Kamerstuk 34295-25

Reactie op verzoek commissie inzake aangeboden petitie van Netwerk Grondig en Comité Gras met betrekking tot een toekomstbestendige definitie van grondgebonden melkveehouderij

Dossier: Additionele regels ten behoeve van een verantwoorde groei van de melkveehouderij (Wet grondgebonden groei melkveehouderij)

Gepubliceerd: 18 mei 2018
Indiener(s): Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU)
Onderwerpen: dieren landbouw
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34295-25.html
ID: 34295-25

Nr. 25 BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 18 mei 2018

De Vaste Commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft mij verzocht een reactie te geven op de haar op 28 maart 2018 aangeboden petitie van Netwerk Grondig en Comité Gras met betrekking tot een toekomstbestendige definitie van grondgebonden melkveehouderij. In deze brief ga ik op dit verzoek in.

Netwerk Grondig is een organisatie voor grondgebonden melkveehouders waarvan ruim honderd melkveehouders donateur zijn. Netwerk Grondig heeft het Comité Gras ingesteld met het doel te komen met een definitie van grondgebondenheid in de melkveehouderij. Dat heeft geresulteerd in een voorstel voor een definitie, waarin alleen sprake is van grondgebondenheid als alle geproduceerde mest op de tot het bedrijf behorende landbouwgrond kan worden aangewend. Deze definitie zou leidend moeten worden om grondgebonden en niet-grondgebonden bedrijven te onderscheiden. Met tot het bedrijf behorende landbouwgrond wordt in de opgestelde definitie concreet bedoeld: alle gronden behorende bij het individuele melkveebedrijf binnen een straal van 20 kilometer in eigendom of pacht, die ook als zodanig staan geregistreerd in de Gecombineerde Data Inwinning (GDI). Ook zou gebruikersgrond binnen een straal van 20 kilometer bij het bedrijfsareaal meegerekend kunnen worden, mits daarvoor een voedergewas-mestcontract (kringloop-contract) is overeengekomen en dit als zodanig in de GDI vermeld kan (gaan) worden.

De door Netwerk Grondig voorgestelde omschrijving van tot het bedrijf behorende landbouwgrond wijkt op enkele punten af van de huidige Nederlandse mestwetgeving. In de Meststoffenwet is een definitie opgenomen van tot het bedrijf behorende landbouwgrond. Daarbij geldt geen afstandsbeperking voor de ligging van de gronden en wordt gebruikersgrond waarvoor een voedergewas-mestcontract is overeengekomen niet gerekend tot de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond.

Ik heb waardering voor de inzet van Netwerk Grondig om te komen met een definitie van grondgebondenheid. Ten aanzien van de voorgestelde definitie merk ik op dat ik uw Kamer recent heb bericht (Kamerstuk 33 037, nr. 250) de komende periode te zullen benutten voor een fundamentele herbezinning op het mestbeleid door in een interactief proces te onderzoeken of en hoe het mogelijk is te komen tot een wezenlijk eenvoudiger systeem van sturing op mestproductie en mestgebruik, met minder regeldruk en lasten voor zowel de boer als de overheid. Initiatieven en ideeën vanuit de sector, zoals deze petitie, zullen daarin worden betrokken.

In het huidige stelsel is grondgebondenheid zoals bedoeld door Netwerk Grondig geen onderscheidend criterium. Voor zover Netwerk Grondig beoogt om hun beschrijving van tot het bedrijf behorende landbouwgrond in het huidige stelsel te incorporeren, acht ik dit niet opportuun. In mijn brief aan uw Kamer (Kamerstuk 34 295, nr. 24) heb ik toegelicht waarom ik voeder-mestovereenkomsten in het kader van de Meststoffenwet niet toesta als vorm van regionale kringlopen. Ook zou de omschrijving van Netwerk Grondig in het huidige stelsel leiden tot groeimogelijkheden voor de melkveehouderij zonder dat het grondgebonden karakter van de sector erdoor toeneemt. Het toepassen van een afstandscriterium is in het huidige stelsel van de mestwetgeving eveneens ongewenst. Dit zou de complexiteit van het stelsel immers verder doen toenemen.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten