Ontvangen 4 maart 2016
De regering heeft met veel belangstelling kennis genomen van het verslag van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de daarin opgenomen vragen en opmerkingen van de leden van de fracties van de VVD, de PvdA, de SP, het CDA en D66. In deze nota naar aanleiding van het verslag worden de vragen van de betrokken fractieleden beantwoord. Bij de beantwoording van de vragen, mede namens de Minister van Veiligheid en Justitie en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, is zo veel mogelijk de volgorde van het verslag aangehouden.
De leden van de SP-fractie zijn van mening dat elk kind dat opgroeit, recht heeft op een veilige leefomgeving. Het baart deze leden daarom zorgen dat een goede controle op de kwaliteit van de jeugdzorg op de BES-eilanden tot op heden, bijna 4 jaar na de inwerkingtreding van de Invoeringswet, nog niet mogelijk is. Het is volgens deze leden daarom een goede zaak dat de wet hier verandering in probeert aan te brengen.
Deze leden vragen hoe de regering verklaart dat bij de oorspronkelijke Invoeringswet het toezicht op de kwaliteit van de jeugdzorg nog onvoldoende verankerd was. Voorts vragen zij hoe de regering, onder wiens ministeriële verantwoordelijkheid de jeugdzorg valt, kan garanderen dat de kinderen in Caribisch Nederland tot op heden kwalitatief goede zorg (hebben) ontvangen en hoe zij dit de komende periode gaat verbeteren. Zij willen weten of de regering bereid is om de Kamer over de voortgang te berichten.
De openbare lichamen en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor het jeugdbeleid op de eilanden. Vanaf het moment dat het Rijk in 2010 verantwoordelijk werd voor de jeugdzorg is veel energie gestoken in het opzetten en verbeteren van voorzieningen en het aanpakken van de achterstanden op dat gebied. Ook heeft de Inspectie Jeugdzorg (IJZ) alvast zogenoemd stimulerend toezicht uitgevoerd, onder andere in 2010 en 2013. Zie bijvoorbeeld het inspectierapport van maart 2014.1 Als sluitstuk van deze ontwikkeling is het onderhavige wetsvoorstel met kwaliteitseisen en toezicht voor de jeugdzorg in Caribisch Nederland aanhangig.
De kern van dit wetsvoorstel is dat er kwaliteitseisen worden gesteld die inhouden dat er verantwoorde jeugdzorg, gezinsvoogdij en voogdij dient plaats te vinden in Caribisch Nederland en dat de onderzoeks- en rapportagetaak van de voogdijraad verantwoord verloopt, alsmede dat er een wettelijke basis is voor het toezicht door de IJZ op de naleving van genoemde kwaliteitseisen. Er is kort gezegd een wettelijke norm bepaald, op de naleving waarvan de inspectie toezicht heeft.
Vanaf de staatkundige vernieuwing in 2010 wordt met toepassing van een kwaliteitsmanagementsysteem, scholing en training van het personeel, verbetering van werkprocessen, introductie van nieuwe hulpverleningsmethodieken en periodiek toezicht door de IJZ stapsgewijs gewerkt aan verbetering van de kwaliteit van de jeugdzorg in Caribisch Nederland. Jeugd en Gezinsvoogdij Caribisch Nederland (JGCN) is de uitvoeringsorganisatie die is belast met de uitvoering van de jeugdzorg, de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en van de jeugdreclassering. JGCN valt organisatorisch onder de verantwoordelijkheid van de Minister van VWS. De Minister van Veiligheid en Justitie (VenJ) is politiek verantwoordelijk voor de uitvoering van de voogdij, de gezinsvoogdij en de jeugdreclassering. JGCN stelt zich in haar strategisch werkplan van mei 2015 de volgende doelen:
1. Verbeteren kwaliteit van de zorg
2. Professionaliseren van de organisatie
3. Continuïteit personeel op alle niveaus
4. Indicatiestelling jeugdhulpverlening door JGCN
5. Profileren JGCN in de maatschappij
6. Actief bijdragen aan integraal jeugdbeleid
7. Versterken preventieve activiteiten op Saba en St. Eustatius
In de toegezegde beleidsdoorlichting zorg en jeugdzorg Caribisch Nederland zal het kabinet de Tweede Kamer in 2016 nader informeren over de voortgang van verbeteringen in de jeugdzorg.2
De leden van de D66-fractie vragen of de regering kan toelichten welke redenen ten grondslag liggen aan de keuze om de organisatie van de jeugdzorg in Caribisch Nederland rechtstreeks te laten vallen onder de verantwoordelijkheid van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS). Zij vragen voorts waarom er niet voor gekozen is om de jeugdzorg bij de gemeenten onder te brengen met tijdelijk extra ondersteuning vanuit de regering.
