Nr. 7 VERSLAG

Vastgesteld 28 januari 2016

De vaste commissie voor Financiën belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de initiatiefnemer de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave

Blz.

       

I.

Algemeen deel

1

 

1.

Inleiding

1

 

2.

Aanleiding en achtergrond

2

 

3.

Terminologie

4

 

4.

Verhouding tot bestaand en komend Europees recht

4

 

5.

Inhoud van het voorstel

4

 

6.

Uitvoerings- en handhavingsaspecten

7

 

7.

Gevolgen van het voorstel

7

 

8.

Overige

8

I. Algemeen deel

1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. De leden van de VVD-fractie vinden het belangrijk dat consumenten niet onnodig teveel betalen en kosten moeten redelijk, transparant en inzichtelijk zijn. In de afgelopen tijd hebben deze leden zich ook ingezet voor het probleem van «surcharging» en de onevenredige hoge bedragen die soms worden gevraagd bij bijvoorbeeld vliegtickets voor het gebruik van een specifiek betaalmiddel (o.a. met betrekking tot de rol van de Autoriteit Consument en Markt – ACM en bij de behandeling van de Wijzigingswet Financiële Markten 2016). Toch hebben de leden van de VVD-fractie nog wel een aantal vragen aan de initiatiefnemer om het gedane voorstel en de gevolgen daarvan helder te krijgen.

De leden van de PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel van het lid Van Vliet, dat ziet op een verbod van het in rekening van kosten door de handelaar bij de consument voor het gebruik van een specifiek betaalmiddel.

De leden van de PvdA-fractie zijn het met de indiener eens dat er soms schandalig hoge vergoedingen worden gevraagd voor transacties. Hieraan moet een einde komen. De leden van de PvdA-fractie hebben over het wetsvoorstel nog de volgende vragen.

De leden van de SP-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het initiatiefwetsvoorstel van het lid Van Vliet. Echter leven bij deze leden nog enige vragen over het initiatiefwetsvoorstel die zij graag aan het lid Van Vliet zouden willen voorleggen.

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het initiatiefwetsvoorstel. Zij danken de initiatiefnemer voor het gedegen werk dat hij heeft gedaan en complimenteren de initiatiefnemer voor het feit dat alle leden uit zijn fractie mede-indiener zijn van de wet.

De leden van de CDA-fractie delen de ergernis van de initiatiefnemer over het in rekening brengen van onrechtvaardig hoge kosten voor het betalen van een product of dienst en steunen de gedachte dat dit beperkt moet worden. Deze leden hebben desondanks wel enkele bedenkingen bij de wijze waarop het probleem wordt behandeld in het wetsvoorstel en maken graag gebruik van de mogelijkheid om de indiener hierover enkele vragen te stellen.

De leden van de PVV-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorstel van wet van het lid Van Vliet in verband met het invoeren van een verbod op het vragen van een toeslag voor het gebruik van betaalmiddelen bij consumenten. Deze leden onderkennen het belang van het voorstel, maar hebben wel een aantal vragen.

De leden van de D66-fractie hebben met instemming kennisgenomen van het initiatiefwetsvoorstel. Deze leden zijn van mening dat er snel een einde moet komen aan de soms veel te hoge kosten die de consument in rekening worden gebracht bij met name creditcardbetalingen. Deze leden hebben nog enkele aanvullende vragen.

2. Aanleiding en achtergrond

De leden van de VVD-fractie lezen in de memorie van toelichting dat voor gebruik van andere betaalmethodes zoals iDeal zelden extra kosten in rekening worden gebracht. Wat zijn de daadwerkelijke kosten van de ondernemers van de verschillende betaalmethoden (zoals iDeal, creditcard, et cetera)?

Een eerste vraag die bij de leden van de SP-fractie nog leeft is of ooit onafhankelijk onderzoek is gedaan naar de mate waarin het verbod op het meer vragen dan de gemaximeerde vergoeding in de praktijk wordt overtreden door onderhandelaars? Hoeveel procent van de handelaren vraagt een vergoeding die boven de kosten van het gebruik van een betaalmiddel voor deze handelaar ligt?

