complex, straat of gebied zich te huisvesten, zal hij een VOG moeten overleggen of vindt er een onderzoek plaats op basis van zijn politiegegevens. De woningzoekende wordt hiervan op voorhand in kennis gesteld, zodat hij indien hij dit een inbreuk vindt op zijn privacy, er alsnog van kan afzien om zich in een aangewezen complex, straat of gebied te huisvesten. De inbreuk op de privacy van betrokkene is bij een VOG of bij een onderzoek op basis van politiegegevens beperkt. Zowel bij het gebruik van de VOG als bij het onderzoek op basis van politiegegevens wordt eerst gekeken of de woningzoekende voldoet aan alle voorwaarden om in aanmerking te komen voor de woning in het kader van de reguliere woonruimteverdeling, alvorens hij een VOG moet aanvragen of het onderzoek op basis van politiegegevens plaatsvindt. Verder worden zowel bij de procedure van de VOG als het onderzoek op basis van politiegegevens, alleen de gegevens betrokken over de relevante gedragingen, genoemd in het tweede lid van het voorgestelde artikel 10a van dit wetsvoorstel. Andere feiten of gedragingen mogen niet betrokken worden bij de beslissing tot het al dan niet verlenen van een VOG of het onderzoek op basis van politiegegevens. Ten slotte, is zowel het systeem van de VOG als dat van het onderzoek op basis van politiegegevens bij of krachtens de wet geregeld en voorzien van waarborgen in verband met de zorgvuldigheid van het verwerken van persoonsgegevens, en inzake rechtsbescherming voor de betrokkene.

Het is niet mogelijk om een overzicht te geven, met daarbij de aard, de omvang en de ernst en de plaatsen waar deze overlast wordt ervaren. Het moet gaan om een meer dan gewone concentratie van leefbaarheids- en veiligheidsproblemen ten gevolge van gedragingen die benoemd zijn in het voorgestelde artikel 10a, tweede lid, van dit wetsvoorstel. Of de inzet van de voorgestelde maatregel noodzakelijk is, is primair een zaak van de gemeenteraad, die een aanvraag tot aanwijzing bij de Minister voor Wonen en Rijksdienst moet doen. Indien de gemeenteraad een aanvraag doet, zal hij de noodzaak, de effectiviteit, proportionaliteit en subsidiariteit van de maatregel moeten onderbouwen, waarbij de aard, de omvang en de ernst van de problematiek belangrijke elementen zijn.

De leden van de SP-fractie vragen verder waarom de regering kiest voor de weg via een Woonwet en niet voor de weg via politie of justitie als het doel is om de praktijk in goede banen te leiden.

Het doel van dit wetsvoorstel is het verbeteren van de leefbaarheid en de veiligheid in de complexen, straten of gebieden waar een concentratie is van overlastgevend en crimineel gedrag en waar uitsluitend handhaving onvoldoende effect sorteert, omdat er steeds nieuwe potentiële overlastgevers of criminelen komen wonen. De gemeente is verantwoordelijk voor leefbaarheid en huisvesting. Het ligt voor de hand dat dit voorstel wordt opgenomen in de Wbmgp, omdat sinds de invoering van de Huisvestingswet 2014 het op basis van die wet uitsluitend mogelijk is om maatregelen te treffen ten behoeve van woonruimteverdeling in het kader van schaarste aan woonruimte en niet in het kader van leefbaarheid. Indien het noodzakelijk is dat de gemeente maatregelen treft met betrekking tot woonruimteverdeling voor de bevordering van de leefbaarheid, dan is de Wbmgp de enige mogelijkheid. Sinds het van kracht worden van de Huisvestingswet 2014 heeft een gemeente ook geen mogelijkheden om verdere of aanvullende regels te stellen of convenanten te sluiten met andere partijen ten behoeve van woonruimteverdeling.

Zoals reeds eerder aangegeven is het doel van dit wetsvoorstel niet om individuele gevallen van bestaande overlast of criminaliteit aan te pakken. Daarvoor bestaan reeds verscheidene andere wettelijke mogelijkheden en beleidsmatige instrumenten.

3. Voorgeschiedenis van dit wetsvoorstel

De leden van de PvdA-fractie constateren dat er meerdere instrumenten ingezet kunnen worden voor selectieve woningtoewijzing. Deze leden zien een zekere stapeling in deze instrumenten. Daarom willen deze leden graag van de regering weten of de regering deze stapeling ook ziet en of het logisch is om deze instrumenten gewoonlijk in samenhang in te zetten passend bij de mate van problematiek waar een complex, straat of gebied mee te maken heeft. De leden van de SP-fractie willen daarnaast ook weten of het voorliggende wetsvoorstel ook geldt in gebieden waar de reeds bestaande maatregelen uit de Wbmgp reeds van kracht zijn. Graag vernemen deze leden of die gemeenten een aparte aanvraag, inclusief de onderbouwing voor de selectieve woningtoewijzing ter beperking van overlastgevend en crimineel gedrag, moeten doen bij de Minister voor Wonen en Rijksdienst.

Sinds 1 januari 2015 is de Huisvestingswet 2014 van kracht waarin bepaald is dat een gemeente uitsluitend regels in verband met woonruimteverdeling mag opnemen in de huisvestingsverordening die verband houden met schaarste. Zoals hierboven ook is aangegeven, mogen maatregelen ter bevordering van de leefbaarheid uitsluitend op basis van de Wbmgp. Selectieve woningtoewijzing in verband met leefbaarheid is uitsluitend mogelijk in door de Minister voor Wonen en Rijksdienst aangewezen gebieden.

Artikel 8 en 9 van de Wbmgp maken het mogelijk om te sturen op de sociaaleconomische kenmerken van de bewoners, waarbij op grond van artikel 8 woningzoekenden op basis van de aard van hun inkomen geweerd kunnen worden en op grond van artikel 9 aan woningzoekenden met bepaalde sociaaleconomische kenmerken voorrang kan worden gegeven. Deze maatregelen hebben als doel om de bevolkingssamenstelling in een buurt te wijzigen en zo segregatie tegen te gaan. De in dit wetsvoorstel voorgestelde maatregelen zien op het tegengaan van overlast en criminaliteit in bepaalde buurten waar de leefbaarheid en de veiligheid sterk onder druk staan. Bij een aanvraag tot aanwijzing van een complex, straat of gebied moet de gemeenteraad de gekozen maatregel afzonderlijk onderbouwen. In het kader van een aanwijzing op grond van artikel 8 is een belangrijk criterium het aantal personen met een bijstandsuitkering ten opzichte van andere wijken. De aanvraag voor de aanwijzing van een complex, straat of gebied voor toepassing van de nu voorgestelde maatregel zal moeten worden onderbouwd op basis van de aard, de omvang en de ernst van de overlast en criminaliteit en de ervaren onveiligheid.

Daarom wordt in dit wetsvoorstel ook voorgesteld dat de aanwijzing van gebieden voor iedere maatregel afzonderlijk dient te worden onderbouwd, waarbij ook telkens moet worden aangetoond dat maatregelen apart noodzakelijk zijn. Indien de problematiek binnen een wijk dat rechtvaardigt, bestaat de mogelijkheid van een gecombineerde inzet van de bestaande mogelijkheden uit artikel 8 en 9, en van de maatregel in het voorliggende wetsvoorstel.

De leden van de PvdA-fractie constateren dat het voorliggende wetsvoorstel twee instrumenten biedt voor woningtoewijzing op basis van justitiële antecedenten, namelijk het overleggen van een VOG of onderzoek op basis van politiegegevens. Daarbij vormt, volgens de leden van de PvdA-fractie, de VOG een veel minder grote inbreuk op de persoonlijke levenssfeer dan onderzoek op basis van politiegegevens. Daarom geven de leden van de PvdA-fractie er de voorkeur aan als er zoveel mogelijk gekozen wordt voor de inzet van de VOG in plaats van onderzoek op basis van politiegegevens. Deze leden lezen echter dat de verwachting is dat de methode van de VOG maar weinig toegepast zal worden. Daarom vragen zij de regering hoe er voor gezorgd kan worden dat de mogelijkheden van de VOG optimaal gebruikt worden en dit instrument waar mogelijk de voorkeur krijgt. De leden van de D66-fractie vragen op hun beurt of een beoordeling van de politiegegevens door de dienst Justis in plaats van de gemeente hier toch niet beter op zijn plaats zou zijn, om zo een meer uniforme beoordeling te waarborgen.

Zowel de VOG als het onderzoek op basis van politiegegevens maken een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer. Bij een VOG wordt eerst gescreend op justitiële antecedenten en indien die gevonden zijn, kunnen deze ingekleurd worden met relevante politiegegevens. Bij een onderzoek op basis van politiegegevens worden de relevante politiegegevens en de duiding ervan door de politiechef gebruikt en vervolgens gewogen door het college van burgemeester en wethouders via de bij en krachtens dit wetsvoorstel geregelde procedure.

Het verschil tussen de VOG en de politiegegevens situeert zich op drie vlakken.

Bij een VOG dienen er relevante justitiële gegevens over de betrokkene te zijn om een VOG te kunnen weigeren. Pas als er relevante justitiële gegevens gevonden zijn, kunnen ook de politiegegevens geraadpleegd worden. Bij een onderzoek op basis van politiegegevens worden geen justitiële gegevens betrokken, maar enkel politiegegevens. Daarom zal een VOG voornamelijk ingezet kunnen worden indien de nadruk ligt op het weren van woningzoekenden die in het verleden criminele activiteiten hebben ontplooid, terwijl een onderzoek op basis van politiegegevens ook inzicht geeft in overlastgerelateerde activiteiten, die meestal niet leiden tot een strafrechtelijke vervolging, veroordeling of transactie.

Een tweede verschil tussen de VOG en het onderzoek op basis van politiegegevens is degene die verantwoordelijk is voor de screening. Het onderzoek voor het al dan niet verlenen van een VOG wordt uitgevoerd door de dienst Justis, namens de Minister van Veiligheid en Justitie. De procedure is een centraal geregelde procedure die op basis van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens en het Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens nader is vormgegeven in circulaires en protocollen. Dit betekent een uniforme weging, zonder dat rekening gehouden kan worden met de aard van de problematiek in een aangewezen complex, straat of gebied. Er is één uniform toetsingskader voor alle in Nederland aangewezen complexen, straten en gebieden die voor toepassing van deze maatregel door de Minister voor Wonen en Rijksdienst zijn aangewezen, waarbij geen onderscheid gemaakt kan worden naar de aard van de problematiek. Bij een onderzoek op basis van politiegegevens dient de gemeenteraad in de huisvestingsverordening voor een aangewezen complex, straat of gebied op te nemen op welke gedragingen als bedoeld in het voorgestelde tweede lid van artikel 10a van dit wetsvoorstel, gescreend zal worden. Dat kunnen alle gedragingen zijn, maar ook een beperkt aantal, afhankelijk van de problematiek. Daarnaast vindt de beoordeling van de relevante politiegegevens en de duiding ervan door de politiechef, plaats door het college van burgemeester en wethouders op basis van de criteria in het vierde lid van artikel 10b van dit wetsvoorstel. In de gevallen waarin de gemeenteraad ervoor kiest om een heel beperkt aantal gedragingen te benoemen op basis waarvan iemand een woning geweigerd kan worden, kan dit betekenen dat de vrijheid van vestiging minder wordt beperkt indien gebruik gemaakt wordt van het onderzoek op basis van politiegegevens dan indien een VOG wordt gebruikt. Gezien de kennis van de lokale problematiek kan meer maatwerk geboden worden door minder gedragingen aan te wijzen waarop gescreend wordt.

Ten derde kan het college van burgemeester en wethouders bij het onderzoek op basis van politiegegevens, indien daar op basis van de relevante politiegegevens aanleiding toe is, de huisvestingsvergunning verlenen onder bepaalde voorwaarden in de vorm van een gedragsaanwijzing, in plaats van deze te weigeren. Uiteraard heeft het college van burgemeester en wethouders voor het opleggen van een dergelijke gedragsaanwijzing de politiegegevens nodig. Uitsluitend een voorwaarde die proportioneel is en in relatie staat tot de overlastgevende of criminele activiteiten, is gerechtvaardigd. Zonder kennis van de feiten waarvoor de huisvestingsvergunning geweigerd zou kunnen worden, kan deze ook niet onder voorwaarden verleend worden. Bij een VOG is het niet mogelijk om een voorwaarde te verbinden aan een huisvestingsvergunning, omdat een VOG ofwel verleend ofwel geweigerd wordt en bij een weigering de reden of de overlastgevende en criminele antecedenten niet worden vermeld. Indien een VOG geweigerd wordt, kan de huisvestingsvergunning niet worden aangevraagd en kan ook niet overwogen worden om een huisvestingsvergunning wel te verstrekken door er voorwaarden aan te verbinden.

Omtrent onder meer de wijze van gegevensbescherming worden bij algemene maatregel van bestuur nadere regels gegeven. Tevens zal worden voorzien in een vorm van opleiding van gemeenteambtenaren die namens het college van burgemeester en wethouders zullen omgaan met deze persoonsgegevens en het wegingskader.

Op deze wijze is dus zowel de VOG als het voorgestelde onderzoek op basis van politiegegevens met de noodzakelijke waarborgen omgeven. Het is aan de gemeenteraad om, gezien de aard van de problematiek binnen de gemeente, in de aanvraag tot aanwijzing van een complex, straat of gebied te onderbouwen waarom geopteerd wordt voor de VOG of voor het onderzoek op basis van politiegegevens.

De leden van de SP-fractie vragen of tegemoet is gekomen aan het commentaar van de Woonbond uit 2013 om te zorgen voor draagvlak onder de andere wijk- of buurtbewoners en professionals die werkzaam zijn in de wijk voor het instellen van de wet. De leden van de PvdA-fractie vernemen tevens graag of het overleg met belanghebbenden, zoals woningcorporaties, woningeigenaren en bewoners, niet standaard onderdeel van de aanvraag voor aanwijzing zouden moeten zijn. Daarom vragen deze leden of informatie over deze raadpleging van belanghebbenden een vast onderdeel van de aanvraag kan vormen.

Ieder bestuursorgaan, dus ook de gemeenteraad, is er aan gehouden om bij de voorbereiding van een besluit de zienswijzen van de betrokkenen in te winnen en af te wegen. Aangezien een aanvraag tot aanwijzing van een complex, straat of gebied uitsluitend mogelijk is indien andere minder ingrijpende maatregelen niet afdoende zijn, wordt verwacht van de gemeenteraad dat bij het overwegen van een dergelijke aanvraag deze eerst overleg voert met de daar werkzame professionals, met de daar actief zijnde woningcorporaties en andere verhuurders en met de huurders- of bewonersorganisaties. Dit is des te meer van belang omdat na de aanwijzing van een complex, straat of gebied door de Minister voor Wonen en Rijksdienst de in de huisvestingsverordening opgenomen maatregelen ook daadwerkelijk toegepast moeten worden in de praktijk. Daarvoor is samenwerking met de woningcorporaties en verhuurders, de professionals en de huurders- of bewonersorganisaties van essentieel belang.

De leden van de SP-fractie vragen waarom de regering met het voorliggende wetsvoorstel niet het zogenaamde «dode hout» uit de wet zaagt. De mogelijkheid om de onroerendezaakbelasting (OZB) in een aandachtsgebied te verlagen wordt immers nergens gebruikt en is dubbelop. De OZB in aandachtsgebieden is al lager omdat woningen en ander vastgoed daar een lagere waarde hebben dan in andere delen van de gemeenten. Daarom vragen deze leden of de regering voornemens is deze maatregel schrappen.

Ondanks het feit dat tot op heden nog geen enkele gemeente gebruik heeft gemaakt van de optie om de OZB-heffing te verlagen, blijkt uit de evaluatie Wbmgp uit 201210 dat bepaalde gemeenten hebben aangegeven om te overwegen om in de toekomst deze maatregel te willen toepassen. Omdat deze maatregel vereenvoudigd is sinds het van kracht worden van de Wet tot wijziging van de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek en de Huisvestingswet naar aanleiding van de evaluatie van de Wbmgp (Wet uitbreiding Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek), is het nu niet gewenst deze mogelijkheid aan gemeenten te ontnemen. Deze maatregel zal wel een onderdeel vormen van de volgende vijfjaarlijkse evaluatie.

Voorts willen de leden van de SP-fractie weten welke zorg-, welzijns-, of maatschappelijke organisaties of kennisinstituten zijn geraadpleegd door de regering of door de «werkgroep selectieve woningtoewijzing» om te komen tot een wetsvoorstel dat tot doel heeft om te integreren in plaats van te segregeren en dit in een zo vroeg mogelijk stadium te regelen.

In de werkgroep bij de totstandkoming van het wetsvoorstel zijn verschillenden organisaties betrokken geweest zoals onder meer de VNG, Aedes, het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid, het Landelijk Platform Woonoverlast, vertegenwoordigers van gemeenten, corporaties en de politie. Zoals aangegeven in de memorie van toelichting heeft er daarnaast een openbare internetconsultatie plaatsgevonden en is aan de volgende colleges, instellingen en groepen gevraagd om een advies uit te brengen: de VNG, de G4, het Stedennetwerk G32, de gemeente Rotterdam, de gemeente Den Bosch en de gemeente Nijmegen; het CBP; het College voor de Rechten van de Mens; het Interprovinciaal Overleg; Aedes; het Landelijk Platform Woonoverlast; het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid; de Nationale Politie; het College van procureurs-generaal; de Nederlandse Woonbond. Daarnaast heeft ook een aantal maatschappelijke belangenorganisaties gereageerd (Federatie Opvang, de Nederlandse Woonbond, Gedeco PI Dordrecht) en is een reactie ontvangen van een aantal bewonersorganisaties (Rotterdammers in Actie voor betaalbare huisvesting, Huurdersvereniging Staedion en Huurdersvereniging Haag Wonen), en Buurtbemiddeling Nunspeet-Elburg-Oldebroek.

4. Nut en noodzaak van een wettelijke regeling

De leden van de VVD-fractie lezen in paragraaf 4.2.4 van de memorie van toelichting bij het onderhavige wetsvoorstel dat veel vormen van woonoverlast buiten de Woningwet vallen. Daarom zouden deze leden graag weten of het ook meerwaarde zou hebben om meer vormen van woonoverlast onder de Woningwet te laten vallen.

De Woningwet ziet in eerste instantie op het bouwen en de volkshuisvesting en heeft slechts secundair betrekking op overlast vanuit bouwwerken en ertoe behorende erven. Het voorliggende wetsvoorstel biedt de mogelijkheid om overlast en criminaliteit tegen te gaan vanuit het oogpunt van de leefbaarheid in complexen, straten of gebieden waar deze ernstig onder druk staat. Daarom is ervoor gekozen een wettelijke basis te creëren in de Wbmgp die in het kader van een integrale gebiedsaanpak ingrijpende maatregelen mogelijk maakt om de leefbaarheid in zulke complexen, straten of gebieden te verbeteren.

