Gepubliceerd: 28 februari 2017
Indiener(s): Norbert Klein (Klein)
Onderwerpen: recht staatsrecht
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34258-12.html
ID: 34258-12

Nr. 12 NOTA NAAR AANLEDING VAN HET VERSLAG

Vastgesteld 28 februari 2017

De initiatiefnemer wil hierbij de leden van de VVD, de PvdA en de CDA-fractie bedanken voor hun inbreng bij het verslag van dit wetsvoorstel. Hij zal hun vragen beantwoorden in de volgorde zoals deze ook in het verslag naar voren is gekomen. Ter verduidelijking heeft hij de opeenvolgende vragen voorzien van een nummer.

Bureaucratische hordes

Vraag 1.

De leden van de CDA-fractie constateren met de Afdeling advisering van de Raad van State dat met betrekking tot het kiesrecht altijd de lijn wordt gehanteerd dat, gelet op de bijzondere materie in het democratisch bestel, alle wezenlijke elementen op het niveau van de formele wet moeten worden vastgelegd. Deelt de initiatiefnemer dat uitgangspunt, zo vragen deze leden.

Antwoord.

Zoals ook al is aangegeven in de reactie op het advies van de Raad van State1 is de initiatiefnemer van mening dat met het voorliggende wetsvoorstel voldoende elementen op het niveau van de wet geregeld worden om een zorgvuldig en betrouwbaar proces van elektronische indiening mogelijk te maken. Het wetsvoorstel stelt de elektronische weg expliciet open, maakt het mogelijk dat de kandidatenlijst en de daarbij horende bescheiden separaat worden ingeleverd, en stemt diverse bestaande voorschriften over de inlevering van de stukken (mede) af op elektronische inlevering. Hiermee worden de hoofdelementen voor elektronische indiening vastgelegd op het niveau van de wet. Het is volgens de initiatiefnemer bij uitstek de taak van de wetgever om kaders te schetsen over wat wel en niet toegestaan is, en dat is ook precies wat hij met het wetsvoorstel beoogt. Op welke wijze de elektronische inlevering tot in detail moet plaatsvinden, waarbij bijvoorbeeld gedacht kan worden aan de eis dat het inleveren van de bescheiden plaatsvindt op één centrale digitale plaats, is volgens de initiatiefnemer een onderwerp van procedurele en administratieve aard dat zich bij uitstek leent voor uitwerking in lagere regelgeving.

Ondersteuningsverklaringen

Vraag 2.

Met betrekking tot het verzamelen van de benodigde ondersteuningsverklaringen vragen de leden van de VVD-fractie de initiatiefnemer nader te motiveren waarom hij het niet aannemelijk acht dat er hierbij sprake zal zijn van het ronselen van elektronische identificatiecodes (bijvoorbeeld DigiD).

Antwoord.

De initiatiefnemer heeft reeds in de memorie van toelichting zoals deze is gewijzigd naar aanleiding van het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State aangegeven dat zijns inziens het ronselen van elektronische identificatiecodes niet aannemelijk is.2 Wanneer iemand immers zijn of haar DigiD-gegevens aan een ander heeft gegeven, heeft deze ander meteen ook toegang tot andere persoonlijke domeinen, bijvoorbeeld gegevens over zorg en pensioen. Het is aannemelijk dat burgers niet willen dat anderen toegang krijgen tot deze domeinen. Derhalve acht de initiatiefnemer het niet aannemelijk dat het ronselen van dergelijke codes plaats zal vinden.

Vraag 3.

De leden van de PvdA-fractie constateren – zo valt te lezen in het verslag – dat de initiatiefnemer zich verbaast over de inspanningen die zittende groeperingen moeten leveren om aan het vereiste aantal verklaringen te komen. Zij vragen de initiatiefnemer dit nader te onderbouwen. Hoeveel «klachten» zijn er bekend? Van welke groeperingen komen die en bij welke verkiezingen, zo vragen deze leden.

Antwoord.

De initiatiefnemer wil de leden van de PvdA-fractie graag wijzen op een misverstand. Deze leden veronderstellen in hun bijdrage aan het verslag dat de initiatiefnemer verbaasd zou zijn over de inspanningen die zittende groeperingen zouden moeten leveren om aan het vereiste aantal (ondersteunings)verklaringen te komen.3 Echter, in de gewijzigde memorie van toelichting valt iets anders te lezen: het is niet de initiatiefnemer zélf maar een goot aantal zittende groeperingen dat zich eind jaren ’90 verbaasd heeft over deze inspanningen.4 Een wezenlijk verschil. De initiatiefnemer heeft deze conclusie gelezen in de Begrotingsstaten van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties uit het parlementaire jaar 1998–1999.5 In dit document wordt een heldere schets gegeven van de geschiedenis van de ondersteuningsverklaringen. Zo valt er te lezen dat in 1997 het aantal ondersteuningsverklaringen dat men per kieskring diende te verzamelen werd opgehoogd van 10 naar 30 stuks. Eveneens werd, «na een levendige discussie over dit onderwerp, het amendement Rehwinkel aangenomen waardoor het vereiste van ondersteuningsverklaringen voor in een vertegenwoordigend orgaan zittende politieke groeperingen weer werd ingevoerd.»6 Na de Tweede Kamerverkiezingen van 1998 werden deze wijzigingen van de Kieswet geëvalueerd. Hiervoor werden de 19 hoofdstembureaus als ook de verschillende politieke groeperingen die zich voor deze verkiezingen hadden geregistreerd, benaderd.7 Uit deze evaluatie kwam onder andere naar voren dat zowel de hoofdstembureaus als de politieke groeperingen het vereiste van ondersteuningsverklaringen voor zittende politieke partijen als onnodig belastend en negatief hadden ervaren.8

«Het belangrijkste bezwaar van de politieke groeperingen betreffen de kosten die zijn gemoeid met het verzamelen en distribueren van de verklaringen. De berekeningen van de gemaakte kosten lopen op tot enkele duizenden guldens per groepering. Een groot aantal zittende groeperingen heeft zich verbaasd over de inspanningen die men moest doen om aan het vereiste aantal verklaringen te komen. Deze inspanningen waren niet zozeer nodig omdat een maatschappelijk draagvlak zou ontbreken, maar vanwege het gebrek aan bereidwilligheid van sympathisanten om een bezoek aan het gemeentehuis te brengen en aldaar de ondersteuningsverklaring af te leggen. Als bezwaar werd vaak door een potentiële ondersteuner aangevoerd dat het voor haar of hem onmogelijk was tijdens de openingstijden van de gemeentesecretarie een dergelijke verklaring af te leggen.»9

De initiatiefnemer wijst de leden van de PvdA-fractie erop dat uit deze passage blijkt dat het verzamelen van ondersteuningsverklaringen op de «analoge» manier – oftewel via een gang naar het gemeentehuis – dus al in 1998 als onnodig belastend en negatief werd ervaren.