Daarnaast willen de leden van de D66-fractie graag weten waarom ervoor gekozen is om niet de Jeugdwet of de Wet op de jeugdzorg leidend te laten zijn, maar om juist zoveel mogelijk de vigerende Antilliaanse wetgeving over te nemen. Voorts willen zij weten op welke vlakken deze wetgeving van elkaar verschilt. Zij vragen daarnaast op welke manier het ministerie adequate verantwoording kan dragen, als het andere wetgeving betreft.
Bij de staatkundige vernieuwing in 2010 is de organisatie van de jeugdzorg in Caribisch Nederland ingericht overeenkomstig het toenmalige jeugdstelsel in Europees Nederland en toegesneden op de kleinschaligheid van de eilanden. Gelet op de kleinschaligheid en de specifieke behoeften van de drie eilanden is er bij de staatkundige vernieuwing voor gekozen de Wet op de jeugdzorg niet van toepassing te verklaren en zoveel mogelijk de vigerende Antilliaanse wetgeving over te nemen. Bij de invoering van de Jeugdwet in Nederland per 1 januari 2015 heeft de regering in verband met de nog in ontwikkeling zijnde uitvoerings- en bestuurskracht van de openbare lichamen er voor gekozen om – in afwachting van de evaluatie van de staatkundige vernieuwing – géén wijzigingen door te voeren in de inrichting van de jeugdzorg in Caribisch Nederland. Zoals gemeld in de memorie van toelichting op de Jeugdwet, is die wet daarom niet van toepassing op Caribisch Nederland.3
Wat betreft de verschillen tussen de wetgeving in Europees Nederland en die op de BES-eilanden: er geldt op de eilanden (nog) geen BES-regelgeving op het gebied van jeugdzorg die vergelijkbaar is met de voormalige Wet op de jeugdzorg of met de Jeugdwet. Hierboven is vermeld waarom deze twee wetten niet op de BES-eilanden van toepassing zijn verklaard. Op het gebied van jeugdbescherming is er wel regelgeving op de BES. Op grond van het Burgerlijk Wetboek BES is er een voogdijraad (vergelijkbaar met de Raad voor de Kinderbescherming in Europees Nederland).
De voogdijraad vervult de taken die de wet haar toewijst om de belangen van minderjarigen te behartigen en hen te beschermen als hun ontwikkeling wordt bedreigd. De taken van de voogdijraad zijn neergelegd in het Burgerlijk Wetboek BES en het Wetboek van Strafvordering BES. De regelgeving op het gebied van jeugdbescherming is in lijn met die van Europees Nederland.
De voogdijraad valt onder de verantwoordelijkheid van het Ministerie van VenJ. De uitvoering van gezinsvoogdij of de uitoefening van voogdij na een maatregel van ontzetting valt onder verantwoordelijkheid van de Minister van VWS.
In de memorie van toelichting van de Jeugdwet is destijds geschreven dat de jeugdzorg in Caribisch Nederland tot de evaluatie van de staatkundige vernieuwingen in 2015 onder de verantwoordelijkheid van VWS zou vallen. Daarna zou bezien worden welke rol en verantwoordelijkheid de eilandbesturen hierin kunnen innemen. De leden van de CDA-fractie vragen wat uit deze evaluatie is gekomen en op welke gronden is besloten om definitief de verantwoordelijkheid van jeugdzorg in Caribisch Nederland onder verantwoordelijkheid van de Minister van VWS te laten vallen.
Een onafhankelijke evaluatiecommissie onder leiding van mevrouw Spies, de Evaluatiecommissie Caribisch Nederland, heeft de gevolgen van de staatkundige vernieuwing van Caribisch Nederland in 2010 onderzocht. Het onderzoek spitste zich toe op de werking van de wetgeving, de werking van de bestuurlijke structuur en de gevolgen voor de bevolking van Bonaire, Sint Eustatius en Saba van de transitie in 2010. De commissie heeft op 12 oktober 2015, vijf jaar na de transitie, het evaluatieverslag «Vijf jaar verbonden: Bonaire, Sint Eustatius, Saba en Europees Nederland» uitgebracht aan de opdrachtgevers zijnde de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de bestuurscolleges van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba. De regering is het evaluatieverslag momenteel aan het bestuderen. De reactie op het evaluatieverslag wordt ruim voor de zomer aan de Staten-Generaal gezonden.