De leden van de CDA-fractie vragen de initiatiefnemer naar de beweegredenen om alleen het surcharging aan te pakken en niet de andere fees die er in het betalingsverkeer worden gerekend zoals getekend in het model op pagina 3 van de memorie van toelichting. Deze leden beargumenteren dat, wanneer er dan toch een wet wordt ingesteld om ongewenste kostendoorberekeningen te beperken, om dan meteen de gehele keten aan te pakken. Kan de initiatiefnemer dit toelichten?

De leden van de CDA-fractie vragen de initiatiefnemer of hij in voorbereiding op zijn initiatief ook input gevraagd heeft van belanghebbenden bij dit initiatiefwetsvoorstel, zoals consumentenorganisaties, banken, creditcardmaatschappijen, vertegenwoordigers van bedrijven en ondernemers, Autoriteit Consument en Markt en zo ja wat hiervan zijn bevindingen waren. En zo nee, of de initiatiefnemer bereid is om dit alsnog op te pakken en de Kamer hierover te informeren?

De leden van de CDA-fractie lezen dat de initiatiefnemer veronderstelt dat het handhaven van de bestaande wetgeving, waarbij maximaal de werkelijke kosten mogen worden doorberekend, momenteel niet gebeurt of kan gebeuren. Deze leden vragen naar de motivatie van deze stelling en waar precies het probleem zit. Hierbij vragen deze leden waarom de initiatiefnemer niet inzet op meer mogelijkheden voor handhaving of bijvoorbeeld een gedragscode met de sector, in plaats van meteen doorschakelen en de wet te veranderen.

De leden van de CDA-fractie vragen of dit wetsvoorstel ook betekent dat het aanbieden van een korting («discharging») bij gebruik van een bepaald middel niet meer mogelijk is. Indien dit het geval is, vragen deze leden naar het hoe en waarom van deze maatregel.

De leden van de CDA-fractie vragen naar een gepercipieerde onrechtvaardigheid, wanneer de wens van de initiatiefnemer werkelijkheid wordt. Het gaat, bij aannemen van het initiatiefwetsvoorstel, zo zijn dat kosten die een verkoper in rekening krijgt gebracht door bijvoorbeeld een bank of creditcardmaatschappij, in de kostprijs van het product verrekend zal moeten worden. Producten zullen (ceteris paribus) duurder worden. Dit betekent dat consumenten die nu niet gebruik van maken van een creditcard in het vervolg duurder uit zullen zijn, en mensen die nu wel gebruik maken van een creditcard in het vervolg (netto) goedkoper, terwijl de diensten waarvan zij bij een creditcard gebruik maken nog steeds bestaan. Deze leden vragen zich af waarom de initiatiefnemer dit rechtvaardig acht en of de consument hier dan ook beter van wordt. De initiatiefnemer spreekt zelf de hoop dan wel verwachting uit dat bedrijven de kosten niet aan de consument zullen doorrekenen en dat producten of diensten dan niet duurder worden. Indien de verkopende partij haar producten of diensten inderdaad niet duurder maakt, betekent het een verschuiving van lasten van de consument die voor creditcarddiensten betaald naar de ondernemer die er slechts de kosten van heeft. Kan de initiatiefnemer aangeven waarom hij dit rechtvaardig acht? Heeft de initiatiefnemer inzichtelijk wat dit voor bijvoorbeeld kleine ondernemers betekent, waar niet-doorberekenbare kosten een relatief grote kostenpost kunnen zijn en daardoor niet kan opboksen tegen het grootbedrijf?

Daarbij zien deze leden in het schema op pagina 3 van de memorie van toelichting ook dat de bank via een overeenkomst met de verkopende ondernemer kosten kan rekenen voor het gebruik van creditcards (nummer 2 in het schema). Deze leden vragen waarom de initiatiefnemer niet ook voor deze kostenpost met wetgeving is gekomen, aangezien de verhouding bank->bedrijf in wezen niet erg verschilt van de verhouding bedrijf->consument als het gaat om het doorberekening van kosten. De ondernemer heeft in dezen weinig keus en kiest nu voor doorberekenen van kosten die hij zelf ook maar krijgt opgelegd.