Vraag 4.

De leden van de PvdA-fractie vragen de initiatiefnemer of hij de openingstijden van gemeentelijke loketten als enige oorzaak ziet van de klachten. Zo niet, welke problemen zijn er nog meer gesignaleerd, zo vragen deze leden.

Antwoord.

De initiatiefnemer ziet naast de betreffende openingstijden van gemeentelijke loketten nog een andere oorzaak voor de klachten, te weten de bereikbaarheid van gemeentehuizen. Met name met het oog op schaalvergroting, gemeentelijke herindelingen en als gevolg van efficiencymaatregelen komen gemeentelijke loketten steeds verder van de burger af te liggen; de afstand tussen de woning van de burger en het loket waar hij of zij bij de gemeente terecht kan wordt groter. In een tijdperk waarin men eraan gewend is geraakt dat dergelijke fysieke afstanden geen probleem meer vormen omdat de meeste zaken in toenemende mate digitaal (kunnen) worden afgehandeld, is het vreemd en tegenstrijdig met de tijdgeest dat kandidatenlijsten en daarmee samenhangende bescheiden wél nog steeds enkel op papier – dat wil zeggen fysiek – ingeleverd kunnen en moeten worden.

Bovendien, zoals in de gewijzigde memorie van toelichting reeds is aangegeven maken gemeenten in toenemende mate gebruik van de verplichting om voorafgaand een afspraak te moeten maken voor een handeling op het gemeentekantoor; van een «vrij inloopspreekuur» is vaak geen sprake meer.10 Dit komt ook de fysieke bereikbaarheid van de gemeenteloketten niet te goede, zo meent de initiatiefnemer.

Vraag 5.

De leden van de PvdA-fractie verzoeken de initiatiefnemer nader toe te lichten waarom hij meent dat de papieren procedures «de kans lopen ondergesneeuwd te raken», omdat deze niet frequent worden uitgevoerd en omdat gemeenteambtenaren met veel uiteenlopende zaken bezig zijn. In hoeverre is dit een andere situatie dan voorheen, toen de hele procedure nog op papier plaatsvond? Heeft de digitalisering hier juist niet een «matigend» effect, omdat handelingen worden gesystematiseerd, zo vragen deze leden zich af.

Antwoord.

In de ogen van de initiatiefnemer maken Kieswetaangelegenheden maar een beperkt deel uit van de huidige werkzaamheden van de ambtenaren op het terrein van Burgerzaken. Het afhandelen van een ondersteuningsverklaring ten behoeve van deelname van een nieuwe partij aan aankomende verkiezingen komt niet vaak voor. Het accent van de werkzaamheden van een dergelijk ambtenaar ligt op andere terreinen, zoals het verstrekken van identiteitsbewijzen et cetera. Het scholingsaanbod dat vanuit gemeenten voor deze ambtenaren georganiseerd wordt, is hierop aangepast. In deze hoedanigheid is het volgens de initiatiefnemer dan ook wenselijk en logisch dat deze werkzaamheden voortaan digitaal uitgevoerd en afgehandeld kunnen worden.

DigiD

Vraag 6.

De leden van de CDA-fractie vragen de initiatiefnemer nader in te gaan op zijn keuze voor het gebruik van DigiD (memorie van toelichting, blz. 5). Deelt de initiatiefnemer de mening van de leden van de CDA-fractie dat de procedure voor kandidaatstelling niet slechts een zaak van dienstverlening van de overheid aan de burger is? Biedt DigiD in dit verband een voldoende mate van betrouwbaarheid, zodat de kandidaatstelling daarop kan worden gebaseerd, zo vragen deze leden.

Antwoord.

DigiD is momenteel dé manier waarop de burger zich ten opzichte van de overheid veilig kan identificeren om zo vervolgens bepaalde zaken met die overheid te kunnen regelen en afhandelen. Men denke hierbij aan het invullen van de belastingaangifte, voor het aanvragen van een uittreksel van de gemeentelijke basisadministratie of het aanvragen van kinderbijslag. De initiatiefnemer is het met de leden van de CDA-fractie eens dat DigiD niet slechts een zaak van dienstverlening is; het is een middel tot authenticatie en momenteel hét digitale systeem dat door de overheid met deze bedoeling wordt gebruikt. Specifieke waarborgen zoals betrouwbaarheid en veiligheid staan bij de inzet en het gebruik van DigiD voorop. In de ogen van de initiatiefnemer is het een logische zet om bij deze gangbare en werkbare praktijk aan te sluiten. Hij heeft echter natuurlijk wel voor ogen dat voor het verdere verloop van dit wetsvoorstel als ook de uiteindelijk uitvoering van deze wetswijziging de ontwikkelen en vorderingen casu quo verbetering van DigiD (of een toekomstige opvolger van dit systeem, zoals e-ID) worden bijgehouden en gehanteerd.

Voorstel

Vraag 7.

De leden van de VVD-fractie vragen zich af of er al een softwarepakket in ontwikkeling is. Bovendien vragen zij zich af of er niet eerst testen moeten plaatsvinden voordat elektronische inlevering van de kandidatenlijst en overige bescheiden kan plaatsvinden. Het gaat immers om een grote wijziging ten opzichte van het bestaande systeem.

Antwoord.

Volgens de initiatiefnemer is er momenteel nog geen sprake van de ontwikkeling van een dergelijk softwarepakket. Hij vindt het wel een zinvolle suggestie om dit digitaliseringsproces eerst aan een testfase te onderwerpen. Hij zal deze overweging meenemen in zijn bijdrage aan de eerste termijn van de plenaire behandeling van dit wetsvoorstel.

Vraag 8.

De leden van de VVD-fractie vragen de initiatiefnemer nader in te gaan op de redenen waarom de bij de kandidatenlijst behorende bescheiden voortaan separaat van de lijst kunnen worden ingediend.

Antwoord.

