Hieronder zijn opgenomen het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State d.d. 5 juni 2015 en het nader rapport d.d. 2 oktober 2015, aangeboden aan de Koning door de Minister voor Wonen en Rijksdienst. Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State is cursief afgedrukt.
Bij Kabinetsmissive van 1 april 2015, no.2015000586, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister voor Wonen en Rijksdienst, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot wijziging van de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek in verband met de selectieve woningtoewijzing ter beperking van overlastgevend en crimineel gedrag, met memorie van toelichting.
Het voorstel heeft als doel gemeenten de mogelijkheid te bieden, in het kader van de integrale aanpak van de leefbaarheid in een gebied, woningzoekenden met een crimineel of overlastgevend verleden te weren. Daarmee wordt het mogelijk om in een door de Minister voor Wonen en Rijksdienst op verzoek van de gemeenteraad aangewezen complex, straat of gebied een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) te vragen, óf een screening uit te voeren op basis van politiegegevens. De gemeente kan de huisvestingsvergunning of woonverklaring weigeren indien er indicaties zijn dat de huisvesting van de woningzoekende en zijn medebewoners, ouder dan 16 jaar, een negatief gevolg zal hebben op de overlast of criminaliteit in het aangewezen gebied.
De Afdeling advisering van de Raad van State onderkent dat er in bepaalde wijken en straten ernstige vormen van overlast en criminaliteit kunnen voorkomen. Zij heeft er dan ook begrip voor dat gezocht wordt naar maatregelen om de leefbaarheid in deze wijken te verbeteren. Desondanks heeft de Afdeling opmerkingen over het voorstel die van dien aard zijn dat zij adviseert het voorstel niet naar de Tweede Kamer te zenden dan nadat daarmee rekening is gehouden. De Afdeling is van oordeel dat de proportionaliteit en effectiviteit van het voorstel onvoldoende zijn gemotiveerd. Indien deze aangetoond zouden kunnen worden met betrekking tot een vorm van screening, dan is de Afdeling niet overtuigd van de noodzaak en proportionaliteit van het gebruik van politiegegevens voor de screening naast de in het voorstel opgenomen mogelijkheid om een VOG te vragen. De Afdeling mist in de toelichting een zorgvuldige afweging tussen het belang van het meewegen van de lokale problematiek bij de screening enerzijds en de privacy van de betrokkenen anderzijds. Met betrekking tot de weging van de politiegegevens merkt de Afdeling op dat in de toelichting een invulling wordt gegeven van het toetsingskader die niet in het voorstel zelf is opgenomen. De Afdeling adviseert op dit punt het voorstel aan te passen. Ten slotte maakt de Afdeling opmerkingen over de screening van latere bewoners en over de rechtsbescherming.
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 1 april 2015, no. 2015000586 machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 5 juni 2015, No. W04.15.0092/I, bied ik U hierbij aan.
Het voorstel bevat ingrijpende maatregelen die een ernstige inbreuk maken op de grondrechten vrijheid van vestiging en eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.2 Voor de toepassing van dit soort ingrijpende maatregelen moeten zwaarwegende redenen van algemeen belang bestaan. Inbreuken op grondrechten moeten noodzakelijk zijn en voldoen aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Dit betekent dat met de inbreuk een gerechtvaardigd doel wordt nagestreefd en dit doel met de maatregel daadwerkelijk bereikt kan worden. Hiervoor is mede bepalend of de maatregel effectief is. Daarnaast moet de maatregel evenredig aan het doel zijn, en mogen er geen minder verstrekkende of andere minder ingrijpende middelen bestaan waarmee hetzelfde doel kan worden bereikt.
Het voorgaande is in versterkte mate van belang omdat het voorstel tevens een beperking kan opleveren van het vrij verkeer van personen op grond van het recht van de Europese Unie.3 In dat geval moet een proportioneel ingevulde exceptie inroepbaar zijn om de belemmering te rechtvaardigen.4 Hetzelfde geldt met betrekking tot de bepalingen uit het Turkse Associatierecht.5
In dat licht maakt de Afdeling de volgende opmerkingen.
Het voorstel strekt er toe gemeenten de mogelijkheid te bieden om woningzoekenden met een crimineel of overlastgevend verleden te weren in aangewezen complexen, straten of gebieden die kampen met ernstige leefbaarheidsproblemen. Deze selectieve woningtoewijzing vindt plaats door middel van screening op basis van een VOG of het raadplegen van politiegegevens. De toelichting merkt op dat in bepaalde wooncomplexen, straten of gebieden de leefbaarheid sterk wordt beïnvloed door de aanwezigheid van overlast en criminaliteit.6 Met betrekking tot het aantal gemeenten dat zou kampen met een dusdanige vorm van overlastgevend gedrag dat deze maatregel noodzakelijk is, wordt gesteld dat er nu in meer dan vijftien gemeenten al een vorm bestaat van selectieve woningtoewijzing.7 De Afdeling merkt op dat in de toelichting gegevens ontbreken die inzicht geven in de aard, omvang en ernst van het probleem. Weliswaar wordt erop gewezen dat het merendeel van de bevolking woonoverlast als een probleem ervaart,8 maar hierbij wordt geen relatie gelegd met de ernst van de leefbaarheidsproblemen dan wel de ernst van de woonoverlast waar het voorstel op ziet. Door het ontbreken van deze gegevens is vooralsnog de noodzaak van het voorstel niet aangetoond, omdat niet beoordeeld kan worden of de voorgestelde ingrijpende maatregel het doel van het voorstel, namelijk het beperken van overlastgevend en crimineel gedrag, rechtvaardigt.
De Afdeling mist een afdoende motivering waarom de bestaande preventieve mogelijkheid van selectieve woningtoewijzing op grond van inkomensvereisten of sociaal economische kenmerken9 in combinatie met de bestaande mogelijkheden om bij ernstig overlastgevend gedrag personen uit hun huis te zetten, niet effectief is. Doel van de selectieve woningtoewijzing op grond van inkomensvereisten was immers ook het verbeteren van de leefbaarheid in de betreffende wijken.10 Dit klemt te meer daar slechts een zeer beperkt aantal gemeenten op dit moment gebruik maakt van de minder vergaande vorm van selectieve woningtoewijzing op basis van inkomensvereisten of sociaal economische kenmerken en daarnaast gemeenten naar voren hebben gebracht dat de voorgestelde maatregel niet noodzakelijk is voor de problematiek in hun gemeente of de maatregel te zwaar vinden.11 In dat licht is de proportionaliteit van de voorgestelde uitbreiding vooralsnog onvoldoende aangetoond.
Daar komt bij dat indien complexen, straten of gebieden worden aangewezen als plaatsen waar screening wordt toegepast, de duur van deze aanwijzing automatisch vier jaar is met een mogelijkheid van verlenging tot (uiteindelijk) 20 jaar. Er vindt binnen zo’n periode van vier jaar geen tussentijdse toetsing plaats om te zien of de noodzaak voor de aanwijzing nog bestaat. Nu deze ingrijpende maatregelen niet zijn beperkt in duur en op deze wijze algemeen kunnen worden gebruikt binnen de aangewezen complexen, straten of gebieden, is de toepassing ervan niet proportioneel en is er geen «fair balance» tussen enerzijds het algemeen belang dat met de inmenging wordt gediend en anderzijds de belangen van de woningzoekenden.
Uit de evaluatie van de gemeente Rotterdam inzake de toepassing van de huisvestigingsvergunning in de periode 2009–2011 blijkt dat het stellen van inkomensmaatregelen voor nieuwkomers de veiligheid in de betrokken wijken niet per se heeft verbeterd. In deze evaluatie staat dat daarbij moet worden aangetekend dat de veiligheid in een gebied niet uitsluitend wordt bepaald door de bewoners in het gebied. Veel veiligheidsproblemen (zoals drugsoverlast, diefstal, geweld, inbraak e.d.) spelen zich af in deze wijken, maar worden deels door buitenstaanders veroorzaakt.12 De Afdeling wijst erop dat de inzet van de maatregelen van een VOG en onderzoek op basis van politiegegevens niet effectief zullen zijn als de veiligheidsproblemen worden veroorzaakt door buitenstaanders. In de toelichting wordt niet ingegaan op deze uitkomsten.