De Woningwet en de Wbmgp beogen ieder een ander specifiek doel op het terrein van wonen en vullen elkaar in dat opzicht aan. Dit geldt bijvoorbeeld ook voor de Huisvestingswet 2014, voor de andere in paragraaf 4.2 van de memorie van toelichting vermelde regelgeving, voor de Leegstandswet en het wetsvoorstel Wet doorstroming huurmarkt 2015. Naar het oordeel van de regering heeft het dan ook geen meerwaarde om alle regelgeving omtrent woonoverlast in de Woningwet op te nemen.

De leden van de VVD-fractie vragen of de overige in de memorie van toelichting bij het voorliggende wetsvoorstel benoemde wetten toereikend zijn om alle vormen van woonoverlast en onveiligheid zowel preventief als repressief aan te kunnen pakken. De leden van de PvdA-fractie op hun beurt vernemen graag welke samenhang er is tussen de verschillende repressieve en preventieve instrumenten en welke positie het voorliggende wetsvoorstel hierin inneemt. Deze leden zouden graag van de regering horen of de andere middelen voor de bestrijding van overlast en criminaliteit in wijken, waar de laatste jaren veel aan toegevoegd is, inmiddels optimaal werken. Deze leden vragen of indien dit nog niet het geval is, het nu tijdig is om nog bestaande lacunes weg te nemen.

De aanpak van woonoverlast is een lokale verantwoordelijkheid van meerdere partijen, waaronder gemeenten, corporaties en andere verhuurders. Als buren overlast van elkaar ervaren, moeten ze waar mogelijk elkaar erop aanspreken en het probleem samen oplossen. In gevallen waarin bewoners er zelf niet uitkomen, kan vaak de tussenkomst van een huismeester, buurtbemiddeling of mediation uitkomst bieden. Ook zijn er mogelijkheden om bij aanhoudende overlast via het privaatrecht in te grijpen. Het tegengaan of beëindigen van normale vormen van woonoverlast is dus in eerste instantie een zaak van burgers onderling. Gemeenten beschikken daarnaast over een aantal instrumenten om woonoverlast aan te pakken. De wettelijke bevoegdheden die in de memorie van toelichting genoemd staan, zijn zeer ingrijpend. Voordat kan worden overgegaan tot sluiting of onteigening, moet er sprake zijn van ernstige en vaak ook langdurige overlast.

Daarom beschikken gemeenten ook over andere – minder ingrijpende – mogelijkheden om woonoverlast te beëindigen. Zo kan de lokale overheid een bestuurlijke waarschuwing geven aan een overlastgever. De gemeenteraad kan in een verordening een algemeen verbod opnemen op bijvoorbeeld het veroorzaken van geluidshinder of het houden van hinderlijke dieren. Deze verboden kunnen ook betrekking hebben op woonoverlast, mits het verboden gedrag effect heeft op de openbare orde. Door middel van de last onder bestuursdwang en de last onder dwangsom kan de gemeente herstelsancties opleggen.

Verder kan in dit verband gemeld worden dat er een project loopt, waarin kennis en ervaring wordt opgedaan met het in een vroeg stadium opleggen van een specifieke gedragsaanwijzing aan overlastgevende huurders. Het doel van dit project is om door het opleggen van voorwaarden de overlast te beëindigen en daarmee te voorkomen dat de overlastveroorzaker zijn woning kwijtraakt.

De meeste van deze wettelijke mogelijkheden zijn gericht op het aanpakken van reeds ontstane gevallen van woonoverlast. Het voorliggende wetsvoorstel biedt de mogelijkheid om de instroom van woningzoekenden met een overlastgevend of crimineel verleden te weren. Op deze wijze wordt ook een preventief middel toegevoegd.

De leden van de VVD-fractie hebben in paragraaf 4.2.6 van de memorie van toelichting gelezen dat bij het voorliggende wetsvoorstel geen overlap is met het voorstel van wet van het Kamerlid Tellegen tot wijziging van de Gemeentewet in verband met de aanpak van woonoverlast.11 Graag vernemen deze leden of een potentiële huurder die onder dit initiatiefwetsvoorstel een gedragsaanwijzing heeft gekregen in het verleden, niet automatisch zou kunnen worden uitgesloten van een complex, straat of gebied waar een gemeente preventief geen nieuwe overlastgevers wil huisvesten. Ook de leden van de CDA-fractie en de leden van de SP-fractie willen graag weten wat de relatie is met het voorstel van wet van het Kamerlid Tellegen. Graag vernemen deze leden waar beide wetsvoorstellen elkaar aanvullen en waar beide wetsvoorstellen elkaar in de weg zouden kunnen zitten of elkaar mogelijk tegenspreken.

Het voorstel van wet van het Kamerlid Tellegen tot wijziging van de Gemeentewet in verband met de aanpak van woonoverlast heeft als doel het tegengaan van woonoverlast door middel van de introductie van een specifieke gedragsaanwijzing. De specifieke gedragsaanwijzing wordt mogelijk gemaakt door in de Gemeentewet op te nemen dat de gemeenteraad bij verordening de burgemeester de bevoegdheid kan verlenen tot oplegging van een last onder bestuursdwang aan degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt, indien door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf omwonenden ernstig worden gehinderd. Dit instrument kan dus worden ingezet in alle gemeenten in Nederland waar de gemeenteraad de burgemeester daar bevoegdheid toe geeft. De gedragsaanwijzing is gericht op de zittende overlastgevende bewoner, zowel de huurder als de eigenaar-bewoner, en wordt dus toegepast in individuele gevallen. De maatregel is gericht op het verminderen of bestrijden van al ontstane woonoverlast («expulsion»). Tevens beperkt de maatregel zich tot het tegengaan van woonoverlast, terwijl de maatregel in het voorliggende wetsvoorstel naast overlast ook bepaalde vormen van woongerelateerde criminaliteit wil voorkomen.

Bij het voorliggende wetsvoorstel wordt het mogelijk om in complexen, straten of gebieden die op verzoek van de gemeenteraad door de Minister voor Wonen en Rijksdienst zijn aangewezen, woningzoekenden met een overlastgevend of crimineel verleden te weren voor een beperkte periode. Het is een ultimum remedium dat enkel kan worden toegepast als andere minder ingrijpende oplossingen voor het probleem onvoldoende resultaat hebben geboekt. Indien uit het onderzoek op basis van politiegegevens blijkt dat de woningzoekende overlastgevende activiteiten heeft ontplooid, is het niet altijd noodzakelijk om een huisvestingsvergunning te weigeren. De potentiële overlast kan ook worden voorkomen door voorschriften, in de vorm van een gedragsaanwijzing, aan de huisvestingsvergunning te verbinden. Deze maatregel is niet gericht op het bestrijden van reeds bestaande individuele gevallen van overlast en criminaliteit, omdat daar andere maatregelen voor bestaan die samen met de voorgestelde maatregel kunnen worden ingezet, maar op het voorkomen van meer of nieuwe woonoverlast en criminaliteit («gate-keeping») in een complex, straat of gebied waar de leefbaarheid en veiligheid ernstig onder druk staan. Beide wetsvoorstellen zijn complementair en kunnen ook samen worden toegepast. Zo kan de voorgestelde maatregel uit het voorstel van wet van het Kamerlid Tellegen ook worden toegepast bij individuele gevallen van woonoverlast in een door de Minister voor Wonen en Rijksdienst aangewezen complex, straat of gebied indien de gemeenteraad de burgemeester daartoe de bevoegdheid heeft verleend. De op te leggen gedragsaanwijzingen in het kader van direct aan de woning gerelateerde overlast, kunnen bij beide wetsvoorstellen gelijksoortig zijn.

Als in de toekomst aan een zittende overlastveroorzaker een gedragsaanwijzing is opgelegd op grond van het voorstel van wet van het Kamerlid Tellegen, dan kan hij daardoor niet automatisch uitgesloten worden voor een aangewezen complex, straat of gebied. Slechts als er feiten of gedragingen zijn die in de politiegegevens zijn opgenomen en geleid hebben tot het opleggen van een gedragsaanwijzing en in een aangewezen gebied selectieve woningtoewijzing plaatsvindt op grond van onderzoek op basis van politiegegevens, kan de opgelegde gedragsaanwijzing in samenhang met de overige relevante gegevens worden meegenomen in de afweging voor het al dan niet verlenen van een huisvestingsvergunning.

De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat in de memorie van toelichting wordt verwezen naar de maatregelen die in Engeland zijn genomen op basis van de Anti-social Behaviour, Crime and Policing Act 2014 en vergelijkbare wetgeving in Ierland en Schotland. Deze leden vragen naar een vergelijking van deze maatregelen met de huidige mogelijkheden in Nederland en met de voorgestelde gedragsaanwijzing in het voorstel van wet van het Kamerlid Tellegen. Deze leden willen graag vernemen of de regering de mening deelt dat de voorgestelde gedragsaanwijzing ook preventief kan werken als hij is gegeven op het voorgaande adres van degene die een huisvestingsvergunning aanvraagt.

De Anti-social Behaviour, Crime and Policing Act 2013 (ACPB) bevat een aantal instrumenten voor de bestrijding van «anti-social behaviour». Op basis van artikel 40 van de ACPB jo. artikel 50 van de ACPB, is de lokale overheid bevoegd om aan een bewoner of eigenaar van een woning een «Community protection notice» uit te vaardigen indien het aanhoudend of voortdurend en onredelijk overlastgevend gedrag een nadelig effect heeft op de levenskwaliteit van mensen in de buurt. In een «Community protection notice» staat welke overlastgevende activiteit moet worden gestopt of welke activiteit moet worden ondernomen om de overlast te stoppen. Indien de overlastgever de in de «Community protection notice» opgelegde maatregelen negeert, begaat de overlastgever een strafbaar feit en kan de lokale overheid zelf maatregelen ten uit voer leggen om de overlast te stoppen. Daarnaast bestaat de «Injunction to prevent nuisance and annoyance» (artikel 1, achtste lid van de ACPB), hetgeen een privaatrechtelijk bevel is dat wordt opgelegd door het County Court, High Court of Youth Court. Het is een individuele gedragsaanwijzing die onder meer op verzoek van de lokale overheid door de burgerlijke rechter aan de overlastgever kan worden opgelegd. Een «Injunction to prevent nuisance and annoyance» kan zowel een verplichting om iets te doen als een verplichting om iets na te laten, inhouden. De «Injunction to prevent nuisance and annoyance» kan worden gehandhaafd met een geldboete of een gevangenisstraf, maar leidt niet tot een strafblad. Verder kan de lokale overheid volgens artikel 69 van de ACPB, voor maximaal 48 uren een bezoekersverbod («Community closure notice») opleggen indien het gebruik van de woning tot overlast of wanordelijkheden heeft geleid of dreigt te leiden. Het niet naleven van een «Community closure notice» is een strafbaar feit. Ook kan de lokale overheid op grond van artikel 73, tweede lid, van de ACPB, bij de rechter een sluitingsbevel («Community Closure Order») krijgen indien een persoon in de woning ernstige overlast of ernstige verstoringen van de openbare orde veroorzaakt of het gebruik van de woning heeft geleid of dreigt te leiden tot ernstige overlast of wanordelijkheden. Ook het niet opvolgen van een «Community Closure Order» is een strafbaar feit. Ook kan de strafrechter op verzoek van het Openbaar Ministerie op grond van artikel 21 ACPB, naast een straf ook een «Criminal behaviour order» opleggen, in het geval van aanmerkelijke en voortdurende ordeverstoringen of voortdurende ernstige overlast. Het overtreden van een «Criminal behaviour order» is opnieuw een strafbaar feit. In Engeland en Wales heeft de lokale overheid een aantal bevoegdheden om overlast te bestrijden.12 In de meeste gevallen wordt eerst een waarschuwing gegeven en daarna een aanzegging gedaan, alvorens wordt overgegaan tot meer ingrijpende maatregelen. In Ierland en Schotland bestaan grosso modo dezelfde instrumenten ter bestrijding van overlast.

Het (tijdelijk) sluiten van een woning kan in Nederland bijvoorbeeld op grond van artikel 17 van de Woningwet, artikel 174a van de Gemeentewet of artikel 13b van de Opiumwet. Een «community protection notice» lijkt op de maatregel die wordt voorgesteld in voor het voorstel van wet van het Kamerlid Tellegen, waarbij ook een gedragsaanwijzing door de burgemeester kan worden opgelegd om een overlastgevende activiteit te stoppen. In dat initiatiefwetsvoorstel wordt die vormgegeven als een last onder dwangsom of last onder bestuursdwang en kan overtreding van de gedragsaanwijzing anders dan een «community protection notice» niet worden gehandhaafd met een bestuurlijke boete of een strafrechtelijke sanctie. Deze maatregelen zijn gericht op het verminderen of bestrijden van al ontstane woonoverlast («expulsion») van zittende bewoners.

Zoals gezegd is het voorliggende wetsvoorstel niet gericht op het bestrijden van reeds bestaande individuele gevallen van overlast en criminaliteit, maar op het voorkomen van meer of nieuwe woonoverlast en criminaliteit («gate-keeping») in een complex, straat of gebied waar de leefbaarheid en veiligheid ernstig onder druk staan. De maatregel is dus niet gericht op zittende bewoners, maar op woningzoekenden die zich in zo’n complex, straat of gebied willen huisvesten. Het verbinden van voorwaarden aan een vergunning is niet nieuw in het kader van de Huisvestingswet 2014. Ook aan een vergunning tot onder meer het onttrekken, samenvoegen, omzetten of splitsen van een woonruimte, kunnen burgemeester en wethouders op grond van artikel 24 van de Huisvestingswet 2014, voorwaarden verbinden. Zulke voorwaarden kunnen ook inhouden dat de eigenaar bij de omzetting van een zelfstandige woning in onzelfstandige woonruimte voor kamerverhuur, maatregelen neemt ter voorkoming van overlast. Indien die maatregelen niet worden nageleefd kan de vergunning op grond van artikel 26, eerste lid, onderdeel c, van de Huisvestingswet 2014 worden ingetrokken. In lijn met de gedragsaanwijzing in het eerder genoemde initiatiefwetsvoorstel en het verbinden van voorwaarden aan een vergunning in het kader van de woonruimtevoorraad, kunnen ook op basis van dit wetsvoorstel aan een huisvestingsvergunning voorwaarden verbonden worden in de vorm van een gedragsaanwijzing.

Zowel door middel van de gedragsaanwijzing op basis van het voorstel van wet van het Kamerlid Tellegen als de gedragsaanwijzing in de vorm van voorschriften aan een huisvestingsvergunning op basis van het voorliggende wetvoorstel wordt aan een woningzoekenden in ieder geval duidelijk gemaakt wat van hem verwacht wordt om overlast te voorkomen. In die zin heeft een dergelijke aanwijzing een gedragsveranderend effect dat ook positieve invloed kan hebben op het gedrag van deze personen indien ze verhuizen naar een andere woning.

De leden van de PvdA-fractie constateren dat de regering verwijst naar maatregelen die in Engeland, Ierland en Schotland genomen kunnen worden om overlast te stoppen. Dat brengt deze leden tot de vraag of er andere Europese landen zijn die regels hebben voor woningtoewijzing op basis van crimineel of overlastgevend gedrag en zo ja, hoe binnen deze regels de grondrechten van betrokkenen worden beschermd.

Zowel de omvang, de aard en de organisatie van de sociale huisvesting in de verschillende Europese landen zijn sterk uiteenlopend, waardoor ook toewijzingscriteria veel van elkaar verschillen. Ook het rechtssysteem verschilt per land. In bepaalde landen zijn er weinig regels in verband met toewijzing, maar ontvangen de personen die een laag inkomen hebben, uitsluitend bijstand of een vorm van huurtoeslag. In andere landen is de sociale woningtoewijzing meer gereguleerd op nationaal of lokaal niveau. Het tegengaan van segregatie en het bevorderen van sociale cohesie in wijken met veel sociale woningbouw is een aandachtspunt in de Europese landen13 waar er veel wijken of buurten zijn die voornamelijk bestaan uit sociale woningbouw en waar in bepaalde gebieden een hogere bevolkingsdichtheid is.

De leden van de PvdA-fractie merken op dat in de uitleg waarom het voorliggende wetsvoorstel noodzakelijk is de regering laat zien dat met de andere instrumenten voor bestrijding van overlast en criminaliteit niet voorkomen kan worden dat mensen met crimineel of overlastgevend gedrag zich in een kwetsbaar gebied vestigen. Met een deel van de andere maatregelen wordt echter wel gepoogd om het ongewenste gedrag te stoppen, met de Wbmgp wordt, volgens de leden van de PvdA-fractie, het gedrag voornamelijk verplaatst. Daarom vragen deze leden of de regering er ook de voorkeur aan geeft om het ongewenste en strafbare gedrag te stoppen en hoe effectief ze denkt dat het voorstel van wet van het Kamerlid Tellegen tot wijziging van de Gemeentewet in verband met de aanpak van woonoverlast hierin gaat zijn.

Allereerst kan worden opgemerkt dat uit sociologische en gedragswetenschappelijke onderzoeken blijkt dat door het tegengaan van de concentratie van overlast en criminaliteit, de overlast en criminaliteit niet alleen vermindert in de gebieden waar de maatregelen worden toegepast, maar dat ook de veiligheid en leefbaarheid over de gehele stad toeneemt.14

Hoewel bij beide wetsvoorstellen de mogelijkheid van het opleggen van een gedragsaanwijzing kan worden ingezet om ongewenst overlastgevend gedrag te beperken, zijn zowel de doelstelling als de reikwijdte van beide voorstellen verschillend. Het voorstel van wet van het Kamerlid Tellegen heeft als doel elke gemeente meer mogelijkheden te geven in de aanpak van individuele gevallen van ernstige woonoverlast. Het onderhavige wetsvoorstel biedt de gemeente de mogelijkheid om uitsluitend in door de Minister voor Wonen en Rijksdienst op verzoek van de gemeenteraad aangewezen complexen, straten en gebieden, waar de leefbaarheid en veiligheid ernstig onder druk staan ten gevolge van overlastgevend en crimineel gedrag, de instroom van nieuwe woningzoekenden met overlastgevende of criminele antecedenten te weren, om zo de concentratie van personen met overlast en criminaliteit een halt toe te roepen.

Het kabinet zal bij de behandeling van het voorstel van wet van het Kamerlid Tellegen een oordeel over het voorstel geven.

De leden van de CDA-fractie vragen of bij de evaluatie van de onderhavige wet ook het (toekomstig) gebruik van het voorstel van wet van het Kamerlid Tellegen tot wijziging van de Gemeentewet in verband met de aanpak van woonoverlast wordt meegenomen.

Zoals hierboven is uiteengezet, is het doel van de twee wetsvoorstellen verschillend. Het ligt dus niet voor de hand om beide wetten samen te evalueren in één evaluatierapport.