3. Terminologie

De leden van de CDA-fractie wijzen op de eigenheid van het gebruik van een creditcard als betaalmiddel, waarbij niet alleen het gebruik van een rekeningoverzicht van toepassing is, maar ook andere diensten zoals de mogelijkheid tot gespreid betalen, het verzekeren van het gekochte product, et cetera. Deze leden vragen of het niet logisch is dat consumenten die met hun creditcard betalen dan ook de surcharge betalen die hen extra diensten biedt in plaats van dat consumenten die niet met creditcard betalen hier bij aannemen van het wetsvoorstel voor gaan meebetalen. Deze leden vragen of het wetsvoorstel zo geïnterpreteerd moet worden dat feitelijk iedereen in het betalingsverkeer elkaar kosten direct mag toerekenen via een surcharge, behalve de ondernemer aan de consument. De leden van de CDA-fractie vragen om een nadere onderbouwing van de keuze om alleen deze vorm van surcharging te verbieden en anderen vormen niet. Immers, ook banken zouden hun surcharge aan de ondernemer kunnen verrekenen in andere kosten van hun dienstverlening aan de ondernemer.

4. Verhouding tot bestaand en komend Europees recht

De leden van de CDA-fractie vragen de initiatiefnemer of hij uiteen kan zetten hoe de richtlijn consumentenrechten op het gebied van surcharging in andere Europese landen is geïmplementeerd en of het door de initiatiefnemer voorgestelde wetsvoorstel ook in andere landen bestaat.

De leden van de D66-fractie constateren dat middels artikel 4 van de Verordening afwikkelingsvergoedingen wordt bepaalt dat de afwikkelingsvergoeding voor creditcardtransacties maximaal 0,3% van de transactiewaarde mag bedragen. Dit ziet op de vergoeding die de bank aan de kaartuitgever betaalt. Deze leden vragen of er ook een wettelijke bepaling ziet op de zogenaamde Merchant Service Charge (MSC) die de handelaar aan de bank moet betalen. De initiatiefnemer geeft aan dat als gevolg van de wijziging van de Verordening afwikkelingsvergoedingen, waarmee de afwikkelingsvergoedingen worden gemaximeerd, ook de kosten die de bank aan de handelaar kan doorberekenen beperkt zijn. Kan de initiatiefnemer toelichten hoe dit is geborgd. Welke handhavingsmogelijkheden zijn er met betrekking tot de MSC?

De leden van de D66-fractie constateren dat Richtlijn PSD2 bepaalt dat lidstaten er in ieder geval voor moeten zorgen dat de begunstigde geen vergoeding vraagt voor het gebruik van betaalinstrumenten waarvan de afwikkelingsvergoedingen onder hoofdstuk II van Verordening (EU) 2015/751 vallen. Kan de initiatiefnemer nader aangeven welke betaalinstrumenten een afwikkelingsvergoeding kennen die hier niet onder vallen?

5. Inhoud van het voorstel

Welke betaalmethoden vallen straks allemaal onder het verbod op toeslagen, vragen de leden van de VVD-fractie. Gaat het bijvoorbeeld ook gelden voor betaling onder rembours, per acceptgiro, PayPal, eenmalige machtiging/automatische incasso, achteraf betalen (Afterpay, Billink)? Waarom wel of niet? Wat betekent dit voor het gelijke speelveld? In hoeverre houdt het wetsvoorstel rekening met nieuwe FinTech oplossingen, zo vragen de leden van de fractie van de VVD.

De initiatiefnemer is van mening dat de kosten die de handelaar maakt voor een bepaald betaalmiddel in de kostprijs verrekend moeten worden. In hoeverre betaalt de consument die nooit gebruik maakt van bijvoorbeeld een creditcard, maar van goedkopere betaalmiddelen daarmee indirect gewoon meer door een verbod op toeslagen voor het gebruik van betaalmiddelen, vragen de leden van de fractie van de VVD. Wat vindt de initiatiefnemer daarvan en in hoeverre is dat de bedoeling van de initiatiefnemer dan wel accepteert de initiatiefnemer dit als een gevolg van dit wetsvoorstel?