De toelichting stelt voorts dat in de meeste gevallen waarin gemeenten selectieve woningtoewijzing toepassen op basis van een onderzoek van politiegegevens een evaluatie ontbreekt omdat dit middel pas recent is ingevoerd.13 Uit de enkele evaluaties die wel beschikbaar zijn, blijkt, volgens de toelichting, dat in meer of mindere mate een verbetering is te zien in de overlastsituatie in de desbetreffende buurten. De toelichting verwijst daarbij naar 3 evaluaties, die van de wijk Kolping in Nijmegen, die van de Dichtersbuurt in Amsterdam en die van de wijk Hambaken in ’s-Hertogenbosch. De Afdeling wijst erop dat uit de evaluatie van de screening in Hambaken blijkt dat geen sprake is van een verbetering.14 In die wijk was overigens sprake van een behoorlijk aantal geweigerde woningzoekenden. Uit de evaluatie van de Dichtersbuurt volgt dat hoewel professionals en (een deel van de) bewoners menen dat er sprake is van vermindering van overlast, de cijfers geen vermindering van de problematiek laten zien.15
Ten slotte wordt in de toelichting nauwelijks ingegaan op de mogelijk negatieve neveneffecten van het voorstel. Indien in bepaalde wijken gescreend wordt, kan het zijn dat in die wijken weliswaar een verbetering van de leefbaarheid zou kunnen optreden, maar dat de leefbaarheid in de wijken daarom heen afneemt. Dit waterbedeffect is een gevolg van het feit dat personen die overlastgevende of criminele antecenten hebben ofwel niet reageren op woningen in wijken waar gescreend wordt, ofwel geweigerd worden naar aanleiding van de screening en ten gevolge daarvan uitwijken naar nabije wijken. De toelichting vermeldt dat uit de genoemde evaluaties niet blijkt dat er aanwijzingen zijn voor dit negatieve waterbedeffect.16 De Afdeling wijst erop dat deze passage ziet op de drie eerder genoemde evaluaties. Eén daarvan, die van de Dichtersbuurt in Amsterdam, had slechts betrekking op de screening van 40 personen, waarvan er 39 succesvol door de screening kwamen.17 Het is daarom de vraag of op grond van deze zeer beperkte groep betrokkenen uitspraken kunnen worden gedaan over het mogelijke effect op andere wijken.
Daarnaast is bij de screening op grond van inkomen (de bestaande maatregel in de Wbmgp) wel sprake van enig waterbedeffect. De gemeente Spijkenisse wees in 2011 al op een toename van het aantal bijstandsgerechtigden in de gemeente, afkomstig vanuit wijken in Rotterdam waar gescreend werd. Ook Capelle aan de IJssel heeft deze ervaring.18 Dit heeft er in Capelle toe geleid dat besloten is om voor bepaalde wijken ook toestemming van de Minister te vragen om over te gaan tot selectieve woningtoewijzing, omdat de leefbaarheid in deze wijken in het geding is. Het is daarmee de vraag hoe effectief het middel van selectieve woningtoewijzing zal zijn om de problematiek van de leefbaarheid aan te pakken, of dat slechts sprake zal zijn van verplaatsing van het probleem van de ene naar de andere buurt.
Selectieve woningtoewijzing door middel van screening maakt een ernstige inbreuk op de grondrechten vrijheid van vestiging, het vrij verkeer van personen en de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van woningzoekenden. De Afdeling constateert dat de noodzaak van het voorstel onvoldoende is aangetoond omdat gegevens over de aard, omvang en ernst van het probleem ontbreken. Daarnaast is niet dragend gemotiveerd dat inzet van deze ingrijpende maatregelen proportioneel is. Ten slotte concludeert de Afdeling dat de effectiviteit van het voorstel niet overtuigend aangetoond. Zij adviseert daarom het voorstel te heroverwegen.
Onverminderd het voorgaande merkt de Afdeling het volgende op.
Vooreerst dient te worden opgemerkt dat momenteel al in een aantal gemeenten selectieve woningtoewijzing wordt toegepast ter beperking van overlastgevend en crimineel gedrag. Met dit wetsvoorstel wordt deze praktijk gecodificeerd, voorzien van de noodzakelijke rechtswaarborgen voor woningzoekenden en wordt de inbreuk op de grondrechten van woningzoekenden beperkt. Verder biedt het wetsvoorstel de mogelijkheid om een gedragsaanwijzing te verbinden aan een huisvestingsvergunning.
Naar aanleiding van het bovengenoemde advies zijn in hoofdstuk 7 van het algemene deel van de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel twee alinea’s toegevoegd over de verhouding van de voorgestelde maatregelen met enerzijds het vrij verkeer van personen op grond van het recht van de Europese Unie en anderzijds het Turkse Associatierecht.
Vooreerst dient opgemerkt te worden dat er grote verschillen bestaan in de criminaliteitsdichtheid tussen gebieden. Op elk geografisch niveau, of dat nu om landen, regio’s, gemeenten of buurten gaat.19 Daarbij blijkt dat er in het stedelijk gebied door de geschiedenis heen en tot op heden meer criminaliteit, overlast, onveiligheid en allerhande andere sociale problemen zijn dan in het landelijk gebied.20 Uit de Veiligheidsmonitor kan eveneens worden afgeleid dat in steden de overlast en criminaliteit hoger is dan elders.
In de memorie van toelichting bij dit wetsvoorstel is aangegeven dat momenteel in meer dan vijftien gemeenten een vorm van screening van woningzoekende huurders op basis van politiegegevens wordt toegepast, zonder dat hiervoor een wettelijke grondslag bestaat. In de grotere gemeenten betreft het veelal verscheidene (delen van) wijken en buurten. In sommige (kleine) gemeenten blijft de screening beperkt tot een aantal straten of complexen. Op dat schaalniveau bieden de landelijke monitorinstrumenten, zoals de Veiligheidsmonitor en de Leefbaarometer, onvoldoende gedetailleerde informatie om aan te tonen dat de veiligheid en leefbaarheid daar ernstig onder druk staan door overlastgevend of crimineel gedrag. De noodzaak voor gerichte inzet van screening op buurt- of straatniveau wordt in die gevallen onderbouwd met lokale monitorgegevens die op dat lagere schaalniveau beschikbaar zijn, en soms vormt een reeks incidenten op complexniveau de aanleiding. Gemeenten willen op die manier de situatie verbeteren of verder afglijden tegengaan.
Uit het feit dat verscheidene gemeenten selectieve woningtoewijzing toepassen op basis van politiegegevens, is echter niet af te leiden, zoals de Afdeling stelt, dat in deze specifieke gemeenten of uitsluitend in deze gemeenten een dusdanige concentratie van overlastgevend en crimineel gedrag bestaat dat deze maatregel noodzakelijk is. Deze gemeenten hebben immers zonder dat het gebied door de Minister voor Wonen en Rijksdienst is aangewezen, de screening op basis van politiegegevens eigenstandig en zonder toetsing door de Minister voor Wonen en Rijksdienst ingevoerd. Het is op voorhand dus geen uitgemaakte zaak dat na inwerkingtreding van de met dit wetsvoorstel beoogde wijzigingen de complexen, straten en gebieden waar nu op basis van politiegegevens gescreend wordt ook allemaal in aanmerking komen om door de Minister voor Wonen en Rijksdienst te worden aangewezen. Ook kan een gemeente besluiten de screening van woningzoekenden te beëindigen. Anderzijds is niet uit te sluiten dat in andere gemeenten juist de noodzaak wordt gevoeld om tot selectieve woningtoewijzing over te gaan. Op het moment dat dit wetsvoorstel kracht van wet heeft gekregen en in werking treedt, kunnen gemeenteraden een gemotiveerd verzoek doen tot aanwijzing van een complex, straat of gebied waar selectieve woningtoewijzing ter beperking van overlast en criminaliteit een noodzakelijk, geschikt, proportioneel en subsidiair instrument wordt geacht. De Minister voor Wonen en Rijksdienst zal deze aanvragen toetsen aan de criteria die zijn opgenomen in artikel 6, eerste en tweede lid, van de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek (Wbmgp), waarbij hij ook om de zienswijze kan vragen van gedeputeerde staten van de betreffende provincie.
