Nr. 9 NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 8 juni 2016

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

I

In artikel I, onderdeel B, komt artikel 230k, lid 1, te luiden:

1. De vergoeding die de handelaar aan de consument vraagt voor het gebruik van een bepaald betaalmiddel bedraagt ten hoogste de kosten van het gebruik daarvan voor de handelaar, met dien verstande dat de handelaar geen vergoeding vraagt aan de consument voor het gebruik van een bepaald betaalinstrument waarvan de afwikkelingsvergoedingen onder hoofdstuk II van de Verordening (EU) 2015/751 vallen.

II

In artikel II wordt «De betaalverlener» vervangen door: De betaaldienstverlener.

Toelichting

Aanvankelijk realiseerde het onderliggende wetsvoorstel een totaal verbod op surcharging bij consumenten. Surcharging werd niet enkel verboden voor betalingen waarbij de interbancaire vergoedingen zijn geregeld in de Verordening afwikkelingsvergoedingen (vierpartijentransacties), zoals uit Richtlijn PSD2 voortvloeit, maar ook voor driepartijentransacties (waarbij de bank en de kaartuitgever één zijn). Deze nota van wijziging brengt op dit verbod een beperking aan: het verbod komt alleen te gelden voor betaalinstrumenten waarvan de afwikkelingsvergoedingen onder hoofdstuk II van de Verordening (EU) 2015/751 vallen.

Zodoende komt het verbod alleen te gelden ten aanzien van «vierpartijentransacties» en niet langer ten aanzien van «driepartijentransacties» (welke niet onder hoofdstuk II van Verordening (EU) 2015/751 vallen). Het voorstel sluit op deze wijze naadloos aan op artikel 62, lid 4, van Richtlijn (EU) 2015/2366,1 dat in 2018 sowieso in Nederlandse wetgeving moet zijn geïmplementeerd.

In onderdeel II van deze nota van wijziging wordt een taaltechnische omissie hersteld.

Van Vliet