De initiatiefnemer wil op deze plek graag een bepaalde procedure nader verduidelijken. Zoals ook in de gewijzigde memorie van toelichting werd aangegeven zal er een soort «digitale omgeving» worden opgezet – een zogenaamd portal. In deze omgeving – in deze portal – kunnen vervolgens op verschillende momenten de verschillen documenten aangeleverd worden. Kiesgerechtigden die bijvoorbeeld een ondersteuningsverklaring zouden willen indienen, kunnen deze dan voortaan downloaden, invullen en vervolgens uploaden binnen deze portal. Daar worden deze documenten bewaard. Om toegang te krijgen tot het portal en de bovenstaande handelingen te kunnen verrichten, dienen zij zich te identificeren middels hun DigiD. Het grote voordeel is dat een ondersteuner niet meer afhankelijk is van de openingstijden van, casu quo de afstand tot, het gemeentehuis. Hij kan nu vanuit zijn luie stoel voortaan op elk desgewenst moment binnen een termijn van veertien dagen voorafgaand aan de dag van de kandidaatstelling besluiten een ondersteuningsverklaring af te geven.

De inleveraar (plus, indien daarvoor gekozen wordt, nog twee anderen aangewezen personen) heeft zogezegd het beheer over deze portal; hij kan zien welke documenten er allemaal binnen komen binnen deze portal en hij kan de documenten ook inzien. Uiteindelijk, op de dag van kandidaatstelling, is het de inleveraar die met één druk op de knop alles gezamenlijk inlevert bij het desbetreffende stembureau. Wanneer er ook gekozen is om gebruik te maken van de analoge wijze van indiening dan dienen deze documenten op de dag van kandidaatstelling fysiek ingeleverd te worden bij het centraal stembureau.

Vraag 9.

De leden van de VVD-fractie vragen zich af in hoeverre er nu gedeeltelijk bescheiden digitaal kunnen worden ingeleverd en in hoeverre in papieren vorm? Tevens vragen zij zich af in hoeverre dit aanleiding tot fraude zou kunnen leveren.

Antwoord.

Als gevolg van dit wetsvoorstel zullen voortaan beide opties mogelijk zijn. In de ogen van de initiatiefnemer is dit om meerdere redenen wenselijk. Allereerst omdat eenvoudigweg nog niet alle Nederlanders – alle kiesgerechtigden – zijn overgestapt naar de digitale wereld. Sommigen prefereren de papieren manier nog of zijn simpelweg te onbekend met digitale technieken. Ook voor hen moet het recht om zich kandidaat te stellen, een ondersteuningsverklaring in te dienen et cetera gewoon mogelijk blijven. Met name voor deze groep burgers is het prettig en handig wanneer er nog een andere methode – een andere optie – beschikbaar is waarmee men de kandidatenlijsten en de daarmee samenhangende bescheiden kan inleveren.

De initiatiefnemer is van mening dat de kans op fraude juist afneemt op het moment dat documenten zowel digitaal als in papieren vorm kunnen worden ingeleverd. De documenten moeten immers naadloos op elkaar aansluiten. Bovendien wijst de initiatiefnemer de leden van de VVD-fractie er graag op dat het de verantwoordelijkheid van het centraal stembureau is om hier extra attent op te zijn.

Vraag 10.

Voorts vragen de leden van de VVD-fractie de initiatiefnemer nader in te gaan op de mogelijkheid dat, naast de inleveraar van de lijst, twee personen kunnen worden aangewezen die bevoegd zijn tot inlevering van de bescheiden. In hoeverre is dit een verruiming ten opzichte van de huidige situatie?

Antwoord.

De Kieswet bepaalt op dit moment dat de inlevering van de kandidatenlijst en de daarbij behorende bescheiden geschiedt door een kiezer die bevoegd is tot deelneming aan de desbetreffende verkiezing. Slechts één persoon is daar op dit moment dus toe bevoegd. Dit wetsvoorstel houdt het voorschrift in stand dat de kandidatenlijst ingeleverd wordt door een kiezer. Voor wat betreft de inlevering van de bij de lijst behorende bescheiden, waaronder bijvoorbeeld de ondersteuningsverklaringen, regelt dit voorstel dat deze zowel ingeleverd kunnen worden door de inleveraar van de kandidatenlijst, als door maximaal twee andere daartoe gemachtigde personen. In dat geval moet wel uit de kandidatenlijst blijken dat deze personen daartoe gemachtigd zijn.

Vraag 11.

Nu een kandidaat kan inloggen om digitaal een verklaring van instemming in te vullen, hetzelfde geldt voor een kiezer-ondersteuner, is het de vraag in hoeverre de inleveraar van de kandidatenlijst deze instemmingen en ondersteuningen ook nog digitaal moet inleveren. Gaarne krijgen de leden van de VVD-fractie ook op dit punt een reactie van de initiatiefnemer.

Antwoord.

De bij de kandidatenlijst behorende bescheiden kunnen op de dag van kandidaatstelling ingeleverd worden door de inleveraar van de kandidatenlijst of door één of twee andere personen die daartoe blijkens de kandidatenlijst gemachtigd zijn (zie ook het antwoord op vraag 10). Dit zijn de personen die met één druk op de knop alle documenten die zijn verzameld binnen de digitale omgeving – de portal – in één pakket doorstuurt naar het centraal stembureau voor ontvangst en controle aldaar.11 Anderen, zoals de kandidaat en de kiezer-ondersteuner, zouden middels dit wetsvoorstel inderdaad voortaan met behulp van hun DigiD kunnen inloggen binnen deze portal om de benodigde formulieren digitaal te downloaden, in te vullen en vervolgens te uploaden, maar het is de inleveraar (en/of naast diegene nog twee aangewezen personen) die uiteindelijk het gehele pakket doorstuurt naar het centraal stembureau en aldus officieel «inlevert.»

Vraag 12.

De leden van de PvdA-fractie lezen dat gekozen kan worden voor het elektronisch inleveren van de bij de kandidatenlijst behorende bescheiden. Moet de politieke groepering dit vooraf kenbaar maken? Zo ja, op welke wijze, zo nee, waarom niet?

Antwoord.

In de ogen van de initiatiefnemer is het nodig noch wenselijk dat een groepering vooraf kenbaar maakt of men ervoor kiest om de bescheiden elektronisch in te dienen of niet. Het is immers goed mogelijk dat men vooraf moeilijk kan inschatten van welke vorm van inleveren men uiteindelijk gebruik gaat maken. De situatie kan zich voordoen dat de omstandigheden plotseling en onverwachts veranderen waardoor men genoodzaakt is om juist de ene of de andere vorm van inlevering te gebruiken. Het is volgens de initiatiefnemer de taak van de overheid om in dezen zoveel mogelijk ruimte te bieden teneinde de kandidaatstellingsprocedure zo toegankelijk en open mogelijk te maken.