Het is niet mogelijk om in algemene termen aan te geven wat de ernst van de overlast moet zijn om de maatregel van selectieve woningtoewijzing te kunnen toepassen. Dit is per aanvraag verschillend en moet per geval worden beoordeeld vanuit de concrete situatie. Hierbij wordt tevens bezien hoe deze bijzondere maatregel past in de integrale aanpak van de problematiek, waarbij ook andere minder ingrijpende maatregelen worden ingezet. Om die reden wordt de toepassing van de maatregel ook enkel mogelijk in complexen, straten en gebieden die door de Minister voor Wonen en Rijksdienst zijn aangewezen, na een toetsing aan de criteria bedoeld in artikel 6 van de Wbmgp. De aanwijzing van een gebied door de Minister voor Wonen en Rijksdienst is een besluit waartegen bezwaar en beroep mogelijk is. Tevens wordt het desbetreffende besluit toegezonden aan de beide Kamers der Staten-Generaal. Op deze wijze wordt gegarandeerd dat een dergelijk besluit zorgvuldig wordt voorbereid, waarbij de gemeenteraad de noodzaak van de maatregel in verband met de ernst van de overlast en criminaliteit in de aanvraag voldoende aannemelijk moet maken voor de Minister voor Wonen en Rijksdienst.
Ten gevolge van het advies van de Afdeling is paragraaf 4.1 aangepast.
In de memorie van toelichting is in hoofdstuk 4 uitgebreid toegelicht waarom het huidige wettelijke instrumentarium niet toereikend is om overlast en criminaliteit te voorkomen in bepaalde complexen, straten en gebieden. De mogelijkheden van de Huisvestingswet 2014, de Wet Bibob, de wetten Victor, Victoria en Damocles, de wetswijziging van de Woningwet in verband met het versterken van het handhavinginstrumentarium, de Gemeentewet, en het initiatiefwetsvoorstel inzake het geven van een gedragsaanwijzing aan huidige bewoners bij overlastgevend gedrag, zijn besproken. Deze bestaande wettelijke middelen richten zich voornamelijk op het verminderen of bestrijden van woonoverlast of crimineel gedrag van de huidige bewoners. Ze bieden echter geen preventieve mogelijkheden om in gebieden, waar de veiligheid en leefbaarheid onder druk staan, te sturen op de instroom van woningzoekenden van wie een gegrond vermoeden bestaat dat ze overlastgevend of crimineel gedrag zullen vertonen.
De Afdeling koppelt de vraag over de proportionaliteit van de voorgestelde maatregel aan de bestaande maatregelen uit artikel 8 en 9 van de Wbmgp. De voorgestelde maatregel is gericht op selectieve woningtoewijzing ter beperking van overlastgevend en crimineel gedrag en heeft als doel bij te dragen aan het verbeteren van de veiligheid, en daarmee aan de leefbaarheid in het aangewezen gebied. Met leefbaarheid wordt aangegeven hoe aantrekkelijk en geschikt een gebied door bewoners wordt ervaren om er te wonen, vanuit een individueel perspectief. Leefbaarheid omvat dan ook verschillende aspecten: fysieke kwaliteit (zoals bebouwing en openbare ruimte), sociale kwaliteit (zoals zelfredzaamheid, sociale cohesie en sociale insluiting), sociale kenmerken (bevolkingssamenstelling, waaronder type huishouden, geslacht, leeftijd, inkomen e.d.) en veiligheid van de omgeving. Dit laatste aspect is onder te verdelen in fysieke veiligheid en sociale veiligheid. De leefbaarheid van de woonomgeving wordt door een ieder anders ervaren. Hierbij speelt ook het referentiekader van de waarnemer een belangrijke rol (persoonlijke omstandigheden, omgevingscontext). Dat geldt ook voor de sociale onveiligheid waar dit wetsvoorstel, naast de beperking van crimineel gedrag, op aangrijpt. Directe aanleiding voor een gevoel van sociale onveiligheid is vaak de aanwezigheid van specifieke groepen (junks, hangjongeren e.d.) die worden geassocieerd met gevaar, of bepaalde omgevingskenmerken die worden opgevat als «tekenen» van dreiging (zoals vernielingen, vervuiling, graffiti).21 Deze bevindingen sluiten aan bij de uitkomst van landelijk onderzoek van de Veiligheidsmonitor waaruit blijkt dat de sociale overlast die bewoners ervaren het sterkst samenhangt met de leefbaarheid van de woonbuurt. Het gaat dan bijvoorbeeld om overlast door buurtbewoners, rondhangende jongeren, drugsgebruik of -handel, en het lastigvallen van mensen op straat.22
De maatregelen, bedoeld in artikel 8 en 9 van de Wbmgp, zijn gericht op het veranderen van de bevolkingssamenstelling in een aangewezen gebied. Deze beide maatregelen zijn daarentegen niet gericht op de sociale veiligheid, waar dit wetsvoorstel op doelt. Artikel 8 beoogt via regulering van het aanbod aan woonruimte in bepaalde wijken op de kortere termijn de bestaande segregatie van inkomens over de stad actief tegen te gaan. Door inperking van de instroom van nieuwe bewoners in een sociaaleconomisch zwakke positie wordt een «adempauze» tot stand gebracht, zodat een bepaalde wijk rust en tijd wordt geboden en de gemeente met de huidige bewoners daadwerkelijk tot resultaten kan komen.23 Artikel 9 is ook gericht op het reguleren van de toegang tot de woningmarkt in bepaalde aangewezen wijken en biedt de mogelijkheid om voorrang te geven aan woningzoekenden die voldoen aan bepaalde sociaaleconomische kenmerken. Dat de maatregelen, bedoeld in de artikelen 8 en 9 van de Wbmgp, op dit moment slechts in een drietal gemeenten worden toegepast, geeft aan dat ze als ultimum remedium worden ingezet indien dat in het kader van de leefbaarheid noodzakelijk is.
Selectieve woningtoewijzing ter beperking van overlastgevend en crimineel gedrag wordt sinds langere of kortere tijd al in meer dan 15 gemeenten toegepast. Woonoverlast en criminaliteit zijn daar een belangrijke oorzaak van de leefbaarheidsproblemen. Deze gemeenten vinden de problematiek zo ernstig dat ze het noodzakelijk en proportioneel achten om selectieve woningtoewijzing toe te passen. Deze praktijk vindt echter plaats zonder formeel-wettelijke grondslag en zonder de noodzakelijke rechtswaarborgen. In de huidige praktijk wordt ook niet nog een keer getoetst of de maatregelen inderdaad wel noodzakelijk, geschikt, proportioneel en subsidiair zijn en evenmin wordt onderzocht of woningzoekenden, die zich niet kunnen vestigen in gebieden waar nu selectieve woningtoewijzing plaatsvindt, voldoende mogelijkheden houden om binnen de regio waarin de gemeente is gelegen passende huisvesting te vinden. Daarom codificeert dit wetsvoorstel deze praktijk en voorziet het in een systeem, waarbij is voorzien in de benodigde rechtszekerheid voor woningzoekenden en de hierboven genoemde aspecten een duidelijke plaats krijgen.
Na toetsing van de aanvraag en goedkeuring door de Minister voor Wonen en Rijksdienst kan de gemeente in de aangewezen complexen, straten en gebieden de voorgestelde maatregel van selectieve woningtoewijzing gaan toepassen. De bijzondere maatregel is een ultimum remedium en in samenhang met de inzet van andere minder ingrijpende maatregelen, specifiek gericht op het beperken van overlastgevend en crimineel gedrag. De memorie van toelichting is met bovenstaande verduidelijking aangepast.
