Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 9 mei 2017
Bij gelegenheid van de behandeling op 20 april 2017 (Handelingen II 2016/17, debat over de vergoeding van affectieschade) van het wetsvoorstel tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek, het Wetboek van Strafvordering en het Wetboek van Strafrecht teneinde de vergoeding van affectieschade mogelijk te maken en het verhaal daarvan alsmede het verhaal van verplaatste schade door derden in het strafproces te bevorderen (Kamerstuk 34 257) is een motie, ingediend door de leden Van Oosten en Van Toorenburg (Kamerstuk 34 257, nr. 9), besproken. De motie roept op tot spoedige en niet aan een termijn gebonden verhaal op degene die in gebreke is gebleven een schadevergoedingsmaatregel te voldoen en voor wie het bedrag van de schadevergoeding aan het slachtoffer is voorgeschoten.
Tijdens de behandeling heb ik het standpunt ingenomen dat ik de intentie dat zo veel mogelijk van het uitgekeerde voorschotbedrag moest worden verhaald op degene die tot schadevergoeding was veroordeeld, deel met de indieners, maar dat ik de motie in deze vorm moest ontraden vanwege zijn te ruime strekking. Aan de oproep om voor onbepaalde tijd te blijven verhalen kan immers niet in alle gevallen worden voldaan (vanwege feitelijke omstandigheden: bijvoorbeeld de veroordeelde is naar het buitenland vertrokken) en voor lichtere feiten moet worden erkend dat het recht op tenuitvoerlegging na verloop van tijd – afhankelijk van de ernst van het strafbaar feit – verjaart. Beide indieners zijn zich ervan bewust dat sommige veroordeelden feitelijk niet in staat zullen zijn om een betaling van enige omvang te doen, maar de omvang van deze groep moet zo klein mogelijk blijven en het CJIB moet zich inspannen om toch nog – ook al zijn het kleinere – bedragen te innen. Indieners hebben een nieuwe motie ingediend en hun bedoeling gepreciseerd (Kamerstuk 34 257, nr. 11).
Ik heb desgevraagd toegezegd mijn standpunt over de bewoordingen van een aangepaste motie schriftelijk aan uw Kamer te doen toekomen. Een aansporing om te bevorderen dat binnen het wettelijk kader meteen en zo lang en veel mogelijk wordt verhaald op de veroordeelde die in gebreke is gebleven binnen de gestelde termijn te betalen – conform de gewijzigde motie van de indieners (Kamerstuk 34 257, nr. 11) – zie ik, zoals hierboven aangegeven, als een ondersteuning van mijn beleid.
De Minister van Veiligheid en Justitie, S.A. Blok