Vraag 13.

De leden van de PvdA-fractie vragen de initiatiefnemer (nader) toe te lichten hoe de privacy gewaarborgd is in het digitale proces?

Antwoord.

Het kiesproces kenmerkt zich idealiter door transparantie en openheid. Het moet voor alle betrokkenen duidelijk en overzichtelijk casu quo inzichtelijk zijn hoe het proces verloopt, wie erbij betrokken is, wie er aan «meedoet» en in welke rol et cetera. Natuurlijk, bij het stemproces is geheimhouding een zeer belangrijke waarborg: kiezers moeten in volledige anonimiteit hun stem kunnen uitbrengen. Maar kandidaatstelling, het ondersteunen van de deelname van een partij, het betalen van de benodigde waarborgsom – dat zijn allemaal processen en handelingen die – overigens om goede redenen – publiekelijk en openbaar zijn. In die zin is de initiatiefnemer het niet met de leden van de PvdA-fractie eens dat privacy in dit kader een essentiële waarborg of vereiste vormt. Veiligheid daarentegen natuurlijk wel; de initiatiefnemer acht veiligheid op zijn beurt wél een essentiële waarborg en vereiste. DigiD vormt daarbij in zijn ogen momenteel de meest logische applicatie of toepassing. Maar zoals reeds gezegd in het antwoord op vraag 6 van deze nota is het van belang de ontwikkelingen op dit gebied nauw te volgens en zo nodig een ander systeem te gebruiken wanneer de noodzaak daarvoor zich aandient.

Vraag 14.

De leden van de PvdA-fractie vragen zich af of het niet verstandiger en praktischer is om één pakket te (laten) ontwikkelen om zo te voorkomen dat pakketten uiteindelijk niet-compatible zijn? Bovendien kan elke gemeente dan beschikken over dezelfde software en kunnen ambtenaren onderling ervaringen uitwisselen. Hoe ziet de initiatiefnemer dit, zo vragen deze leden zich af.

Antwoord.

De initiatiefnemer heeft begrip voor het standpunt van de leden van de PvdA-fractie om idealiter één pakket te willen laten ontwikkelen. Er zitten ontegenzeggelijk voordelen aan het ontwikkelen van slechts één pakket, onder andere inderdaad het gegeven dat ambtenaren dan onderling ervaringen kunnen uitwisselen. Echter, de Europese aanbestedingsregels kunnen de overheid ertoe nopen om in dergelijke situaties een openbare aanbestedingsprocedure te volgen. Het gevolg hiervan kan zijn dat er uiteindelijk verschillende pakketten ontwikkeld worden. De initiatiefnemer acht het wel van belang dat deze pakketten onderling compatibel moeten zijn.

Tegelijkertijd wijst de initiatiefnemer in de gewijzigde memorie van toelichting erop dat gelet op de grote expertise van de Kiesraad in het ontwikkelen van software voor verkiezingsaangelegenheden het aannemelijk is dat deze Raad ten behoeve van de elektronische inlevering diegene is die één softwarepakket ontwikkelt dat vervolgens door alle centrale stembureaus gebruikt kan worden.12

Vraag 15.

De leden van de PvdA-fractie willen de initiatiefnemer erop wijzen dat open standaarden bij wet verplicht worden. Hoe houdt hij rekening met deze wijziging? Open source is, zo benadrukken deze leden, van belang voor de transparantie, toepasbaarheid en kosten.

Antwoord.

De initiatiefnemer is op de hoogte van de ontwikkelingen aangaande open source standaarden en de aangenomen motie van het lid Oosenbrug van 7 oktober 2016 over het bij wet verplichten van het gebruik van opensourcesoftware. De initiatiefnemer ziet op dit moment echter geen aanleiding om zijn wetsvoorstel naar aanleiding daarvan te wijzigen. Pas indien de voornoemde wetgeving tot stand is gekomen, dan wel meer duidelijk is over de inhoud van deze wetgeving, zal duidelijk worden of hier enige noodzaak toe is.

Vraag 16.

De leden van de PvdA-fractie willen nogmaals benadrukken dat het verkiezingsproces veilig en betrouwbaar moet plaatsvinden en vragen de initiatiefnemer in te gaan op mogelijke veiligheidsproblemen als hacks?

Antwoord.

Hacks zijn een hardnekkig probleem waarvan helaas overheidsinstellingen – maar ook anderen zoals bedrijven, banken, instellingen en privépersonen – het slachtoffer kunnen worden. Vanwege de gevoeligheid van de gegevens en de mogelijke consequenties wanneer deze gegevens «in de verkeerde handen terechtkomen» of «op straat komen te liggen» is het de taak van de overheid om de beveiliging van deze gegevens en handelingen zo goed mogelijk te waarborgen. De burger mag in dezen de opperste zorgvuldigheid, voorzichtigheid en waakzaamheid van de overheid verwachten. Dit geldt voor zaken aangaande de Kieswet maar ook voor tal van andere – eigenlijk alle – zaken die zich afspelen tussen overheid en burger; men denke dan bijvoorbeeld ook aan de uitwisseling of informatieverstrekking van zorg- en pensioengegevens, of het bewaren van deze informatie. Veiligheidsproblemen zoals hacks dienen op alle gebieden te worden vermeden en waar mogelijk te worden uitgesloten. Het uiteindelijk eventueel digitaal inleveren van kandidatenlijsten en daarbij behorende bescheiden vormt hierop volgens de initiatiefnemer geen uitzondering. Zij verdient een zelfde aanpak.

Vraag 17.

De leden van de CDA-fractie vragen zich af of de initiatiefnemer het met de VNG eens is dat er voor dit onderdeel van het verkiezingsproces één softwaretoepassing zou moeten worden ontwikkeld, die kosteloos ter beschikking wordt gesteld aan de gebruikers. Op welke wijze regelt het voorliggende wetsvoorstel dat? Is de initiatiefnemer van mening, dat de Europeesrechtelijke mededingingsregeling eraan in de weg staat, dat er één softwarepakket wordt ontwikkeld, waarvan alle gemeenten in Nederland gebruik zouden kunnen maken, zo vragen deze leden.

Antwoord.