Het onderhavige wetsvoorstel beoogt de kwaliteit van de jeugdzorg in Caribisch Nederland en het toezicht daarop te regelen en bevat – in afwachting van de reactie op de evaluatie – geen wijzigingsvoorstellen ten aanzien van de organisatie van de jeugdzorg in Caribisch Nederland.
De preventieve ondersteuning op het terrein van opvoeden en opgroeien valt voor de bewoners van Bonaire onder de verantwoordelijkheid van het openbaar lichaam Bonaire. Voor de bewoners van Saba en Sint-Eustatius geldt echter dat preventieve ondersteuning onder de directe verantwoordelijkheid van het Ministerie van VWS komt te vallen. De leden van de CDA-fractie vragen waarom hiervoor gekozen is.
In 2010 is de verantwoordelijkheid voor de preventieve opvoedondersteuning aan het openbaar lichaam Bonaire toebedeeld overeenkomstig de toenmalige taakverdeling in Nederland tussen gemeenten (preventief jeugdbeleid) en provincies (jeugdzorg). Vanwege de (geringe) schaal en daarmee samenhangende efficiency is er in 2010 voor gekozen de preventieve opvoedondersteuning en de jeugdzorg op St. Eustatius en Saba geïntegreerd aan te laten bieden door JGCN onder verantwoordelijkheid van het Ministerie van VWS.
De leden van de D66-fractie horen graag op welke termijn verwacht kan worden dat de (gezins)voogdij in het Caribische gebied van het Koninkrijk zal zijn opgebouwd. Voorts vragen zij of de regering kan aangeven in welk stadium de ontwikkeling hiervan nu is.
De (gezins)voogdij in Caribisch Nederland is net als de jeugdzorg nog in ontwikkeling. Stapsgewijs wordt gewerkt aan kwaliteitsverbetering, mede naar aanleiding van het rapport van de IJZ van maart 2014. In november 2014 is de Deltamethode gedurende twee weken getraind en in september 2015 herhaald met specifieke aandacht voor de risicotaxatie en het plan van aanpak. De Deltamethode is de werkwijze van de jeugdbescherming in Nederland bij de uitvoering van de ondertoezichtstelling. Het belangrijkste doel is de ontwikkelingsbedreiging van het kind op te heffen. Dat doen gezinsvoogden door samen met ouders en kinderen te werken naar een gezinsomgeving waarin het kind veilig is en zich kan ontwikkelen.
De leden van de D66-fractie vragen of de regering kan aangeven op welke manier het Ministerie van VWS de lokale overheden, die verantwoordelijk zijn voor de ontwikkeling van kwaliteit en capaciteit van de jeugdgezondheidszorg, ondersteunt. Zij vragen voorts of dit alleen financieel van aard is of dat de ondersteuning ook op een andere manier invulling krijgt.
Als antwoord op de vraag of de ondersteuning niet alleen financieel van aard is, maar ook op een andere manier invulling krijgt, kan worden gemeld dat dat inderdaad het geval is. De GGD Den Haag is eind 2011 door het Ministerie van VWS gevraagd om de Bestuurscolleges op Caribisch Nederland te ondersteunen bij de uitvoering van de publieke gezondheidszorg en de implementatie van de Geneeskundige Hulpverleningsorganisatie in de Regio (GHOR). Samen met de lokale professionals en bestuurders zijn goede stappen gezet in de ontwikkeling van een op eigen kracht functionerende publieke gezondheidszorg en GHOR op Caribisch Nederland. Ook de jeugdgezondheidszorg (JGZ) heeft, als onderdeel van de publieke gezondheidszorg, een impuls gekregen. Het gaat zowel om een kwaliteitsimpuls van de uitvoering door investering in de kennis van professionals als om verbeteringen in de uitvoering door het uitbreiden van het aanbod van de JGZ. Ook is ingezet op een meer integraal aanbod van zorg door verbinding te leggen met zowel leefstijlonderwerpen, zoals seksuele gezondheid, als met het jeugdzorgdomein. Naast deze resultaten op korte termijn is ook aandacht besteed aan vervolgacties middels routeplannen tot 2017. Het doel is dat in 2017 de kwaliteit, de toegankelijkheid en het bereik van de JGZ aanzienlijk verbeterd is.