De leden van de VVD-fractie lezen in paragraaf 4.3 van de memorie van toelichting bij het onderhavige wetsvoorstel dat de Minister voor Wonen en Rijksdienst aanvragen van de gemeenteraad voor de aanwijzing van complexen, straten of gebieden waar selectieve woningtoewijzing kan plaatsvinden, zal toetsen en hierbij ook de zienswijze van gedeputeerde staten van de betreffende provincie kan vragen. Deze leden willen graag weten wat de meerwaarde hiervan is en of de provincie voldoende gegevens heeft om te beoordelen of het recht op vrije vestiging te veel wordt ingeperkt. Deze leden vernemen verder graag waarom een aanvraag vanuit de gemeente, ondersteund door het college van burgemeester en wethouders en de gemeenteraad, niet voldoende is.

Het toezicht op de gemeenten inzake huisvesting is belegd bij de provincie. Dit betreft zowel de Huisvestingswet 2014 als de Wbmgp. De provincie heeft vanuit die rol een breed overzicht over het huisvestingsbeleid van gemeenten en de regio’s. In artikel 6, tweede lid, van de Wbmgp is bepaald dat een aanwijzing van een complex, straat of gebied uitsluitend geschiedt indien naar het oordeel van de Minister voor Wonen en Rijksdienst voldoende aannemelijk is gemaakt dat woningzoekenden, aan wie als gevolg van die aanwijzing geen huisvestingsvergunning kan worden verleend voor het in gebruik nemen van woonruimte in de aangewezen gebieden, voldoende mogelijkheden houden om binnen de regio waarin de gemeente is gelegen passende huisvesting te vinden. Aangezien de regio de gemeentegrenzen overschrijdt, is het logisch om hierover een advies in te winnen bij het bestuursorgaan dat als toezichthoudend orgaan zicht heeft op de huisvesting in de regio. Daarom is in het derde lid van artikel 6 van de Wbmgp opgenomen dat de Minister voor Wonen en Rijksdienst gedeputeerde staten advies kan vragen over de mogelijkheden, bedoeld in het tweede lid. Deze bepaling wordt met dit wetsvoorstel niet gewijzigd en biedt een extra zekerheid dat de gemeenteraden van gemeenten die gelegen zijn binnen dezelfde regio van de provincie, niet meer complexen, straten of gebieden laten aanwijzen dan noodzakelijk is.

De leden van de PvdA-fractie lezen dat de regering selectieve woningtoewijzing ook wil gebruiken om radicalisering, extremisme en terrorisme te bestrijden. Deze leden begrijpen het doel, maar vragen zich af hoe de noodzaak van selectieve woningtoewijzing op deze gronden voor een beperkt gebied goed te onderbouwen is. Ook willen deze leden weten of in deze gebieden de politiedossiers dan ook enkel op deze feiten onderzocht worden. De leden van de SP-fractie vragen of de regering kan uitleggen hoe radicalisering van mensen wordt voorkomen als deze mensen als een paria uit een buurt worden geweerd. Deze leden vragen zich af hoe het voorliggende wetsvoorstel de bron van radicalisering aanpakt door het verkleinen van sociaaleconomische verschillen en het opheffen van sociale achterstanden. De leden van de SP-fractie vragen voorts waarom de regering bij deze onderwerpen voor repressieve maatregelen kiest en niet voor positieve stimulatie of een combinatie van beide.

Het is een speerpunt van het beleid van de regering om radicalisering, extremisme en terrorisme tegen te gaan in risicogebieden. Voorkomen dient te worden dat personen van wie bekend is dat ze extremistisch of radicaal gedrag ontplooien, zich vestigen in kwetsbare buurten en in de nabijheid van personen die vatbaar zijn voor hun boodschap. Zoals in de memorie van toelichting in paragraaf 14.2.5 is aangegeven, vallen de gedragingen met betrekking tot radicalisering, extremisme en terrorisme onder het begrip «crimineel gedrag». Dit vanwege het vertrouwelijke karakter van de informatie. In lijn met die bredere definitie is het dan ook gewenst dat de onderbouwing van de aanvraag plaatsvindt op grond van een breder beeld van de criminaliteit in het aan te wijzen gebied. Ook de beoordeling van de relevante politiegegevens op de hierboven bedoelde specifieke gronden en de duiding ervan, dient plaats te vinden in het kader van een bredere beoordeling van het risico op overlastgevende en criminele gedragingen, aan de hand van eerder in dat kader gepleegde strafbare feiten en geconstateerde gedragingen van de woningzoekende.

Woningzoekenden die geweerd worden uit bepaalde aangewezen gebieden, omdat er een gegrond vermoeden bestaat dat ze bij hun huisvesting in die gebieden opnieuw crimineel of overlastgevend gedrag zullen vertonen, zullen voldoende mogelijkheden houden om binnen de regio passende huisvesting te vinden. Dat geldt ook voor personen met extremistisch of radicaal gedrag. De voorliggende maatregel is uitsluitend gericht op selectieve woningtoewijzing en kan – in het kader van een integrale aanpak – toegepast worden naast de inzet van andere bestuurlijke maatregelen en lokale programma’s die zich richten op het voorkomen en tegengaan van radicaal en extremistisch gedrag.

De leden van de PvdA-fractie vragen om een inschatting van de regering of de wijken waar momenteel een vorm van selectieve woningtoewijzing plaatsvindt, ook in aanmerking zouden komen voor een aanwijzing door de Minister voor Wonen en Rijksdienst om er selectieve woningtoewijzing met gebruik van VOG of politiegegevens op basis van het voorliggende wetsvoorstel te kunnen toepassen. De leden van de SP-fractie willen daarbij weten hoeveel gemeenten een aanvraag gaan doen om huurwoningen selectief toe te wijzen ter beperking van overlastgevend en crimineel gedrag. Deze leden vragen zich af of dat net zoveel gemeenten zijn als de gemeenten die op basis van de huidige Wbmgp een aanvraag tot aanwijzing van een gebied hebben gedaan. Graag vernemen de leden van de SP-fractie een onderbouwde inschatting.

Zoals reeds eerder aangegeven, is kennisgenomen van het feit dat een aantal gemeenten een vorm van selectieve woningtoewijzing toepassen. Zonder een degelijk onderbouwde aanvraag van de gemeenteraad kan de Minister voor Wonen en Rijksdienst zich geen goed beeld vormen van de aard, omvang en ernst van de problematiek in de gebieden waar nu een vorm van screening plaatsvindt. Evenmin is het mogelijk om de effectiviteit en proportionaliteit van de inzet van dit middel als onderdeel van een integrale aanpak te beoordelen. Nadat de onderhavige wijziging van de Wbmgp in werking is getreden, zal eerst in de gemeenteraden van de gemeenten die dit instrument willen inzetten, een discussie gevoerd moeten worden over het nut, de noodzaak, de proportionaliteit en subsidiariteit voor de inzet van de maatregelen in het desbetreffende complex, straat of gebied. Pas daarna volgt een eventuele aanvraag. Aangezien er nog geen aanvraag is ingediend, zou het voorbarig en onzorgvuldig zijn om, zonder door de gemeente geleverde onderbouwing voor de aanwijzing en zonder advies van de desbetreffende gedeputeerde staten, bij voorbaat toezeggingen te doen over het al dan niet aanwijzen van bepaalde complexen, straten of gebieden.

Op basis van de kennis die aanwezig was medio 2014 over het aantal gemeenten dat een vorm van screening toepast of heeft toegepast, heeft SIRA Consulting een schatting gemaakt van het te verwachten aantal screenings per jaar. Daarbij is een grote bandbreedte gehanteerd (jaarlijks tussen 1.500 en 5.000 screenings), vanwege het feit dat het onzeker is hoeveel gemeenten daadwerkelijk gebruik zullen gaan maken van de selectieve woningtoewijzing die met dit wetsvoorstel wordt voorgesteld. Het is aan de gemeenteraad van een gemeente om te beslissen over de inzet van de maatregelen uit de Wbmgp.

Het valt de leden van de PvdA-fractie op dat er meerdere malen op gewezen wordt dat de verwachtingen over de effectiviteit van deze screening bescheiden zijn. Hierop ontvangen deze leden graag een reactie, ook gezien de proportionaliteit van het ingrijpen van deze maatregelen op de grondrechten van betrokkenen. De leden van de D66-fractie zijn niet overtuigd door de aangehaalde evaluaties, aangezien die onder meer gingen over selectieve toewijzing op basis van zinvolle dagbesteding (Hambaken) of beperkt waren tot drugsgerelateerde overlast (Dichtersbuurt). Zij vragen de regering daarom nader te onderbouwen waarom deze maatregel werkelijk bijdraagt aan een verbetering van de leefbaarheid.

Zoals in de memorie van toelichting en het nader rapport bij het wetsvoorstel is aangegeven zijn er slechts enkele evaluaties van de huidige praktijk van screening van woningzoekenden op basis van politiegegevens beschikbaar.15 Uit de evaluatie van de toepassing van de maatregel in de wijk Hambaken blijkt dat de instroom behoorlijk is beïnvloed, het aantal afgewezen huishoudens aanzienlijk is ten opzichte van het aanbod en dat er geen negatief effect aantoonbaar is op de leefbaarheid elders in ’s Hertogenbosch. De Leefbaarometer laat voor de wijk Hambaken ook een positieve ontwikkeling zien tussen 2008 en 2014. Verder blijkt uit de evaluaties dat in meer of mindere mate een verbetering is te zien van de overlastsituatie in de desbetreffende buurten. Uit de evaluatie van de selectieve woningtoewijzing in Geuzenwijk in Utrecht16 is gebleken dat de situatie in deze wijk flink is verbeterd sinds de start van de maatregel in 1997 en de invloed van overlastgevende en criminele personen en families is verminderd, zodat de screeningsmaatregel niet langer noodzakelijk was. De gemeenten, de professionals en de bewoners vinden het instrument positief en zien deze maatregel, naast de inzet van andere minder ingrijpende instrumenten, als een belangrijk element van een integrale aanpak om de negatieve spiraal in een wijk met een opeenstapeling van leefbaarheidsproblemen te doorbreken.

Ten aanzien van de evaluaties moet worden opgemerkt dat deze vorm van selectieve woningtoewijzing op onderdelen verschilt van de wijze die wordt voorgesteld in het huidige wetsvoorstel. Een verschil met het huidige wetsvoorstel is dat de vormen van screening op basis van politiegegevens die nu door een aantal gemeenten worden toegepast, uitsluitend betrekking hebben op woningen die in eigendom zijn van woningcorporaties. Hierdoor kunnen woningzoekenden die in de desbetreffende buurt niet in aanmerking komen voor een corporatiewoning op basis van hun antecedenten, zich daar nog steeds vestigen in een particuliere huurwoning.

Uit de in de memorie van toelichting en het nader rapport aangehaalde sociologische en gedragswetenschappelijke onderzoeken blijkt dat door de concentratie van overlast en criminaliteit tegen te gaan, de overlast en criminaliteit niet alleen vermindert in de gebieden waar de maatregelen worden toegepast, maar dat ook de veiligheid en leefbaarheid over de gehele stad toeneemt.17 Gedrag wordt immers in belangrijke mate beïnvloed door sociale normen die mede afhankelijk zijn van de woonomgeving.18 Er blijkt tevens een verband tussen de omgevingsfactoren en de leefbaarheid en veiligheid van de buurt waarin jongeren opgroeien en de kans dat ze overlastgevend of crimineel gedrag ontplooien.19 Ook blijkt dat criminaliteit en overlast wordt «aangetrokken» door buurten die veel gelegenheden bieden voor dit soort gedrag.20 Indien deze concentratie dus wordt tegengegaan, zal dit op termijn niet alleen leiden tot een verbetering van de buurt op zich maar ook tot een vermindering van de overlast en criminaliteit in zijn geheel.21 Personen die overlastgevend of crimineel gedrag ontplooien, kunnen mede onder invloed van de juiste sociale controle en goede rolmodellen hun ongewenst gedrag corrigeren.

Daarom mag worden aangenomen dat de voorgestelde maatregel in het kader van een integrale aanpak van de leefbaarheid en veiligheid, waarbij ook aandacht is voor het bevorderen van sociale cohesie en sociale participatie, een noodzakelijk instrument kan zijn om de overlast en criminaliteit in complexen, straten en buurten met ernstige problemen op dit vlak, structureel tegen te gaan.

De leden van de SP-fractie vragen hoe de maatregelen om (potentiële) criminelen en overlastgevers te weren uit bepaalde buurten, zich verhouden tot het toestaan van (grote) bedrijven die belasting ontduiken of overlast geven door bijvoorbeeld lawaai of het milieu vervuilen in het hele land. Daarom willen deze leden weten of de regering van mening is dat het voorliggende wetsvoorstel een druppel op een gloeiende plaat is in het kader van het terugdringen van de criminaliteit.

Het voorliggende wetsvoorstel is niet bedoeld als een maatregel ter bestrijding van alle criminaliteit, maar heeft tot doel in complexen, straten of gebieden waar de overlast en criminaliteit bovengemiddeld hoog is, de instroom van nieuwe woningzoekenden met overlastgevende of criminele antecedenten te weren. Instellingen (bedrijven) moeten op basis van onder meer de Wet milieubeheer en de Wet geluidshinder voldoen aan talrijke milieu en geluidsnormen. Indien deze bedrijven daaraan niet voldoen, kan daartegen handhavend worden opgetreden.

De leden van de SP-fractie willen verder weten hoe het voorliggende wetsvoorstel zich verhoudt tot uitlatingen van de Minister van Veiligheid en Justitie dat de politie er geen extra taken bij zal krijgen. Deze leden vernemen verder graag hoe de uitbreiding van de Wbmgp zich verhoudt tot de reorganisatie bij de politie die volgens deze leden chaotisch is en waarbij 2.000 mensen bij de politie hun baan zouden verliezen.

De Minister van Veiligheid en Justitie heeft in het kader van de herijking gezegd «dat er geen extra ambities geformuleerd worden zonder andere prioriteiten af te schalen».22 Dit wetsvoorstel was reeds bekend bij het opstellen van de herijking. Tevens is er een impactanalyse23 uitgevoerd waaruit blijkt dat dit wetsvoorstel leidt tot een beperkte toename van lasten op de politieorganisatie tengevolge van dit wetsvoorstel.

De leden van de SP-fractie vragen zich af hoe het door de regering beoogde doel gehaald kan worden zonder andere instanties als politie en justitie te overbelasten.

Dit wetsvoorstel leidt volgens de berekeningen niet tot een overbelasting van politie of justitie. Zoals reeds hiervoor is aangegeven, wordt de inzet van de politie niet overbelast als gevolg van de uitvoering van dit wetsvoorstel. Ook van overbelasting van het justitieapparaat is geen sprake. In de uitgevoerde evaluaties wordt bovendien uitgegaan van een grote preventieve werking. Door duidelijke communicatie vooraf, weten woningzoekenden dat ze ofwel een VOG moeten overleggen ofwel dat er een onderzoek plaatsvindt op basis van politiegegevens alvorens ze zich kunnen huisvesten in een aangewezen complex, straat of gebied. De meeste woningzoekenden met criminele of overlastgevende antecedenten zullen daarom naar verwachting geen huisvestingsvergunning aanvragen, waardoor het aantal afwijzingen ook beperkt zal zijn. Ten slotte wordt de betrokkene bij een voornemen tot het afwijzen van zijn verzoek om een huisvestingsvergunning eerst gehoord. Daardoor kan al een aantal mogelijke onvolkomenheden in het definitieve besluit worden voorkomen. Daarom wordt geen groot aantal beroepsprocedures bij de rechter verwacht door de in dit wetsvoorstel voorgestelde maatregel.

De leden van de SP-fractie willen graag weten in hoeverre woning- of pandeigenaren of alleen huurders onder het voorliggende wetsvoorstel vallen.

Op basis van artikel 8 van de Huisvestingswet 2014 is het zowel verboden om een woonruimte die is aangewezen in de huisvestingsverordening zonder huisvestingsvergunning in gebruik te nemen (eerste lid) als een woonruimte aan een woningzoekende die niet over een huisvestingsvergunning beschikt, in gebruik te geven (tweede lid). Dus zowel de woning- of pandeigenaar die de woning verhuurt, als de huurder kunnen worden aangesproken indien de woning bewoond wordt door iemand zonder vergunning. Dit geldt onverkort voor de huisvestingvergunningen waarbij selectieve woningtoewijzing op basis van de Wbmgp mag worden toegepast.

De leden van de SP-fractie vernemen graag of er een verschil is in de benadering van huurders van corporatiewoningen en van vrije sectorwoningen, wat die verschillen zijn en de daarbij behorende onderbouwing.

In beginsel is er geen verschil in benadering tussen huurders van een corporatiewoning en huurders van particuliere woningen. In de huisvestingsverordening dient de gemeenteraad voor het aangewezen gebied, huurwoningen aan te wijzen waarop de in het voorliggende wetsvoorstel voorgestelde maatregel van toepassing is. Dit kunnen zowel zelfstandige, als onzelfstandige woningen zijn. Artikel 7 van de Huisvestingswet bepaalt wel dat het moet gaan om categorieën van goedkope woonruimte. Echter, het is aan de gemeenteraad zelf om te bepalen wat verstaan wordt onder goedkope woonruimte. Hoewel in de meeste gevallen wordt aangesloten bij de liberalisatiegrens, is dat geen verplichting. Bij de bepaling van die huurprijsgrens kan de gemeenteraad rekening houden met de gemiddelde huurprijzen in de regio. Daarbij kan in een op grond van de Wbmgp aangewezen complex, straat of gebied een andere huurprijsgrens gelden dan in andere delen van de gemeente die niet zijn aangewezen op grond van de Wbmgp, maar waar wel een huisvestingsverordening in verband met schaarste van kracht is. Het is dus aan de gemeenteraad om zelf in de huisvestingsverordening een huurprijsgrens vast te stellen die het meest effectief is om de in dat complex, die straat of dat gebied bestaande problematiek aan te pakken.

De leden van de SP-fractie vragen of het de bedoeling is dat het voorliggende wetsvoorstel gebruikt kan worden om overlast van studentenpanden tegen te gaan. In (universiteit)steden komt overbewoning met gevolgen voor de leefbaarheid en fysieke veiligheid voor. Denk bijvoorbeeld aan geluids- en fietsenoverlast. Deze leden willen graag vernemen in hoeverre jongeren onder het voorliggende wetsvoorstel vallen.

Zoals reeds eerder uiteengezet ziet het voorliggende wetsvoorstel niet op individuele, reeds bestaande gevallen van overlast, maar biedt het gemeenten de mogelijkheid om woningzoekenden met overlastgevende en criminele antecedenten te weren uit complexen, straten of gebieden met een bovengemiddelde concentratie van overlast en criminaliteit. Indien in een op basis van de Wbmgp aangewezen complex, straat of gebied, studentenpanden aanwezig zijn, kan ook voor het in gebruik nemen of geven van deze onzelfstandige woonruimten een huisvestingsvergunning verplicht gesteld worden. Hoewel de meeste gemeenten in hun huisvestingsverordening uitsluitend zelfstandige woonruimte als vergunningsplichtig hebben aangewezen, laat de Huisvestingswet 2014 de mogelijkheid om ook het in gebruik geven of nemen van onzelfstandige woonruimte vergunningsplichtig te maken, waardoor ook studenten met overlastgevende of criminele antecedenten geweerd zouden kunnen worden indien ze in een aangewezen complex, straat of gebied een studentenkamer in gebruik willen nemen.