Eerder is door de Tweede Kamer bewust besloten om geen gebruik te maken van de optie in PSD1 (Payment Service Directive) om surcharging te verbieden. Wat is destijds de reden geweest van de regering en de Tweede Kamer om geen verbod op surcharging in te stellen? Welke landen in Europa hebben op dit moment een verbod op surcharging? Waarom hebben de andere landen niet voor een verbod op surcharging gekozen, zo vragen de leden van de VVD-fractie.

De initiatiefnemer wil het gebruik van efficiënte betaalinstrumenten bevorderen. Wat bedoelt de initiatiefnemer daarmee? Wat zijn efficiënte betaalinstrumenten? Zijn dat de goedkoopste betaalinstrumenten? Hoe draagt het wetsvoorstel daaraan bij, vragen de leden van de VVD-fractie.

Onder richtlijn PSD 2 worden toeslagen voor betalingen waarvan de interbancaire vergoedingen zijn geregeld in de Verordening afwikkelingsvergoedingen al verboden. Waarom wil de initiatiefnemer daarop niet wachten? Om welke betaalinstrumenten gaat het waarvoor de interbancaire vergoedingen geregeld worden? Welk marktaandeel hebben deze betaalinstrumenten? Welke vallen hier niet onder, vragen de leden van de VVD-fractie.

De leden van de VVD-fractie vragen waarom de initiatiefnemer ervoor kiest om ook de toeslagen voor betalingen waarvan de interbancaire vergoeding niet zijn geregeld in de Verordening afwikkelingsvergoedingen ook te verbieden? Om welke betalingen gaat het dan? Waarom kiezen de Europese Commissie en het Europees Parlement nadrukkelijk voor een onderscheid tussen deze beide betaalinstrumenten? Klopt het dat straks via PSD 2 al 95% van de kaarten op de consumentenmarkt onder een verbod valt? Wat voegt het resterende deel nog toe? Hoe is het geregeld in landen waar al een verbod op surcharging is, vragen de leden van de VVD-fractie.

Voor een verbod op toeslagen voor deze transacties geldt het criterium dat «rekening wordt gehouden met de noodzaak mededinging aan te moedigen en het gebruik van efficiënte betaalinstrumenten te stimuleren». Hoe heeft de initiatiefnemer dit ingevuld? Hoe wordt in het wetsvoorstel rekening gehouden met de noodzaak van mededinging? In hoeverre verdwijnt niet juist de prikkel voor de duurdere betaalmethoden om goedkoper en efficiënter te worden, omdat het toch niets meer uit maakt en zullen dus de kosten toenemen, vragen de leden van de VVD-fractie.

De initiatiefnemer geeft aan dat een handelaar voortaan geen kosten meer in rekening mag brengen aan een consument, ongeacht de gekozen betaalmethode. De leden van de PvdA-fractie vragen waarom de initiatiefnemer vindt, dat helemaal geen kosten – ook niet de werkelijke kosten – in rekening gebracht mogen worden bij het gebruik van bepaalde betaalmethoden? De leden van de PvdA-fractie vragen waarom de initiatiefnemer vindt, dat niet geconcurreerd zou mogen worden op betaalmethode? Creditcard betalingen zijn immers duurder dan andere vormen van betaling; dreigen hierdoor de totale kosten niet toe te nemen? Of andersom, voorziet de initiatiefnemer niet dat de consument minder betaalopties krijgt aangeboden? Wat is het voorziene nadelige effect hiervan?

Daarenboven voorzien deze leden een toename van het creditcardgebruik bij aanname van dit wetsvoorstel, wordt deze inschatting door de indiener gedeeld? De leden van de PvdA-fractie zien juist creditcard-gebruik als een risico voor onnodig hoge schulden, in het bijzonder voor jongeren en kwetsbare groepen, hoe wordt voorkomen dat zijn juist meer op de pof gaan kopen?