De aanwijzing van een complex, straat of gebied is niet automatisch voor vier jaren, zoals de Afdeling lijkt te veronderstellen. Artikel 5, tweede lid van de Wbmgp bepaalt immers dat een aanwijzing geschiedt voor de duur van ten hoogste vier jaar. Een besluit op de aanvraag wordt door de Minister voor Wonen en Rijksdienst toegezonden aan beide Kamers der Staten-Generaal, zodat het parlement vanuit zijn controlerende functie ook geïnformeerd is. In de praktijk wordt het gebied meestal aangewezen voor de periode die de gemeenteraad noodzakelijk acht en onderbouwt in de aanvraag. In dat verband kan nog worden opgemerkt dat de Kolpingbuurt op verzoek van de gemeente Nijmegen voor slechts één jaar is aangewezen.
Indien de Minister voor Wonen en Rijksdienst signalen bereiken, bijvoorbeeld via de provincie als eerste toezichthouder, dat de maatregel niet langer noodzakelijk of proportioneel is of dat er onvoldoende woonruimte in de regio beschikbaar is voor woningzoekenden die zich door de maatregel niet in het aangewezen gebied kunnen vestigen, zal hij de aanwijzing op grond van artikel 7, eerste lid van de Wbmgp tussentijds intrekken. Ook kan de gemeenteraad daar zelf om verzoeken op grond van artikel 7, tweede lid van de Wbmgp.
Zoals reeds onder punt 1b is aangegeven, wordt de leefbaarheid bepaald door de fysieke kwaliteit, de sociale kwaliteit, de sociale kenmerken en de veiligheid van de omgeving24. De maatregelen bedoeld in artikel 8 en 9 van de Wbmgp, focussen op sociale kenmerken, gericht op het veranderen van de bevolkingssamenstelling in een aangewezen gebied. Deze maatregelen richten zich niet specifiek op het verbeteren van de veiligheid. Vanuit dat oogpunt is het dan ook verklaarbaar dat uit de evaluatie door de gemeente Rotterdam inzake het stellen van inkomensmaatregelen aan nieuwkomers blijkt dat de ontwikkeling van de veiligheidssituatie in de betrokken gebieden een gemengd beeld laat zien.25 De in dit wetsvoorstel voorgestelde maatregelen daarentegen richten zich expliciet op het beperken van overlastgevend en crimineel gedrag in een aangewezen complex, straat of gebied door selectieve woningtoewijzing aan woningzoekenden. Hierbij gaat het dus niet om het aanpakken van buitenstaanders die veiligheidsproblemen veroorzaken in het gebied, zoals diefstal, geweld en drugs dealen. Daarvoor heeft de burgemeester, onder andere op basis van de Gemeentewet, andere maatregelen tot zijn beschikking om de openbare orde en veiligheid in de buurt te handhaven. Sturen op de instroom van woningzoekenden, van wie een gegrond vermoeden bestaat dat ze overlastgevend of crimineel gedrag zullen vertonen, zal dan ook altijd in samenhang met de inzet van andere middelen moeten geschieden (integrale gebiedsaanpak).
Wat betreft de drie evaluaties van gemeenten waar screening op basis van politiegegevens plaatsvindt, dient vooreerst opgemerkt te worden dat deze vorm van selectieve woningtoewijzing op onderdelen verschilt van de wijze die wordt voorgesteld in het huidige wetsvoorstel.
Een groot verschil met het huidige wetsvoorstel is dat de vormen van screening op basis van politiegegevens die nu door een aantal gemeenten worden toegepast, uitsluitend betrekking hebben op woningen die in eigendom zijn van woningcorporaties. Hierdoor kunnen woningzoekenden die in de desbetreffende buurt niet in aanmerking komen voor een corporatiewoning op basis van hun antecedenten in de politiegegevens, zich daar nog steeds vestigen in een particuliere huurwoning. Uitbreiding van de screeningsmogelijkheid voor woningen die in eigendom zijn van particuliere verhuurders was overigens een van de redenen waarom een aantal gemeenten naar aanleiding van de evaluatie van de Wbmgp heeft verzocht om dit wetsvoorstel.26
Verder moet worden opgemerkt dat de evaluatie van de wijk Hambaken27 heeft plaatsgevonden nadat de maatregel van selectieve woningtoewijzing gedurende twee jaar is toegepast en de evaluatie van de selectieve woningtoewijzing in de Dichtersbuurt28 nadat deze maatregel er één jaar is toegepast. De vraag is dan gerechtvaardigd of voor zo’n korte periode al conclusies getrokken kunnen worden over de effecten op de veiligheid en leefbaarheid in de desbetreffende buurten.
Ook in de wijk Hambaken heeft de selectieve woningtoewijzing uitsluitend betrekking op corporatiewoningen. Wat betreft het aantal geweigerden in de wijk Hambaken dient te worden opgemerkt dat de gemeente Den Bosch woningzoekenden niet alleen screende op basis van politiegegevens, maar eveneens de eis stelde dat de betrokkenen over een zinvolle dagbesteding dienden te beschikken. Hoewel niet te achterhalen is of een individuele weigering een gevolg was van de screening op basis van politiegegevens of van het feit dat de betrokken woningzoekende geen zinvolle dagbesteding had, wordt door de betrokken verhuurmedewerkers bevestigd dat de meeste van de woningzoekenden zijn afgewezen op het criterium «zinvolle dagbesteding». Dit heeft zowel te maken met de volgorde van de screening, als met de omvang van de groep zonder zinvolle dagbesteding. Als men namelijk niet kan aantonen een zinvolle dagbesteding te hebben, wordt vervolgens niet meer getoetst op criminele antecedenten.29 De conclusies van het onderzoek zijn veel genuanceerder dan de Afdeling in zijn advies aangeeft. De onderzoekers komen immers tot de volgende vier conclusies30:
1. Er is een duidelijk verband is tussen de screening en de instroom in de wijk. De instroom in Hambaken is door de pilot behoorlijk beïnvloed. Het aantal afgewezen huishoudens is aanzienlijk, zeker ten opzichte van het aanbod. Als gevolg van de selectieve woningtoewijzing zijn minder lage inkomens ingestroomd – hetzelfde geldt in iets mindere mate voor grote gezinnen.
2. Het verband tussen de selectieve toewijzing en ontwikkelingen in de leefbaarheid kunnen niet aangetoond worden omdat niet bekend is wat er zou zijn gebeurd als de afgewezen huishoudens wel in Hambaken zouden zijn komen wonen. Ook door de aard van het instrument en opzet van de monitoring is het verband lastig aan te tonen. Dit betekent echter ook niet dat het verband er niet is.
3. Er is geen negatief effect aantoonbaar op de leefbaarheid elders in Den Bosch. Het is ook niet aannemelijk dat de huisvesting van afgewezen huishoudens elders leidt tot een verslechtering van leefbaarheid en veiligheid, vanwege de spreiding en beperkte aantallen.
4. De medewerkers die betrokken zijn bij de pilot en de wijkprofessionals die werken in Hambaken zijn vrijwel unaniem positief over de selectieve toewijzing. Zij zien de sfeer in de wijk verbeteren door de andere instroom; nieuwe bewoners hebben een positievere houding. De wijkprofessionals geven aan dat de selectieve woningtoewijzing de andere maatregelen in de wijk ondersteunt. De integrale aanpak van sociale, leefbaarheids- en veiligheidsproblematiek in Hambaken werkt in hun ogen effectiever door de selectieve woningtoewijzing.
Wat betreft de screening in de Dichtersbuurt moet worden opgemerkt dat deze uitsluitend betrekking heeft op drugsgerelateerde overlast. In het convenant tussen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, de politie Amsterdam-Amstelland en Woningstichting Eigen Haard is vastgelegd dat een kandidaat-huurder de woning geweigerd kan worden indien iemand in de afgelopen 2 jaar aantoonbare drugsgerelateerde overlast heeft veroorzaakt, waarvan verwacht wordt dat deze zich in de volgende woonsituatie zal voortzetten. De volgende criteria zijn daarbij benoemd: overlast in verband met drugs, bezit van harddrugs, handel e.d. in harddrugs, handel e.d. in softdrugs, het vervaardigen van harddrugs of softdrugs of overige drugsdelicten.