Daarnaast stellen de leden van de SP-fractie de vraag of overlast door het onderverhuren van (onzelfstandige) woonruimten tegengegaan kan worden met dit voorliggende wetsvoorstel en in hoeverre AirBnB onder het voorliggende wetsvoorstel valt.

Het wetsvoorstel ziet op het tegengaan van concentratie van overlast en criminaliteit in aangewezen complexen, straten of gebieden waar de leefbaarheid en veiligheid meer dan normaal onder druk staat. Daarom worden potentiële huurders gescreend op zowel overlastgevend en criminele gedragingen in de woonomgeving in het aangewezen complex, straat of gebied.

Het verschil met Airbnb is dat het daarbij gaat om tijdelijke overlast van verschillende vakantiehuurders. Een veel gehoorde klacht over verhuur via platforms zoals Airbnb en Wimdu is de overlast die dit veroorzaakt voor buren (feestende toeristen die laat en luidruchtig in de nacht thuiskomen of rollende koffertjes vroeg in de morgen). Deze overlast wordt niet veroorzaakt door de eigenlijke huurders van de woning waar het wetsvoorstel op ziet. Daarom valt Airbnb niet onder het voorliggende wetsvoorstel.

De leden van de SP-fractie vragen wat het voorliggende wetsvoorstel betekent voor psychiatrisch patiënten die al dan niet vanwege bezuinigingen niet zijn opgenomen in een GGZ-instelling, maar wel overlast kunnen veroorzaken voor een buurt. Deze leden vragen verder voor welke stoornissen deze wet wel gaat gelden en voor welke niet. Deze leden willen graag weten of bijvoorbeeld mensen met herhaalde manische periodes of psychoses geweerd kunnen worden uit een buurt, ook al zijn zij zich vaak niet bewust van de overlast die zij veroorzaken. Deze leden vragen hoe gemeenten en politie hiermee om kunnen gaan omdat «ronddwalen» wordt benoemd als overlast.

Dit wetsvoorstel is niet bedoeld om te sturen op uitstroom van GGZ-cliënten. Voor de realisatie van huisvesting voor GGZ cliënten is samenwerking op het lokale niveau tussen gemeenten, woningcorporaties en zorgaanbieders van groot belang. In de herziene Woningwet is het maken van prestatieafspraken tussen gemeente, corporatie en huurdersorganisaties van nog groter belang geworden dan in het verleden.

De gemeente dient bij het opstellen van de prestatieafspraken ook rekening te houden met de keuze voor het toepassen van de maatregelen van de Wbmgp die zijn worden vastgelegd in de huisvestingsverordening. Hier kan worden vastgelegd welke complexen wel of niet worden aangewezen. Complexen onder andere bedoeld voor uitstroom uit GGZ instellingen kunnen desgewenst worden vrijgesteld van toepassing van de Wbmgp.

Daarnaast is in een hardheidsclausule voorzien in dit wetsvoorstel. Het voorgestelde artikel 10, zesde lid, van dit wetsvoorstel bepaalt dat het college van burgemeester en wethouders aan een woningzoekende aan wie geen huisvestingsvergunning kan worden verstrekt omwille van het ontbreken van een VOG of op basis van de beoordeling van de politiegegevens, alsnog een huisvestingsvergunning kan verlenen, indien het weigeren van die huisvestingsvergunning tot een onbillijkheid van overwegende aard zou leiden.

De leden van de CDA-fractie vragen hoe de privacy van betrokkenen is gewaarborgd specifiek in de gevallen dat sprake is van screening van politiegegevens. De leden van de D66-fractie wijzen op de zeer slechte recente ervaringen met de bescherming van persoonsgegevens door gemeenten bij het gebruik van Suwinet. Deze leden vragen daarom hoe de regering kan garanderen dat de politiegegevens op geen enkele manier voor andere doeleinden kunnen worden gebruikt dan het verstrekken van een huisvestingsvergunning.

In het voorliggende wetsvoorstel is geregeld dat de politie uitsluitend relevante politiegegevens mag verstrekken aan het college van burgemeester en wethouders in het kader van het onderzoek bedoeld in artikel 10a van de Wet, waardoor de verhuurder of andere huurders geen inzage hierin hebben. Er rust een geheimhoudingsplicht op de ontvanger van deze gegevens op grond van de Wpg.

Op basis van het achtste lid van het voorgestelde artikel 10b zullen bij algemene maatregel van bestuur nadere regels gegeven worden. Hierin zullen nadere voorwaarden worden gesteld aan de verwerking van de persoonsgegevens indien er sprake is van screening van politiegegevens. Dit ter waarborging van de privacy van betrokkenen. Hierbij gaat het om regels over onder andere de bevoegdheid tot opvragen van politiegegevens, de bevoegdheid tot bewerking van politiegegevens en persoonsgegevens bij de gemeente, de functiescheiding van ambtenaren die toegang hebben tot de persoonsgegevens, de verwerking van de persoonsgegevens, welke persoonsgegevens vernietigd moeten worden na het onherroepelijk worden van het besluit en welke persoonsgegevens uitsluitend met het doel van de evaluatie bewaard moeten worden, de minimale vereisten aan het systeem voor verwerking van persoonsgegevens en de rol van de functionaris gegevensbescherming.

De leden van de SP-fractie vragen of uitsluitend het college van burgemeester en wethouders inzage heeft in de politiegegevens. De leden van de SP-fractie willen tevens weten hoe lang de gegevens bewaard worden en wie dit controleert. Deze leden vragen voorts op welke concrete manieren het raadplegen van politiegegevens wordt beperkt en gestroomlijnd, als met het voorliggende wetsvoorstel juist de deur voor gemeenten om deze gegevens te krijgen wordt opengezet.

Zowel het college van burgemeester en wethouders als onder hen werkzame aangewezen personen kunnen de persoonsgegevens inzien voor de screening op basis van politiegegevens. Deze taken kunnen op basis van een collegebesluit uitsluitend worden toegewezen aan een onder het college van burgemeester en wethouder werkzame persoon. Daarbij worden in het collegebesluit tevens de door deze persoon te verrichten werkzaamheden vastgelegd. In dat collegebesluit wordt bepaald wie bevoegd is om de relevante gegevens bij de politie op te vragen en in ontvangst te nemen, wie bevoegd is om de ontvangen politiegegevens en de duiding ervan als persoonsgegevens in een bestand vast te leggen, te ordenen, te bewaren, bij te werken, te wijzigen, op te vragen, te raadplegen, te gebruiken, uit te wissen of te vernietigen en wie bevoegd is om de gegevens te beoordelen op basis van de criteria genoemd in het voorgestelde artikel 10b, vierde lid, en de periode waarvoor deze bevoegdheden worden verleend. Door deze eisen wordt voorkomen dat onbevoegden verzoeken doen tot het verstrekken van politiegegevens of toegang krijgen tot de persoonsgegevens. Met de politiechef van de regionale eenheid waarin de gemeente is gelegen, wordt de afspraak gemaakt dat alleen aan de bij collegebesluit aangewezen personen gegevens worden verstrekt in het kader van de uitvoering van de voorgestelde maatregel. Alle persoonsgegevens, zowel de ontvangen relevante politiegegevens, de duiding ervan door de politiechef als de overige voor de behandeling van de aanvraag voor een huisvestingsvergunning benodigde persoonsgegevens worden vastgelegd in een afgeschermd bestand dat uitsluitend geraadpleegd kan worden door de in het collegebesluit aangewezen personen.

Het ligt in de rede het toezicht op het waarborgen van de privacy en de beveiliging van het systeem, te beleggen bij de functionaris gegevensbescherming die hierover periodiek rapporteert aan het college van burgemeester en wethouders. De functionaris gegevensbescherming controleert de logbestanden en beoordeelt of het computersysteem voldoet aan de veiligheidseisen en er geen misbruik is door onbevoegden. Ook dient te worden gecontroleerd of er wordt vastgehouden aan de vastgestelde procedures voor beveiliging. Indien de beveiliging niet afdoende is, dient de functionaris gegevensbescherming zo spoedig mogelijk voorstellen te doen aan het college van burgemeester en wethouders om tot verbetering van de beveiliging te komen en erop toe te zien dat deze worden doorgevoerd. Ook het verlenen van een machtiging om toegang te verlenen tot het afgezonderde deel van het bestand is een verantwoordelijkheid van de functionaris gegevensbescherming. De functionaris gegevensbescherming kan immers beoordelen of de toegang tot het afgezonderde deel van het bestand noodzakelijk is voor het uitvoeren van de noodzakelijke monitoring en evaluatie van de toepassing van de maatregel inzake selectieve woningtoewijzing ter beperking van overlastgevend en crimineel gedrag.

De leden van de VVD-fractie willen graag weten waarom moet worden gekozen tussen een VOG en een politieonderzoek, en waarom niet beide mogen worden gebruikt. De leden van de CDA-fractie vernemen graag of de screening op basis van politiegegevens aanvullend op de mogelijkheid van een VOG gezien kan worden of dat ook volstaan kan worden met enkel de screening op basis van politiegegevens. Ook de leden van de SP-fractie vragen of het mogelijk is om na het vragen van een VOG alsnog een aanvraag in te dienen om inzage in politiegegevens te verkrijgen en in hoeverre een dubbeling op basis van het voorliggende wetsvoorstel is uitgesloten. De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat de gemeenteraad moet kiezen voor screening op basis van de VOG of op basis van politiegegevens. Tegelijkertijd wordt gesteld dat een combinatie met woningtoewijzing op grond van sociaaleconomische kenmerken wel mogelijk is. Deze leden vragen waarom een combinatie van VOG en politiegegevens niet mogelijk is. Volgens deze leden moet een stapeling worden voorkomen maar dient het al dan niet mogen combineren wel goed gemotiveerd te worden.

De meerwaarde van de inzet van beide instrumenten gezamenlijk in een concrete situatie is niet aannemelijk. In de politiegegevens zullen immers in bijna alle gevallen ook feiten en gedragingen voorkomen die geleid hebben tot een strafrechtelijke vervolging, veroordeling, afdoening of transactie, waarop het onderzoek voor het al of niet verlenen van een VOG zich richt. Bij de VOG kunnen politiegegevens pas geraadpleegd worden als er relevante justitiële gegevens gevonden zijn. Bovendien maken zowel de VOG als het onderzoek op basis van politiegegevens inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene. Een stapeling van beide instrumenten lijkt daarom niet proportioneel te zijn. Daarnaast zou een stapeling van beide procedures er toe leiden dat er voor de betrokkene extra administratieve lasten zouden zijn en tevens dat dit de procedure zou verlengen, hetgeen kan leiden tot leegstand en huurderving voor verhuurders.

De leden van de CDA-fractie zien graag dat verduidelijkt wordt waarom de bestaande preventieve mogelijkheid van selectieve woningtoewijzing op grond van inkomensvereisten of sociaaleconomische kenmerken in combinatie met de bestaande mogelijkheden om bij ernstig overlastgevend gedrag personen uit hun huis te zetten, niet effectief is. Ook de leden van de ChristenUnie-fractie vragen om een analyse van de toegevoegde waarde van het voorliggende wetsvoorstel in het algemeen, en de screening op basis van politiegegevens in het bijzonder, ten opzichte van de bestaande instrumenten verder te verdiepen.

De bestaande wetgeving biedt voornamelijk repressieve maatregelen die gericht zijn op «expulsion» en enkel ingezet kunnen worden bij ernstige vormen van overlast of criminaliteit, omdat deze maatregelen een zware inbreuk maken op het recht op privéleven. Deze instrumenten bieden geen preventieve mogelijkheden die gericht zijn op «gate-keeping» om te voorkomen dat overlastgevende of criminele woningzoekenden een woonruimte betrekken in gebieden waar de leefbaarheid onder druk staat.

De in artikel 8 en 9 van de Wbmgp opgenomen maatregelen hebben tot doel de demografische samenstelling in het aangewezen gebied te wijzigen. Toepassing van artikel 8 van de Wbmgp is gericht op het voorkomen van een concentratie van personen met een uitkering. In de aangewezen buurten neemt het aantal personen met een uitkering af en stijgt het aantal bewoners met inkomen uit arbeid. Toepassing van artikel 9 van de Wbmgp is gericht op het tot stand brengen van een diversificatie in de sociaaleconomische kenmerken van de bevolking in het aangewezen gebied. Deze beide maatregelen zien niet op het beperken van overlastgevend en crimineel gedrag.

De dimensie veiligheid heeft in de Leefbaarometer een groot gewicht, aangezien veiligheid sterk blijkt samen te hangen met de (ervaren) leefbaarheid. Met dit wetsvoorstel wordt het mogelijk om in die zeer kwetsbare wijken deze problematiek aan te pakken met een integraal plan waarvan de maatregelen uit het voorliggende wetsvoorstel een essentieel onderdeel uitmaken. Onderdeel van deze integrale aanpak is uiteraard ook in individuele gevallen van woonoverlast de inzet van de bestaande mogelijkheden om personen uit hun huis te zetten. Echter, in de praktijk blijkt dat deze wijken blijkbaar een sterke aantrekkingskracht hebben op personen die overlastgevend en crimineel gedrag ontplooien. Daardoor wordt de plaats van de overlastgever die uit huis is gezet, vaak weer ingenomen door een andere persoon die hetzelfde gedrag ontplooit. In wijken waar echt een concentratie van overlast en criminaliteit is, waar de leefbaarheid en veiligheid daardoor ernstig onder druk staan, blijkt symptoombestrijding niet afdoende om het leefklimaat te verbeteren. De bestaande wettelijke instrumenten zijn afdoende om individuele gevallen van woonoverlast en criminaliteit tegen te gaan, maar niet afdoende in complexen, straten of buurten waar een concentratie is van dit ontoelaatbare gedrag.

De leden van de CDA-fractie constateren dat de uitkomsten van de evaluatie van de gemeente Rotterdam inzake de toepassing van de huisvestigingsvergunning in de periode 2009–2011 amper gebruikt zijn bij het opstellen van het voorliggende wetsvoorstel. Deze leden zien graag dat dit alsnog geschiedt aangezien de resultaten van die evaluatie niet onverdeeld positief zijn.

In de gemeente Rotterdam wordt sinds 2006 de maatregel van artikel 8 van de Wbmgp toegepast, waarmee woningzoekenden uitsluitend geweerd worden op basis van de aard van het inkomen.

Het doel van de inzet van de maatregelen uit artikel 8 en 9 is om de bevolkingssamenstelling in bepaalde wijken te beïnvloeden en zo segregatie tegen te gaan. Het in dit wetsvoorstel voorgestelde instrument ziet hier niet op. Het beoogt immers de veiligheid in een buurt te verbeteren. Voor gebieden die te maken hebben met een concentratie van overlast en criminaliteit, heeft het stellen van inkomenseisen niet het gewenste effect, maar is het nodig om mensen van wie op basis van hun verleden een gegrond vermoeden bestaat dat ze overlastgevende of criminele activiteiten zullen ontplooien te kunnen weren.

Aangezien de voorgestelde maatregel uit het wetsvoorstel een andere doelstelling heeft dan de maatregelen uit artikel 8 en 9, ligt het niet in de rede om de evaluatie erbij te betrekken.

De leden van de ChristenUnie-fractie willen graag weten of is onderzocht of huisuitzetting bij structurele woonoverlast kan worden vergemakkelijkt, bijvoorbeeld door de inzet van een gedragsaanwijzing als een laatste kans.

De voorgestelde maatregel in dit wetsvoorstel ziet op het voorkomen van vestiging van personen van wie een gegrond vermoeden bestaat dat zij overlastgevend of crimineel gedrag zullen ontplooien, in complexen, straten of gebieden waar sprake is van een opeenstapeling van leefbaarheidsproblemen. Het ziet niet op de aanpak van overlast door zittende bewoners.

5. Het wetsvoorstel selectieve woningtoewijzing

De leden van de VVD-fractie vragen, na lezing van paragraaf 5.2.1. van de memorie van toelichting of een terugkijkperiode van maximaal vier jaar voor personen vanaf 18 jaar niet al te beperkend is voor mensen die een leeftijd hebben van ver boven de 18 jaar.

De terugkijkperiode bij het onderzoek op basis van politiegegevens is mede gebaseerd op de periode die ook geldt bij de VOG. Een langere terugkijkperiode zou in veel gevallen niet proportioneel zijn, aangezien mensen hun gedrag mede onder invloed van de sociale omgeving kunnen wijzigen. Het is dan ook niet proportioneel om gedragingen die in een ver verleden begaan zijn nog steeds als basis te laten dienen voor het al dan niet verlenen van een huisvestingsvergunning.

De leden van de VVD-fractie vragen hoe statushouders of EU-burgers van wie politie of justitie niet de volledige achtergrond kent toch effectief kunnen worden gescreend.

Noch het onderzoek voor de VOG, noch onderzoek op basis van politiegegevens biedt de mogelijkheid om de antecedenten van personen afkomstig uit het buitenland na te gaan. Dit is in de werkgroep screening niet als probleem aan de orde gesteld.

De leden van de VVD-fractie lezen dat de maatregel niet preventief mag worden ingezet in gebieden waar de situatie nog niet zo ernstig is. Graag vernemen deze leden hoe wordt bepaald wanneer een situatie ernstig genoeg is. Deze leden lezen dat sommige gemeenten en woningbouwcorporaties wel willen dat dit nieuwe instrument ook preventief kan worden ingezet in kwetsbare wijken. Daarom willen deze leden graag weten of het preventief inzetten van dit nieuwe instrument kan bijdragen aan een veilige wijk of buurt. De leden van de PvdA-fractie constateren dat de regering expliciet uitsluit dat dit vergaande instrument preventief ingezet wordt. Deze keuze ondersteunen zij, maar deze leden willen graag weten waar de uitsluitende inzet als ultimum remedium in de wettekst is geborgd.