Met de initiatiefnemer stellen de leden van de PvdA-fractie vast, dat in de huidige wetgeving al is geregeld dat de vergoeding die de handelaar aan de consument vraagt voor het gebruik van een bepaald betaalmiddel ten hoogste de werkelijke kosten van het gebruik daarvan voor de handelaar bedraagt. De initiatiefnemer geeft aan dat de praktijk laat zien, dat het bijzonder moeilijk is om controle uit te voeren op naleving hiervan. De leden van de PvdA-fractie vragen in hoeverre de initiatiefnemer heeft gekeken naar mogelijkheden om de controle op de naleving van de wet te verbeteren? De leden van de PvdA-fractie vragen in hoeverre nieuwe wetgeving een oplossing biedt voor dit handhavingsprobleem? Ligt het niet meer voor de hand, zo vragen de genoemde leden, om de handhavingsinspanningen op te voeren? Om bijvoorbeeld het melden van exorbitante kosten aan de ACM gemakkelijker te maken en hieraan afschrikwekkende boetes te koppelen?

De leden van de PvdA-fractie vragen de initiatiefnemer in hoeverre het wetsvoorstel afwijkt van Richtlijn PSD2? Ook vragen de leden nader toe te lichten waarom het nodig is vooruitlopend op de implementatie van Richtlijn PSD2 dit wetsvoorstel te aanvaarden?

Verder vragen de leden van de SP-fractie aan de initiatiefnemer of onderzoek is gedaan of, en zo ja hoeveel van de surchargekosten doorberekend zullen worden in de prijs van een product?

Kan de initiatiefnemer voor deze leden verduidelijken wat voor sancties er staan op het overtreden van het surchargeverbod wanneer dit verbod van kracht is?

Een andere vraag die de leden van de SP-fractie aan de initiatiefnemer willen stellen is of consumenten een betaalde surcharge terug kunnen vorderen na inwerkingtreding van het verbod, wanneer zij pas na betaling er achter komen dat zij een surcharge voor de betalingsdienst hebben betaald?

De kosten die een ondernemer (begunstigde) heeft voor het aanbieden van kredietkaartbetalingen zijn voor de begunstigde hoger dan voor het aanbieden van debetkaarbetalingen. Wanneer surchargekosten in hun geheel worden afgeschaft en worden verrekend in de totaalprijs, betalen debetkaart betalers wellicht mee aan de hogere kosten die gepaard gaan met kredietkaartbetalingen. De leden van de SP-fractie vragen aan de initiatiefnemer of hij niet bang is dat klanten die met hun debetkaart willen betalen, bij een verbod op surchargekosten, op moeten draaien voor de hogere kosten die de begunstigde heeft aan de kredietkaartbetalers.

De leden van de PVV-fractie merken op dat de initiatiefnemer aangeeft dat de huidige wetgeving onder andere met zich meebrengt dat veel consumenten bij gebruik van bepaalde betaalmiddelen geconfronteerd worden met het probleem dat er veel hogere kosten worden doorberekend wanneer er voor betaling met de creditcard wordt gekozen. Daarom strekt het voorstel van de initiatiefnemer ertoe dat ten aanzien van alle transacties vergoedingen voor het gebruik van een bepaald betaalinstrument niet langer mogen worden gevraagd. De leden van de PVV-fractie willen weten hoe met het voorstel van de initiatiefnemer voorkomen wordt dat consumenten geconfronteerd zullen worden met veel hogere kosten die alsnog zullen worden doorberekend in de kostprijs. Brengt dit geen waterbedeffect met zich mee? In hoeverre is het mogelijk/wenselijk hierop controle uit te oefenen?

Voorts vragen de leden van de PVV-fractie de initiatiefnemer nader te verduidelijken welke rol de ACM als gevolg van het voorstel zal innemen. Verandert hier iets aan?