De onderzoekers wijzen er in hun conclusies op dat in het pilotjaar in de Dichtersbuurt ongeveer 10% van de woningen van Eigen Haard van bewoner is gewisseld. Om echt effecten te kunnen zien, is een langere periode nodig met meer woningmutaties. Deze ervaring komt overeen met die in andere gemeenten. Ook elders constateert men dat de preventieve werking moeilijk kan worden aangetoond en dat positieve effecten zich niet altijd vertalen in gunstiger cijfers, zeker niet op korte termijn. Wel ziet men dat de screening (in combinatie met andere ingrepen) een positief effect heeft op de veiligheidsbeleving in de buurt en het vertrouwen van bewoners in de professionele partijen.31
Voorts kan worden opgemerkt dat uit de evaluatie van de selectieve woningtoewijzing in Geuzenwijk in Utrecht32 is gebleken dat de situatie in deze wijk flink is verbeterd sinds de start van de maatregel in 1997 en de invloed van overlastgevende en criminele personen en families is verminderd. Op grond hiervan werd geconcludeerd dat de screeningsmaatregel niet langer noodzakelijk was.
Ten slotte, wat betreft het zogenaamde waterbedeffect waarop de Afdeling attendeert, kan nogmaals worden verwezen naar de evaluatie van de wijk Hambaken in de gemeente Den Bosch, waarbij is geconcludeerd dat er geen negatief effect aantoonbaar is op de leefbaarheid elders in Den Bosch (zie punt 3 hierboven). Verder dient, evenals bij punt 1b en 1c, te worden opgemerkt dat de Afdeling ook bij dit aspect ingaat op de toepassing van artikel 8 van de Wbmgp. Het artikel33 waarnaar de Afdeling verwijst, verwoordt «een eerste gedachte» van de betrokken wethouder van de gemeente Spijkenisse over de toepassing van artikel 8 van de Wbmgp, maar bevat geen verwijzing naar een uitgevoerd onderzoek of naar andere gegevens waaruit blijkt dat er sprake is van een waterbedeffect. Evenmin is de aanvraag van de gemeente Capelle aan den IJssel tot aanwijzing van een beperkt aantal gebieden voor toepassing van de maatregelen uit hoofdstuk 3 van de Wbmgp een gevolg van de toepassing van artikel 8 van de Wbmgp in een aantal buurten in Rotterdam. De aangewezen gebieden in Capelle aan den IJssel scoren al geruime tijd veel slechter op allerlei terreinen ten opzichte van het gemeentelijke gemiddelde, namelijk een bovengemiddeld aandeel van eenoudergezinnen, bovengemiddeld veel betalingsproblematiek die zich uit in veel dossiers voor schuldhulpverlening, huurachterstanden en huisuitzettingen, een sterke stijging van het aantal bijstandsuitkeringen en langdurig bijstandsuitkeringen, een grote concentratie van multiprobleemgezinnen, veel huisverboden en meldingen huiselijk geweld en overlast. De aanwijzing past binnen een uitgebreid aantal leefbaarheidsprogramma’s om de instroom in deze gebieden te reguleren waardoor de balans tussen huishoudens, werkenden en niet-werkenden zal verbeteren en de concentratie van multiprobleemgezinnen kleiner zal worden. Door deze aanwijzing krijgen de buurten «lucht» waardoor de leefbaarheidsprogramma's optimaal kunnen renderen en de leefbaarheid uiteindelijk structureel kan verbeteren.34
Uit de tot nu toe uitgevoerde evaluaties blijkt dat de gemeenten die selectieve woningtoewijzing toepassen ter beperking van overlastgevend of crimineel gedrag geen aanwijzingen hebben dat deze maatregel leidt tot enig waterbedeffect. Dit zou ook vanuit de gedragswetenschappen verklaard kunnen worden. Zoals in de memorie van toelichting al is aangegeven, toont wetenschappelijk onderzoek aan dat door de concentratie van personen met overlastgevend en crimineel gedrag tegen te gaan, de criminaliteit en overlast niet alleen vermindert in de gebieden waar de maatregelen worden toegepast, maar dat ook de veiligheid en leefbaarheid over de gehele gemeente toeneemt. Gedragsverandering kan worden bereikt via de associaties, perspectieven en beleving van mensen. Hoewel deze processen «van binnen» plaatsvinden, is de omgeving van mensen hierop van grote invloed. Onbewust interpreteren mensen continue de feedback die zij vanuit hun omgeving ontvangen. Gedrag wordt in belangrijke mate beïnvloed door factoren als sociale normen, zelfvertrouwen en associaties35. De invloed van de «sociale norm» wordt bijvoorbeeld zichtbaar in het afval op straat, waarbij mensen in een schone straat veel minder geneigd zijn om «af te wijken» en als enige wel hun afval op straat te gooien, dan in een straat waar iedereen zijn afval op straat deponeert. Sociale normen, zelfvertrouwen en de associaties met het gedrag zijn geen vaststaande gegevens, maar zijn afhankelijk van interpretaties die steeds bijgesteld worden op basis van informatie uit de omgeving.36 Kortom, het gedrag van mensen wordt deels bepaald door de sociale normen die heersend zijn in hun omgeving. Indien mensen gehuisvest zijn in een buurt waar onder meer door sociale controle overlast en criminaliteit niet getolereerd worden, zullen ze hun gedrag ook aanpassen.
Vooreerst moet worden opgemerkt dat dit wetsvoorstel tot doel heeft de bestaande en zich steeds verder ontwikkelende praktijk in Nederland van selectieve woningtoewijzing in verband met overlastgevend en crimineel gedrag in goede banen te leiden en daardoor juist de rechtsbescherming voor woningzoekenden te waarborgen en de inbreuk te beperken op grondrechten, zoals de vrijheid van vestiging en de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.
Vanuit zowel de Leefbaarometer, de Veiligheidsmonitor als andere bronnen en wetenschappelijke onderzoeken blijkt dat er in Nederland complexen, straten en gebieden zijn waar de overlast en criminaliteit veel hoger zijn dan elders, en dientengevolge de leefbaarheid zwaar onder druk staat. Naast de reeds ingezette maatregelen in het kader van een integrale gebiedsgerichte aanpak, kan het noodzakelijk zijn in aanvulling hierop en als ultimum remedium de voorgestelde bijzondere maatregel toe te passen. Omdat niet in algemene termen is aan te geven wat de aard, omvang of ernst van de problemen in complexen, straten of gebieden moet zijn, alvorens de voorgestelde maatregel kan worden toegepast, dient eerst de gemeenteraad, het democratisch gelegitimeerde orgaan van de gemeente, op basis van objectieve cijfers over de aard, omvang en ernst van de problematiek, bij de aanvraag aan de Minister voor Wonen en Rijksdienst voldoende aannemelijk te maken dat de beoogde gebiedsaanwijzing voor de inzet van de voorgestelde maatregel van selectieve woningtoewijzing noodzakelijk, geschikt, proportioneel en subsidiair is. Zoals ook reeds bij de gebiedsaanwijzing op basis van de artikelen 8 en 9 van de Wbmgp gebeurt, zal de Minister voor Wonen en Rijksdienst de aanvraag eveneens toetsen aan de criteria genoemd in artikel 6 van de Wbmgp, waarbij hij ook om de zienswijze kan vragen van gedeputeerde staten van de betreffende provincie waarin de gemeente gelegen is. Het aanwijzingsbesluit wordt toegezonden aan de beide Kamers der Staten-Generaal. Tegen een besluit van de Minister voor Wonen en Rijksdienst tot aanwijzing van een complex, straat of gebied, staat voor belanghebbenden bezwaar en beroep open. Daardoor zijn zowel de uitvoerende, wetgevende als rechterlijke macht en zowel de gemeente, de provincie als het Rijk betrokken bij de beoordeling van de noodzaak en geschiktheid van de aanwijzing van een complex, straat of gebied voor de toepassing van de voorgestelde maatregel van selectieve woningtoewijzing. Er zijn weinig of geen andere wetten waarbij een dergelijke zorgvuldige afweging wordt gemaakt, alvorens een eventuele inbreuk op grondrechten wordt toegestaan. Daarnaast wordt met voorliggend wetsvoorstel ook aan de woningzoekende, wiens grondrechten in het geding zijn, rechtsbescherming geboden.