Zoals in de memorie van toelichting en eerder in deze nota naar aanleiding van het verslag is aangegeven, bestaan er meerdere instrumenten om individuele gevallen van woonoverlast en criminaliteit tegen te gaan. Uitsluitend in complexen, straten of gebieden waar reeds een concentratie is van overlast en criminaliteit, kan deze maatregel als ultimum remedium worden ingezet. De maatregelen uit hoofdstuk 3 van de Wbmgp kunnen immers pas ingezet worden na aanwijzing van een complex, straat of gebied door de Minister voor Wonen en Rijksdienst op verzoek van de gemeenteraad. In de aanvraag tot aanwijzing moet de gemeenteraad onder meer de noodzaak van de inzet van de maatregel aannemelijk maken. Dit houdt in dat er in zo’n complex, straat of gebied een ernstig probleem moet zijn in verband met de veiligheid en leefbaarheid. Echter, de gemeenteraad moet op basis van artikel 6 van de Wbmgp ook de subsidiariteit van de maatregel aantonen. Dit houdt in dat de verbetering van de leefbaarheid en veiligheid niet bereikt kan worden met minder ingrijpende maatregelen. Daarbij zal moeten worden aangegeven welke andere maatregelen worden ingezet om het probleem in zo een complex, straat of gebied op te lossen naast de voorgestelde maatregel van selectieve woningtoewijzing. Op deze wijze borgt de Wbmgp dat de maatregelen uit hoofdstuk 3 van die wet uitsluitend als een ultimum remedium kunnen worden ingezet.

De leden van de VVD-fractie hebben, na lezing van paragraaf 5.2.2.1 van de memorie van toelichting, kennisgenomen van de wijze waarop een wijk of buurt kan worden aangewezen als gebied waar potentiële overlastgevers kunnen worden geweerd. Deze leden vragen in dat kader of deze procedure werkt als er haast of urgentie is om nieuwe wijken of straten snel als nieuw gebied te kunnen aanwijzen. Deze leden merken verder op dat gemeenten, de G32 en woningbouwcorporaties vinden dat gebiedsaanwijzing door de Minister voor Wonen en Rijksdienst op aanvraag van de gemeente een te zware, tijdrovende en complexe procedure is. Daarom willen deze leden graag weten hoe deze procedure zo kort mogelijk wordt gehouden.

De procedure voor het toepassen van de maatregelen uit hoofdstuk 3 van de Wbmgp, is voorzien van een aantal waarborgen omdat uit deze maatregelen een mogelijke beperking van grondrechten voortvloeit. Uiteraard moet enerzijds iedere mogelijke vertraging voorkomen worden, maar moet er anderzijds een zorgvuldige besluitvorming plaatsvinden. Er is gekozen om de aanvraag tot aanwijzing van een complex, straat of gebied te beleggen bij de gemeenteraad omdat zo deze aanvraag voldoende democratische legitimatie heeft, de aanvraag tot aanwijzing goed overwogen wordt en met de betrokken stakeholders kan worden besproken. Indien een belanghebbende na het doorlopen van de nationale rechtsgang, de zaak indient bij het EHRM, zal niet de gemeente maar de Nederlandse Staat zich moeten verantwoorden. Mede daarom is het van belang dat de noodzaak, de effectiviteit, de proportionaliteit en de subsidiariteit van de inzet van de maatregelen worden getoetst door de Minister voor Wonen en Rijksdienst. De maatregel zal uiteindelijk moeten worden vastgelegd in de huisvestingsverordening omdat dit noodzakelijk is in verband met de kenbaarheid ervan voor woningzoekenden.

Hoe snel de procedure kan worden doorlopen hangt mede af van de wijze waarop de aanvraag door de gemeenteraad wordt gedaan en of al de noodzakelijke informatie om de noodzaak, de effectiviteit, de proportionaliteit en de subsidiariteit van de maatregel te kunnen beoordelen in de aanvraag is opgenomen. Om te voorkomen dat de gemeenteraad onnodige of onvolledige informatie aanlevert, wordt momenteel een handleiding opgesteld waarin wordt aangegeven welke informatie in de aanvraag tot aanwijzing dient te worden opgenomen. Tevens kan de gemeenteraad altijd verzoeken om informatie of ondersteuning bij het doen van een aanvraag bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Een besluit tot aanwijzing van de Minister voor Wonen en Rijksdienst wordt in beginsel binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag genomen.

De leden van de VVD-fractie vernemen graag wat de Minister voor Wonen en Rijksdienst vindt van de gedane suggestie om een maximaal percentage van de woningvoorraad vast te leggen waarbij gescreend kan worden. Het lid Van Vliet sluit zich aan bij de reacties die tijdens de consultatie ontvangen zijn van onder meer gemeenten, woningcorporaties en het Stedennetwerk G32 waarbij wordt gesteld dat de gebiedsaanwijzing door de Minister voor Wonen en Rijksdienst op aanvraag van de gemeenteraad een te zware, tijdrovende en complexe procedure is. Daarom vraagt dit lid hoe de regering staat tegenover het tijdens de consultatie opgeworpen alternatief om in plaats van de aanwijzingsprocedure in het voorliggende wetsvoorstel een maximaal percentage van de woningvoorraad vast te leggen, waarbij gescreend mag worden in een gemeente waarbij de Minister voor Wonen en Rijksdienst achteraf toetst of de criteria voor het aanwijzen van gebieden goed zijn toegepast.

Zoals aangegeven in de memorie van toelichting bij dit wetsvoorstel, is reeds in de werkgroep ter voorbereiding van dit wetsvoorstel de mogelijkheid besproken om een maximaal percentage van de woningvoorraad vast te leggen waarbij gescreend kan worden. In dat geval is het voor de Minister voor Wonen en Rijksdienst echter onmogelijk de noodzaak en proportionaliteit van de maatregel te beoordelen, hetgeen noodzakelijk is in verband met de mogelijke beperking van de grondrechten. Tevens is deze maatregel een ultimum remedium voor complexen, straten of gebieden waar de leefbaarheid meer dan elders in de gemeente onder druk staat. Indien de maatregel in alle gemeenten voor een bepaald percentage van de woningvoorraad kan worden toegepast, is het niet uit te sluiten dat de gemeenteraad de maatregel al in zet indien er nog andere minder ingrijpende mogelijkheden zijn om de problematiek op te lossen.

Uiteraard kan de Minister voor Wonen en Rijksdienst op verzoek van de gemeenteraad wel een bepaald gebied aanwijzen, waarbij de gemeenteraad aan het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid overdraagt om in het kader van de concrete uitvoering er voor te kiezen om binnen dat gebied in specifieke straten of complexen niet te screenen of daar met de screening later te beginnen of eerder te stoppen, indien dit op een transparante wijze duidelijk wordt gecommuniceerd.24

Indien slechts achteraf wordt getoetst of de criteria voor het aanwijzen van gebieden goed zijn toegepast, zouden eerst dus onterecht een aantal grondrechten van woningzoekenden beperkt worden, om achteraf te besluiten dat de toepassing van de maatregel moet worden gestopt. Dit is vanuit mensenrechtelijk standpunt niet verdedigbaar.

De leden van de VVD-fractie begrijpen, na lezing van paragraaf 5.2.2.10 van de memorie van toelichting, dat de afgifte van een huisvestingsvergunning kan worden gemandateerd aan de eigenaar of beheerder van de desbetreffende woning. Deze leden vragen zich af wat de meerwaarde van een dergelijke mandatering is. Immers bij een onderzoek op basis van politiegegevens zal het college van burgemeester en wethouders eerst een woonverklaring moeten afgeven, en dat levert voor het college van burgemeester en wethouders evenveel werk op als de afgifte van een huisvestingsvergunning.

Zoals beschreven in paragraaf 5.2.2.10 van de memorie van toelichting sluit dit aan bij de bestaande praktijk waarin gemeenten de afgifte van de huisvestingsvergunning op basis van artikel 19 van de Huisvestingswet 2014 mandateren aan eigenaren of beheerders van de betreffende woonruimte. Op verzoek van de werkgroep «selectieve woningtoewijzing» die ter voorbereiding van dit wetsvoorstel is opgezet, is deze mogelijkheid ook in voorliggend wetsvoorstel opgenomen. Gemeenten hebben aangegeven meerwaarde te zien in dit systeem. De afgifte van een woonverklaring – op grond van de weging van de relevante politiegegevens die in het wetsvoorstel bij het college van burgemeester en wethouders ligt – komt in de plaats van het rood/groen-stoplichtadvies dat gemeenten bij het screenen van woningzoekenden nu ook afgeven aan de woningcorporaties.

De leden van de VVD-fractie willen graag weten of indien bij het onderzoek op basis van politiegegevens de afgifte van een huisvestingsvergunning gemandateerd is aan de eigenaar of beheerder van de desbetreffende woning, deze eigenaar in redelijkheid de vergunning alsnog kan weigeren als een woonverklaring is afgegeven.

Indien de woonverklaring door de gemeente is afgegeven op basis van het onderzoek van de politiegegevens kan op die grond de eigenaar geen huisvestingsvergunning meer weigeren.

De leden van de PvdA-fractie lezen dat de gemeenteraad in haar aanvraag gebieden, straten of complexen benoemt die ze voor de Wbmgp aangewezen wil hebben met de instrumenten die daar toegepast zouden moeten worden. Deze leden willen van de regering weten of de Minister voor Wonen en Rijksdienst slechts de ruimte heeft om deze aanvraag toe of af te wijzen of dat er ook ruimte is om een beperkter gebied aan te wijzen of kan bepalen dat andere (minder ingrijpende) instrumenten dan deze waarom gemeenteraad verzocht had, moeten worden ingezet.

De Minister voor Wonen en Rijksdienst toetst de aanvraag voor het toepassen van de maatregel op geschiktheid en proportionaliteit. Hierbij is het mogelijk om per straat, gebied of complex te bepalen of de aanwijzing wordt goedgekeurd.

De leden van de PvdA-fractie constateren dat de regering aangeeft dat de Minister voor Wonen en Rijksdienst de aanwijzing van een gebied voor toepassing van instrumenten van de Wbmgp eerder in kan trekken, als uit signalen blijkt dat die aanwijzing niet langer nodig is. In dat kader vragen deze leden of er systematisch informatie verzameld wordt over het voortbestaan van de noodzaak voor de aanwijzing en hoe dat gebeurt. Ook de leden van de CDA-fractie zijn benieuwd of na aanwijzing van gebieden er tussentijdse toetsing plaatsvindt om te zien of de noodzaak voor de aanwijzing nog bestaat.

Sinds de inwerkingtreding van de Wet revitalisering generiek toezicht zijn gedeputeerde staten de eerste toezichthouder op het vlak van huisvesting. Indien zij op basis van signalen van bewoners, verhuurders, woningcorporaties of andere gemeenten constateren dat de inzet van de maatregelen niet langer noodzakelijk is, kunnen zij dit melden aan de Minister voor Wonen en Rijksdienst, die dan in overleg met de desbetreffende gemeente een besluit kan nemen tot het intrekken van de aanwijzing.

Daarnaast ondersteunt het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de gemeenten met de implementatie van de maatregelen. Ook na het aanwijzen van een complex, straat of gebied wordt periodiek contact gehouden met de desbetreffende gemeente. Hierbij wordt ook de verdere inzet van de maatregel besproken. Het is overigens niet zo dat alle complexen, straten en gebieden altijd voor een periode van vier jaren moeten worden aangewezen. Zo is de Kolpingbuurt in de gemeente Nijmegen voor toepassing van de maatregel uit artikel 8 van de Wbmgp slechts voor één jaar aangewezen. Afhankelijk van de ernst en de aard van de problematiek wordt hierover door de Minister voor Wonen en Rijksdienst beslist.

Volgens de leden van de Pvda-fractie is het voor een goede screening op basis van politiegegevens van belang dat die gegevens zo compleet en betrouwbaar mogelijk aangeven wat er op het gebied van woonoverlast en criminaliteit gebeurt. Daarom is het van belang dat alle betrokkenen bijdragen aan goede dossiervorming, zo merken de leden van de PvdA-fractie op. Daarin zien deze leden ook een belangrijke rol voor woningcorporaties en andere verhuurders. Graag vernemen deze leden hoe de regering deze partijen wil stimuleren om hun kennis met de politie te delen om tot betere dossiervorming over overlast en criminaliteit te komen.

Het is uiteraard van groot belang dat de politiegegevens een zo compleet en betrouwbaar mogelijk overzicht geven van relevante feiten en gedragingen. Bij woonoverlast kan ook de informatie van woningcorporaties en andere verhuurders hier mogelijk aan bijdragen. Echter, ook de verhuurders zijn gebonden aan de Wbp en kunnen de persoonsgegevens niet zonder meer verstrekken aan anderen zonder expliciete toestemming van de persoon waarop de gegevens betrekking hebben. Een aantal woningcorporaties en verhuurders vragen woningzoekende een verklaring van zijn huidige verhuurder te overleggen om te beoordelen of deze persoon zich tijdens zijn huidige huurperiode als een goed huurder heeft gedragen. Dit is mogelijk in het kader van het sluiten van een huurovereenkomst. Alvorens wordt overgegaan tot het aanvragen van een huisvestingsvergunning op basis van dit wetsvoorstel, moet de verhuurder en de huurder reeds het voornemen hebben om een huurovereenkomst te sluiten en moet de woning ook passend zijn voor de huurder.

De leden van de PvdA-fractie ondersteunen de aanwezigheid van een hardheidsclausule, die bij onbillijkheid van het weigeren van een huisvestingsvergunning ingeroepen kan worden. Deze leden vragen zich echter af of dit niet tot berekenend gedrag kan leiden, waarbij een familielid van onbesproken gedrag eerst verhuist en familieleden een beroep doen op de hardheidsclausule. Deze leden vragen daarom of de regering deze mogelijkheid herkent en hoe die kan worden voorkomen.

De regering herkent de mogelijkheid van het berekenende gedrag, zoals dat door de leden van de PvdA-fractie is voorgesteld. Als een gegrond vermoeden bestaat dat familieleden, die zich later bij de houder van een huisvestingsvergunning willen vestigen, overlastgevend of crimineel gedrag zullen ontplooien, biedt het voorgestelde vijfde lid van artikel 10b uitkomst. Dit betreft de mogelijkheid om alsnog een huisvestingsvergunning te verlenen, maar daaraan voorschriften in de vorm van een gedragsaanwijzing te verbinden en zo eventueel overlastgevend en crimineel gedrag te voorkomen. Deze voorschriften kunnen vervolgens worden gehandhaafd met een last onder bestuursdwang of een bestuurlijke boete. Deze mogelijkheid bestaat alleen als gebruik wordt gemaakt van het onderzoek op basis van politiegegevens. Bij het gebruik van een VOG bestaat deze mogelijkheid niet, omdat de gemeente geen inzicht heeft in de achterliggende justitiële gegevens van de woningzoekende.

Volgens de leden van de PvdA-fractie is één van de grondrechten die door het voorliggende wetsvoorstel beperkt wordt het recht op vrijheid van vestiging. Deze leden willen daarom graag meer duidelijkheid over de borging van de mogelijkheid om je in dezelfde stad of gemeente te vestigen. Tevens vragen de leden van de Pvda-fractie wat de verwachte beperkte effecten van de toetsing aan politiegegevens voor invloed heeft op de proportionaliteit van de inbreuk op het recht op vrije vestiging.

Het doel van dit wetsvoorstel rechtvaardigt een inperking van het recht van vrijheid van vestiging. Echter, om dit grondrecht zo min mogelijk in te perken is in artikel 6, tweede lid, van de Wbmgp opgenomen dat de aanwijzing van een gebied uitsluitend geschiedt indien de gemeenteraad naar het oordeel van de Minister voor Wonen en Rijksdienst voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat woningzoekenden, aan wie als gevolg van die aanwijzing geen huisvestingsvergunning kan worden verleend voor het in gebruik nemen van woonruimte in een aangewezen gebied, voldoende mogelijkheden hebben om binnen de regio waarin de gemeente is gelegen, passende huisvesting te vinden. Op basis van artikel 6, derde lid, van de Wbmgp, kan de Minister voor Wonen en Rijksdienst over deze mogelijkheden ook advies vragen aan de gedeputeerde staten van de provincie waar de gemeente gelegen is. Voorts kan de Minister voor Wonen en Rijksdienst op basis van artikel 7, eerste lid, onderdeel b, van de Wbmgp, de aanwijzing intrekken indien mocht blijken dat er onvoldoende mogelijkheden zijn voor woningzoekenden die zich niet in het aangewezen het gebied kunnen huisvesten, om in de regio passende huisvesting te vinden. In de praktijk blijkt dat in gemeenten die op dit moment selectieve woningtoewijzing toepassen met gebruik van onderzoek op basis van politiegegevens, de inbreuk op het recht van vrije vestiging beperkt is. Deze inbreuk kan verder worden verminderd als gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid in het wetsvoorstel om aan het afgeven van een huisvestingsvergunning voorwaarden te verbinden in de vorm van een gedragsaanwijzing.

De leden van de SP-fractie vragen of er een beperking is per woningzoekende als het gaat om screening of het overleggen van een VOG en of dit onbeperkt kan gebeuren op verschillende adressen en op verschillende momenten.

Een huisvestingsvergunning wordt altijd afgegeven voor een woonruimte op een bepaald adres. Zoals hierboven reeds is aangegeven, moet er eerst een voornemen zijn van de huurder en de verhuurder om een huurovereenkomst aan te gaan. Daarbij zal getoetst worden of de potentiële huurder voldoet aan de andere criteria van de huisvestingsverordening voor toewijzing van de woonruimte in het kader van de woonruimteverdeling, alvorens hem gevraagd wordt een VOG te overleggen of een onderzoek plaatsvindt op basis van politiegegevens als de woningzoekende zich wil vestigen in een aangewezen gebied. Indien een woningzoekende een VOG ontvangt of uit het onderzoek op basis van politiegegevens geen bezwaren zijn geconstateerd ten aanzien van de huisvesting van de desbetreffende woningzoekende, krijgt hij een huisvestingsvergunning om zich te vestigen op het aangegeven adres. Indien hij geen VOG ontvangt of uit het onderzoek op basis van politiegegevens blijkt dat hij structureel overlastgevend of crimineel gedrag heeft ontplooid zal hem de huisvestingsvergunning alsnog geweigerd worden. Indien de gemeenteraad heeft geopteerd voor selectieve woningtoewijzing met gebruikmaking van het onderzoek op basis van politiegegevens, is in de huisvestingsverordening opgenomen welke feiten een rol spelen bij de beoordeling van de politiegegevens voor een aangewezen complex, straat of gebied. De relevante politiegegevens die beoordeeld worden, staan immers in relatie tot de problematiek die de gemeente in een aangewezen complex, straat of gebied wil aanpakken.

De leden van de SP-fractie willen weten waarom van minderjarige kinderen de politiegegevens kunnen worden opgevraagd. Voor 18-plussers geldt een terugkijkperiode van vier jaar als het gaat om politiegegevens. Deze leden vernemen graag in hoeverre een gezin waarvan de ouders niets hebben misdaan, kan worden geweerd uit een buurt als hun 18-jarige zoon op 14-jarige leeftijd een misstap heeft begaan. De leden van de SP-fractie willen verder graag weten hoe deze mogelijkheid zich verhoudt tot de proportionaliteit van het voorliggende wetsvoorstel.