De leden van de PVV-fractie vragen of het klopt dat de Merchant Service Charge met dit voorstel overeind wordt gehouden en zo ja, waarom de initiatiefnemer hiervoor kiest.

6. Uitvoerings- en handhavingsaspecten

De leden van de CDA-fractie vragen de initiatiefnemer te beargumenteren waarom het door hem ingediende wetsvoorstel wel goed te handhaven is, terwijl hij zelf aangeeft dat de huidige praktijk waarbij consumenten ook al aan de bel kunnen trekken, niet goed werkt.

Daarnaast zijn de leden van de PVV-fractie van mening dat de naleefbaarheid van dit voorstel door de initiatiefnemer summier is onderbouwd. Deze leden vragen de initiatiefnemer te verduidelijken welke maatregelen er getroffen zullen worden door de ACM als een onderneming alsnog aanvullende kosten zal vragen voor het gebruik van een bepaald betaalmiddel.

Tevens willen de leden van de PVV-fractie weten of de initiatiefnemer van mening is dat het onwettig handelen door ondernemingen met hogere boetes dan nu het geval is bestreden moet worden. Zo neen, waarom niet?

7. Gevolgen van het voorstel

Waarop baseert de initiatiefnemer de constatering dat prijzen die handelaren rekenen ook juist kunnen gaan dalen, vragen de leden van de VVD-fractie. De initiatiefnemer berekent dat een verbod op surcharging de Nederlandse consument een besparing oplevert van minimaal € 36,5 miljoen op jaarbasis. Welke aannames liggen hieraan ten grondslag? Welke aannames en gegevens liggen ten grondslag aan de berekening van de Europese Commissie over een verbod op surcharging? Wat is de besparing als de kosten straks wel volledig worden doorberekend in de prijs van het product? In hoeverre zullen de kosten van de consumenten uiteindelijk zelfs niet stijgen als meer gebruik wordt gemaakt van duurdere betaalmethoden die doorberekend zullen moeten worden, vragen de leden van de VVD-fractie.

De leden van de fractie van de VVD vragen wat de gevolgen zijn van het wetsvoorstel voor het bedrijfsleven (met name de detailhandel, online verkopen, et cetera)? Wat zijn de extra kosten van het wetsvoorstel voor het bedrijfsleven? Wat vinden Detailhandel Nederland, MKB-Nederland, ONL en bijvoorbeeld Thuiswinkel.org van het wetsvoorstel? In hoeverre heeft er een consultatie van het wetsvoorstel plaats gevonden, zoals gebruikelijk is bij wetsvoorstellen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is daar uit gekomen, zo vragen de leden van de VVD-fractie.

Wat zijn de overige gevolgen van het wetsvoorstel, bijvoorbeeld op de keuzemogelijkheden voor betaalmethoden op internet of in winkels? De initiatiefnemer stelt dat de consument een ruimere keuze uit betaalmiddelen krijgt, maar is dit wel het geval? In hoeverre zal een gevolg (kunnen) zijn dat er minder keuzemogelijkheden voor de consument qua betaalmethoden zullen komen, omdat de ondernemers de duurdere betaalmethoden (die verwerkt moet worden in de prijs en dus negatief zijn voor hun concurrentiepositie) niet meer aanbieden aan de consument? In hoeverre zou de initiatiefnemer het wenselijk vinden dat er minder keuzemogelijkheden qua betaalmethoden voor de consument komen? Bij de storingen in het betalingsverkeer in de afgelopen jaren was één van de belangrijke punten voor zowel ondernemers als consumenten dat er (meer) keuzemogelijkheden c.q. alternatieven zou moeten zijn qua betaalmethoden, zodat als bijvoorbeeld iDeal of pin (tijdelijk) niet werkt er toch iets gekocht kan worden en betaalt kan worden, vragen de leden van de fractie van de VVD.

De leden van de PvdA-fractie vragen de initiatiefnemer voorts wat de gevolgen van een dergelijk verbod op het rekening brengen van kosten voor het gebruik van een specifiek betaalmiddel zijn voor een middenstander? In hoeverre is een dergelijk verbod vanuit het oogpunt van de middenstander redelijk en billijk? Wordt het mkb niet onnodig op kosten gejaagd?