De leden van de D66-fractie maken zich zorgen over de geconstateerde tekortkomingen in de jeugdzorg, zoals de wachtlijsten, het ontoereikende aanbod van zorg en de mogelijke dominantie van incidenten. Zij vragen of de regering kan aangeven of er inmiddels al verbeteringen zijn waargenomen en zo ja, op welke gebieden deze plaats hebben gevonden en waardoor dit bereikt is.
Met toepassing van een kwaliteitsmanagementsysteem, scholing en training van het personeel, beschrijving en verbetering van werkprocessen, invoering van nieuwe methodieken en toezicht van de IJZ wordt stapsgewijs gewerkt aan verbetering van de kwaliteit van de jeugdzorg in Caribisch Nederland.
Met het uitbreiden van de formatie zijn de wachtlijsten grotendeels opgelost. Op de eilanden neemt de bewustwording inzake thema’s als huiselijk geweld en kindermishandeling binnen de diverse culturele gemeenschappen toe. Daarnaast raakt men steeds meer vertrouwd met het gegeven dat hulpverlening mogelijk is daar waar de ontwikkeling van kinderen stagneert of bij (complexere) opvoedingsvraagstukken. Hierdoor neemt het aantal hulpvragen toe.
Met betrekking tot incidenten, calamiteiten en geweld is een werkproces beschreven dat voorziet in de registratie en follow-up hiervan. Dit om binnen de organisatie bewustwording op gang te brengen, lering te trekken uit incidenten, calamiteiten en geweld, en om een eenduidige en zorgvuldige werkwijze vast te leggen. Incidenten worden jaarlijks gerapporteerd en calamiteiten en geweld worden direct gemeld bij de IJZ.
De leden van de VVD-fractie lezen in de memorie van toelichting dat: «Burgers erop mogen vertrouwen dat daar waar kwaliteitseisen worden gesteld, er ook toezicht plaatsvindt op de naleving van die voorschriften.» Onduidelijk is welke kwaliteitseisen in deze wetswijziging worden gesteld. De genoemde leden vragen of aangenomen mag worden dat uitgegaan wordt van het bestaande toetsingskader van de IJZ. De vraag van deze leden is dan ook of het wenselijk is om het ontwikkelende jeugdzorgstelsel op de BES-eilanden te houden aan dezelfde kwaliteitseisen als de partijen in het stelsel van Europees Nederland. Dit in lijn met het streven van de regering naar een voorzieningenniveau op de BES-eilanden dat passend is in de regio en recht doet aan de positie van de drie eilanden. Graag krijgen genoemde leden de toezegging dat dit streven naar een voor de eilanden passend voorzieningsniveau nog altijd leidend is en in de toekomst ook blijft. Voorts vragen zij of de regering bereid is om zodoende te voorzien in een aanpassing van het toetsingskader van de IJZ ten behoeve van handhaving op maat op de BES-eilanden.
Zoals in de memorie van toelichting bij het onderhavige wetsvoorstel is beschreven, zijn de jeugdzorg en de gezinsvoogdij in Caribisch Nederland nog in opbouw. Door JGCN is in samenwerking met de IJZ een kwaliteitskader ontwikkeld, waarin stapsgewijs wordt toegewerkt naar een kwaliteitsniveau voor verantwoorde zorg over de hele linie. Hierbij wordt rekening gehouden met de kleinschaligheid van de eilanden. De IJZ is van het begin af aan goed betrokken bij de ontwikkeling van het kwaliteitskader, zodat de onderdelen die de inspectie ziet als absolute bodemeisen en cruciale aspecten van meet af aan in het kwaliteitskader verwerkt zijn.
Vanwege dit groeimodel baseert de IJZ zich in haar toezicht op het in ontwikkeling zijnde kwaliteitskader voor de jeugdzorg in Caribisch Nederland. Het zou immers niet passend zijn om, gelet op vorenstaand model, reeds thans onverkort te toetsen aan de eisen die in Europees Nederland gelden. Door met een groeimodel te werken groeien de eisen van de IJZ mee met de vooraf geschetste kwaliteitsontwikkeling. In lijn hiermee zal ook de handhaving door de IJZ passend zijn bij de ontwikkeling van de jeugdzorg in Caribisch Nederland.
De leden van de PvdA-fractie lezen dat de IJZ met enige regelmaat de BES-eilanden bezoekt. In het rapport van de IJZ lezen deze leden dat de kwaliteit van jeugdzorg nog de nodige tekortkomingen kent. Deze leden vragen of en in welke mate dit leidt tot een hogere frequentie van het aantal bezoeken aan de eilanden in het kader van toezicht op de kwaliteit.
