Vastgesteld 18 november 2015
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft op 14 oktober 2015 overleg gevoerd met mevrouw Bussemaker, Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over:
– het wetsvoorstel Wijziging van onder meer de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties in verband met de implementatie van Richtlijn 2013/55/EU van het Europees parlement en de Raad van de Europese Unie van 20 november 2013 tot wijziging van Richtlijn 2005/36/EG betreffende de erkenning van beroepskwalificaties en Verordening (EU) nr. 1024/2012 betreffende de administratieve samenwerking via het Informatiesysteem interne markt («de IMI-verordening») (Kamerstuk 34 272).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Wolbert
De griffier van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, De Kler
Voorzitter: Jadnanansing
Griffier: De Kler
Aanwezig zijn zes leden der Kamer, te weten: Beertema, Jasper van Dijk, Jadnanansing, Lucas, Van Meenen en Rog,
en mevrouw Bussemaker, Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
Aanvang 21.02 uur.
De voorzitter:
Ik heet de Minister, haar ambtenaren, de mensen op de publieke tribune en mijn collega's van harte welkom.
Mevrouw Lucas (VVD):
Voorzitter. Fijn dat het overleg in deze zaal kon plaatsvinden. Dank aan het personeel dat dit mogelijk is gemaakt. Het is een vrij technisch wetsvoorstel, maar wel belangrijk, want het vrije verkeer van personen en de wederzijdse erkenning van zowel diploma's als beroepskwalificaties zijn van belang voor een goede werking van de Europese arbeidsmarkt. In een economie waarin een baan voor het leven verleden tijd lijkt en bedrijven sneller moeten kunnen op- en afschalen als zich kansen voordoen, is het van belang dat personeel ook over de grens geworven kan worden en dat mensen met hun opleiding en ervaring ook in het buitenland aan de slag kunnen. Denk aan het grote tekort aan programmeurs in Nederland, terwijl in Spanje veel hoog opgeleide ICT'ers werkloos zijn. Wij zijn dus tevreden met de implementatie van deze richtlijn. Wel heeft de VVD nog twee vragen aan de Minister.
Zoals al aangegeven in onze schriftelijke inbreng op het wetsvoorstel hecht de VVD eraan dat de Minister ook aandacht heeft voor de implementatie van de richtlijn in andere landen. Wat de VVD betreft, moet de focus niet alleen liggen op de mensen die hier binnenkomen, maar ook op het oplossen van de problemen die Nederlandse onderdanen ondervinden in andere Europese landen. Wij vinden dat de Minister inzichtelijk zou moeten hebben waar Nederlanders problemen ervaren en dat zij een actieve rol moet spelen in het oplossen van die problemen. De motie-Straus/Jadnanansing vroeg de Minister ook al dit op te pakken. De beantwoording van de Minister in de nota naar aanleiding van het verslag stelt ons echter niet gerust. Het is goed dat er inmiddels gesprekken zijn, maar er zijn concrete afspraken nodig. Wat ons betreft, legt de Minister haar prioriteit bij het regelen van diploma-erkenning voor het mbo meteen over de grens met ons buurland Duitsland. Daar werken momenteel al grote groepen Nederlanders – net zoals veel Duitsers in Nederland werken – én daar liggen de grootste kansen voor Nederlanders die op zoek zijn naar werk. Zij moeten niet onnodig gefrustreerd worden door onbekendheid met of ingewikkeldheid van diploma-erkenningsprocedures.
In Duitsland ligt de verantwoordelijkheid voor diploma-erkenning bij de Bundesländer en in Nederland bij de rijksoverheid. Laten we vooral de prioriteit leggen bij de twee Bundesländer die direct aan de Nederlandse oostgrens liggen: Nordrhein-Westfalen en Niedersachsen. Daar is de allergrootste winst te behalen. Dus kan de Minister toezeggen dat zij (A) voor het einde van het jaar met partijen in de grensregio met de twee deelstaten tot concrete afspraken komt over zowel de diploma-erkenning als problemen bij erkenning van kwalificaties en dat de uitkomsten daarvan met alle betrokkenen gedeeld worden; met EP-Nuffic, maar ook de regionale UWV-werkbedrijven, de roc's en grensinformatiepunten? Het gaat hier echt om praktische zaken zoals de vertaling van diploma's, het in beeld hebben van de juiste contactpersonen en procedures en bijvoorbeeld geen dubbel werk doen bij twee afgestudeerden van dezelfde opleiding. Kan de Minister (B) toezeggen dat zij de problemen die Nederlanders ondervinden bij de erkenning van diploma's en kwalificaties actief zal verzamelen en oplossen, bijvoorbeeld door actief na te vragen bij ambassades van landen waar veel Nederlanders werken welke problemen er gemeld worden en deze in OJCS-verband en bilateraal aan de orde te stellen en op te lossen.
Dan een tweede punt. De implementatie van de richtlijn maakt het mogelijk om een aanvullende taaleis te stellen als de patiëntveiligheid in het geding is. De VVD vindt dit terecht. Wij vinden alleen veiligheid in het algemeen een prima reden voor een aanvullende taaleis. Natuurlijk is het ook aan werkgevers om deze extra eis te stellen, zoals de Minister ook schrijft in de nota naar aanleiding van het verslag, maar wij kunnen ons voorstellen dat de tekorten zo groot zijn dat de werkgever deze taaleis niet stelt, waardoor onveilige situaties ontstaan. Ik denk aan vliegtuigmonteurs. Het lijkt mij handig dat die allemaal dezelfde taal spreken. Het hoeft geen Nederlands te zijn, maar zij moeten zich wel goed verstaanbaar kunnen maken. Kan de Minister aangeven of zij straks wel of niet bevoegd is om ook buiten de gezondheidszorg om structurele taaleisen te stellen bij gereglementeerde beroepen? Als zij daartoe niet bevoegd is, hoe kan zij dan de veiligheid in meer algemene zin garanderen? In haar beantwoording in de nota naar aanleiding van het verslag schrijft de Minister dat er alleen bij ernstige en concrete twijfel een «taalcontrole» kan worden opgelegd, maar niet «in structurele en gestandaardiseerde vorm». De VVD hoort graag van de Minister of de richtlijn dit verbiedt of dat dit een keuze is van de Minister in de wijze waarop zij de richtlijn implementeert.
Afsluitend merk ik op dat de VVD blij is dat door de implementatie van deze richtlijn het niveau van patiënten- en consumentenbescherming verder wordt verhoogd door de verplichte registratie en waarschuwingsmechanismen tussen lidstaten voor mensen met een beroepsverbod. Hierdoor kunnen problemen met «horrortandartsen» die in het buitenland weer vrolijk aan het werk gaan, voortaan worden voorkomen. En dat is goed nieuws, voorzitter.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Voorzitter. Dit wetsvoorstel heeft als doel om grensoverschrijdende toegang tot beroepen in de EU makkelijker te maken. Waar werkgevers eenvoudig werknemers uit het buitenland halen, is er in Nederland kans op baanverdringing. Hou verhoudt het werven van buitenlands personeel zich tot de 65.000 zorgverleners die de afgelopen twee jaar zijn ontslagen? In de memorie van toelichting staat dat tekorten aan arbeidskrachten in de ene lidstaat worden aangevuld met krachten uit andere lidstaten. In hoeverre is dit in Nederland het geval en welke beroepen betreft dit? Dit kan verkeerd uitpakken. Professionals hebben veel te halen in Nederland, een hoger salaris, goede secundaire arbeidsvoorwaarden en betere leefomstandigheden. Als de arbeidsmigratie eenvoudiger wordt, is het dan een haalbare kaart voor bijvoorbeeld Polen om in competitie te gaan met Nederland? Dat kan tot een braindrain leiden. Is de Minister dat met mij eens.
