Vastgesteld 5 december 2016
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de brief van 4 juli 2016 over de uitvoering van de motie van de leden Siderius en Van Weyenberg over kinderbijslag op de BES-eilanden (Kamerstuk 34 275, nr. 16).
De vragen en opmerkingen zijn op 12 oktober 2016 aan de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voorgelegd. Bij brief van 2 december 2016 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Bosman
Adjunct-griffier van de commissie, Van der Linden
Inleiding
Met belangstelling heb ik kennisgenomen van de vragen die de leden van de fracties van de PvdA en D66 hebben gesteld over de brief van 4 juli 2016 over de motie uitvoering kinderbijslag BES (Kamerstuk 34 275, nr. 16). Onderstaand treft u de antwoorden op de vragen.
De leden van de PvdA-fractie vernemen graag hoe de aanvragen voor kinderbijslag op de BES-eilanden momenteel verlopen. Hoeveel gezinnen met kinderen hebben inmiddels kinderbijslag aangevraagd? Hoeveel procent van het totaal aantal gezinnen dat recht heeft op kinderbijslag, heeft dat ook daadwerkelijk aangevraagd? Zijn de gezinnen die dat niet hebben gedaan, in beeld, en wat is de verklaring dat zij (nog) geen kinderbijslag aangevraagd hebben? De leden van de PvdA-fractie vragen welke bereidheid de Staatssecretaris heeft, om zo nodig met bv. extra voorlichting, de gezinnen die recht hebben op kinderbijslag, daarop extra te wijzen.
Uit de laatste cijfers van de RCN-unit SZW (stand per 21 oktober 2016) blijkt dat inmiddels voor 4.349 kinderen aan 2.570 rechthebbenden kinderbijslag is uitgekeerd. Het totaal aantal gezinnen dat recht heeft op kinderbijslag is niet bekend, zodat de «dekkingsgraad» van de rechthebbende gezinnen niet kan worden gegeven. Het aantal kinderen is wel bekend. Volgens opgave van de bevolkingsadministratie (PIVA) zijn er 5154 kinderen onder de 18 jaar. Na aftrek van het aantal kinderen waarvan bekend is dat er sprake is van een verlopen verblijfsvergunning of verhuizing naar het buitenland, blijven er nog 694 kinderen over voor wie geen aanvraag kinderbijslag is ingediend.
Een verklaring voor het aantal ontbrekende aanvragen is moeilijk te geven. Een mogelijke verklaring kan zijn dat er sprake is van een ervaren drempel om een beroep op een overheidsvoorziening te doen, of dat mensen zich ondanks de eerdere communicatiecampagne toch nog onvoldoende bewust zijn van het belang om tijdig een aanvraag te doen.
Om de rechthebbenden te bereiken die nog geen kinderbijslag hebben ontvangen voert de RCN-unit SZW sinds begin november een intensieve communicatie-campagne. De campagne bestaat uit (meertalige) advertenties in dagbladen, spotjes en optredens bij populaire lokale radio- en TV-zenders en te deponeren flyers op veel bezochte openbare plaatsen (buurtcentra, scholen, medische centra).
De leden van de D66-fractie vragen waarom het aanvragen van kinderbijslag voor het eerste kind niet automatisch kan verlopen. Klopt het dat dit in Europees Nederland ook niet kan en kan de Staatssecretaris toelichten of er voor het eerste kind nog een verschil bestaat voor de BES-eilanden en Europees Nederland?
Zoals ook aangegeven in de brief van 4 juli 2016 (Kamerstuk 34 275, nr. 16) moet bij de geboorte van het eerste kind bij de RCN-unit SZW aangegeven worden aan welke rechthebbende het recht op kinderbijslag wordt uitgekeerd en op welk rekeningnummer dit moet worden betaald. Het is niet mogelijk om dit op een andere wijze dan via een formulier of verklaring, al dan niet digitaal vorm te geven. Ook in Nederland is dit de gebruikelijke werkwijze van de SVB bij de geboorte van een eerste kind. Wel worden de ouders van een eerstgeboren kind er door de SVB op geattendeerd dat zij kinderbijslag kunnen aanvragen, de zogenaamde bevorderde aanvraag. De RCN-unit SZW onderzoekt op dit moment of zij deze attendering van ouders van eerstgeborenen eveneens kunnen gaan uitvoeren. In verband met de uitvoerbaarheid moet daarbij worden meegewogen dat het in Caribisch Nederland niet ongebruikelijk is dat kinderen door wisselende familieleden worden opgevoed. Het vaststellen van de gerechtigde kan daarom niet automatisch plaatsvinden. Zelfs na een zorgvuldige intake komt het voor dat een andere ouder of verzorger meent aanspraak te kunnen maken op de kinderbijslag.