Ten slotte kan worden opgemerkt dat er vanuit de gedragswetenschappen voldoende bewijs is dat door het tegengaan van de concentratie van personen met overlastgevend en crimineel gedrag, niet alleen de criminaliteit en overlast vermindert in de gebieden waar de screeningsmaatregel wordt toegepast, maar ook in de gehele gemeente. In die zin is deze maatregel effectief. De voorgestelde maatregel draagt zo, in samenhang met de inzet van andere minder ingrijpende maatregelen, bij aan de verbetering van de veiligheid en leefbaarheid in een aangewezen complex, straat of gebied. Van een eventuele aanvraag tot verlenging maakt in ieder geval een evaluatie van de maatregel deel uit. De gemeente houdt voor dit doel de noodzakelijke gegevens bij, zodat de effecten ervan in de praktijk ook kunnen worden aangetoond.
De memorie van toelichting is in lijn met dit nader rapport aangepast naar aanleiding van het advies van de Afdeling. Dit heeft geleid tot aanpassing van onder meer hoofdstuk 1, paragraaf 4.1, en het invoegen van paragraaf 4.2.1 in de memorie van toelichting.
Voorgesteld wordt dat de gemeenteraad in de huisvestingsverordening kan bepalen dat een huisvestigingsvergunning wordt geweigerd indien een gegrond vermoeden bestaat dat de huisvestiging van personen zal leiden tot een toename van overlast of criminaliteit in het aangewezen gebied. De gemeenteraad kan hiertoe in de huisvestingsverordening bepalen dat bij zowel de aanvrager, als personen van 16 jaar of ouder die met de aanvrager de woning in gebruik zullen nemen, screening op basis van een VOG of op basis van politiegegevens zal plaatsvinden.37 Afhankelijk van de problematiek en de mate en aard van overlast en criminaliteit in een complex, straat of gebied dient de gemeenteraad in de aanvraag tot aanwijzing van complexen, straten of gebieden door de Minister gemotiveerd naar voren te brengen of hij bij de screening van de woningzoekenden kiest voor de VOG of een onderzoek op basis van politiegegevens. Volgens de toelichting zal de Minister bij de aanwijzing beoordelen of het gevraagde instrument geschikt, noodzakelijk, proportioneel en subsidiair is.
De Afdeling heeft in haar eerdere advies over dit onderwerp opgemerkt dat het gebruik van een VOG bij woningtoewijzing met als doel de toename overlast en criminaliteit te voorkomen onder omstandigheden kan voldoen aan de eisen van noodzakelijkheid en proportionaliteit. In het voorstel wordt er echter voor gekozen om ook het verder gaande instrument van screening op basis van politiegegevens door de gemeente mogelijk te maken. De toelichting vermeldt dat veel van de overlastgevende gedragingen niet worden meegenomen in het kader van de aanvraag van een VOG, terwijl dit juist de gedragingen zijn die de leefbaarheid en de veiligheid in het aangewezen gebied aantasten. Om die reden wordt gepleit voor screening op basis van politiegegevens.
Zoals in haar eerdere advies opgemerkt wijst de Afdeling erop dat politiegegevens informatie bevatten uit bronnen van uiteenlopende aard: van een proces-verbaal tot zachte CIE-informatie, dat wil zeggen informatie of meldingen over zaken die nog niet tot strafvervolging hebben geleid of hoeven te leiden en (nog) niet tot een veroordeling hebben geleid.38 Het kan gaan om zaken zoals openbare dronkenschap, vormen van jeugdcriminaliteit, hinderlijk gedrag, gewelddadigheden in de nabijheid van de woning of geluidsoverlast.39
Voorts merkt de Afdeling op dat hoewel een aantal van deze gedragingen die in de politiegegevens zijn opgenomen objectief vast te stellen zijn, zoals openbare dronkenschap, andere evenwel subjectief van aard zijn. Zo zal wat de één als geluidsoverlast ervaart, door de ander niet beschouwd worden als overlastgevend gedrag. Hetzelfde geldt voor het onbepaalde begrip hinderlijk gedrag. Het enkele feit dat hierover een melding is gedaan aan de politie hoeft niet te betekenen dat dit gedrag redelijkerwijs als overlast moet worden aangemerkt. Er kan ook niet van worden uitgegaan dat dergelijke meldingen op deugdelijke en objectieve wijze op hun waarheidsgehalte zijn getoetst.
Daarbij komt dat, wanneer een melding door de politie is ontvangen, niet in alle gevallen degene wiens gedrag is gemeld van de melding in kennis wordt gesteld, of hem de gelegenheid wordt gegeven tot het afleggen van een verklaring. In de toelichting wordt gesteld dat bij twijfel of onduidelijkheid bij de agent die de gegevens heeft opgenomen navraag kan worden gedaan omtrent de verdere toedracht van de gedragingen. De toelichting wijst erop dat dit bijvoorbeeld van belang kan zijn om te achterhalen of bij een melding van overlast door de buren de betrokkene wel degelijk de veroorzaker van de overlast is.40 Het voorstel houdt in dat over een periode van vier jaar kan worden teruggekeken. De Afdeling wijst erop dat bij voorvallen die zich geruime tijd voor de aanvraag hebben voorgedaan, de kans klein is dat de betrokken agent in staat zal zijn nadere toelichting te verstrekken.
Weliswaar wordt de betrokkene gehoord indien het college van burgemeester en wethouders voornemens is om de huisvestingsvergunning te weigeren, maar het is de vraag of de betrokkene op dat moment in staat zal zijn de politiegegevens voldoende te weerleggen.41 Hierbij speelt opnieuw het mogelijke tijdsverloop tussen de gedragingen en het moment van aanvraag, maar ook het feit dat het voor de betrokkene vrijwel onmogelijk zal zijn om overtuigend aan te tonen dat hij de overlast niet heeft veroorzaakt, dan wel dat niet gesteld kan worden dat redelijkerwijs sprake was van overlast. Dit wordt des te moeilijker omdat gegevens van mogelijke getuigen anoniem worden verstrekt aan de gemeente.42
Indien deze gegevens vervolgens aanleiding zijn voor het weigeren van een huisvestingsvergunning kan dit betekenen dat een betrokkene op deze wijze in feite wordt gestraft voor gedrag dat door het openbaar ministerie niet als voldoende ernstig is beschouwd om tot vervolging over te gaan. De toelichting wijst daar zelf al op, onder meer in verband met radicaliserende gedragingen. Een weigering van de huisvestingsvergunning is volgens de toelichting immers ook mogelijk in die gevallen waarin er onvoldoende aanknopingspunten zijn voor strafvervolging.43
De Afdeling is van oordeel dat de noodzaak en de proportionaliteit van het gebruik van politiegegevens naast de in het voorstel opgenomen mogelijkheid om een VOG te vragen niet overtuigend zijn aangetoond. De Afdeling adviseert daarom dit onderdeel van het voorstel te heroverwegen.
Volgens de toelichting zal onderzoek op basis politiegegevens anders dan bij de VOG niet door de dienst Justis plaatsvinden, maar door het college van burgemeester en wethouders op basis van door de politie geselecteerde en aangeleverde politiegegevens. In zijn reactie op het voorstel heeft het de Nationale Politie voorgesteld om het onderzoek op basis van politiegegevens ook via Justis te laten lopen. De toelichting vermeldt dat dit advies niet is overgenomen omdat een dergelijke vorm van centrale screening onvoldoende rekening kan houden met de lokale problematiek. Daarnaast sluit deze werkwijze niet aan bij de reeds bestaande screeningspraktijken bij gemeenten. Zoals in de punten hiervoor is aangeduid is een verwijzing naar de bestaande praktijken in dit geval onvoldoende grond om keuzes in het voorstel te motiveren. De Afdeling wijst erop dat centrale screening via Justis een minder grote inbreuk op de privacy van burgers met zich brengt omdat de politiegegevens in dat geval niet verstrekt hoeven te worden aan burgemeester en wethouders. Hierdoor blijft de kring van personen die toegang heeft tot deze informatie beperkt. Bij de keuze voor lokale dan wel centrale screening moet daarom een zorgvuldige afweging worden gemaakt tussen het belang van het kunnen meewegen van de lokale problematiek en het belang van de privacy van betrokkenen. Deze afweging ontbreekt in de toelichting.