Voor de SP is de gezondheidszorg een nationale kwestie. Kwaliteit en veiligheid horen te allen tijde voorop te staan. Belangrijk is dat Nederland aanvullende eisen kan stellen zodra EU-burgers in Nederland komen werken. Hierbij valt te denken aan goede taaleisen en een adequaat opleidingsniveau. Patiënten moeten erop kunnen vertrouwen dat de zorg veilig is. Bovendien is het een goed principe dat we zelf voldoende specialisten en zorgpersoneel opleiden. Hoe zit dit bijvoorbeeld met het tekort aan tandartsen? Waarom leiden wij zelf niet deze mensen op in plaats van hen uit het buitenland te halen?
Een lidstaat mag in nationale regelgeving hogere eisen stellen aan beroepsbeoefenaren. Voor zorgberoepen geldt dat controles systematisch en in gestandaardiseerde vorm mogen plaatsvinden. Dit is een kanbepaling en daarmee nogal vrijblijvend. Wij zijn van mening dat elke individuele beroepsbeoefenaar gecontroleerd moet worden op taal en opleiding. In het Verenigd Koninkrijk vraagt men al een taaldiploma. Terecht, want het gaat ten slotte om de veiligheid van mensen. Voorkomen moet worden dat iemand met enkel een papiertje aan de slag kan. Ik heb daarvoor een amendement.
De Raad van State vraagt: op welke wijze wordt omgegaan met een binnengekomen melding over bijvoorbeeld een persoon met een strafblad en wat gebeurt er als er niet voldaan wordt aan de taaleisen? Dat is nog erg onduidelijk. Wanneer moet een werkgever gewaarschuwd worden bij een melding? Wat is nu die Europese beroepskaart voor verpleegkundige, apotheker, fysiotherapeut, berggids en makelaar in onroerend goed? Wat betekent dit exact? Hoe verhoudt zich dit tot andere beroepen? En hoe zit het met beroepen die geen BIG-geregistreerd specialisme zijn, zoals een OK-assistent?
Minister Bussemaker:
Dit tempo kan ik niet bijhouden!
De voorzitter:
Kunt u iets langzamer spreken?
De heer Jasper van Dijk (SP):
Nóg langzamer? Oké. Worden hieraan nu wel of geen taal- en opleidingseisen gesteld? En hoe is dit geregeld met zorgpersoneel afkomstig uit niet EU-landen? Welke regels zijn hier gesteld? Ook dit gaat om de veiligheid.
In Nederland kennen we een verplichte verklaring omtrent het gedrag voor functies als onderwijzer, gastouder of taxichauffeur. Maar hoe werkt het met een werknemer uit het buitenland? Wordt er een vergelijkbare en even zware check in het land van herkomst gedaan? Wij begrepen dat de screening niet in elk land even uitgebreid wordt gedaan. Dat geldt mogelijk al helemaal voor niet-Europese landen. En zijn de organisaties als de GGD of de Kiwa, voor de taxi's, wel altijd even streng voor werknemers uit het buitenland, waar de informatie niet altijd voor het oprapen ligt? We willen geen risico lopen met bijvoorbeeld onze kinderen. Lidstaten waarschuwen elkaar zodra een beroepsbeoefenaar een verbod of beperking op zijn beroep heeft gekregen door een geautoriseerde bevoegdheid. Maar wat nu als iemand een fout maakt en er een onderzoek is gestart? Deze persoon kan tijdens een onderzoeksfase gewoon in het buitenland gaan werken. Dit wordt niet opgenomen in het waarschuwingssysteem. Wat vindt de Minister van een tijdelijke schorsing? Is dit tempo beter, voorzitter?
De voorzitter:
Helemaal goed!
De heer Jasper van Dijk (SP):
Zodra iemand een verbod of beperking heeft gekregen, geldt dit dan vanwege een fout tijdens het werk of geldt dit ook voor fouten die gemaakt zijn in de privésfeer? Kan bijvoorbeeld een arts die veroordeeld is voor doodslag en later weer vrijkomt, zijn beroep als arts uitoefenen? Hoe zit dat met een leraar of jeugdhulpverlener?
De richtlijn zou per 2016 in moeten gaan. Wat gebeurt er met oude bevoegdheidsbeperkingen? Worden die alsnog uitgewisseld? In 2009 ging het deksel van de beerput open over neuroloog Jansen Steur, die geregeld foute diagnoses stelde, waarbij hij patiëntentests zelf invulde. Een patiënt van hem heeft zelfs zelfmoord gepleegd. Dit soort drama's moeten we te allen tijde voorkomen. Wat kan de Minister hierover zeggen? Hoe zit het met de zwarte lijsten? Wat als Jansen Steur zijn fouten had gemaakt in Duitsland en in Nederland was gaan werken? Hadden wij dat dan kunnen voorkomen?
Op pagina 21 van de memorie van toelichting staat dat het waarschuwingsmechanisme voor beroepsverboden en ook het gebruik van valse beroepskwalificaties nader wordt uitgewerkt in lagere regelgeving. Ook zal bij de uitwerking getoetst worden op uitvoerbaarheid. Kan de Minister uitleggen hoe dit zij dit gaat doen?
In 2017 moeten alle leraren zich verplicht inschrijven in een lerarenregister. Daarmee wordt het lerarenberoep een gereglementeerd beroep. Daardoor kunnen zich al wel lastige vragen aandienen.
Laatst ontving ik een mail van een docente die een masterstudie op de universiteit doet. Zij heeft daarvoor een lerarenbeurs nodig. Inschrijving in het lerarenregister wordt straks ook voor haar verplicht. Via het register is het adres van haar werkgever voor iedereen zichtbaar, want het staat op de website. Nu heeft deze docente te maken met stalking. Is de registratieplicht hier niet een disproportioneel risico? Zijn er uitzonderingsmogelijkheden? Het beschermen van de privacy van betrokkenen zal altijd zorgvuldig moeten worden afgewogen. Moet dit register werkelijk toegankelijk zijn voor iedereen? Waarom kan een leraar niet de mogelijkheid krijgen om zijn registratie in het lerarenregister gedeeltelijk onzichtbaar te maken, zodat de informatie alleen te zien is voor werkgevers of de onderwijsinspectie? Graag daarop een reactie.
Tot slot. Kan de regering aangeven hoe de motie-Pechtold/Roemer wordt uitgevoerd? Deze is ingediend tijdens de Algemene Beschouwingen en verzoekt de regering om een plan van aanpak te maken waarin het voor statushouders inzichtelijk gemaakt wordt aan welke eisen zij moeten voldoen om hun diploma's erkend te krijgen.
De heer Van Meenen (D66):
Voorzitter. Ik ben een stuk sneller klaar. Wij kunnen ons vinden in de uitwerking van de richtlijn in dit wetsvoorstel. Ik sluit mij aan bij de woorden van mevrouw Lucas over snel afspraken maken met de grensregio's. Ook ik ben benieuwd naar het antwoord op de vraag naar de uitwerking van de motie-Pechtold/Roemer Tot slot breng ik u het meest subtiele amendement onder ogen dat ik waarschijnlijk ooit in deze Kamer zal indienen. Dit amendement ziet erop dat het woord «wezenlijk» vervangen wordt door «essentieel». Mij is gebleken dat dit voor individuen een wezenlijk dan wel essentieel verschil kan maken voor de beantwoording van de vraag of zij in Nederland kunnen werken.
De heer Rog (CDA):
Voorzitter. Ik zal aanzienlijk korter spreken dan de eerste twee sprekers, maar weer net iets langer dan de heer Van Meenen.