Het wetsvoorstel bevat geen bepalingen over de softwaretoepassing die voor de elektronische inlevering gebruikt moet worden. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur zullen regels gesteld worden over de voorwaarden waaronder de elektronische weg kan worden gebruikt en de wijze waarop de elektronische inlevering geschiedt. De initiatiefnemer onderkent dat de Europese aanbestedingsregels de overheid ertoe kunnen nopen dat er uiteindelijk verschillende pakketten ontwikkeld zullen worden. De initiatiefnemer acht het wel van belang dat deze pakketten onderling compatibel moeten zijn.

Vraag 18.

De leden van de CDA en de PvdA-fractie vragen de initiatiefnemer zijn aanname dat «de poort voor ronselen van ondersteuningsverklaringen niet wagenwijd wordt opengezet» nader toe te lichten. Het ronselen van DigiD codes is volgens de initiatiefnemer niet aannemelijk. Waar leidt hij dit uit af, vragen de leden van de PvdA-fractie.

Antwoord.

Voor de beantwoording van deze vraag verwijst de initiatiefnemer de leden van de PvdA-fractie graag door naar het antwoord op vraag 2 in deze nota.13

Vraag 19.

De leden van de PvdA-fractie koesteren nog enkele vragen omtrent de keuze voor het digitaal inleveren van ondersteuningsverklaringen in combinatie met de mogelijkheid tot ronselen. Is een handtekening zetten in het bijzin van een ambtenaar, alles overziend, niet de beste optie? Hij of zij kan immers de nodige vragen stellen bij twijfel over de intentie van de ondersteuning, of uitleg geven als dat nodig is. Hoe gaat de initiatiefnemer garanderen dat er via de digitale weg geen «onechte» steunverklaringen worden ingeleverd? Volgt nog een steekproefsgewijze check van de digitale verklaringen?

Antwoord.

De initiatiefnemer wijst de leden van de PvdA-fractie erop dat 100 procent garantie op het voorkomen of verhinderen van ronselen nooit of te nimmer mogelijk is – geheel los van welke vorm of welk systeem van inlevering men ook kiest. De opdracht om aldus te «garanderen dat er via de digitale weg geen «onechte» steunverklaringen worden ingeleverd» is in de ogen van de initiatiefnemer een onmogelijke opdracht; een onmogelijke opdracht altijd en voor iedereen.

Dat daargelaten is het natuurlijk wel noodzakelijk dat ronselen zo veel mogelijk uitgesloten moet worden. De leden van de PvdA-fractie vragen zich af of in dit kader het zetten van een handtekening in het bijzin van een ambtenaar, alles overziend, niet de beste optie is. Zij gaan ervan uit dat deze ambtenaar verkeerde intenties zouden kunnen achterhalen door middel van het stellen van «de nodige vragen». De initiatiefnemer vraagt zich op zijn beurt af aan welke «nodige vragen» deze leden dan denken. Is hier een apart lijstje voor? Hoe zou men een dergelijke intentie met welke vragen dan moeten achterhalen? Hoeveel garanties op het 100 procent achterhalen van verkeerde intenties levert het stellen van deze «nodige vragen» dan op volgens deze leden? En kunnen deze leden vervolgens ook aangeven of, en zo ja hoeveel en waarom het stellen van deze vragen door een ambtenaar méér garanties op het uitsluiten van ronselen geeft dan de wijze die de initiatiefnemer voor ogen heeft? De initiatiefnemer stelt namelijk voor het voortaan zo te organiseren dat men, tijdens de digitale handelingen die men dient te verrichten voor het invullen en inleveren van een digitale ondersteuningsverklaring, met frequente regelmaat grote «pop-ups» ziet verschijnen op het scherm die men erop wijst dat het ronselen van ondersteuningsverklaringen strafbaar is.

Het is in de ogen van de initiatiefnemer niet aannemelijk dat burgers hun DigiD codes aan een ander geven, zoals reeds valt te lezen in het antwoord op vraag 2 van deze nota en in de gewijzigde memorie van toelichting. Natuurlijk zouden de ronselaar en de ondersteuner ook gezamenlijk achter een computer kunnen kruipen zodat het niet noodzakelijk is dat de ondersteuner de ronselaar zijn DigiD codes verstrekt. In die situatie acht de initiatiefnemer een actieve strategie om mensen erop te wijzen dat ronselen strafbaar is een valide manier om ronselen tegen te gaan. Voortdurende, grote en duidelijke pop-ups waarin mensen hierop gewezen worden zijn naar verwachting veel directer en effectiever dan de summiere vermelding van de strafbaarheid van dit feit zoals die momenteel op het huidige papieren formulier H 4 te vinden is.

Zoals reeds gezegd: mensen die echt kwaad in de zin hebben worden naar alle waarschijnlijkheid niet op deze manier tegengehouden. Maar de initiatiefnemer ziet niet hoe de huidige situaties dergelijke opzet momenteel wél kan stoppen. Wanneer iemand echt kwaad wil laat hij zich niet van de wijs brengen door enkele vragen gesteld door een ambtenaar die niet er op getraind is om burgers aan een overhoring te onderwerpen zoals rechercheurs bij de politie dat plachten te doen. Die kan dan toch niet anders dan die burger op zijn blauwe ogen te geloven.

Vraag 19.

Om fraude uit te sluiten vragen de leden van de PvdA-fractie of het al met al niet zinvol is toch een fysieke legitimatie op het gemeentehuis in te voeren?

Antwoord.

Wanneer de leden van de PvdA-fractie bedoelen dat een dergelijke legitimatie altijd noodzakelijk is – ook bij verder digitale inlevering – dat haalt dat in feite de grondslag van dit wetsvoorstel onderuit en kan de initiatiefnemer daar – logischerwijs – niet mee instemmen. Het gaat de initiatiefnemer er nu juist om dat deze verplichte gang naar het gemeentehuis wordt afgeschaft. Met het oog op de vele zaken – ook gevoelige onderwerpen zoals zorg en pensioen en belastingzaken – die momenteel ook al digitaal worden afgehandeld is het voortaan mogelijk maken dat deze Kieswetaangelegenheid ook digitaal kunnen worden ingeleverd een begrijpelijk stap. In dit kader zou de initiatiefnemer aan de leden van de PvdA-fractie willen vragen of zij anders wellicht de mening zijn toegedaan dat al die andere processen waarbij nu óók digitale afhandeling mogelijk is misschien op de schop moeten door het voortaan bij deze ook verplicht te stellen om zich fysiek op het gemeentehuis (of bij een andere overheidsinstelling) te moeten legitimeren. Zo nee, waarom niet? Waarom wél bij het inleveren van kandidatenlijsten en daarbij samenhangende bescheiden en níet bij zoiets belangrijks als het invullen van de pensioengegevens of belastingaangiften?