Allereerst kan worden opgemerkt dat de gemeenteraad in de huisvestingsverordening kan bepalen dat een hogere leeftijdsgrens geldt voor het opvragen van relevante gegevens dan de in het wetsvoorstel voorgestelde leeftijdsgrens van 16 of 18 jaar, bijvoorbeeld als in een aan te wijzen complex, straat of gebied nauwelijks sprake is van jeugdcriminaliteit of -overlast. De criteria waarop de verstrekte politiegegevens en de duiding daarvan worden beoordeeld zijn opgenomen in artikel 10b, vierde lid, van het wetsvoorstel en toegelicht in de memorie van toelichting in paragraaf 5.2.2.7. Een enkele misstap van een gezinslid, toen hij of zij minderjarig was, zal in het algemeen geen reden zijn om een gezin een huisvestingsvergunning te weigeren. Bij de beoordeling wordt bijvoorbeeld gekeken naar het geheel van gedragingen, hun onderlinge samenhang en of er uit de gedragingen een patroon kan worden afgeleid. Indien het gaat om structureel of systematisch voorkomend overlastgevend gedrag zal hieraan een groter gewicht worden toegekend, dan aan los van elkaar staande geconstateerde gedragingen. Daarnaast zullen gedragingen begaan door een minderjarige minder zwaar beoordeeld worden dan gedragingen begaan door een volwassene. Ook is er de mogelijkheid om op basis van de geconstateerde gedragingen, alsnog een huisvestingsvergunning te verlenen door er voorschriften in de vorm van een gedragsaanwijzing aan te verbinden, waarbij de betrokkene in de gelegenheid wordt gesteld te worden gehoord. Hierdoor kan de inbreuk op de vrijheid van vestiging worden beperkt. Ten slotte is er in het wetsvoorstel een hardheidsclausule voorzien als het weigeren van een huisvestingsvergunning tot een onbillijkheid van overwegende aard zou leiden. Gelet op bovenstaande is de regering dan ook van mening dat de maatregel voldoet aan het vereiste van proportionaliteit. Er wordt een zorgvuldige afweging mogelijk gemaakt tussen het algemeen belang van het tegengaan van overlast en criminaliteit in bepaalde complexen, straten of gebieden en het belang dat woningzoekenden hebben om zich daar te vestigen.

De leden van de SP-fractie vragen zich, na lezing van paragraaf 5.2.2.2 van de memorie van toelichting, af waarom voor een verlenging van de aanvraag is gekozen voor een periode van vier keer vier jaar. Deze ingrijpende maatregel zou als ultimum remedium gebruikt moeten worden en dan is, volgens deze leden, een maximale periode van twintig jaar erg lang. De leden van de SP-fractie vragen daarom of de regering bereid is om deze periode te verkorten.

Met de wet van 9 april 2014 tot wijziging van de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek en de Huisvestingswet naar aanleiding van de evaluatie van de Wbmgp (Wet uitbreiding Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek), die op 15 april 2014 in werking is getreden, is de maximale verlengingsperiode uitgebreid van één keer vier jaren naar vier keer vier jaren.

Dat is gebeurd omdat de inzet van de maatregelen, waaronder deze van de Wbmgp, in vier wijken in Rotterdam na acht jaar nog niet tot een structurele verbetering van de leefbaarheid had geleid. De start van het Nationaal Programma Rotterdam Zuid (NPRZ) in 2012, waaraan meerdere partners zich voor een periode van 20 jaar gecommitteerd hebben, vormde eveneens een aanleiding om de gemeente Rotterdam de mogelijkheid te bieden om, conform het NPRZ, de inzet van de Wbmgp voor een langere periode te continueren.

Een duurzame verbetering van de leefbaarheid kost immers tijd. Tegelijkertijd is het niet wenselijk om een gebiedsaanwijzing voor onbeperkte duur in kwetsbare wijken in te zetten.

Bij iedere verlenging wordt daarom getoetst of deze verlenging nog steeds noodzakelijk, geschikt, proportioneel en subsidiair is voor de aanpak van de problematiek en of er elders in de regio voldoende mogelijkheden zijn voor woningzoekenden die zich niet kunnen huisvesten in een aangewezen complex, straat of gebied. Daarbij wordt ook rekening gehouden met de mate waarin de inzet van de middelen in de voorbije vier jaar hebben bijgedragen aan het realiseren van de doelstellingen. De gemeenteraad zal bij de aanvraag tot verlenging de noodzakelijke informatie over de ontwikkeling in het desbetreffende gebied moeten verstrekken. De ontwikkeling van de leefbaarheid wordt gemonitord, ook met behulp van de Leefbaarometer.

Daarnaast vragen de leden van de SP-fractie of de regering bereid is om kleinere gemeenten uit te sluiten van deze wet. Deze leden vragen waarom een wet in het kader van ernstige grootstedelijke problematiek zou moeten kunnen gelden in elke gemeente in ons land.

Problemen met leefbaarheid en veiligheid kunnen zich overal voordoen. Zoals eerder is aangegeven in de antwoorden op vragen voorgelegd aan de Minister voor Wonen en Rijksdienst over de brief van 22 juni 2015 inzake het besluit op de aanvraag van de gemeente Capelle aan den IJssel voor de gebiedsaanwijzing Operabuurt, Gebouwenbuurt, de Hoeken en de Hovenbuurt in het kader van de Wbmgp25, is de Wbmgp niet uitsluitend bedoeld voor de grote steden, maar richt deze zich op de aanpak van een opeenstapeling van ernstige leefbaarheidsproblemen. Meestal zijn deze problemen het eerst zichtbaar in de grotere gemeenten waar een sterke bevolkingsconcentratie aanwezig is. Maar ook in andere gemeenten kunnen dit soort problemen zich voordoen in bepaalde complexen, straten of gebieden.

De leden van de SP-fractie vragen op basis van welke wetten een gedragsaanwijzing kan worden gegeven aan mensen die zich willen vestigen in de buurt of in hetzelfde wooncomplex van hun familie, maar van wie de huisvestingsvergunning wordt afgewezen.

Uitsluitend op basis van de maatregel die wordt voorgesteld in dit wetsvoorstel is het mogelijk om een gedragsaanwijzing te geven in de vorm van voorschriften die verbonden zijn aan een huisvestingsvergunning aan woningzoekenden die zich bij hun familie willen vestigen in een woonruimte in een aangewezen complex, straat of gebied. Dit is uitsluitend mogelijk indien de gemeenteraad voor selectieve woningtoewijzing gebruik maakt van het onderzoek op basis van politiegegevens.

De leden van de SP-fractie vragen om een nadere duiding van het begrip «family life», en vragen of ook goede vrienden daar ondervallen.

Het begrip «family life» is door de jurisprudentie van het EHRM gestaag geëvolueerd en blijft zich verder ontwikkelen onder invloed van sociale en juridische veranderingen. Het EHRM houdt daarbij rekening met de diversiteit van de moderne familieverbanden, de implicaties van echtscheiding en de medische vooruitgang. Door de feitelijke benadering van het EHRM is het niet mogelijk om een limitatieve lijst van relaties op te sommen die wel onder het begrip «family life» vallen en welke er niet onder vallen. Gewone goede vrienden of kennissen vallen niet onder het begrip «family life» en aan hen kan een huisvestingsvergunning geweigerd worden indien zij bij een vriend of kennis willen gaan wonen en geen VOG kunnen overleggen of indien blijkt uit het onderzoek op basis van politiegegevens dat zij criminele of overlastgevende antecedenten hebben, afhankelijk van de methode van selectieve woningtoewijzing die wordt toegepast in een aangewezen complex, straat of gebied.

De leden van de SP-fractie vragen, na lezing van paragraaf 5.2.2.10 van de memorie van toelichting of er een maximale termijn is wanneer een besluit tot afgifte van de huisvestingsvergunning wordt genomen, omdat daarmee onnodige leegstand kan worden voorkomen. Daarnaast vragen leden van de ChristenUnie-fractie wat de procedure voor het aanvragen van een VOG dan wel het verstrekken van politiegegevens, de analyse daarvan, en wat het besluit van het college van burgemeester en wethouders betekent voor de verhuurder die de woning weer zo snel mogelijk wil verhuren. Deze leden willen daarom graag een vergelijking van de termijn van leegstand ten opzichte van de huidige situatie ontvangen.

Voor het verlenen van een huisvestingsvergunning zijn de gebruikelijke termijnen van de Algemene wet bestuurrecht van toepassing. Echter, in de meeste gevallen zal nooit van deze maximale termijnen gebruik gemaakt worden. Het is immers zowel voor de gemeente, de verhuurder en de huurder van belang dat er zo spoedig mogelijk duidelijkheid ontstaat over het al dan niet verlenen van de huisvestingsvergunning.

In artikel 10b, eerste lid, van het voorliggende wetsvoorstel is de bepaling opgenomen dat de politiechef van de regionale eenheid waarin de gemeente gelegen is zo spoedig mogelijk een overzicht verstrekt van de relevante politiegegevens. Er is niet voor gekozen om een maximale termijn op te nemen die dan geldt voor alle gebieden die worden aangewezen door de Minister voor Wonen en Rijksdienst. Hierdoor heeft het college van burgemeester en wethouders de ruimte om afspraken te maken met de politiechef van de regionale eenheid over de werkwijze die zowel gericht is op een zorgvuldige werkwijze als het voorkomen van onnodige leegstand. Zo kan rekening worden gehouden met de lokale omstandigheden en belangen. De afspraken tussen de direct betrokken partijen over de termijnen kunnen ook worden vastgelegd in de huisvestingsverordening.

In vergelijking met de huidige praktijk zijn in het voorliggende wetsvoorstel de noodzakelijke rechtswaarborgen voor woningzoekenden opgenomen, waaronder het formaliseren van de mogelijkheid van bezwaar en beroep. Gelet op de bovengenoemde afspraken om de periode van de vergunningsprocedure zo kort mogelijk te houden, gaat de regering er vanuit dat de mogelijke leegstand niet langer zal zijn dan in de huidige praktijk.

Wat betreft de procedure voor het aanvragen van een VOG, is in de memorie van toelichting aangegeven dat volgens de dienst Justis het merendeel van de VOG’s, indien er geen strafvorderlijke of justitiële antecedenten gevonden worden over de betrokken persoon, binnen één week kan worden verstrekt.

De leden van de SP-fractie willen ook graag vernemen waar een woningzoekende terecht kan als in zijn ogen de huisvestingsvergunning onterecht is afgewezen.

Degene aan wie een huisvestingsvergunning is geweigerd kan bezwaar maken tegen de gronden van het besluit. Indien de bezwaarmaker van mening is dat de politiegegevens niet juist zijn, dient er een aanvraag te worden ingediend bij de politiechef van de regionale eenheid om, op basis van artikel 25 van de Wpg, de gegevens in te zien. Als de bezwaarmaker van mening is dat de politiegegevens aangevuld met een nadere duiding, moeten worden verbeterd, aangevuld, verwijderd of afgeschermd, dan kan op basis van artikel 28 van de Wpg schriftelijk hiertoe worden verzocht.

Uiteraard heeft een persoon van wie persoonsgegevens zijn verwerkt in het bestand van de gemeente in verband met de aanvraag voor een huisvestingsvergunning, ook op basis van artikel 35 van de Wbp het recht op inzage in de gegevens die over hem zijn verwerkt in dat bestand. Bij de gemeente kan er bezwaar worden aangetekend tegen de procedure en de beslissing voor wel of niet verlenen van een huisvestingsvergunning. Hiervoor kan de onafhankelijke bezwaarcommissie inzicht krijgen in de duiding van de politiegegevens en het bestand. Het bestand biedt inzicht in de verwerking van de persoonsgegevens en kan dienen als uitgangspunt om te toetsen of de voorgeschreven procedures zijn gevolgd.

De leden van de SP-fractie vragen ook in hoeverre de privacy van de woningzoekende is gewaarborgd en of degene die bezwaar maakt tegen het weigeren van een huisvestingsvergunning zijn privacy (deels) moet opgeven omdat de VOG of de politiegegevens gebruikt worden bij een gemeentelijke commissie voor beroep en bezwaar.

Bij de behandeling van een bezwaarschrift, dient de beslissing in zijn geheel te worden herzien. Dit houdt in dat indien voor een aangewezen complex, straat of gebied de selectieve woningtoewijzing plaatsvindt op basis van onderzoek van de politiegegevens, de door de politiechef verstrekte relevante politiegegevens, de duiding ervan, alsmede de wijze waarop de beoordeling ervan heeft geleid tot het weigeren van een huisvestingsvergunning of het verbinden van voorschriften eraan opnieuw moeten worden getoetst. Juist deze heroverweging biedt rechtsbescherming aan de woningzoekende. Indien uitsluitend procedureel het besluit zou worden heroverwogen, zou een essentieel onderdeel, namelijk de beoordeling van de politiegegevens, buiten de reikwijdte van het bezwaar gehouden worden. Dit is onwenselijk en zou ook in strijd zijn met de uitgangspunten van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) die een gehele heroverweging van het besluit voorop stelt. De gemeente is vrij om de bezwaarprocedure in te richten volgens de daaraan gestelde eisen op basis van de Awb. Op basis van artikel 7:13 van de Awb, kan ten behoeve van de beslissing op bezwaar een adviescommissie worden ingesteld. Om deze adviescommissie haar werkzaamheden correct te laten uitvoeren zal zij moeten beschikken over alle stukken op basis waarvan het primaire besluit is genomen, dus ook de relevante politiegegevens en de duiding ervan door de politiechef. Uiteraard hebben de leden van een adviescommissie een geheimhoudingsplicht ten aanzien van de stukken waarvan zij kennis nemen.

De leden van de SP-fractie vragen, na lezing van paragraaf 5.3 van de memorie van toelichting waarom de handhaving in het geheel bij de gemeente ligt en niet bij de Minister voor Wonen en Rijksdienst. Het is immers diezelfde gemeente die een besluit neemt over de inperking van enkele mensenrechten. Deze leden vragen daarom of het niet logisch zou zijn dat de Minister voor Wonen en Rijksdienst als systeemverantwoordelijke verantwoordelijk zou zijn voor het uniform en correct uitvoeren van deze gevoelige wet.

Sinds de inwerkingtreding van de Wet revitalisering generiek toezicht is het toezicht op huisvesting belegd bij de provincie. Woonruimteverdeling op basis van de Huisvestingswet 2014, hetgeen een beperking vormt op de vrijheid van vestiging, valt hier onder. Aangezien de maatregelen uit hoofdstuk 3 van de Wbmgp een lex specialis vormt op de woonruimteverdelingsystematiek van de Huisvestingswet 2014, is dit toezicht ook belegd bij de provincie. Het CBP heeft tot taak toe te zien op de verwerking van persoonsgegevens overeenkomstig het bij en krachtens de wet bepaalde. De regels die in de algemene maatregel van bestuur op basis van dit wetsvoorstel zullen worden opgenomen, zijn extra voorwaarden ten aanzien van de Wbp waaraan de gemeente moet voldoen. In die zin dient het CBP reeds toezicht uit te oefenen op de gemeenten inzake de verwerking van persoonsgegevens. Aangezien de provincie de reguliere toezichthouder inzake huisvesting is en het CBP inzake de verwerking van persoonsgegevens, zou het ongewenst zijn om daarnaast speciaal voor het toezicht op de naleving van de maatregelen in dit wetsvoorstel nog een Rijksinspectie in te richten.

De leden van de CDA-fractie menen dat toepassing van het voorliggende wetsvoorstel in bepaalde gebieden, de overlast in aanpalende gebieden kan vergroten. Graag vernemen deze leden of de regering nader kan aangeven of deze gedachte juist is en welke conclusies daaruit getrokken worden.

Uit de tot nu toe uitgevoerde evaluaties blijkt dat gemeenten geen aanwijzingen hebben dat screening van woningzoekenden leidt tot een toename van overlast in aanpalende gebieden. Dat kan mede vanuit de gedragswetenschappen verklaard worden.26 Gedrag wordt namelijk in belangrijke mate beïnvloed door de sociale norm. Dat wordt bijvoorbeeld zichtbaar bij afval op straat: in een schone straat zullen mensen veel minder geneigd zijn om af te wijken en als enige wel hun afval op straat te gooien, dan in een straat waar iedereen zijn afval op straat deponeert. Indien mensen gehuisvest zijn in een buurt waar onder meer door sociale controle overlast en criminaliteit niet getolereerd worden, zullen ze eerder geneigd zijn hun gedrag aan te passen.

De leden van de D66-fractie zetten vraagtekens bij het gebruik van een VOG of politiegegevens voor toewijzing van een woning. Deze leden vragen zich af of deze maatregel zijn doel niet voorbij schiet. Daarom vernemen deze leden graag of deze maatregel niet getuigt van een te groot maakbaarheidsdenken waarbij wordt verondersteld dat door het selecteren op grond van gedragingen in het verleden de leefbaarheid van een straat of gebied zodanig verbetert, dat dit opweegt tegen de inbreuk op de privacy en de vrijheid van vestiging.

De regering is van mening dat deze maatregel noodzakelijk is en voldoende effectief in complexen, straten of gebieden waar de leefbaarheid ernstig onder druk staat en daarom een inbreuk op de privacy en de vrijheid van vestiging rechtvaardigt. De maatregel kan slechts in combinatie met andere, minder ingrijpende maatregelen worden ingezet.

De leden van de D66-fractie merken op dat bij de aanvraag van een VOG, maar zeker bij het gebruik van politiegegevens, er sprake kan zijn van meldingen of aangiften die niet tot een veroordeling hebben geleid. Dergelijke meldingen zouden er volgens deze leden toe kunnen leiden, dat een huisvestingsvergunning niet wordt verstrekt. In dat geval hebben personen nadeel van een melding, zonder dat de meldingen zijn bewezen of dat de betreffende persoon is veroordeeld. Daarom vragen deze leden waarom de regering dit proportioneel acht.

In de memorie van toelichting is beschreven dat bij selectieve woningtoewijzing op basis van politiegegevens, een enkele vaststelling van bijvoorbeeld rook- of stankhinder geen reden is tot het weigeren van een huisvestingsvergunning. Bovendien is een duiding van de relevante politiegegevens door de politie verplicht. Dat houdt in dat de politie de context van een melding kan meegeven, mits die bekend is. Het college van burgemeester en wethouders dient de relevante politiegegevens in onderlinge samenhang te bezien, de duiding ervan mee te nemen en op basis van het in het wetsvoorstel opgenomen afwegingskader een beslissing te nemen over het al dan niet afgeven van een huisvestingsvergunning. Daarbij moet het belang van de woningzoekende om zich in een complex, straat of gebied te vestigen, worden afgewogen tegen het algemeen belang dat met deze maatregel gediend wordt. Daarnaast stelt het college van burgemeester en wethouders, indien het voornemens is de huisvestingsvergunning (of woonverklaring) te weigeren of daaraan voorschriften te verbinden op basis van het onderzoek op basis van politiegegevens, eerst de betrokkene in de gelegenheid om te worden gehoord.