Dit wetsvoorstel lost een aantal knelpunten op bij de huidige erkenning van beroepskwalificaties binnen de EU. In de schriftelijke inbreng hebben we een aantal vragen gesteld omdat we nog een nadere verduidelijking wilden van de regering op dit punt. Op twee zaken willen wij nader ingaan. Dat zijn de beroepservaringseis en het beroepsverbod, bijvoorbeeld van de horrortandarts. Als antwoord op de vraag waarom de beroepservaringseis van twee naar één jaar wordt verlaagd voor werknemers die afkomstig zijn uit een lidstaat waar hun beroep niet is gereglementeerd, lezen wij dat dit met name wordt ingevoerd om jonge mensen meer kansen te bieden om hier hun beroep uit te oefenen. Veelal beschikken zij nog niet over twee jaar beroepservaring en zou dit een te hoge drempel opwerpen voor hun mobiliteit. Het CDA kan zich dit indenken. Waar wij nog wel vraagtekens bij zetten, is of dit ook geldt voor de medische beroepen die niet gereglementeerd zijn in die lidstaten. Om welke beroepen gaat het dan? Wat zijn medische beroepen die wel gereglementeerd zijn in die lidstaten? Gaat het bij niet-gereglementeerde beroepen vooral om de paramedische beroepen? Wat is de relatie op dit punt met onze eigen BIG-registratie? Wij vinden dit van wezenlijk of essentieel belang, omdat we naar aanleiding van de antwoorden op deze nadere vragen zullen overwegen of wij op dit punt een amendement indienen.
Ook hebben wij nog een aantal vragen gesteld over het waarschuwingsmechanisme. Dit dient om lidstaten te waarschuwen voor beroepsbeoefenaars met een beroepsverbod. Maar al te vaak hebben wij de afgelopen tijd gezien dat iemand met een beroepsverbod, toch in datzelfde beroep over de grens aan de slag kan. Het CDA vindt het dan ook goed dat er een waarschuwingsmechanisme komt. Dat juichen wij zeer toe, maar vragen ons wel af of de manier waarop dit wordt vormgegeven voorkomt dat mensen met een beroepsverbod toch in hun oude beroep aan de slag gaan in een andere lidstaat. Een beroepsverbod krijg je niet zomaar, daar is heel wat aan voorafgegaan. Wat is dan nog een reden om dit niet door te geven aan de werkgever die, zich onbewust van dit feit, iemand in dienst wil nemen? In welke gevallen gaat de privacy boven het algemeen belang? In de antwoorden op onze vragen staat ook dat dit afhangt van het beroep en van het geval. Wij horen graag een aantal voorbeelden van de Minister. Hoe lang duurt het voordat een dergelijke waarschuwing aan de desbetreffende werkgever wordt doorgegeven?
De heer Beertema (PVV):
Voorzitter. Het wetsvoorstel beoogt de grensoverschrijdende arbeidsmobiliteit en de Europese dienstensector te stimuleren. De Europese Commissie verwacht dat de vraag naar gekwalificeerde beroepsbeoefenaars tussen nu en 2020 met 16 miljoen banen zal stijgen. Dat vind ik een ongelooflijk hoog aantal. Mijn eerste vraag aan de Minister gaat hierover. Waar komt dat aantal vandaan? Op welke vooronderstellingen is het gebaseerd? Is het een extrapolatie van aantallen die nu al per lidstaat bekend zijn? Zo ja, in welke sectoren van de arbeidsmarkt wordt die groei verwacht? Is die groei in Griekenland dezelfde als in de Bondsrepubliek, Nederland of het Verenigd Koninkrijk? Bestaat dan niet het gevaar dat de arbeidsmobiliteit vooral gestimuleerd wordt vanuit Oost- en Zuid-Europa naar Duitsland, Denemarken, Zweden en Nederland en niet andersom? En brengt dat niet het gevaar met zich mee van een braindrain van die landen die al die hoogopgeleide professionals harder nodig hebben voor hun eigen opbouw dan de West- en Noord-Europese landen? Collega Van Dijk sprak daar ook al over. Wie wint er nu eigenlijk bij de implementatie van deze richtlijn? Dat wil ik graag weten. Ik hecht daaraan omdat dit wetsvoorstel, waarin we de EU-erkenningsprocedure gieten, forse consequenties heeft, niet alleen voor de landen waar de professionals zullen vertrekken, maar ook voor onze nationale arbeidsmarkt. Die wordt nu al ernstig verstoord door de toetreding van duizenden Zuid-Europeanen en vooral van Oost-Europeanen die regelrecht concurreren met onze eigen Nederlandse werknemers die vaak verdrongen worden op de eigen arbeidsmarkt. Deze wet gaat dit nog eens flink versterken. Graag een reactie van onze Nederlandse Minister van wie wij verwachten dat zij niet alleen een dienaar van de Kroon is, maar ook van de Nederlandse burger en de Nederlandse belastingbetaler. Wil Europa dus aan deze vraag van 16 miljoen extra werknemers voldoen, dan moeten volgens de Europese Commissie, de tekorten aan arbeidskrachten in de ene lidstaat worden aangevuld met mobiele en gekwalificeerde beroepsbeoefenaars uit andere EU-lidstaten. Een slechte maatregel, zeggen wij. Met uitvoering van de voorgestelde wijziging creëer je enerzijds een braindrain van het ene EU-land naar het andere EU-land. Oost-Europa met zijn lage salarissen en welvaartsniveau zal worden gebraindrained – een nieuw woord volgens mij – door West-Europa. Anderzijds zal er nog meer verdringing komen op de eigen nationale arbeidsmarkt van onze eigen werkzoekenden. Graag een reactie.
De Europese Commissie heeft een oplossing bedacht voor dit tekort aan arbeidskrachten in Europa. Er zijn wijzigingen voorgesteld en enkele volledig nieuwe onderdelen geïntroduceerd. De taaltoets is er een van. Het voorstel noch de toelichting is duidelijk over de vragen wie de toets samenstelt, welke instantie de toets afneemt, wat de gevolgen zijn indien wordt vastgesteld dat de migrant niet beschikt over de talenkennis die voor de uitoefening van het betreffende gereglementeerde beroep is vereist. Wordt die persoon dan uit het beroep verbannen? Vindt de taaltoets vooraf of achteraf plaats? Allemaal vragen.
Voor de PVV is dit traject weer een voorbeeld waaraan we kunnen zien hoe de EU rolt en hoe Nederland niks anders doet dan meebuigen. Laat me dat toelichten. In december 2011 is het EU-voorstel voor wijziging van de richtlijn Erkenning beroepskwalificaties gepubliceerd. In andere nationale parlementen is kritisch naar dit EU-voorstel gekeken. Enerzijds is het voorstel besproken met de nationale regeringen, een vorm van indirecte controle. Daarnaast hebben de Bundesrat van Duitsland, de senaat in Frankrijk en het Roemeense parlement zelf actie ondernomen richting de Europese Commissie, de Franse senaat zelfs met een subsidiariteitsbezwaar. De overige parlementen, waaronder ook dat van Nederland, zijn tot de conclusie gekomen dat er geen subsidiariteitsbezwaren waren. Vervolgens heeft in 2013 de Europese Commissie in een niet-wetgevende mededeling een werkplan gepubliceerd voor het uitvoeren van een evaluatie, waartoe wordt opgeroepen in de nieuwe, herziene richtlijn beroepskwalificaties. Elke lidstaat wordt hierin verplicht om zijn wettelijke bepalingen inzake de toegang tot beroepen of beroepstitels actief te evalueren en te moderniseren. Ook op dit voorstel hebben enkele parlementen een reactie gegeven. De Franse senaat heeft inderdaad een subsidiariteitstoets uitgevoerd en is tot een negatief oordeel gekomen. Er werd een subsidiariteitsbezwaar ingestuurd aan de Europese Commissie. Aangezien dit het enige parlement was met een subsidiariteitsbezwaar is er geen «gele kaart» getrokken. Dat zou met een derde van alle nationale parlementen pas kunnen. Maar stelt u zich voor, zo zeg ik tegen de Minister, dat er wel een gele kaart of zelfs een rode kaart was getrokken, wat zouden de consequenties dan zijn geweest voor deze procedure? Ik geef zelf het antwoord maar. Het zou géén gevolgen hebben gehad voor de invoering van deze wijziging. Daarom mijn laatste vraag aan de Minister: wat zijn we hier eigenlijk aan het doen, behalve een rituele dans uitvoeren die de schijn moet ophouden dat we een nationaal parlement zijn dat beslist over zijn eigen beroepskwalificaties en de wederzijdse erkenning van beroepskwalificaties van buurlanden verder weg of dichterbij? Wat wij hier doen is een klap geven op EU-wetgeving, opdat wij kunnen zeggen dat ook deze richtlijn democratisch gesanctioneerd is door het Nederlandse parlement. Maar een andere uitkomst dan voor stemmen is niet mogelijk. Zelfs hier en daar iets bijstellen is niet mogelijk. Dit kan je niet meer het controleren van beleid noemen. We gaan de richtlijn aannemen, een andere keuze is er niet. En we doen dat omdat we anders een boete krijgen omdat we de wijziging niet op tijd hebben behandeld en ingevoerd. Dit debat is dus geen debat, maar dit samenzijn is een aftikmoment.