Vraag 20.

De leden van de PvdA-fractie menen dat voor serieuze ondersteuners een dergelijke, eenmalige gang naar het gemeentehuis geen beletsel zal zijn. Wellicht vinden zij het zelfs gemakkelijker dan via internet. Hoe ziet de initiatiefnemer dit?

Antwoord.

De initiatiefnemer deelt deze mening niet. De evaluatie van de wijziging van de Kieswet in 1997 – waarbij destijds voor alle partijen, dus ook de zittende partijen, gold dat deze allemaal voor deelname aan de verkiezingen van 1998 ondersteuningsverklaringen moesten verzamelen – toonde overduidelijk aan dat er destijds al sprake was van een «gebrek aan de bereidwilligheid van sympathisanten om een bezoek aan het gemeentehuis te brengen en aldaar de ondersteuningsverklaring af te leggen.»14 Oók de destijds zittende partijen – waaronder de PvdA schoven deze kritiek destijds naar voren.

Bovendien, kunnen de leden van de PvdA-fractie wellicht nader uitleggen waarom een serieuze ondersteuner wordt gekenmerkt door de bereidheid van het maken van een eenmalige fysieke gang naar het gemeentehuis? Op welke wijze kenmerkt specifiek dié eigenschap een serieuze ondersteuner? Waarom is deze bereidheid precies datgene dat een serieuze ondersteuner onderscheid van een niet-serieuze ondersteuner? Waar zit hem dat in?, zo vraagt de initiatiefnemer zich op zijn beurt af.

Dit gezegd hebbende is de initiatiefnemer wel de mening toegedaan dat beide opties – dus zowel digitale als papieren inlevering – mogelijk moeten blijven, simpelweg om de kandidaatsstellingsprocedure zo toegankelijk mogelijk te maken voor iedereen. Precies zoals de leden van de PvdA-fractie stellen zullen sommigen de ene methode makkelijker of prettiger vinden dan de andere. De initiatiefnemer betwijfelt wel de veronderstelling dat er meer mensen zullen zijn die de fysieke gang naar het gemeentehuis zullen prefereren boven de digitale variant. Met het oog op de toekomst zullen steeds meer burgers zaken in toenemende mate digitaal willen en kunnen afhandelen is de verwachting van de initiatiefnemer.

Vraag 21.

De leden van de CDA-fractie lezen dat de initiatiefnemer stelt dat het ronselen van DigiD-codes niet aannemelijk is. De Afdeling advisering van de Raad van State oordeelt echter, dat het voor het ronselen van ondersteuningsverklaringen niet nodig is dat de geronselde zijn DigiD-code afgeeft aan de ronselaar. Kan de indiener hierop ingaan?

Antwoord.

Voor de beantwoording van deze vraag verwijst de initiatiefnemer de leden van de CDA-fractie graag naar de beantwoording van vraag 19 van deze nota.

Vraag 22.

Op welke wijze werpt het voorliggende wetsvoorstel een drempel op tegen ronselen en dwang bij het verkrijgen van ondersteuningsverklaringen, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Is de initiatiefnemer het met deze leden eens dat juist de in zijn woorden «bureaucratische hordes», zoals de controle door een onafhankelijke ambtenaar op het gemeentehuis, een effectievere bescherming vormen tegen ronselpraktijken dan het verschijnen van een pop-up tijdens het invullen van een digitale ondersteuningsverklaring?

Voor de beantwoording van deze vraag verwijst de initiatiefnemer de leden van de CDA-fractie graag naar de beantwoording van vraag 19 van deze nota.

Papier blijft mogelijk

Vraag 23.

De leden van de VVD-fractie vragen zich af of, als een politieke partij gekozen heeft voor ófwel «digitale» inlevering ófwel inlevering in «papieren» vorm, dit gedurende het gehele proces moet worden gevolgd?

Antwoord.

De initiatiefnemer verwijst de leden van de VVD-fractie graag door naar het antwoord op vraag 9 zoals deze reeds is voorbij gekomen in deze nota.

Vraag 24.

Doordat de lijst en de bescheiden zowel digitaal als in papieren vorm kunnen worden ingeleverd, bestaat de kans dat er een dubbele inlevering van documenten plaatsvindt. De initiatiefnemer stelt voor dat een eventuele dubbele inlevering van bescheiden niet zal leiden tot schrapping van namen van de kandidatenlijst, mits het identieke lijsten betreft. Maar waarom heeft de initiatiefnemer er niet voor gekozen dat, als de documenten in papieren vorm worden ingeleverd, een digitale inlevering niet geldig is, een en ander ter voorkoming van misverstanden? Gaarne krijgen de leden van de VVD-fractie een reactie.

Antwoord.

De Kieswet regelt thans dat indien een naam van een kandidaat voorkomt op meer dan één lijst die voor die kieskring is ingeleverd, de naam van deze kandidaat geschrapt wordt van de lijst. Nu het onderhavige wetsvoorstel regelt dat lijsten zowel elektronisch als op papier kunnen worden ingeleverd, is op advies van de Kiesraad een bepaling opgenomen die ertoe strekt dat de naam van een kandidaat niet geschrapt wordt indien een lijst, al dan niet onverhoopt, zowel elektronisch als op papier wordt ingeleverd. Voorwaarde daarbij is dan uiteraard dat het een geheel identieke lijst betreft. Een aanvullende voorziening acht de initiatiefnemer niet nodig.

Vraag 25.

De leden van de CDA-fractie onderschrijven het standpunt dat het mogelijk moet blijven om een kandidatenlijst, evenals de bijbehorende bijlagen, uit te printen en op papier in te dienen. Desalniettemin merken deze leden op dat het wetsvoorstel de mogelijkheid schept dat een politieke groepering formulieren voor een deel digitaal en voor een deel op papier, maar ook door verschillende personen bij het centrale stembureau kan laten indienen (MvT blz. 14). Kan de initiatiefnemer aangeven waarom hij dit noodzakelijk acht? Deze leden vragen hem met name in te gaan op de korte termijn die voor de beoordeling van de lijsten in de Kieswet staat. Het centraal stembureau kan immers pas beginnen met het onderzoek van de ingediende kandidatenlijsten zodra het de kandidatenlijst en alle bijbehorende stukken heeft ontvangen.