De leden van de D66-fractie hebben aarzelingen bij het rechtstreeks gebruiken van politiegegevens door de gemeente voor het afgeven van een huisvestingsvergunning. Gebruik door het college van burgemeester en wethouders zal er in de praktijk op neerkomen dat een gemeentelijke ambtenaar de politiegegevens opvraagt en beoordeelt. Ondanks de eisen waaraan deze beoordeling moet voldoen, zal hier altijd voor een deel sprake zijn van een subjectieve beoordeling. De leden van de D66-fractie vragen de regering daarom op welke manier dat verder kan worden geminimaliseerd.

Om de subjectiviteit van de beoordeling verder te minimaliseren wordt er door de politiechef een duiding gegeven van de relevante politiegegevens ten behoeve van het onderzoek. Met betrekking tot de bevoegdheid tot het opvragen van politiegegevens en verwerken van de ontvangen relevante politiegegevens, de duiding van die gegevens door politiechef en de andere persoonsgegevens die noodzakelijk zijn in het kader van het onderzoek op basis van politiegegevens, zal worden geregeld dat deze taken op basis van een collegebesluit uitsluitend kunnen worden toegewezen aan een onder het college van burgemeester en wethouder werkzame persoon, waarbij ook de door deze persoon te verrichten werkzaamheden worden vastgelegd.

De leden van de D66-fractie vragen of het niet effectiever zou zijn om te investeren in het verminderen van de overlast van overlastgevende personen en gezinnen, in plaats van deze mensen te verbieden op bepaalde plaatsen te gaan wonen.

De voorgestelde maatregelen hebben een preventief karakter. Voorkomen wordt dat in een aangewezen complex, straat of gebied mensen komen wonen van wie een gegrond vermoeden bestaat dat zij overlastgevend of crimineel gedrag zullen ontplooien. De maatregel is niet gericht op de aanpak van de overlast of criminaliteit van zittende bewoners. Voor de aanpak van zittende overlastgevende personen is overal in Nederland, dus ook buiten de aangewezen gebieden ander (wettelijk) instrumentarium inzetbaar, zoals buurtbemiddeling en maatregelen uit de Woningwet, Gemeentewet en Opiumwet.

De leden van de ChristenUnie-fractie onderschrijven dat de inzet van de zware instrumenten uit het voorliggende wetsvoorstel met voldoende waarborgen dient te gebeuren. De toets door de Minister voor Wonen en Rijksdienst en de gemeenteraad past hierbij. Deze leden merken op dat het voorliggende wetsvoorstel een opsomming van gedragingen bevat die mogen worden meegewogen maar dit omvat niet de ernst van de zaken. In het nader rapport wordt zelfs gesteld dat het niet mogelijk is om «in algemene termen aan te geven wat de ernst van de overlast moet zijn om de maatregel van selectieve woningtoewijzing te kunnen toepassen». Deze leden vragen waarom dat niet mogelijk is en of er niet enige afbakening mogelijk is om te voorkomen dat het instrument te makkelijk leidt tot het niet afgeven van een woonverklaring of huisvestingsvergunning of leidt tot willekeur.

De regering is het met de leden van de ChristenUnie-fractie eens dat de maatregel niet lichtvaardig mag worden ingezet. Het is allereerst aan de gemeenteraad om de noodzaak van het toepassen van de selectieve woningtoewijzing in een complex, straat of gebied in verband met de ernst van de overlast en criminaliteit, in de aanvraag voldoende aannemelijk te maken voor de Minister voor Wonen en Rijksdienst. Zoals in het nader rapport is aangegeven, is de onderbouwing van de ernst en noodzaak per aanvraag verschillend en de beoordeling daarvan maatwerk. Het is ook niet van tevoren in algemene termen aan te geven wat de overlast is in de verschillende gemeenten die mogelijk aanspraak willen maken op het toepassen van deze maatregel. De afbakening is gewaarborgd doordat voor een aangewezen complex, straat of gebied de gedragingen, zoals genoemd in artikel 10a, tweede lid, van het wetsvoorstel worden vastgelegd in de huisvestingsverordening. Het afwegingskader waarmee de verstrekte politiegegevens en de duiding daarvan worden beoordeeld, is opgenomen in artikel 10b, vierde lid, van het wetsvoorstel en toegelicht in de memorie van toelichting in paragraaf 5.2.2.7. Dit kader voorkomt dat te gemakkelijk een huisvestingsvergunning of woonverklaring wordt geweigerd of dat het leidt tot willekeur. Een van de criteria die worden meegewogen betreft de «aard en ernst» van de gedragingen, waarbij zwaarder gewicht wordt toegekend aan gedragingen die bij wet strafbaar zijn gesteld. Hierbij kan gedacht worden aan drugshandel, gewelddadigheden, bedreigingen, vernielingen, illegaal gebruik van de woning (zoals een hennepkwekerij), discriminatie en extremisme.

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen in de memorie van toelichting dat er weliswaar een handreiking voor de toepassing van het voorliggende wetsvoorstel komt, maar vragen zich af of een dergelijke afbakening niet thuis hoort op het niveau van wet.

Zoals hiervoor aangegeven, bevat het wetsvoorstel een afwegingskader voor het verlenen van een huisvestingsvergunning of woonverklaring. De criteria aan de hand waarvan de verstrekte politiegegevens en de duiding daarvan worden beoordeeld, zijn opgenomen in artikel 10b, vierde lid, van het wetsvoorstel en toegelicht in de memorie van toelichting in paragraaf 5.2.2.7. De handreiking dient meer voor de praktische toepassing (aanvraag en uitvoering) van de maatregel.

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat een deel van de politiegegevens die mag worden toegepast van subjectieve aard is. Dit wordt enigszins gecompenseerd door de verplichting van het toevoegen van een duiding door de politie. Deze leden vragen waarom dan toch nog een belangenafweging dient plaats te vinden bij het college van burgemeester en wethouders. Graag zouden deze leden een voorbeeld ontvangen waaruit blijkt dat dit een toegevoegde waarde heeft. De leden van de ChristenUnie-fractie wijzen er op dat een dergelijke belangenafweging niet plaatsvindt in het geval er wordt gekozen voor een VOG.

Het belang van een belangenafweging op lokaal niveau is dat de selectieve woningtoewijzing als ultimum remedium kan aansluiten op de al bestaande ingezette maatregelen om de leefbaarheid te verbeteren. Ook kan bij de lokale afweging de relatie worden gelegd tussen de geconstateerde overlastgevende gedragingen en de mogelijke invloed van deze gedragingen op de leefbaarheid in een aangewezen gebied, zoals bepaald in artikel 10b, vierde lid, onderdeel e, van het wetsvoorstel. Het voorbeeld dat ook in de memorie van toelichting in hoofdstuk 3.2 is gegeven van Nijmegen illustreert de meerwaarde hiervan. In het kader van de wijkaanpak hanteert de gemeente Nijmegen voor woningzoekenden in een beperkt aantal delen van de stad aanvullende eisen bij de woonruimteverdeling voor het in gebruik nemen van een sociale huurwoning: geen antecedenten bekend bij de politie en het hebben van een inkomen uit werk. Hiermee wordt de instroom van woningzoekenden in bepaalde wooncomplexen van woningcorporaties gereguleerd met als doel het verbeteren van de veiligheid en het wijzigen van de demografische samenstelling. Deze wijze van selectieve woningtoewijzing maakt deel uit van de integrale aanpak van de leefbaarheidsproblemen in de aangewezen gebieden. Uit onderzoek27 van de gemeente Nijmegen is namelijk gebleken dat het screenen van woningzoekenden in combinatie met andere sociale en fysieke maatregelen de meest effectieve maatregel is en tevens op termijn positieve effecten heeft op de leefbaarheid.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben in de memorie van toelichting opgemerkt dat het college van burgemeester en wethouders wel een huisvestingsvergunning kan afgeven maar daar voorwaarden aan kan verbinden middels een gedragsaanwijzing. Deze leden vragen waarom de regering van mening is dat dit geen punitief karakter in zich draagt. Ook vragen deze leden waarom een dergelijke gedragsaanwijzing niet zou kunnen in het geval de politiegegevens niet worden verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders maar er al dan niet een VOG wordt verstrekt door de dienst Justis.

Het afgeven van een huisvestingsvergunning waaraan voorwaarden verbonden zijn in de vorm van een gedragsaanwijzing, vormt een beperktere inbreuk op de vrijheid van vestiging dan het weigeren van een huisvestingsvergunning. Zulke voorwaarden hebben geen punitief karakter omdat het gedragsaanwijzingen zijn, waaraan iedere burger zou moeten voldoen om buren geen overlast te bezorgen. Een gedragsaanwijzing moet proportioneel zijn en in relatie staan tot de feiten die uit de politiegegevens naar voren zijn gekomen. Bij het gebruik van een VOG bestaat deze mogelijkheid niet, omdat de gemeente geen inzicht heeft in de achterliggende justitiële gegevens van de woningzoekende. Indien een woningzoekende geen VOG ontvangt, kan hij geen huisvestingsvergunning aanvragen en zich daardoor niet huisvesten in een aangewezen complex, straat of gebied.

De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat uitsluitend indien vaststaat dat op basis van de andere criteria uit de huisvestingverordening, de woning zou kunnen worden toegewezen aan de aanvrager, een onderzoek op basis van de politiegegevens wordt geïnitieerd, zo staat immers in de memorie van toelichting op pagina 44. Deze leden vragen waar deze volgordelijkheid blijkt uit het voorliggende wetsvoorstel. Deze leden constateren voorts dat deze volgordelijkheid niet in alle gevallen geldt. In geval van mandatering van de huisvestingsvergunning aan de toegelaten instelling wordt namelijk eerst een woonverklaring afgegeven, terwijl er nog geen toets is geweest op de andere aspecten van de huisvestingsvergunning. Deze leden vragen of dit proportioneel is. Volgens deze leden ligt het in de rede dat eerst gekeken wordt naar de vereisten op basis van de inkomenscriteria of de sociaaleconomische kenmerken en dat pas indien de woningzoekende op basis daarvan in aanmerking komt voor de woonruimte, onderzoek plaatsvindt op basis van politiegegevens of de woningzoekende wordt geïnformeerd dat hij een VOG moet aanvragen, zoals is aangegeven in paragraaf 6 van de memorie van toelichting. Deze leden vragen waarom deze volgorde niet is opgenomen in het voorliggende wetsvoorstel.

De leden van de ChristenUnie wijzen er terecht op dat pas een VOG aangevraagd dient te worden of een onderzoek op basis van politiegegevens dient plaats te vinden, als eerst is gebleken dat de woningzoekende op basis van de andere criteria uit de huisvestingverordening een woning zou kunnen worden toegewezen. Deze volgorde geldt ook als het verstrekken van een huisvestingsvergunning gemandateerd is aan eigenaren of beheerders van woonruimte en er voor het aanvragen van die vergunning een woonverklaring nodig is van het college van burgemeester en wethouders. Ook dan is het gewenst dat de potentiële huurder eerst zelf bij de verhuurder checkt of hij op basis van de andere criteria uit de huisvestingsverordening voor de woning in aanmerking zou kunnen komen, alvorens hij een woonverklaring aanvraagt.

Bovenbedoelde volgorde heeft de regering niet in het voorliggende wetsvoorstel opgenomen, omdat er voor de aangewezen complexen, straten en gebieden niet altijd sprake zal zijn van een huisvestingsverordening in het kader van de Huisvestingswet 2014 met regels voor de woonruimteverdeling in verband met schaarste aan goedkope woonruimte. Zoals in de memorie van toelichting is aangegeven in paragraaf 5.2.2.5, neemt de gemeenteraad in dat geval – indien er vanuit de optiek van schaarste geen noodzaak is tot het vaststellen van een huisvestingsverordening – uitsluitend de maatregelen voor selectieve woningtoewijzing uit de Wbmgp in de huisvestingsverordening op, gebaseerd op de aanwijzing door de Minister voor Wonen en Rijksdienst. Hierbij is het mogelijk dat de huidige maatregelen, bedoeld in artikel 8 of 9 van de Wbmgp en de maatregel in het voorliggende wetsvoorstel afzonderlijk door gemeenten worden toegepast. Er is dan geen sprake van een volgordelijkheid. Waar in de praktijk wel sprake is van een combinatie (toepassing van zowel criteria voor de woonruimteverdeling in de gemeente, als van artikel 8 en/of 9 van de Wbmgp voor specifiek aangewezen gebieden daarbinnen) blijkt dat gemeenten de huisvestingsverordening ook zo inrichten als bovenbedoeld.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen wanneer een potentiële huurder in situaties dat de huisvestingsvergunning is gemandateerd precies een woonverklaring moet aanvragen bij de gemeente. Deze leden vernemen graag of dit pas moet nadat bijvoorbeeld door loting duidelijk is geworden dat ze in aanmerking komen voor een woning.

Een woningzoekende zal zich tot de gemeente wenden voor het onderzoek op basis van politiegegevens, nadat verhuurder en huurder het voornemen hebben uitgesproken om met elkaar een huurovereenkomst aan te gaan.

De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat indien het college van burgemeester en wethouders voornemens is de woonverklaring te weigeren of aan de woonverklaring voorschriften te verbinden op grond van zijn beoordeling van de politiegegevens, de aanvrager eerst wordt gehoord. Deze leden vragen of dit ook plaatsvindt indien de huisvestingsvergunning niet is gemandateerd aan de toegelaten instelling en de gemeente dus zelf beslist over de huisvestingsvergunning.

Bij elk voornemen tot afwijzing, dus ook bij het voornemen tot het weigeren van een huisvestingsvergunning, zal het college van burgemeester en wethouders de aanvrager in de gelegenheid stellen om te worden gehoord. Dit geldt ook bij het voornemen van het college van burgemeester en wethouders om aan de huisvestingsvergunning voorschriften te verbinden.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen welke procedurele eisen er zijn over het horen van de aanvragers en of dit nog plaatsvindt voor het moment dat de potentiële huurder het bewijs van een huisvestingsvergunning moet laten zien aan de verhuurder.

Er worden geen procedurele eisen gesteld aan het horen van de aanvrager. Het doel van het horen is om te bepalen of het alsnog mogelijk is een huisvestingsvergunning of woonverklaring te verlenen, eventueel door het verbinden van voorwaarden. Pas daarna wendt de potentiële huurder zich tot de verhuurder.

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat wanneer een potentiële huurder van mening is dat de politiegegevens niet kloppen, hij dan een procedure kan inzetten om deze te wijzigen. Deze leden vragen of het bij subjectieve politiegegevens wel mogelijk is vier jaar na dato nog voldoende inzicht te krijgen over de achtergronden van deze politiegegevens.

Degene aan wie een huisvestingsvergunning is geweigerd kan bezwaar maken tegen de gronden van het besluit bij de gemeente. Indien de bezwaarmaker van mening is dat de politiegegevens niet juist zijn, dient er een aanvraag te worden ingediend bij de politiechef van de regionale eenheid om, op basis van artikel 25 van de Wpg, de gegevens in te zien. Als de bezwaarmaker van mening is dat de politiegegevens aangevuld met een nadere duiding – omdat er onvoldoende inzicht is over de achtergrond ervan – moeten worden verbeterd, verwijderd of afgeschermd, kan op basis van artikel 28 van de Wpg schriftelijk hiertoe worden verzocht. Indien een betrokkene bezwaar gemaakt heeft kan deze op artikel 8:81 van de Awb een voorlopige voorziening aanvragen. Hierbij kan een rechter een schorsende werking toekennen aan het besluit van de gemeente totdat er uitsluitsel komt van de politie.

Uiteraard heeft een persoon van wie persoonsgegevens zijn verwerkt in het bestand van de gemeente in verband met de aanvraag voor een huisvestingsvergunning, ook op basis van artikel 35 van de Wbp het recht op inzage in de gegevens die over hem zijn verwerkt in dat bestand.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of het proportioneel is dat politiegegevens kunnen worden tegengeworpen die bij de huurder niet altijd bekend hoeven zijn omdat niet in alle gevallen melding wordt gedaan van opname van deze gegevens door de politie.

Om vast te stellen of de gegevens waarop het college van burgemeester en wethouders het voornemen baseert tot weigering van een huisvestingsvergunning correct zijn, wordt de woningzoekende in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord. In dat gesprek zal worden toegelicht op basis van welke gegevens het college van burgemeester en wethouders tot het voornemen is gekomen.

De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat bezwaar en beroep tegen het niet verstrekken van een huisvestingsvergunning of woonverklaring geen schorsende werking heeft. Deze leden vragen hoe lang een dergelijke procedure maximaal duurt. Ook vragen deze leden wat dit betekent in situaties dat moet worden geloot. Het is, volgens de leden van de ChristenUnie-fractie, immers denkbaar dat een potentiële huurder die uiteindelijk een bezwaar- en beroepsprocedure wint hierdoor een woning waarvoor hij is uitgeloot misloopt en dan weer langere tijd moet wachten tot hij weer bovenaan eindigt bij een loting. Deze leden vragen voorts of deze huurder in dat geval met succes beroep kan doen op een schadevergoeding.

Zoals benoemd in het nader rapport (hoofdstuk 5. Rechtsbescherming) voorziet dit wetsvoorstel in een rechtsbescherming die geheel in lijn is met de Awb en de uitgangspunten van het bestuursprocesrecht. Indien het college van burgemeester en wethouders besluit om een huisvestingsvergunning te weigeren, kan de belanghebbende daartegen in eerste instantie bezwaar instellen waarbij de termijnen van de Awb zullen worden aangehouden. Indien het bezwaar gegrond wordt geacht en de woning al is verhuurd aan een andere woningzoekende, kan de woningzoekende reageren op een alternatieve woning in een aangewezen complex, straat of gebied, waarbij het in de rede ligt dat het college van burgemeester en wethouders hem zo snel mogelijk voor die woning, indien die passend is, een huisvestingsvergunning verleent. Voor loting zal gelden dat dan de eerstvolgende die is uitgeloot in aanmerking komt voor de woning. Het maken van bezwaar of het instellen van beroep heeft dus geen schorsende werking op de toewijzing van de woning aan een ander. Een beroep op een eventuele schadevergoeding kan deel uitmaken van de procedure.

De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat wordt geconstateerd dat criminele en overlastgevende invloeden in wijken ook vaak van buiten de wijk komen. Deze leden vragen daarom of inzet op repressieve maatregelen dan wel preventieve maatregelen die gericht zijn op de persoon (gedragsaanwijzing) in plaats van op het aangaan van een huurcontract niet effectiever zijn.

Een deel van de overlast en criminaliteit in wijken wordt veroorzaakt door buitenstaanders. Echter, zoals reeds is aangegeven in de memorie van toelichting bij dit wetsvoorstel, blijkt dat juist complexen, straten of gebieden waar de leefbaarheid en veiligheid sterk onder druk staan ook als een magneet fungeren voor criminelen en overlastgevers van buiten de buurt. Dit is ook verklaarbaar omdat door de vervaging van de sociale normen in zulke complexen, straten of gebieden, overlastgevers van buiten de wijk niet worden aangesproken op hun normoverschrijdend gedrag. Bewoners die zelf overlastgevende of criminele antecedenten hebben, zijn vaak ook niet bereid om het normoverschrijdend gedrag van buitenstaanders te melden bij de politie of bevoegde instanties. Het ligt daarom voor de hand dat indien de concentratie van overlast en criminaliteit wordt doorbroken, een complex, straat of gebied ook niet meer aantrekkelijk is voor overlastgevers of criminelen van buiten de buurt.