De initiatiefnemer baseert de besparing voor de Nederlandse consument van € 36,5 miljoen op een raming van de Europese Commissie dat een verbod op surcharging de Europese consument jaarlijks € 730 miljoen zou schelen. Kan de initiatiefnemer verduidelijken hoe de Europese Commissie op dit bedrag van € 730 miljoen uit is gekomen. Kan de initiatiefnemer onderbouwen waarom dit bedrag volgens hem inderdaad een accurate schatting is van de te verwachten opbrengsten? Wordt er in de berekening uitgegaan van de veronderstelling dat aanbieders de misgelopen surcharge opbrengsten niet compenseren door een verhoging van de prijs, vragen de leden van de fractie van de SP.

Hoe wil de initiatiefnemer voorkomen dat ondernemingen de surchargekosten niet in de totaalprijs verrekenen, maar bijvoorbeeld meer servicekosten vragen? Kunnen de surchargekosten op een andere manier in rekening wordt gebracht dan deze te verrekenen in de totaalprijs, vragen de leden van de SP-fractie.

De leden van de CDA-fractie veronderstellen dat bij een verbod op surcharging, het gebruik van creditcards weleens flink zou kunnen toenemen. Immers, de diensten blijven hetzelfde maar de kosten zullen aanzienlijk dalen. Heeft de initiatiefnemer dit ook meegenomen in zijn kostenberekeningen? Zo nee, waarom niet? Het zou hierdoor wel eens voor meer extra kosten voor het bedrijfsleven kunnen zorgen dan de initiatiefnemer nu heeft voorzien, of sluit de initiatiefnemer dit uit?

Heeft de initiatiefnemer een opvatting over het gegeven dat zijn wetsvoorstel wel eens voor meer creditcardgebruik zou kunnen zorgen, waardoor consumenten eerder meer schulden aan zullen gaan en meer uitgaven doen op krediet in plaats van er eerst voor te sparen met alle negatieve gevolgen van dien? Is er in dat licht eigenlijk niet iets voor te zeggen om juist voor het gebruik van een creditcard toch enige drempel in te bouwen zoals het nu het geval is, zo vragen deze leden?

8. Overige

Op 14 januari 2016 heeft de Autoriteit Consument en Markt gemeld: «Bedrijven verlagen kosten voor betaling internetaankopen na optreden.» De ACM heeft op verzoek van de leden van de VVD-fractie handhavend opgetreden tegen «surcharging». Enkele ondernemingen, zoals de grootste maaltijdbezorgers en aanbieders van vliegtickets, hebben daarop het bedrag dat zij in rekening brengen verlaagd en in lijn gebracht met de geldende regels die bepalen dat ondernemers alleen de werkelijke kosten voor de betaling mogen doorberekenen. Wat betekent dit voor nut en noodzaak van het voorliggende wetsvoorstel en waarom is het wetsvoorstel volgens de initiatiefnemer nu nog nodig? De initiatiefnemer noemt in de memorie van toelichting één van de argumenten het gebrek aan handhaving op de huidige regels. In hoeverre is dit nog een geldig argument gelet op het ACM-bericht van 14 januari 2016?

Waarom heeft de initiatiefnemer gekozen voor een behoorlijk lang traject van een initiatief wetsvoorstel in plaats van een amendement bij bijvoorbeeld de jaarlijkse Wijzigingswet Financiële Markten? Wat is de planning van het Ministerie van Financiën van de implementatie van PSD 2 in Nederlandse wet- en regelgeving?

De leden van de fractie van de PvdA vragen naar de inbreng van betaalbedrijven. In welke mate zijn er suggesties gedaan door creditcardmaatschappijen? Hebben zij van tevoren een lobby opgezet? Hoe denken andere aanbieders van betalingssystemen over dit voorstel?

De voorzitter van de commissie, Duisenberg

De waarnemend griffier van de commissie, Van den Eeden