Antwoord.

De initiatiefnemer acht het noodzakelijk dat het mogelijk moet blijven om de formulieren zowel digitaal als in papieren vorm in te kunnen leveren, of voor een deel digitaal of voor een deel op papier. De reden hiervoor is dat niet alle kiesgerechtigden die eventueel wel gebruik zouden willen maken van hun recht om deelname aan de kandidaatstellingsprocedure in staat zijn of bereid zijn de een of de andere methode toe te passen. Sommigen zijn zogezegd digibeet, anderen zijn juist misschien slecht ter been of anderszins niet of maar moeilijk in staat om de gang naar het gemeentehuis te maken. Ook kunnen plotselinge omstandigheden ervoor zorgen dat men in korte tijd moet «wisselen» van methode, bijvoorbeeld omdat het internet uitvalt of juist de printer hapert. Voor een verdere verduidelijking verwijst de initiatiefnemer deze leden graag door naar het antwoord op vraag 9 van deze nota.

De context waarin de leden van de CDA-fractie hun vraag plaatsen wordt niet geheel begrepen door de initiatiefnemer. Nog steeds dient de inleveraar op de dag van kandidaatsstelling ervoor te zorgen dat alle benodigde formulieren worden ingeleverd bij het desbetreffende centraal stembureau. Het maakt in de ogen van de initiatiefnemer niet veel uit of dit uiteindelijk in papieren vorm, digitaal, of aan de hand van een combinatie van beiden gebeurt. Digitale formulieren kunnen gemakkelijk uitgeprint worden en vervolgens worden samengevoegd met de reeds in papierenvorm ingeleverde stukken, of als één pakket worden uitgeprint. Vervolgens kunnen al deze stukken desgewenst in papieren vorm – dus op de ouderwetse manier – gecontroleerd worden, binnen dezelfde termijn die daar nu voor staat. Deze wordt niet gewijzigd middels dit wetsvoorstel. De initiatiefnemer voorziet hier aldus geen problemen.

Vraag 26.

De leden van de CDA-fractie constateren, dat de VNG pleit voor een consequente keuze voor de papieren of elektronische weg, omdat dit de praktische werkbaarheid van het verkiezingsproces ten goede komt. Kan de initiatiefnemer nader toelichten waarom volgens hem het passief kiesrecht te zeer in het geding komt, als een politieke groepering vooraf een duidelijke keuze dient te maken tussen de digitale of papieren weg?

Antwoord.

Voor de beantwoording van deze vraag verwijst de initiatiefnemer de leden van de CDA-fractie naar het antwoord op vraag 9 en 23 van deze nota.

Terugvaloptie

Vraag 27.

De leden van de VVD-fractie vragen aandacht voor het feit dat zowel de Raad van State als de Kiesraad er op wijzen dat er in het wetsvoorstel geen sprake is van een voorziening (terugvaloptie) voor het geval er op de dag van de kandidaatstelling een storing in het digitale systeem plaatsvindt. De initiatiefnemer stelt dat er bij het gebruik van papieren formulieren ook geen wettelijke terugvaloptie is. Voorts wijst hij op de «hersteltermijnen». Er zijn inderdaad mogelijkheden om bepaalde fouten dan wel omissies te herstellen. Maar de kandidatenlijst moet wel op de dag der kandidaatstelling tussen bepaalde uren zijn ingeleverd, anders heeft de desbetreffende partij geen kandidatenlijst ingeleverd. De leden van de VVD-fractie vragen de initiatiefnemer nader te motiveren waarom hij niet voelt voor het treffen van een voorziening in dezen.

Antwoord.

De Kieswet geeft momenteel duidelijk aan dat de kandidatenlijst en de daarbij behorende bescheiden vandaag de dag binnen een specifiek tijdsbestek ingeleverd dienen te worden. Wanneer men de documenten te laat (of incompleet) inlevert betekent dit dat de inlevering niet volgens de wettelijke regelgeving is verlopen en dus ongeldig is. Inderdaad, dan heeft men geen kandidatenlijst ingeleverd. Binnen de huidige wetgeving is er geen regeling getroffen voor een terugval optie; blijkbaar acht men de noodzaak van een dergelijk terugval optie niet groot genoeg om deze wettelijk vast te leggen. De initiatiefnemer ziet geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat – omdat het nu middels dit wetsvoorstel mogelijk zou worden om ook elektronisch te kunnen indienen – het nu wel ineens noodzakelijk is om zulk een voorziening wettelijk vast te leggen en aldus te eisen. De logica van ómdat het digitaal is moet er ineens wel een terugvaloptie zijn» ontgaat hem geheel. Op zich is het organiseren van een terugvaloptie een interessante overweging en wellicht een verstandige keuze, maar dat dit atomistisch voortvloeit uit het gegeven dat het inleveren nu ook digitaal kan klinkt hem bijzonder onlogisch in de oren.

Vraag 28.

Ook de leden van de CDA-fractie wijzen er op dat de Afdeling advisering van de Raad van State adviseert in de Kieswet een voorziening op te nemen voor het geval het inleveren van een kandidatenlijst door storing in het digitale systeem niet mogelijk is op de dag van kandidaatstelling. De initiatiefnemer brengt daartegen in, dat het principe van een «hersteltermijn» gewoon overeind blijft staan. De leden van de CDA-fractie vragen de initiatiefnemer in dit verband nader in te gaan op het feit, dat de Kieswet niet voorziet in de mogelijkheid dat het hoofdstembureau afwijkt van de strikte termijnen in de artikelen H 1, I 1, I 4, I 5 Kieswet.

Antwoord.

Voor de beantwoording van deze vraag verwijst de initiatiefnemer de leden van de CDA-fractie naar het antwoord op vraag 27 van deze nota.

Advies Kiesraad

Vraag 29.

De leden van de VVD-fractie lezen dat de Kiesraad adviseert om in een wettelijke grondslag voor het gebruik van het Burgerservicenummer in de kandidaatstellingsprocedure te voorzien. De initiatiefnemer voorziet daarbij problemen. Wellicht is het goed om de regering en de Kiesraad daar eens nader naar te laten kijken. Dat zou een suggestie van de leden van de VVD-fractie zijn.

Antwoord.

De initiatiefnemer onderschrijft deze suggestie van harte.

Vraag 30.