De Afdeling adviseert in de toelichting op het voorgaande in te gaan en zo nodig het voorstel aan te passen.
Opnieuw dient benadrukt te worden dat dit wetsvoorstel tot doel heeft de bestaande en zich steeds verder ontwikkelende praktijk in Nederland van selectieve woningtoewijzing in verband met overlastgevend en crimineel gedrag in goede banen te leiden en daardoor juist de rechtsbescherming voor woningzoekenden te waarborgen en de inbreuken op grondrechten, zoals de vrijheid van vestiging en de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, in te kaderen. Alle gemeenten die nu een vorm van selectieve woningtoewijzing hanteren ter beperking van overlastgevend en crimineel gedrag, doen dit op basis van politiegegevens.
Het gebruik van politiegegevens is geen unicum. Op basis van paragraaf 4 van het Besluit politiegegevens worden deze gegevens aan tal van instanties verstrekt, zoals onder meer luchtvaartmaatschappijen44, de Immigratie- en Naturalisatiedienst45, het Waarborgfonds motorverkeer46, Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen47 en de Nederlandsche Bank48 en voor doeleinden die vaak ook inbreuken zijn op de grondrechten van individuen. Dit wetsvoorstel sluit daar bij aan en is de bestendiging van de huidige praktijk. Ook aan gemeenten worden al politiegegevens verstrekt in het kader van tal van wettelijke taken zoals de Jeugdwet en de Wet maatschappelijke ondersteuning 201549, de Rijkswet op het Nederlanderschap50, het Reglement op de Orde van de Nederlandse Leeuw en de Orde van Oranje-Nassau51, de Drank- en horecawet en de Wet op de kansspelen52 en de Wet Bibob53. Daarnaast worden politiegegevens ook in het kader van huisvesting van vreemdelingen verstrekt aan bijvoorbeeld het Centraal Orgaan opvang asielzoekers54. Hieruit blijkt dat politiegegevens zowel in het kader van huisvesting als ook door de gemeente voor tal van andere doelen worden gebruikt.
Het gebruik van politiegegevens biedt ook de mogelijkheid voor de gemeente om een inbreuk op het recht van vrije vestiging juist te beperken. Bij een onderzoek op basis van politiegegevens kan het college van burgemeester en wethouders, indien van de woningzoekende overlastgevende of criminele activiteiten bekend zijn, namelijk alsnog een huisvestingsvergunning verstrekken door daaraan voorschriften in de vorm van een gedragsaanwijzing te verbinden. Deze gedragsaanwijzing moet uiteraard in relatie staan tot de feiten die uit de politiegegevens naar voren zijn gekomen. Bij het gebruik van een VOG bestaat deze mogelijkheid niet, omdat de gemeente geen inzicht heeft in de achterliggende justitiële gegevens van de woningzoekende; indien een woningzoekende geen VOG ontvangt, kan hij geen huisvestingsvergunning aanvragen en zich daardoor niet huisvesten in een aangewezen complex, straat of gebied.
Politiegegevens geven inzicht in het algemene gedrag van personen. Hierbij dient nogmaals te worden benadrukt dat het bij de beoordeling van de politiegegevens niet gaat om een alleenstaand feit, maar om een patroon van gedragingen. Een eenmalige melding of constatering van een agent kan geen aanleiding zijn om een huisvestingsvergunning te weigeren, maar wel indien uit meerdere meldingen en constateringen blijkt dat de betrokkene een patroon van overlastgevende of criminele gedragingen heeft tentoongespreid. Daarbij zal aan gedragingen die verder in het verleden hebben plaatsgevonden ook minder gewicht worden toegekend dan aan recente handelingen.
Ook kunnen de zorgen van de Afdeling over de mogelijk subjectieve aard van de politiegegevens deels worden weggenomen omdat de politiechef een duiding dient te geven bij de politiegegevens. Hierbij kan hij onder meer de betrouwbaarheid en relevantie van de gevonden antecedenten duiden. In dat verband mag de gemeente uitgaan van de juistheid van de door de politie aangeleverde gegevens. Indien de betrokkene van mening is dat de politiegegevens niet juist zijn, kan hij een verzoek doen bij de politie op basis van artikel 25 van de Wpg om de gegevens in te zien. Indien hieruit blijkt dat de politiegegevens moeten worden verbeterd, aangevuld, verwijderd of afgeschermd kan op basis van artikel 28 van de Wpg de betrokkene hierom schriftelijk verzoeken.
Omdat het gebruik van politiegegevens aansluit bij de huidige praktijk, de gemeente politiegegevens al voor meerdere doeleinden op basis van het Besluit politiegegevens gebruikt, politiegegevens inzicht geven in het gedrag van de betrokkene met betrekking tot huisvesting en door het gebruik van politiegegevens de beperking van het recht op vrije vestiging minder is dan bij het gebruik van een VOG, vindt de regering dat het gebruik van politiegegevens noodzakelijk en proportioneel kan zijn om overlastgevend en crimineel gedrag te beperken in bepaalde gebieden waar de veiligheid en leefbaarheid sterk onder druk staat. Of dit het geval is in een concrete situatie zal enerzijds de gemeenteraad bij de aanvraag tot aanwijzing van een complex, straat of gebied moeten beoordelen, en anderzijds zal de Minister voor Wonen en Rijksdienst dit toetsen. Tevens is in het wetsvoorstel voorzien dat er nadere regels worden gesteld betreffende de evaluatie ten behoeve van het verslag, bedoeld in artikel 17 van de wet. Het betreft hier onder meer onderzoek naar de effectiviteit van het gebruik van politiegegevens ten opzichte van het gebruik van een VOG.
De memorie van toelichting is onder meer in paragraaf 5.2.2.11 en hoofdstuk 7 aangepast naar aanleiding van het advies van de Afdeling.
De voorkeur van de Nationale Politie om het onderzoek op basis van politiegegevens centraal te laten plaatsvinden door de dienst Justis is niet overgenomen, omdat het college van burgemeester en wethouders verantwoordelijk is voor het verlenen van huisvestingsvergunningen. Bij het verlenen van een huisvestingsvergunning dient een afweging te worden gemaakt tussen het algemeen belang van het tegengaan van overlast en criminaliteit in bepaalde complexen, straten of gebieden en het belang dat de woningzoekende heeft om zich daar te vestigen. Zo een belangenafweging dient plaats te vinden door het bestuursorgaan dat primair verantwoordelijk is voor het huisvestingsbeleid en de bevordering van de leefbaarheid. Dit is het college van burgemeester en wethouders op basis van artikel 124, eerste lid van de Grondwet.
Zoals in de memorie van toelichting is aangegeven kan bij een centrale screening door de dienst Justis geen rekening worden gehouden met de lokale problematiek in een aangewezen complex, straat of gebied. Het college van burgemeester en wethouders is bij uitstek op de hoogte van de lokale situatie en is dan ook het aangewezen bestuursorgaan dat kan beoordelen of het huisvesten van een woningzoekende in een bepaalde buurt wenselijk is. Daarnaast biedt de beoordeling van politiegegevens door het college van burgemeester en wethouders de mogelijkheid om op basis van de gevonden antecedenten voorschriften aan de huisvestingsvergunning te verbinden in de vorm van een gedragsaanwijzing, in plaats van het weigeren van de huisvestingsvergunning. Hierdoor is maatwerk mogelijk, toegesneden op de lokale situatie en de persoonlijk omstandigheden. Door een gedragsaanwijzing aan de huisvestingsvergunning te verbinden hoeft ook het recht op vrijheid van vestiging niet te worden beperkt. Om in een concreet geval een effectieve en proportionele gedragsaanwijzing te kunnen geven, dient het college van burgemeester en wethouders dan ook over de relevante politiegegevens te beschikken.