De PVV-fractie zal tegen dit wetsvoorstel stemmen, waarschijnlijk als enige fractie. De Nederlandse arbeidsmarkt wordt door deze richtlijn nog gemakkelijker dan nu al het geval is bereikbaar voor Oost- en Zuid-Europeanen. Vooral in de lager gekwalificeerde beroepen wordt de concurrentie voor onze eigen mensen nog sterker dan zij al is. De PVV leest deze wet als: weer een verlies voor autonoom Nederland en een belangrijke stap voor de EU op weg naar een gelijkgeschakelde EU-arbeidsmarkt.
Voorzitter: Beertema
Mevrouw Jadnanansing (PvdA):
Voorzitter. Ik heb nog een aantal vragen over deze richtlijn inzake de erkenning van beroepskwalificaties. De grote vraag is of dit wetsvoorstel risico's oplevert voor de Nederlandse arbeidsmarkt? Mijn collega's hebben al gewezen op de taaleis in combinatie met veiligheid.
Het is een goede zaak dat er een waarschuwingsmechanisme komt in verband met beroepsverboden. Kan de Minister nader toelichten wat dit betekent als zo iemand toch in Nederland een medisch beroep wil uitoefenen?
De Kamer heeft de afgelopen tijd enkele moties aangenomen die verband houden met afstemming van ons onderwijs op werk in het buitenland. Ik denk hierbij aan de motie van mevrouw Straus en aan de motie van de heer Van Meenen over de exameneis Nederlands bij het Engelstalige mbo. Kan de Minister toelichten hoe het zit met de uitvoering van deze moties?
Voorzitter: Jadnanansing
De vergadering wordt van 21.26 uur tot 21.32 uur geschorst.
Minister Bussemaker:
Voorzitter. Wij hebben het hier over de implementatie van de gewijzigde Europese richtlijn voor erkenning van beroepskwalificaties, niet meer en niet minder. Je kunt dat op heel veel verschillende manieren aanvliegen. Je kunt het debat heel ideologisch voeren. De een kan verwijzen naar een open interne markt, de ander kan verwijzen naar bescherming van werknemers, een derde kan verwijzen naar de bescherming van consumenten en een vierde kan verwijzen naar het voorkomen dat professionals die het nationaal al totaal verbruid hebben in een andere lidstaat kunnen gaan werken. Ik ben geneigd om bij deze richtlijn het debat niet ideologisch te voeren. We moeten de mogelijkheden en de beperkingen van de richtlijn zien. Het gaat over de erkenning van beroepskwalificaties en niet meer dan dat. De richtlijn helpt om belemmeringen weg te nemen en procedures te verkorten als mensen in een andere lidstaat gaan werken en hun kwalificaties daar erkend willen hebben. Daar gaat het in de basis om. De erkenningsprocedures worden makkelijker en komen elektronisch beschikbaar. Dat kan de toegang tot de beroepsuitoefening, mits men aan de kwalificaties voldoet, makkelijker maken. Daarmee is niet gezegd dat het ook als doel heeft om een grote beweging in arbeidsmobiliteit in Europa op gang te brengen. Het gaat om mensen die deze stap zetten en tegen bureaucratische belemmeringen aanlopen. Indachtig de interne markt en het belang van arbeidsmobiliteit mag dit niet onnodig belemmerd worden.
Dat gezegd hebbend ga ik over tot de beantwoording. Ik begin met de amendementen, allereerst het revolutionaire amendement van de heer Van Meenen op stuk nr. 7. Hij stelt voor het woord «wezenlijk» te vervangen door «essentieel». Het oordeel daarover laat ik aan de Kamer. Je zou kunnen zeggen dat het een tekstueel verschil is. In de huidige wet en in het wetsvoorstel wordt ook de term «wezenlijk» gebruikt. Ik zie echter geen inhoudelijk verschil tussen beide woorden. Wat mij betreft zijn ze synoniemen. Als het uit een oogpunt van consistentie op prijs wordt gesteld om steeds hetzelfde begrip te gebruiken, heb ik daar verder geen moeite mee. De toegevoegde waarde verandert daardoor niet.
Het amendement van de heer Jasper van Dijk op stuk nr. 8 gaat over de invoering van een verplichte controle op talenkennis voor de beroepen arts, verpleegkundige, tandarts, verloskundige en apotheker. Dat geldt dus voor vijf medische sectorale beroepen. Ik ontraad dat amendement omdat in de wet al een aanpassing van de BIG-eisen is opgenomen. Voor de beroepen waarvoor de BIG-registratie verplicht is, waaronder de vijf beroepen die in het amendement worden genoemd, zullen verplichte taaleisen gelden. Je kunt dat op verschillende manieren regelen, in deze wet of via lagere regelgeving. Collega Schippers is voornemens om dit via lagere regelgeving te doen. Dat vind ik logisch, want je weet maar nooit of je daar niet nog een keer iets in wilt aanpassen of toevoegen. Materieel gebeurt het dus al op een naar mijn idee logische manier. Dit amendement voegt daar eigenlijk niks aan toe. Het zou het in de toekomst wel moeilijker kunnen maken om maatwerk te leveren. Dat is geen reden om het oordeel aan de Kamer te laten, maar wel om het te ontraden, hoewel we het materieel met elkaar eens zijn dat de taaleis van groot belang is.
Ik ga nu in op de vragen van mevrouw Lucas over de relatie met de motie-Straus over de erkenning van beroepskwalificaties. Zij wil dat er voor het eind van het jaar concrete afspraken gemaakt zijn met de meest betrokken deelstaten in Duitsland, Noordrijn-Westfalen en Nedersaksen. Ik snap de behoefte van mevrouw Lucas om hiermee tempo te maken. Zij vraagt mij om voor het eind van het jaar te garanderen dat wij afspraken hebben. Dat kan ik niet, want ik ben ook afhankelijk van de Duitse deelstaten. Ik heb wel begrip voor het ongeduld van mevrouw Lucas. Ik zeg haar toe dat ik graag bereid ben om begin 2016 een brief te sturen met de stand van zaken en wat wij in de tussentijd met de twee deelstaten hebben besproken. Ik zeg dit in het besef dat het toezeggen van zo'n brief niet alleen mij en mijn medewerkers, maar ook de medewerkers in de Duitse deelstaten onder druk zet om het vooral niet voor zich uit te schuiven. Ik snap ook goed dat mevrouw Lucas zegt dat het ook moet gaan over het UWV en EP-Nuffic. Overigens weet zij dat wij onlangs in Benelux-verband afspraken hebben gemaakt over het hoger onderwijs. Op het gebied van de informatievoorziening is er al het nodige verbeterd, zowel voor het hoger onderwijs als voor het mbo.