6. Relatie met grondrechten

De leden van de PvdA-fractie hechten aan een zo beperkt mogelijke inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de mensen die een huisvestingsvergunning moeten aanvragen. Een mogelijkheid daarvoor zou het centraal beoordelen van de politiegegevens zijn, zodat ze niet aan de gemeente verstrekt hoeven te worden. De regering wil deze gegevens juist wel aan de gemeente verstrekken, met als doel de mogelijkheid om meer maatwerk te bieden door bijvoorbeeld in plaats een afwijzing een gedragsaanwijzing te kunnen geven. De leden van de PvdA-fractie vragen zich af of gemeenten niet vaker voor de veilige weg zullen kiezen en een aanvraag afwijzen, waardoor deze diepere inbreuk op de privacy door de rechtstreekse verstrekking van politiegegevens weinig oplevert. Graag horen deze leden hoe vaak de regering een gedragsaanwijzing verwacht.

Indien de verstrekking aan en de verwerking van de politiegegevens plaatsvindt op de wijze zoals bij en krachtens het wetsvoorstel is bepaald, is de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer niet groter dan bij het gebruik van de VOG. Immers bij een VOG wordt gescreend op alle in het voorgestelde artikel 10a, tweede lid, genoemde gedragingen, terwijl bij het gebruik van politiegegevens uitsluitend gescreend wordt op de in huisvestingsverordening opgenomen gedragingen uit de limitatieve lijst van het voorgestelde artikel 10a, tweede lid. Welke gedragingen worden opgenomen in de huisvestingsverordening is afhankelijk van de aard van de problematiek in een aangewezen complex, straat of gebied. Op de tweede plaats vindt de screening bij de VOG landelijk uniform plaats en kan geen rekening gehouden worden met de impact die mogelijke antecedenten hebben op de leefbaarheid en veiligheid in een specifiek gebied. Op basis van het voorgestelde artikel 10b, vierde lid, onderdeel e, wordt bij de beoordeling van de politiegegevens door het college van burgemeester en wethouders rekening gehouden met de relatie tussen de geconstateerde overlastgevende gedragingen en de mogelijke invloed van deze gedragingen op de leefbaarheid in een aangewezen complex, straat of gebied. Ten slotte, is het niet mogelijk om op basis van de VOG aan een huisvestingsvergunning voorwaarden te verbinden omdat een VOG ofwel wordt verstrekt, ofwel wordt afgewezen, zonder opgave van de reden waarom. Bij een onderzoek op basis van de politiegegevens kan dit wel omdat uit de politiegegevens blijkt welke antecedenten mogelijk ernstige invloed hebben op de leefbaarheid of veiligheid in een aangewezen complex, straat of gebied. De verwachting is dat gemeenten niet de makkelijkste weg zullen kiezen, maar wel de beste weg waarbij een belangenafweging plaatsvindt tussen het belang van de woningzoekende om zich te huisvesten in een aangewezen complex, straat of gebied en het algemene belang van de veiligheid en leefbaarheid in een aangewezen complex,straat of gebied. Tevens zal het weigeren van een huisvestingsvergunning sneller aanleiding zijn tot bezwaar- en beroepsprocedures dan het verbinden van bepaalde voorwaarden aan de huisvestingsvergunning.

De leden van de PvdA-fractie vernemen graag of de regering het aantal gedragsaanwijzingen wil bijhouden om de praktijk van het verstrekken van politiegegevens te kunnen evalueren.

Zoals reeds eerder aangegeven in deze nota naar aanleiding van het verslag, zal in de algemene maatregel van bestuur die gebaseerd is op dit wetsvoorstel worden opgenomen welke persoonsgegevens bewaard mogen worden voor de evaluatie en monitoring van de voorgestelde maatregel. Eén van de gegevens die zal worden bijgehouden zijn de gedragsaanwijzingen die zijn verbonden aan de verleende huisvestingsvergunningen.

Ook vragen de leden van de PvdA-fractie zich af hoe voorschriften zoals een gedragsaanwijzing gehandhaafd kunnen worden.

De handhaving hangt uiteraard af van de aard van de gedragsaanwijzing. In alle gevallen zal de gemeente met andere partijen, zoals politie, verhuurder, hulpverlening, afspraken moeten maken over de handhaving. Als een betrokkene wordt opgelegd om bijvoorbeeld verplicht een hulpverleningstraject in te gaan, dan ligt het voor de hand dat de gemeente afspraken maakt met de hulpverlenende instantie om de naleving in de gaten te houden.

De leden van de SP-fractie vragen of het voorliggende wetsvoorstel zich verhoudt tot de rechten van het kind en het VN-kinderrechtenverdrag. Deze leden willen graag weten of een moeder na een periode van opsluiten in de gevangenis zich nog kan voegen bij de vader en hun minderjarige kind als in dat complex deze wet van kracht zal zijn. Ook willen deze leden graag vernemen of een jongen van 16 jaar die uit jeugddetentie of een jeugdzorginstelling komt weer bij zijn ouder(s) kan gaan wonen ook al staat het huis in een buurt waar deze wet van kracht is.

Het Verdrag inzake de rechten van het kind, heeft mede als doel dat het kind volledig dient te worden voorbereid op het leiden van een zelfstandig leven in de samenleving, en dient te worden opgevoed in de geest van de in het Handvest van de Verenigde Naties verkondigde idealen, en in het bijzonder in de geest van vrede, waardigheid, verdraagzaamheid, vrijheid, gelijkheid en solidariteit. Het kind heeft daarom op grond van zijn lichamelijke en geestelijke onrijpheid bijzondere bescherming en zorg nodig, met inbegrip van geëigende wettelijke bescherming.28 Indien kinderen moeten opgroeien in een klimaat van constante overlast en criminaliteit, kan hieruit een verplichting voor de overheid voortvloeien om actief op te treden tegen deze overlast en criminaliteit.29 De toepassing van de voorgestelde maatregel in complexen, straten of gebieden waar de veiligheid en leefbaarheid sterk onder druk staan, ligt dus in lijn met de uitgangspunten van het Verdrag inzake de rechten van het kind. Wat betreft de voorbeelden die de leden van de SP-fractie noemen, geldt zoals reeds aangegeven in de memorie van toelichting en in deze nota naar aanleiding van het verslag dat aan personen die zich later huisvesten bij een persoon met wie ze directe familiebanden, als beschermd bij het EVRM, een huisvestingsvergunning niet geweigerd kan worden. Wel zouden in dat geval, indien gebruik gemaakt wordt van een onderzoek op basis van politiegegevens, voorschriften in de vorm van een gedragsaanwijzing aan de huisvestingsvergunning verbonden kunnen worden.

De leden van de SP-fractie vragen in hoeverre voorliggend wetsvoorstel negatieve gevolgen heeft voor gezinshereniging voor zowel binnenlandse als buitenlandse gezinnen.

Zoals reeds aangegeven in de memorie van toelichting en in deze nota naar aanleiding van het verslag, kan aan personen die in het kader van gezinshereniging zich willen huisvesten bij hun partner die reeds woonachtig is in een aangewezen complex, straat of gebied een huisvestingsvergunning niet geweigerd worden omdat dit een niet proportionele inbreuk zou zijn op artikel 8 van het EVRM. Indien de gemeenteraad bij de aanwijzing van een complex, straat of gebied heeft geopteerd voor het onderzoek op basis van politiegegevens, kunnen indien daar noodzaak toe zou zijn, wel voorwaarden in de vorm van een gedragsaanwijzing aan de huisvestingsvergunning verbonden worden.

7. Evaluatie en monitoring

Voor de evaluatie van de nieuwe maatregelen sluit de regering aan bij de algemene evaluatiebepaling, daarbij gaan de leden van de PvdA-fractie ervan uit dat bij de eerste evaluaties nadruk gelegd zal worden op de nieuwe maatregelen. Deze leden willen de regering ook nadrukkelijk verzoeken om eventuele waterbed- of spreidingseffecten van het voorliggende wetsvoorstel zo goed mogelijk in kaart te brengen.

Naast de effectiviteit van de maatregel en de proportionaliteit van het gebruik van politiegegevens ten opzichte van het gebruik van de VOG, zal in de evaluatie ook worden bezien wat de gevolgen van de toepassing van de maatregel zijn op andere buurten, waar de woningzoekenden die zich niet hebben kunnen vestigen in een aangewezen complex, straat of gebied, zich gehuisvest hebben.

Volgens de leden van de PvdA-fractie is in het Regeerakkoord overeengekomen dat een nieuwe inbreuk op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer gekoppeld wordt aan een horizonbepaling. Deze leden vragen de regering waarom er in dit geval niet gekozen is voor een horizonbepaling, juist ook omdat er nog aanzienlijke onzekerheid is over de effectiviteit.

In het hoofdstuk over veiligheid en justitie van het Regeerakkoord is opgenomen dat inbreuken door de overheid op de privacy voorzien worden van een horizonbepaling en dat deze worden geëvalueerd.30 In het onderhavige wetsvoorstel is in artikel 10b, achtste lid, onderdeel b, gekozen voor een evaluatiebepaling ten behoeve van het verslag benoemd in artikel 17 van de Wbmgp. Bij deze evaluatie zal, zoals ook is aangegeven in de memorie van toelichting, naast de effectiviteit van de inzet van de voorgestelde maatregel, ook de noodzaak van het gebruik van politiegegevens ten opzichte van het gebruik van een VOG worden onderzocht. Indien uit de evaluatie blijkt dat het gebruik van politiegegevens geen meerwaarde biedt ten opzichte van het gebruik van de VOG, zal dit wetsvoorstel dienovereenkomstig worden aangepast. Anders dan bij andere wetsvoorstellen of wetten, wordt de Wbmgp niet eenmaal geëvalueerd, maar iedere vijf jaren. Dat biedt Uw Kamer de mogelijkheid om zich iedere vijf jaar uit te spreken over de noodzaak en wenselijkheid van de maatregelen op basis van deze wet.

Daarnaast is de toepassing van de maatregel altijd voor een beperkte termijn van vier jaren. Daardoor bevat dit wetsvoorstel impliciet een horizonbepaling. Bij een aanvraag tot verlenging van de aanwijzing moet de gemeenteraad op basis van artikel 5, vijfde lid, van dit wetsvoorstel opnieuw de noodzaak, de effectiviteit en de proportionaliteit van het langer toepassen van de maatregel aannemelijk maken.

De leden van de SP-fractie maken zich zorgen over de inperking van huurdersrechten. Deze leden vragen daarom of de regering bereid is om de Tweede Kamer jaarlijks te rapporteren over de stand van zaken omtrent de uitvoering en handhaving van de uitgebreide Wbmgp als deze wordt aangenomen. De leden van de SP-fractie stellen het op prijs als de Minister voor Wonen en Rijksdienst wil monitoren op hoe vaak om een VOG wordt gevraagd, hoe vaak om politiegegevens wordt gevraagd en hoe vaak een huisvestingvergunning wordt afgegeven.

Met dit wetsvoorstel worden de rechten van de huurder niet ingeperkt. Voor zittende huurders verandert er niets en ook voor het overgrote merendeel van de woningzoekenden verandert dit wetsvoorstel niets aan hun positie op de woningmarkt. Uitsluitend woningzoekenden met een overlastgevend of crimineel verleden, kunnen een beperking ondervinden indien ze zich willen huisvesten in een aangewezen complex, straat of gebied waar de leefbaarheid en veiligheid ernstig onder druk staan.

Zoals gezegd wordt de Tweede Kamer geïnformeerd over ieder besluit tot aanwijzing van een complex, straat of gebied door de Minister voor Wonen en Rijksdienst, alsmede van ieder besluit tot verlenging van een aanwijzing. Op deze wijze is uw Kamer reeds voor de toepassing van de voorgestelde maatregel ervan op de hoogte.

Bij de vijfjaarlijkse evaluatie zal gerapporteerd worden over hoe vaak een VOG in het kader van dit wetsvoorstel wordt aangevraagd, alsmede hoeveel onderzoeken op basis van politiegegevens er hebben plaatsgevonden in de aangewezen complexen, straten of gebieden. Ook zal daarbij een overzicht worden gegeven van het aantal huisvestingsvergunningen dat wordt afgegeven of wordt geweigerd, alsmede in hoeveel gevallen voorschriften, in de vorm van een gedragsaanwijzing, aan een vergunning worden verbonden.

Tevens vragen de leden van de SP-fractie of deze wet over twee jaar geëvalueerd kan worden en niet pas over vijf jaar.

Voor een degelijke evaluatie is het noodzakelijk dat er voldoende gegevens beschikbaar zijn. Aangezien het startmoment per gemeente kan verschillen en nog niet duidelijk is hoeveel gemeenten gebruik zullen maken van deze maatregel, is een periode van twee jaar te kort om voldoende gegevens te hebben om de maatregel te kunnen evalueren. Mede door de inzet in een beperkt aantal gemeenten en de mutatiegraden is een periode van vijf jaar na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel noodzakelijk om een gedegen onderzoek te kunnen doen naar de proportionaliteit en de effectiviteit van de voorgestelde maatregel.

8. Inwerkingtreding

De leden van de SP-fractie vragen wanneer het voorliggende wetsvoorstel in werking zal treden.

Afhankelijk van de duur van de behandeling in de Tweede en Eerste Kamer is het voornemen de wet in werking te laten treden op 1 januari 2017. Daarbij zal rekening gehouden worden met de Wet raadgevend referendum en met de code interbestuurlijke verhoudingen, die een minimale invoeringstermijn van drie maanden voorschrijft na publicatie van de wet in het Staatsblad. Ten slotte, zal worden rekening gehouden met de systematiek van de vaste verandermomenten. Dit betekent dat wetten in normale omstandigheden ofwel op 1 januari ofwel op 1 juli in werking treden.

9. Privacy Impact Assessment (PIA)

De leden van de PvdA-fractie lezen dat er een Privacy Impact Assessment is uitgevoerd, maar hebben deze niet aangetroffen in de stukken die aan de Kamer gestuurd zijn. Daarom vragen zij dit PIA alsnog te mogen ontvangen.

In de bijlage bij deze nota naar aanleiding van het verslag is het Privacy Impact Assessment opgenomen31.

10. Administratieve en bestuurlijke lasten en impactanalyse politie

De leden van de PvdA-fractie merken op dat bij de beoordeling van de kosten van het voorliggende wetsvoorstel ervan uit wordt gegaan dat de invloed op woningcorporaties gering is. Deze leden vragen welke rol de woningcorporaties hebben in de cijfermatige onderbouwing van een besluit van de gemeente om een gebied aan te wijzen op basis van de Wbmgp en hoeveel kosten ze hiervoor moeten maken. De leden van de SP-fractie vragen in hoeverre de regering rekening heeft gehouden met kosten die woningcorporaties en particuliere verhuurders zullen maken. Deze leden willen graag vernemen of er niet sprake is van een onderschatting, gezien de mogelijke leegstand en de uitvoering van de aanpak.

Indien de gemeenteraad een aanvraag tot aanwijzing van een complex, straat of gebied wil indienen, ligt het in de rede om hieraan voorafgaand overleg te plegen met betrokken relevante organisaties in de gemeente, zoals woningcorporaties, andere verhuurders en huurdersorganisaties, alsmede met omliggende gemeenten in de woningmarktregio. Als woningcorporaties in de aan te wijzen gebieden bezit hebben, heeft de gemeente er belang bij om met woningcorporaties vooraf afspraken te maken over de uitvoering. In de vijfjaarlijkse evaluatie, zullen ook de kosten die ermee gepaard gaan, meegenomen worden.

De leden van de SP-fractie vragen hoe deze wet zich verhoudt tot het leefbaarheidsgeld dat beschikbaar is vanuit de nieuwe Woningwet. De leden van de SP-fractie vragen een bevestiging dat de personeelskosten niet vallen onder het budget dat een woningcorporatie mag uitgeven aan leefbaarheid.

Op dit moment is het ontwerpbesluit houdende wijziging van het Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting 2015 in voorhang bij de Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal. Zoals in de brief van 22 januari jl.32 is aangegeven wordt geregeld dat personeelslasten die betrekking hebben op leefbaarheid (huismeesters, woonconsulenten en dergelijke) expliciet moeten worden verantwoord. Bepaald is dat als het bedrag dat mag worden uitgegeven in het kader van leefbaarheid van € 126,25 per DAEB-woning inclusief personeelslasten geldt. Een hoger bedrag in een bepaald jaar is toegestaan indien dit bedrag expliciet is opgenomen in de voor dat jaar gemaakte prestatieafspraken tussen toegelaten instelling, gemeente en huurdersorganisatie.

Het lid Van Vliet vraagt zich met betrekking tot de bestuurlijke lasten af of de Minister voor Wonen en Rijksdienst deze lasten periodiek gaat monitoren en gaat bekijken hoe deze gereduceerd kunnen worden.

Bij de vijfjaarlijkse evaluatie van de voorgestelde maatregel, zullen ook de kosten die ermee gepaard gaan, in kaart gebracht worden. Daarnaast zal bij de implementatie van de voorgestelde maatregel begeleiding geboden worden aan gemeenten die deze willen toepassen onder meer in de vorm van een leerkring, zodat gemeenten van elkaar kunnen leren hoe ze de voorgestelde maatregel zo efficiënt mogelijk kunnen toepassen binnen de bij of krachtens dit wetsvoorstel aangegeven kaders.

11. Consultatie

De leden van de PvdA-fractie constateren dat in de paragraaf over consultatie onder andere staat dat er een reactie is ontvangen van het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP). In het wetgevingsadvies van het CBP staat echter dat er bijna geen advies was verstrekt doordat afspraken tussen het ministerie en het college niet nagekomen werden. De leden van de PvdA-fractie vinden het erg belangrijk dat op relevante wetsvoorstellen het advies van het CBP gehoord wordt. Daarom vragen deze leden hoe deze procedure is misgelopen en hoe in de toekomst gewaarborgd wordt dat consultaties van het CBP wel ontvangen worden.

Ook de regering hecht er belang aan dat het CBP advies uit kan brengen over relevante wetsvoorstellen. In eerste instantie had het CBP laten weten dat het geen advies zou uitbrengen op het voorstel waarbij de open (internet-)consultatieronde nog niet tot een aangepaste tekst had geleid dan wel dat er nog geen definitieve tekst was. Omdat het voorstel na de consultatieronde slechts op kleine punten was gewijzigd, heeft het CBP op die versie van het voorstel alsnog advies uitgebracht.

De Minister voor Wonen en Rijksdienst, S.A. Blok