Naar aanleiding van de opmerking van de Afdeling over de inbreuk op de privacy van burgers, kan er op worden gewezen dat zowel centrale screening op basis van politiegegevens door de dienst Justis als lokale screening door het college van burgemeester en wethouders een inbreuk maken op de privacy. In beide gevallen worden politiegegevens overgedragen aan een andere instantie. Om het belang van privacy van de betrokkene te waarborgen worden deze gegevens daarom zorgvuldig beveiligd waardoor er geen onrechtmatig gebruik van kan worden gemaakt door onbevoegden. De bescherming van politiegegevens bij gemeenten wordt geregeld door middel van een algemene maatregel van bestuur.
Bij het beoordelen van de politiegegevens moet het college van burgemeester en wethouders een aantal criteria in acht nemen.55 Het gaat hierbij om de aard, ernst, frequentie en onderlinge samenhang van de gedragingen, de overlast die de gedragingen hebben veroorzaakt, het tijdsverloop sinds de gedragingen en de relatie tussen de gedragingen en de mogelijke invloed hiervan op de leefbaarheid in een aangewezen complex, straat of gebied.
In de toelichting wordt vervolgens gesteld dat aan bepaalde gedragingen een zwaarder gewicht moet worden toegekend. De toelichting stelt: «Bij de weging van de feiten zullen de in het voorgestelde artikel 10a, tweede lid, genoemde wettelijke strafbare feiten (drugshandel, gewelddadigheden, bedreigingen, vernielingen, discriminatie en extremisme) het zwaarst wegen, vervolgens de genoemde APV-feiten (zoals openbare dronkenschap, geluidshinder, overlast door stank etc.). Feiten en gedragingen van klassieke woonoverlast zoals bedoeld in artikel 10a, tweede lid, onderdeel a, van dit wetsvoorstel zullen dus minder zwaar wegen dan bijvoorbeeld het illegale gebruik van de woning, activiteiten die strafbaar zijn gesteld op grond van de Opiumwet (zoals een hennepkwekerij in een woning) en vormen van radicaal of extremistisch gedrag.»56
De Afdeling wijst erop dat de in de toelichting voorgestelde weging niet is vastgelegd in het voorstel. Weliswaar spreekt artikel 10b, vierde lid, van de aard en ernst van de gedragingen, maar hierbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen wettelijk strafbare feiten en overige gedragingen. Gelet op de inbreuk die het voorstel maakt op de fundamentele grondrechten, is het vanuit een oogpunt van kenbaarheid en rechtszekerheid aangewezen dat het voorstel zo nauwkeurig mogelijk bepaalt op welke wijze de inbreuk die gemaakt wordt, ingevuld wordt. Dit betekent dat relevante wegingsfactoren zoals de differentiatie tussen strafbare en niet strafbare feiten in het voorstel zelf moet worden opgenomen.
De Afdeling adviseert de relevante factoren voor de weging van de politiegegevens in het voorstel zelf op te nemen.
In lijn met het advies van de Afdeling is de wettekst van artikel 10b aangepast, waarbij wordt bepaald dat bij de beoordeling van de aard en ernst van de gedragingen door het college van burgemeester en wethouders onderscheid gemaakt dient te worden tussen wettelijk strafbaar gestelde feiten en overige gedragingen. Tevens is paragraaf 5.2.2 van het algemene deel en artikelsgewijze toelichting van de memorie van toelichting op dit punt aangepast.
De toelichting stelt dat in de huisvestigingsverordening kan worden bepaald dat personen die zich later bij de hoofdbewoner willen vestigen kunnen worden gescreend. Het voorstel gaat echter uit van screening bij de aanvraag van de huisvestingsvergunning door de hoofdbewoners.57 Op het moment van de aanvraag worden tevens de personen die op dat moment medebewoners worden (vanaf 16 jaar oud) gescreend. De Afdeling wijst erop dat ook de screening van een persoon die op een later moment bij de hoofdbewoner wil komen wonen een inbreuk maakt op de fundamentele grondrechten. Voor een dergelijke inbreuk is, zoals de toelichting onderkent, een wettelijke grondslag noodzakelijk. De enkele mogelijkheid dat in een huisvestingsverordening kan worden bepaald dat zo’n screening kan plaatsvinden voldoet daarom niet.
De Afdeling adviseert op grond van het bovenstaande in het voorstel zelf een regeling te treffen voor de screening van personen die na het moment van de aanvraag van de huisvestingsvergunning bij de hoofdbewoner willen komen wonen.
Het advies van de Afdeling om de mogelijkheid om personen die op een later moment bij de hoofdbewoner willen komen wonen te screenen, in de wettekst zelf op te nemen, is overgenomen. De wettekst is in artikel 10, tweede lid, aangepast. Tevens is paragraaf 5.2.2 alsmede de artikelsgewijze toelichting van de memorie van toelichting op dit punt aangepast.
Blijkens de toelichting zijn de afwijzing van een huisvestingsvergunning of een woonverklaring besluiten in de zin van de Algemene wet bestuursrecht waartegen bezwaar en beroep openstaat.58 De toelichting gaat echter niet in op de vraag wat de gevolgen zijn indien het bezwaar of beroep leiden tot vernietiging dan wel herroeping van het oorspronkelijke besluit. Op verzoek van de woningcorporaties is gekozen voor zeer korte termijnen waarin beslist wordt over de huisvestingsvergunning dan wel woonverklaring, om zo langdurige leegstand te voorkomen. Het maken van bezwaar of het instellen van beroep heeft geen schorsende werking op de toewijzing van de woning aan een ander. Dit betekent dat zelfs indien het bezwaar of beroep gegrond wordt geacht, de kans aanzienlijk is dat de betreffende woning ondertussen aan een ander verhuurd is. In gebieden waarin betaalbare woningen schaars zijn, kan dit betekenen dat de betrokkene niet op korte termijn een vergelijkbare woning kan worden aangeboden.
De Afdeling adviseert in de toelichting op het bovenstaande in te gaan.
Dit wetsvoorstel voorziet in een rechtsbescherming die geheel in lijn is met de Algemene wet bestuursrecht en de uitgangspunten van het bestuursprocesrecht. Indien het college van burgemeester en wethouders besluit om een huisvestingsvergunning te weigeren, kan de belanghebbende daartegen in eerste instantie bezwaar instellen. Indien het bezwaar gegrond wordt geacht en de woning al is verhuurd aan een andere woningzoekende, kan de woningzoekende reageren op een alternatieve woning in een aangewezen complex, straat of gebied, waarbij het in de rede ligt dat het college van burgemeester en wethouders hem zo snel mogelijk voor die woning, indien die passend is, een huisvestingsvergunning verleent. Het maken van bezwaar of het instellen van beroep heeft dus geen schorsende werking op de toewijzing van de woning aan een ander. Naar aanleiding van de opmerking van de Afdeling dat dit kan betekenen dat in gebieden waarin betaalbare woningen schaars zijn, niet op korte termijn een vergelijkbare woning kan worden aangeboden, wordt er op gewezen dat het redelijk is om aan te nemen dat de gebieden waar de Wbmgp van kracht is, niet een zodanige aantrekkingskracht hebben op woningzoekenden, dat het vrijkomen van een andere betaalbare woning onevenredig lang zal duren.
De Afdeling verwijst naar de bij dit advies behorende redactionele bijlage.
In lijn met het advies van de Afdeling is in de memorie van toelichting in de paragraaf over de inwerkingtreding een alinea opgenomen over de gevolgen van de Wet raadgevend referendum voor de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel.
Verder is van de gelegenheid gebruik gemaakt om naar aanleiding van het advies van het College bescherming persoonsgegevens een wijziging aan te brengen in de wettekst en de memorie van toelichting betreffende het door de gemeente bijhouden van de noodzakelijke gegevens voor de evaluatie van de toegepaste maatregel(en) in het kader van een aanvraag tot verlenging en om te voorzien in een overgangsrechtelijke bepaling. Ten slotte zijn redactionele wijzigingen aangebracht in het wetsvoorstel.
De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet niet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal dan nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.
De vice-president van de Raad van State,
J.P.H. Donner
De Minister voor Wonen en Rijksdienst, S.A. Blok