Het tweede deel van de vraag van mevrouw Lucas ging over de problemen die Nederlanders ondervinden bij de erkenning van diploma's en kwalificaties. Zij wil dat wij die problemen actief verzamelen en oplossen. Ik zeg toe dat wij die problemen actief zullen verzamelen en, waar mogelijk, ook zullen oplossen. Wij gaan daar in ieder geval aan werken. Het assistentiecentrum heeft daarin een belangrijke rol. Daar kunnen mensen zich melden als zij bijstand nodig hebben. Ik ben graag bereid om bilateraal of op Europees niveau bepaalde vragen aan de orde te stellen en ook om klachten actief te verzamelen.
Mevrouw Lucas vraagt om het mbo te laten aansluiten op de Duitse regio en op de Duitse taal. Wij doen dit via keuzedelen in het kwalificatiedossier voor het mbo in grensregio's. Ik verwijs naar ROC Nijmegen. Daar wordt hard aan gewerkt. Ik vind het wel van belang dat dit op regionaal niveau gebeurt. Wij gaan dit niet voor iedereen voorschrijven.
Mevrouw Lucas heeft ook gevraagd of de taaleis niet meer structureel moet worden ingezet voor bepaalde beroepen, bijvoorbeeld bij vliegtuigmonteurs. De richtlijn staat toe dat lidstaten taaleisen stellen aan beroepsbeoefenaren in alle beroepen zolang die taaleisen ook aan eigen onderdanen worden gesteld. Het is de verantwoordelijkheid van de Minister van het desbetreffende land om taaleisen aan beroepen te stellen. Dit kan per beroep verschillen. Ik ben het ermee eens dat als veiligheidsaspecten in het geding zijn, die eisen ook gesteld moeten worden.
Mevrouw Lucas (VVD):
Wij hebben de tekst nu zo begrepen dat het alleen systematisch en gestandaardiseerd kan als het om patiëntveiligheid gaat. Voor die andere gereglementeerde beroepen kan het alleen als er een serieuze verdenking is dat het taalniveau niet op orde is. Als de beroepsgroep dat zelf mag beslissen, bijvoorbeeld als er een enorm tekort is aan vliegtuigmonteurs, kan er wellicht een perverse prikkel ontstaan die ertoe leidt dat er vliegtuigmonteurs worden aangenomen die de taal niet machtig zijn. Dat zou voor de veiligheid in het algemeen – en niet de patiëntveiligheid – een probleem zijn. Kan de Minister van het desbetreffende departement of de Minister van Onderwijs – dat maakt mij niet uit – een taaleis voor dat beroep invoeren?
Minister Bussemaker:
Het antwoord is ja.
Mevrouw Lucas (VVD):
Oké. Dan weet ik genoeg!
Minister Bussemaker:
Ik kom nu bij de vragen van de heer Van Dijk. Hij heeft gevraagd naar de situatie in de zorg, met name naar de zorgverleners die ontslagen zijn. Zoals ik in het begin al zei, gaat het hier over de beroepserkenning en niet over het stimuleren van arbeidsmigratie. Het gaat dus ook niet om het stimuleren of tegengaan van braindrain. Het doel is dat de beroepskwalificaties worden erkend van mensen die over de grens gaan werken. Bovendien moeten wij voorkomen dat mensen die een beroepsverbod hebben niet zomaar elders aan de slag kunnen. De arbeidsmarkt is overigens ook op Europees niveau nog steeds niet bijzonder mobiel. De verwachting is ook niet dat deze implementatie van de richtlijn dat opeens gaat veranderen. Ik zeg tegen de heer Beertema en de heer Van Dijk dat bij braindrain andere elementen aan de orde zijn, bijvoorbeeld levensstandaard, behoefte aan migratie en niet alleen economische onevenwichtigheden. Die zijn er misschien wel in Europa, ook nu, maar nogmaals, deze richtlijn en dit wetsvoorstel zullen dat niet bevorderen, maar ook niet tegengaan.
De heer Van Dijk vraagt waarom wij zelf geen tandartsen opleiden in plaats van hen uit het buitenland te halen. Er is op dit moment geen tekort aan tandartsen. De mondgezondheid verbetert steeds meer. Er is een regeling voor het opleiden van tandartsen. Wij halen nu geen tandartsen uit het buitenland, maar zien sinds de crisis van 2009–2010 wel een groeiend aanbod uit Zuid-Europa. Overigens neemt dat nu weer af. Dit is een consequentie van het vrij verkeer van personen. In Nederland geldt een nummerus fixus voor dit soort opleidingen en er is een orgaan dat over de capaciteit gaat. Ook die regelgeving verandert niet door deze richtlijn.
De heer Van Dijk vroeg wanneer een werkgever gewaarschuwd wordt. Wie moet de melding doen en wie doet de beoordeling? Per geval maakt de verantwoordelijke Minister de afweging of er een waarschuwing wordt gegeven en, zo ja, welk gevolg daaraan wordt gegeven. De omstandigheden verschillen per geval. De wettelijke eisen verschillen per beroep en de mogelijke consequenties dus ook.
De heer Van Dijk vroeg verder naar de Europese beroepskaart. Dit is een elektronische procedure die de erkenning makkelijker maakt. De kaart wordt afgegeven voor beroepen die aan bepaalde criteria voldoen. De Commissie en de lidstaten zijn op grond van de mobiliteit van een beroepsgroep, de belangstelling van belanghebbenden en de regulering in veel lidstaten tot de volgende selectie gekomen: verpleegkundige, apotheker, fysiotherapeut, makelaar en berggids. Het is heel wel mogelijk dat er in de toekomst ook voor andere beroepen zo'n beroepskaart gaat gelden.
De heer Van Dijk heeft ook gevraagd hoe wij omgaan met beroepen die niet geregistreerd zijn. Een jeugdhulpverlener hoeft bijvoorbeeld niet te voldoen aan taalopleidingseisen, maar heeft wel de zorg voor kwetsbare jongeren. De richtlijn ziet toe op gereglementeerde beroepen. Voor toelating tot deze beroepen gelden specifieke kwalificatie-eisen, zowel voor de eigen onderdanen als voor anderen die in Nederland een gereglementeerd beroep willen uitoefenen. Niet-gereglementeerde beroepen vallen niet binnen de scope van de richtlijn en het wetsvoorstel. De beslissing om beroepen wel of niet te reglementeren is dan ook geen doelstelling van de wet. Wel is van belang dat er altijd een verklaring omtrent het gedrag blijft, ook in Nederland, om te checken of mensen in het verleden over de schreef zijn gegaan en, zo ja, of dat relevant is voor de uitoefening van de functie waar hij of zij op solliciteert. Dat is meer een nationale bepaling dan dat dit wordt voorgeschreven door deze richtlijn.
De heer Van Dijk sprak over de veiligheid in situaties waarin communicatie en een gemeenschappelijke taal van belang zijn. Voldoende beheersing van de taal is nu al een wettelijke eis. Door de wetswijziging komt er ruimte om daar gericht op te controleren met het oog op registratie in het BIG-register. Dat wordt makkelijker gemaakt.
De heer Van Dijk vroeg hoe wordt omgegaan met oude bevoegdheidsbeperkingen als het wetsvoorstel in 2016 ingaat. Vanaf die datum zijn de lidstaten verplicht om voor beroepen in zorg en onderwijs alle andere lidstaten actief te informeren over de vanaf 2016 opgelegde bevoegdheidsbeperkingen. De richtlijn regelt niets over het melden van eerder opgelegde beroepsverboden of -beperkingen en biedt daarvoor dan ook geen basis of verplichting. Dat zou ook heel lastig zijn omdat je dan met terugwerkende kracht zou moeten weten wat er precies is misdaan door iemand. Dat is niet bijgehouden en zou dus ook makkelijk tot rechtsongelijkheid leiden. Bovendien moet je ergens een begin maken.