Met de Kiesraad zijn de leden van de CDA-fractie van mening, dat het vanuit het oogpunt van transparantie, controleerbaarheid en integriteit van het verkiezingsproces en een uniforme toepassing van deze waarborgen, wenselijk is dat er vooraf duidelijkheid bestaat over de voorwaarden waaronder de elektronische weg kan worden gebruikt en de eisen waaraan de ICT-toepassingen moeten voldoen (advies Kiesraad, blz. 4). Kan de initiatiefnemer aangeven, op welke wijze het wetsvoorstel daaraan tegemoet komt?

Antwoord.

De initiatiefnemer is van mening dat dit onderwerpen betreffen die zich goed lenen voor uitwerking in lagere regelgeving, mede gelet op de snelheid waarmee de ICT-techniek zich ontwikkelt. Het wetsvoorstel bepaalt dan ook dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels gesteld zullen worden over de voorwaarden waaronder de elektronische weg kan worden gebruikt en de wijze waarop de elektronische inlevering geschiedt. Het wetsvoorstel bepaalt dat deze regels de betrouwbaarheid, controleerbaarheid en vertrouwelijkheid van de elektronische inlevering dienen te verzekeren.

Advies van Vereniging van Nederlandse Gemeenten

Vraag 31.

De leden van de PvdA-fractie lezen dat de initiatiefnemer ook in zijn reactie op het advies van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) zijn standpunt herhaalt dat het ronselen van DigiD codes uitgesloten is omdat «met deze code ook toegang wordt verkregen tot andere persoonlijke domeinen». De aan het woord zijnde leden vragen waar de initiatiefnemer deze stelligheid uit afleidt? Kan hij daarin meenemen dat volgens het Rijksjaarverslag 2015 in 2015 bijna 15.000 accounts zijn verwijderd, terwijl dat in 2014 «maar» ruim 8.000 keer gebeurde? En hoe kijkt hij in dat verband naar de ontwikkelingen rond (de opvolging van) DigiD? Gaat dat de invoering van het wetsvoorstel beïnvloeden?

Antwoord.

Voor de beantwoording van deze vraag verwijst de initiatiefnemer graag naar de antwoorden op vraag 2, vraag 6 en vraag 13 van deze nota.

Vraag 32.

De leden van de CDA-fractie hebben slechts één bladzijde van het advies van de VNG ontvangen. In de memorie van toelichting (blz. 12–15) gaat de initiatiefnemer in op aspecten die daarin niet aan de orde zijn. Is de initiatiefnemer bereid het gehele advies van de VNG aan de Kamer over te leggen?

Antwoord.

De initiatiefnemer bedankt de leden van de CDA-fractie voor hun opmerkzaamheid en wil hierbij zijn excuses aanbieden aan de Kamer voor deze slordigheid. Het is hem niet geheel duidelijk waar het is mis gegaan maar hierbij stuurt hij het gehele advies van de VNG op zijn wetsvoorstel nogmaals naar de Kamer, als bijlage bij deze nota15.

Vraag 33.

De leden van de VVD-fractie vragen aandacht voor het feit dat de initiatiefnemer de mogelijke ontwikkelkosten van de software op 1 tot maximaal 1,5 miljoen euro schat. Kan de initiatiefnemer dit nader onderbouwen? Hoe groot zullen de beheerskosten zijn, vragen deze leden zich af.

Antwoord.

Dit betreft een eerste inschatting op basis van een vooronderzoek dat de initiatiefnemer heeft gedaan, waar gesprekken met deskundigen van de softwarefabrikanten Procura en IVU Traffic Technologies deel van hebben uitgemaakt. Echter, wanneer men een nauwkeurige inschatting wil kunnen maken is het noodzakelijk dat er meer zekerheid over de ontwikkeling van dergelijke pakketten komt. Het is het bekende kip-ei verhaal: softwarefabrikanten kunnen moeilijk nauwkeurig berekenen wat een mogelijk pakket gaat kosten – zowel qua ontwikkeling als het uiteindelijke beheer – wanneer men hen niet meer duidelijkheid verschaft over de exacte toepassing van dit pakket en wanneer deze toepassing nog niet concreet genoeg is. Bij andere wetsvoorstellen deden vergelijkbare problemen zich voor. De initiatiefnemer wijst de leden van de VVD-fractie hier graag op een vergelijkbaar debat dat werd gevoerd tijdens de behandeling van het initiatiefwetsvoorstel Tijdelijke experimentenwet elektronische voorzieningen bij verkiezingen (33 354).

Vraag 34.

De leden van de CDA-fractie wijzen er op dat de initiatiefnemer verwacht dat de financiële consequenties van het voorliggende wetsvoorstel niet budgettair neutraal zullen zijn. Waarom geeft de initiatiefnemer alleen een schatting van de ontwikkelkosten van de software, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Is de initiatiefnemer bereid, conform het advies van de Kiesraad, onderzoek te laten doen naar de eenmalige en structurele kosten die samenhangen met de introductie van een digitale kandidaatstellingsprocedure? Naar het oordeel van deze leden is inzicht in de kosten van een voorstel noodzakelijk voor de beoordeling ervan.

Antwoord.

Voor de beantwoording van deze vraag verwijst de initiatiefnemer de leden van de CDA-fractie naar het antwoord op vraag 33 van deze nota. De initiatiefnemer is bereid om het voorstel van de leden van de CDA-fractie om dit nader te onderzoeken te ondersteunen, en is derhalve bereid dit wetsvoorstel tot nader orde aan te houden.

II ARTIKELSGEWIJS DEEL

Onderdeel A (Artikel H 1)

Vraag 39.

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur zullen regels worden gesteld over de voorwaarden waaronder de elektronische weg kan worden gebruikt en de wijze waarop de elektronische inlevering geschiedt. De leden van de VVD-fractie vragen de initiatiefnemer op deze twee elementen nader in te gaan.

Antwoord.

Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 30 en in de reactie van de initiatiefnemer op het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State, is de initiatiefnemer van mening dat deze onderwerpen zich goed lenen voor uitwerking bij lagere regelgeving, mede gelet op de snelheid waarmee de ICT-techniek zich ontwikkelt. Aldus wordt mogelijk gemaakt dat de regelgeving met een hogere snelheid kan worden aangepast en wordt voorkomen dat de regelgeving onvoldoende aansluiting vindt bij de praktijk. In deze lagere regelgeving zal meer in detail uitgewerkt worden op welke wijze de elektronische inlevering zal plaatsvinden. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de eis dat het inleveren van de bescheiden plaatsvindt op één centrale digitale plaats.

Klein