De leden van de D66-fractie constateren verder dat de Staatssecretaris zegt de administratieve bruikbaarheid nader te willen verkennen. Kan zij dit nader specificeren? Wat wordt er precies onderzocht? Waarin verschilt de bevolkingsadministratie van de BES-eilanden met die van het Europese deel van Nederland, met betrekking tot de kinderbijslagaanvraag? En mocht de bruikbaarheid van de eilandenadministratie niet voldoende scoren, is de Staatssecretaris dan bereid om de bevolkingsadministratie te verbeteren waardoor het automatisch aanvragen van kinderbijslag wel mogelijk is?
Onderzocht wordt of de selectiebestanden die conform het PIVA-V autorisatiebesluit sinds juni 2016 maandelijks worden geleverd bruikbaar zijn voor het doel waar genoemde motie om vraagt. Een toets op bruikbaarheid is nodig om deze maandelijkse gegevensverwerking onderdeel te laten zijn van de standaardwerkwijze binnen de kinderbijslagvoorziening BES. De bevolkingsadministratie in Caribisch Nederland bevat niet zozeer andere gegevens dan in Europees Nederland maar kan niet de individuele mutaties op de datum waarop deze gemeld worden bij de bevolkingsadministratie aan de uitvoeringsorganen leveren, zoals voor Europees Nederland inmiddels wel standaard is. Dit wordt op termijn wel mogelijk omdat de bevolkingsadministraties van Caribisch Nederland overgaan op de Europees Nederlandse regelgeving voor de bevolkingsadministratie. Dit voornemen heeft mijn ambtsgenoot van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties gemeld aan uw Kamer per brief van 23 mei 2013 (Kamerstuk 27 859, nr. 65). De huidige aanlevering van maandbestanden is dan niet meer aan de orde. Hij heeft daarbij aangegeven dat de prioriteit de komende periode echter ligt bij afronding van de nieuwbouw Basisregistratie Personen (BRP).
De leden van de D66-fractie constateren verder dat de Staatssecretaris heeft aangegeven dat er «regelmatig» complexe situaties zijn in Caribisch Nederland. Kan de Staatssecretaris dit verder toelichten? Hoe verhouden deze complexe situaties zich tot het bestaan van complexe situaties in Nederland? Om hoeveel complexe situaties gaat het waarbij de automatische aanvraag voor kinderbijslag niet mogelijk is?
Het is in Caribisch Nederland niet ongebruikelijk dat kinderen wisselend bij diverse familieleden worden ondergebracht. Dit wordt vaak niet geformaliseerd waardoor het voor een zorgvuldige beoordeling noodzakelijk is dat er een gedegen intake-gesprek plaats vindt. Hoewel concrete cijfers ontbreken, is toch de stellige indruk dat dit fenomeen van complexe situaties in Caribisch Nederland vaker voorkomt dan in het Europese deel van Nederland.
De leden van de D66-fractie vragen of het klopt dat de door de Staatssecretaris aangegeven woorden «De door de motie beoogde werkwijze kan voordelen hebben, maar het is goed om bij de invoering daarvan alle relevante aspecten (gevolgen voor de cliënt, gevolgen voor de termijnen, uitvoerbaarheid, borging rechtmatige verstrekking kinderbijslag, etcetera) mee te nemen.» worden meegenomen in het onderzoek naar de automatische kinderbijslag aanvraag op de BES-eilanden? Wat valt er onder etcetera? Als deze aspecten nog niet worden meegenomen in het onderzoek, is de Staatssecretaris hier alsnog toe bereid?
Ja, al deze aspecten zullen worden meegenomen in het onderzoek. Met «etcetera» zijn al die aspecten bedoeld die zich mogelijkerwijs in de onderzoeksperiode voordoen en bij de start ervan niet werden voorzien.
De Staatssecretaris geeft aan dat de unit Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN) van SZW gevraagd is om te onderzoeken of de automatische aanvraag voor kinderbijslag vanaf het tweede kind, mogelijk is. De leden van de D66-fractie zijn teleurgesteld dat de Staatssecretaris de bevindingen van dit onderzoek pas begin 2017 naar de Kamer zal sturen. De Staatssecretaris geeft aan dat bij een positieve uitkomst van het onderzoek, de werkwijze ingevoerd kan worden. Kan de Staatssecretaris toezeggen dat bij een positieve uitkomst, de werkwijze ingevoerd zal worden? In het onderzoek wordt immers al rekening gehouden met de mogelijkheden van de uitvoering van de werkwijze. De publieksvoorlichting waar de Staatssecretaris op wijst, zou een onderdeel kunnen zijn van de implementatie van de werkwijze. Kan de Staatssecretaris toelichten of de werkwijze ingevoerd wordt bij een positieve uitkomst van het onderzoek?
Als de uitkomst van het onderzoek op alle relevante onderzochte aspecten zoals die in de vorige vraag zijn benoemd positief is, zal de werkwijze zo snel als mogelijk is worden ingevoerd.