De heer Van Dijk wees erop dat waarschuwingen voor medische beroepsverboden in lagere regelgeving worden opgenomen. De waarschuwingsmechanismen worden in lagere regelgeving vastgelegd. Door de betrokken uitvoerende organisaties, waaronder het CIBG, zal een uitvoeringstoets worden gedaan. Daarover vindt nu al overleg plaats met departementen en bevoegde autoriteiten.
Verder heeft de heer Van Dijk gevraagd naar privacy in het lerarenregister. Ook in dat register is de privacy van heel groot belang. De regel is dat de beroepsgroep voor de samenleving zichtbaar is door middel van het register. Er kunnen altijd uitzonderingen zijn. Op basis van zo'n relevante uitzonderingssituatie kan besloten worden tot het onzichtbaar maken van bepaalde gegevens. Dat kan als een leraar wordt bedreigd. Daarover is ook overleg geweest met het College bescherming persoonsgegevens.
De heer Van Dijk, de heer Rog en mevrouw Jadnanansing verwezen naar de zaak-Jansen Steur. Als hij in Duitsland had gewerkt en naar Nederland was gekomen, was hij dan wel of niet «ontdekt»? Via het waarschuwingsmechanisme wisselen EU-lidstaten gegevens uit over beroepsverboden. Wat een lidstaat met de waarschuwing doet, is aan de lidstaat zelf. Het had er in dat geval van afgehangen hoe wij daarmee omgegaan waren. Laten wij hier wel vaststellen dat het om een wetswijziging gaat en niet om individuele gevallen. Nogmaals, de richtlijn gaat in vanaf 2016 en niet met terugwerkende kracht.
De heer Van Dijk vraagt ook hoe wij omgaan met mensen met een strafblad. Daar geldt eigenlijk hetzelfde voor. Per geval maakt de verantwoordelijke Minister een afweging welk gevolg er moet worden gegeven aan een melding. Uitgangspunt is dat er onderzoek plaatsvindt of de desbetreffende persoon in Nederland een erkenningsprocedure doorloopt of heeft doorlopen. Als degene al in Nederland werkt, wordt onderzocht of dat in een gereglementeerd beroep is. Dit hangt dus ook weer af van het beroep en van de afweging die de Minister maakt. De Minister kan voorts bij lidstaten van oorsprong navraag doen naar de reden van het beroepsverbod. Vervolgens kan de Minister overwegen om bijvoorbeeld de werkgever te informeren. De algemene lijn is dat het per geval bekeken moet worden omdat het om maatwerk gaat.
Dit geldt ook voor de vraag naar taaleisen. Daar heb ik voor de zorg al het nodig over gezegd. Dit wetsvoorstel biedt een grondslag om taaleisen te kunnen stellen en onder voorwaarden ook te controleren. Het regelt dat beoefenaren van medische beroepen, waarvoor de verplichte BIG-registratie geldt, ook aan taaleisen moeten voldoen. Ik verwijs nog een keer naar het amendement van de heer Van Dijk. Je kunt dat op verschillende manieren invullen. Collega Schippers is voornemens om dat op decentraal niveau te doen.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Is de Minister klaar met mijn blok?
Minister Bussemaker:
Ik had nog één vraag te beantwoorden die ook door de heer Van Meenen is gesteld, namelijk die over de uitvoering van de motie-Pechtold/Roemer. De Kamer ontvangt binnenkort een brief over de wijze waarop wij die motie gaan uitvoeren.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Dank. Ik had nog een vraag over de verklaring omtrent het gedrag. Gelden voor iemand uit het buitenland die hier komt werken precies dezelfde eisen als voor een Nederlandse beroepsbeoefenaar wat betreft een vog? Ik hoor al dat het antwoord ja is. Dat is dan helder.
Minister Bussemaker:
Ik kan daar kort over zijn. Ik wil dat bevestigen. Daar gelden dezelfde eisen voor, dus ja.
De heer Rog vroeg ook naar de heer Jansen Steur en onder welke omstandigheden hij wel of niet zou kunnen werken. Ik ben daar al op ingegaan. Dat hangt van de omstandigheden af. Die kunnen verschillen. Dat is maatwerk. De Minister kan daar van geval tot geval over beslissen. Het is een onderdeel van de nationale wetgeving. Ik kan niet op individuele gevallen ingaan, maar ik heb er alle vertrouwen in dat wij met deze richtlijn en de implementatie daarvan in de toekomst veel betere waarborgen creëren om dergelijke uitwassen tegen te gaan.
De heer Rog vroeg naar de spanning tussen privacy en algemeen belang bij een beroepsverbod. Bij individuele gevallen gaat het steeds om maatwerk. Het zijn afzonderlijke afwegingen die een Minister moet maken omdat de omstandigheden per geval kunnen verschillen. De omstandigheden kunnen overigens ook per beroep verschillen. Een en ander hangt ook af van de regelgeving die voor de verschillende beroepen geldt. Denk aan het BIG-register en het lerarenregister. Ik denk dat het goed is dat er niet op Europees niveau allerlei stringente normen worden vastgelegd die nationaal van grote invloed zijn.
Brengt de verlaging van de beroepservaringeneis nieuwe risico's met zich? De erkenning blijft gebaseerd op eerdere beroepservaringen, maar ook op opleidings- en bekwaamheidsattesten. Het gaat dus om een brede eis. Voor niet-gereguleerde beroepen in een ander land of anders gereguleerde beroepen blijft het systeem hetzelfde. Dat wil zeggen dat erkenning plaatsvindt op basis van het geheel aan diploma's, ervaring en bekwaamheid.
De heer Rog stelde dat paramedische beroepen niet zijn gereglementeerd en vroeg of dit betekent dat een verlaging van de beroepservaringseis van twee naar één jaar gaat? In Nederland zijn de paramedische beroepen wel gereguleerd. De opleidingstitel is beschermd, maar er is geen openbaar register. Dat verschilt ook weer tussen landen. Het is aan de nationale Minister en het gaat om maatwerk, omdat de regelgeving niet overal precies hetzelfde is. In de kern blijft gelden dat men ook voor het uitoefenen van een paramedisch beroep erkenning nodig heeft.
Mevrouw Jadnanansing vroeg naar het risico dat de positie op de arbeidsmarkt van mensen hier bedreigd wordt. Nogmaals, dit wetsvoorstel heeft niet de bedoeling om daar eventueel een oplossing voor te vinden en ook niet om het probleem te verergeren. Natuurlijk blijft het onze verantwoordelijkheid. Ik wil mij er zeer voor inzetten om ook Nederlanders met een zwakke positie op de arbeidsmarkt aan het werk te helpen. Daar willen wij alles aan doen. Dit wetsvoorstel ziet overigens meer op hoger opgeleiden. Voor die groep heeft het meer gevolgen omdat het ook over de regulering van eisen gaat, zie ook de beroepen in het BIG-register. Het heeft minder invloed op lager geschoolde medewerkers.
Mevrouw Jadnanansing merkte ook nog op dat het voor de toegankelijkheid van beroepen van belang is dat de beschikbare informatie over diploma-erkenning minder versnipperd en beter vindbaar wordt gemaakt. Daar ben ik het zeer mee eens. Dat is een belangrijk onderdeel dat aansluit op de motie-Straus en de uitspraken van mevrouw Lucas over samenwerking in de regio en met buurlanden. Daar wordt echt aan gewerkt. Ik heb de Kamer hierover al eerder bericht in een brief van februari van dit jaar, waarin wij aangeven dat wij er alles aan doen om informatie op de relevante sites van EP-Nuffic, SBB, UWV en grensloketten bij elkaar te brengen. Voor het mbo zijn er certificaatsupplementen van de SBB geregeld. In de regio's wordt daar ook werk van gemaakt door roc's. Een voornemen is echter niet de volgende dag geheel in praktijk gebracht, in die zin dat het bij iedereen die daarmee moet werken ook tussen de oren zit. Neemt u van mij aan: mede dankzij de aanhoudende druk va de Kamer, in het bijzonder van mevrouw Straus en mevrouw Jadnanansing, hebben wij dit thema goed in het vizier.
Mevrouw Jadnanansing vroeg verder naar de motie-Van Meenen inzake de exameneis Nederlands voor buitenlandse studenten bij Engelstalige opleidingen. Ik heb al eerder aangegeven dat ik op dit terrein met een wetswijziging bezig ben, de zogeheten omkeerregeling. Als een student mbo 4, waar Engels verplicht is, al het Engels op een hoog niveau beheerst, is de eis voor het Nederlands van een lager niveau. Dat geldt niet voor andere talen, want alleen Engels is verplicht op mbo 4.
Mevrouw Jadnanansing vroeg of de beheersing van het Duits de kansen van Nederlandse studenten op het vinden van een stage vergroot. De kwalificatiestructuur van het mbo is landelijk, maar keuzedelen in het kwalificatiedossier bieden de ruimte om in grensregio's meer aandacht aan het Duits te besteden. Ik zie daar overigens goede voorbeelden van. ROC Nijmegen doet veel met keuzedelen. Die instelling heeft in het kader van de talentenprogramma's een talentenprogramma Duits ontwikkeld om voor studenten die echt wat extra's willen en kunnen, het beter mogelijk te maken om na het behalen van hun diploma over de grens te gaan werken.
Ik hoop dat ik daarmee alle vragen heb beantwoord.
De voorzitter:
Ik zie dat een aantal collega's behoefte heeft aan een korte tweede termijn.
Mevrouw Lucas (VVD):
Voorzitter. Ik kom terug op de taaleis die bij gereglementeerde beroepen door vakministers gesteld kan worden. In de nota naar aanleiding van het verslag staat heel duidelijk dat dit alleen kan indien er ernstige en concrete twijfel bestaat over de taal en kennis van de beroepsbeoefenaar. Dat gaat dan om een individuele casus waarin een Minister kan beslissen. Wij vragen of het mogelijk is dat als voor een bepaald beroep van de lijst het voor de veiligheid zo belangrijk is dat er geen taalbarrière is, de taaleis voor de patiëntveiligheid ook voor dat beroep geldt. Zonder dat er gerede twijfel is aan de talenkennis van de beroepsbeoefenaar wordt er dan toch gecontroleerd. Daar gaat het ons concreet om. Het is een technische vraag, maar wel een belangrijke.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Ik dank de Minister voor de beantwoording. Mijn amendement sluit eigenlijk aan op de vraag van mevrouw Lucas. De Minister heeft gezegd dat zij het materieel eens is met mijn amendement, maar dat zij het liever overlaat aan Minister Schippers om dat in te vullen. Door mijn amendement aan te nemen, weet je zeker dat je het geregeld hebt. Ik kijk ook even naar de collega's. Dan hoeven wij niet te wachten en hoeven wij niet een andere Minister op te zadelen met extra werk. Dan regelen wij het gewoon nu. Het gaat om een belangrijk punt.
Ik heb ook nog een vraag over de meldingen. Klopt het dat misstappen die voor 2016 zijn begaan, dus in de periode dat de richtlijn nog niet in werking is getreden, niet gemeld hoeven te worden? Zo ja, is dat niet gek, in het licht van de discussie over Jansen Steur?
Ik kom tot slot terug op een terechte vraag van de heer Beertema. Het gaat om een theoretisch geval. Stel dat de Tweede Kamer deze wet verwerpt, gaat de richtlijn dan niet in voor Nederland of helemaal niet? Gebeurt er dan niets of treedt de richtlijn gewoon in werking? Ik wil weten hoe het werkt bij het omzetten van richtlijnen in wetten. Graag een reactie.
De voorzitter:
De heer Van Meenen en de heer Rog zien af van een tweede termijn.
De heer Beertema (PVV):
Voorzitter. Ook ik dank de Minister voor de beantwoording. Ik ben benieuwd naar het antwoord op de vraag die de heer Van Dijk zojuist stelde. Dat is een belangrijk punt.
De Minister betoogt dat de richtlijn niet in de eerste plaats beoogt om de arbeidsmobiliteit te stimuleren. Zij depolitiseert het debat een beetje. Zij noemt het zuiver praktisch en niet ideologisch ingestoken. Dat mag de Minister denken, maar juist deze vormen van gelijkschakeling in de EU-zone hebben toch echt tot gevolg dat de internationale mobiliteit enorm vergemakkelijkt wordt. Deze pragmatische richtlijn heeft wel degelijk een ideologische lading. De PVV maakt zich juist sterk voor de eigen arbeidsmarkt. Daarom dien ik de volgende motie in.
Motie |
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat 603.000 burgers in Nederland werkloos zijn;
overwegende dat de Nederlandse arbeidsmarkt nu al nauwelijks in staat is om onze werklozen aan het werk te krijgen;
verzoekt de regering om de focus te verleggen van het verbeteren van de Europese arbeidsmobiliteit naar het verbeteren van onze Nederlandse arbeidsmarkt door de lasten van de Nederlandse burgers te verlagen en de koopkracht te verbeteren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Beertema. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 9 (34 272).
Ik heb geen nadere inbreng namens mijn fractie. Als de motie is rondgedeeld, krijgt de Minister het woord voor de beantwoording in tweede termijn.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
Minister Bussemaker:
Voorzitter. Ik begrijp de vraag van mevrouw Lucas zo dat zij wil weten of de taaleis ook voor bepaalde groepen kan gelden, zoals voor vliegtuigmonteurs, of alleen voor een individuele vliegtuigmonteur. Het antwoord is dat lidstaten taaleisen kunnen stellen aan beroepsbeoefenaren in alle beroepen, zolang die taaleisen ook aan eigen onderdanen worden gesteld. Dan is het dus de verantwoordelijkheid van de individuele Minister om voor het desbetreffende beroep te beslissen of er wel of niet aan de taaleis moet worden voldaan. Het gaat dus per beroep en niet per individu. Ik hoop dat ik hiermee een mogelijke onduidelijkheid in de nota van wijziging heb weggenomen.
Ik heb al het nodige gezegd over het amendement van de heer Van Dijk. Hij roept de Kamer op om het nu te regelen. Ik heb er alle vertrouwen in dat collega Schippers het echt gaat regelen en dat zij daarbij net wat meer maatwerk kan bieden.
De heer Van Dijk vraagt ook hoe het zit met bevoegdheidsbeperkingen die zijn opgelegd voor de richtlijn van kracht wordt. Terugwerkende kracht is niet aan de orde. Meestal wil je met wetgeving niet mensen met terugwerkende kracht straffen, tenzij dit impliciet in de wet is opgenomen, maar dat is hier niet het geval. Dan had je vanuit rechtsstatelijk oogpunt ook wel een heel ingewikkelde situatie gekregen. Iedereen is natuurlijk van mening dat een pijnlijke zaak als die van Jansen Steur nooit meer mag voorkomen, maar het is te gemakkelijk om dat juridisch te vertalen in een generieke terugwerkende kracht. Dat kan tot zeer gebrekkige bescherming van individuen leiden, terwijl dat ook een taak van de rechtsstaat is. Ik kan het niet mooier maken.
Wat gebeurt er als de Tweede Kamer tegenstemt? Dat zou betekenen dat Nederland ingebrekestelling wordt verweten door de Europese Commissie. Mensen kunnen dan alsnog bezwaar maken dat wij die richtlijn niet goed uitvoeren. Je heb er lang van tevoren mee ingestemd dat die richtlijn wordt ingevoerd en dan kan je niet op het laatste moment zeggen dat je haar niet invoert. Daarbij is ook de bescherming van burgers in het geding.
Tot slot kom ik bij de motie van de heer Beertema. Die ontraad ik. Ik vind dat hier echt een valse tegenstelling wordt gecreëerd. Er wordt gesuggereerd dat het makkelijker maken van het erkennen van beroepskwalificaties en procedures in strijd zou zijn met het creëren van kansen voor werklozen in Nederland. Ik zou eerlijk gezegd precies het omgekeerde willen beargumenteren. Denk aan werkloze Nederlandse medewerkers in de kinderopvang in de grensregio's, terwijl men in Duitsland staat te springen om die medewerkers. Dat is ook het geval in de door mevrouw Lucas genoemde deelstaten. Die mensen worden soms gefrustreerd omdat zij door gebrekkige erkenning van beroepskwalificaties en diploma's daar niet snel aan de slag kunnen. Denk ook aan de pabo-afgestudeerden in Zeeuws-Vlaanderen of in het zuiden van Nederland. Een paar jaar geleden kwamen zij hier moeilijk aan de slag, terwijl men in Antwerpen zat te springen om leraren. Ik heb er helemaal niks op tegen. Ik vind het enorme winst als zij ervaring in andere landen opdoen. Wij stimuleren ook dat Nederlandse studenten zo mogelijk een deel van hun opleiding in het buitenland doen. Ik zou ook willen stimuleren dat zij in andere landen werkervaring opdoen. Dat kan ook betekenen dat zij rijker en met minder arbeidsonderbrekingen daarna weer in Nederland aan de slag komen. Ik zeg erbij dat het aanvaarden van deze nationale vertaling van een Europese richtlijn onverlet laat dat het onze dure plicht is om er nationaal voor te zorgen dat iedereen kansen krijgt. Wij doen er alles aan om de 600.000 werklozen zo snel mogelijk aan fatsoenlijk werk met perspectief te helpen.
De heer Beertema (PVV):
Ik begrijp dit betoog vanuit het perspectief van de Minister. Ik denk dat de kosmopolieten van D66 dit ongetwijfeld zullen steunen. Wij kunnen natuurlijk ook voor de grensstreek keurige bilaterale afspraken maken. Dat kan met Duitsland en met Vlaanderen. Dat gebeurt trouwens altijd al. De ideologische dwang om jonge mensen vooral maar te willen internationaliseren, geldt voor de kinderen van een kleine elite. De meeste jongens en meisjes willen gewoon naar de universiteit om de hoek en trouwen met een buurmeisje of buurjongen. Daar zijn ze heel tevreden mee. Ze hoeven zich niet eindeloos internationaal te oriënteren op de Europese arbeidsmarkt. Niet voor niets is de Europese arbeidsmarkt, de internationale mobiliteit, niet op gang gekomen. De Minister zegt dat met een zekere spijt in haar stem, maar voor mij is het een gegeven. Het is kennelijk niet nodig. Ik hoef niet zo nodig mijn licht op te steken in het mbo in Roemenië.
De voorzitter:
Wat is uw vraag?
De heer Beertema (PVV):
Waarom doen wij het niet gewoon via bilaterale afspraken? Er zit geen valse tegenstelling in de motie. Met deze wet wordt de internationale arbeidsmobiliteit wel degelijk gestimuleerd. Dat is zeker een doel van de wet.
Minister Bussemaker:
De heer Beertema wil mij woorden in de mond leggen die mij helemaal niet passen en die ik ook helemaal niet uit wil spreken. Ik zal niemand verplichten om in het buitenland te studeren. Hij hoeft echt niet bang te zijn dat wij Nederlandse studenten met een zweep de bus injagen om in Duitsland, Roemenië, Griekenland, Spanje of waar dan ook te gaan studeren. Het is wel goed om een bredere blik te krijgen, zeker voor studenten in het hoger onderwijs, maar overigens ook voor het mbo. Ik wil dat bij het mbo ook stimuleren. Steeds meer Chinese instellingen hebben interesse in ons mbo. Er zijn instellingen die nagaan wat je op dat gebied aan samenwerking kunt doen omdat zij daar verder zijn met een aantal opleidingen techniek. Hospitality is ook interessant om met een andere blik te kijken hoe het in een heel andere cultuur eraan toe gaat. Ik zal dat niet afdwingen. De samenwerking in de grensgebieden doen we. De heer Beertema mag het kosmopolitisch denken noemen, maar ik snap niet waarom hij tegen de medewerkers in de kinderopvang zegt: zoek het maar uit, wij willen niet ons best doen om te helpen als er vlak over de grens perspectief op werk is. Het zou de PVV sieren als zij ook die mensen aan werk en daarmee aan een toekomstperspectief wil helpen.
De heer Beertema (PVV):
Zeker! Dat zegt de Minister heel goed. De PVV zou dat heel graag willen, ook voor die categorie mensen, maar zij heeft daar niet de hulp van Brussel bij nodig om dit op te tuigen. Wij verwachten daar ook geen heil van. Wij kunnen dat heel goed zelf met bilaterale afspraken met wie dan ook.
Minister Bussemaker:
Dat kunnen wij ook. Wij maken die bilaterale afspraken ook. Soms stel ik vast dat een Europese afspraak daarbij kan helpen om het met minder bureaucratie en minder ingewikkeld te doen. Dat doet deze richtlijn in de Nederlandse vertaling. Ik vind dat die richtlijn alleszins het verdedigen waard is.
De voorzitter:
Volgens mij zijn alle vragen beantwoord. Ik zie de heer Beertema driftig gebaren.
De heer Beertema (PVV):
Nou ja, driftig. Ik til alleen mijn pen op. Mijnheer Van Dijk heeft nog gevraagd wat er gebeurt als deze wet niet aangenomen wordt.
Minister Bussemaker:
Die vraag heb ik beantwoord. Dan worden wij in gebreke gesteld door de Europese Commissie omdat wij hebben aangegeven dat wij de richtlijn wel zouden implementeren.
De heer Beertema (PVV):
Volgt er dan een sanctie?
Minister Bussemaker:
Als je in gebreke gesteld wordt, betekent dat dat er een sanctie komt. Ik heb ook gezegd dat individuen in Nederland in beroep kunnen gaan omdat wij wel aan de Europese wetgeving moeten voldoen. Iemand die om die reden in beroep gaat tegen de Nederlandse Staat wordt in het gelijk gesteld.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Dus voor alle helderheid: als individuen niet in beroep gaan, kan je een soort standstill krijgen. Nederland neemt deze wet niet aan en dan gebeurt er niks.
Minister Bussemaker:
Dan blijft nog steeds overeind dat wij in gebreke worden gesteld en dat wij een boete krijgen. Laten wij wel zijn, dit is de allerlaatste fase van een proces waarin eerder weet ik hoeveel stappen zijn gezet. Daarover heeft de Kamer fiches, brieven en van alles en nog wat gehad. Als de Kamer nu zegt dat zij het niet wil, dan moet ik erop wijzen dat er heel veel momenten zijn geweest om dat aan te geven en dat het op dit moment eigenlijk niet meer kan.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Ik begreep ook wel dat de Europese logica zo werkt. Er komt ook nog een referendum over een verdrag waarover allang is besloten, maar dat terzijde. Wij worden nu weer even geconfronteerd met een bepaalde realiteit. Het is goed om dat te weten.
De voorzitter:
Ik heb nog een tweetal toezeggingen genoteerd.
Begin 2016 ontvangt de Kamer een brief met de stand van zaken van het overleg met de grensregio's naar aanleiding van de motie-Straus/Jadnanansing inzake diploma-erkenning voor het mbo.
Binnenkort ontvangt de Kamer een brief over uitvoering van de motie-Pechtold/Roemer inzake het plan van aanpak erkenning van diploma's van statushouders.
Ik dank de Minister, haar ambtenaren, de mensen op de publieke tribune en mijn collega's.
Sluiting 22.19 uur.