Hiervoor is reeds vermeld dat de jeugdzorg in Caribisch Nederland nog in opbouw is en dat er de komende jaren met een groeimodel wordt gewerkt naar een kwaliteitsniveau dat aansluit bij de kwaliteitseisen uit de Jeugdwet. De IJZ volgt de ontwikkelingen binnen dit groeimodel nauwgezet. Als daar aanleiding toe is, zal zij de eilanden bezoeken om vast te stellen of de ontwikkelingen daadwerkelijk hebben plaatsgevonden en waar nodig zal zij in haar toezicht constateren waar nog verbetering nodig is en daarbij gepaste maatregelen treffen.
Zo heeft de inspectie zich sinds het laatste toezicht in 2013 door JGCN op de hoogte laten houden van de doorgevoerde verbeteringen en heeft zij eind september 2015 wederom toezicht uitgevoerd bij JGCN. Zij heeft getoetst of verbetermaatregelen naar aanleiding van eerder toezicht in 2013 goed zijn doorgevoerd en geïmplementeerd.
Met het onderhavige wetsvoorstel ontstaat daarvoor ook de formele grondslag.
De leden van de PvdA-fractie vragen de regering in welke mate er rekening gehouden wordt met het feit dat er een taboe kan liggen op het zoeken van hulp. Hulpverleners zijn vaak bekenden van de hulpzoekende en de eilanden hebben een kleine omvang waardoor het vaak snel bekend wordt wie er hulp zoekt. Voorts vragen zij of de regering kan aangeven of en hoe dit invloed heeft gehad op het inrichten van de lokale jeugdzorg.
Bij de staatkundige vernieuwing in 2010 is de organisatie van de jeugdzorg in Caribisch Nederland ingericht overeenkomstig het toenmalige vigerende jeugdstelsel in Nederland en toegesneden op de kleinschaligheid van de eilanden. Een van de eisen die bij de werving van personeel voor de jeugdzorg in Caribisch Nederland wordt gesteld, is dat de te werven personen de kennis en kunde in huis hebben om hulp te kunnen verlenen in een kleinschalige gemeenschap in het Caribisch gebied.
Hulpverleners dienen verantwoorde zorg te verlenen. Hierbij hoort dat ze zorgvuldig met gegevens dienen om te gaan. Ook hebben ze zich te houden aan de Wbp BES, zoals de geheimhoudingsplicht genoemd in artikel 12, tweede lid, van de Wbp BES. Voor medici, zoals GGZ hulpverleners, geldt tevens de geheimhoudingsverplichting uit artikel 7:457 BW BES.
De leden van de PvdA-fractie zijn van mening dat de expertise van lokale organisaties en best practices van lokale projecten waardevol zijn voor het verwezenlijken van een goed werkend systeem. Zij vragen of de regering kan toelichten in hoeverre zij gebruik maakt van best practices uit landen met een soortgelijke situatie.
Met de leden van de PvdA-fractie zijn wij van mening dat best practices van landen met een soortgelijke situatie van belang zijn. Met Aruba is met name op het gebied van de pleegzorg intensief contact. Medewerkers van JGCN hebben een bezoek aan Aruba gebracht om kennis te nemen van de methodieken die daar gebruikt worden. Ketensamenwerking is van groot belang voor een goed functionerend jeugdstelsel in Caribisch Nederland. Belangrijke samenwerkingspartners van JGCN zijn het Centrum voor Jeugd en Gezin op Bonaire, de Voogdijraad, Stichting Forsa, Stichting Verslavingszorg en Psychiatrie Caribisch Nederland (SVPCN), de openbare lichamen en de overige relevante instanties op het terrein van jeugd, onderwijs, zorg en veiligheid op de eilanden.
De leden van de VVD-fractie willen graag vernemen hoe voldaan is aan het verzoek van de Raad van State om een uitgebreidere toelichting te geven op artikel 18.4.7h waarin een uitzondering wordt gecreëerd voor het verbod van artikel 16 Wet bescherming persoonsgegevens BES (Wbp BES) op de verwerking van bijzondere persoonsgegevens, zoals etnische of culturele achtergrond, seksuele leven of gezondheid, alsmede strafrechtelijke gegevens.
Conform het advies van de Raad van State wordt er in de memorie van toelichting in een nieuw hoofdstuk 5 uitgebreid ingegaan op de bescherming van persoonsgegevens. Daarin wordt tevens ingegaan op het verbod van de verwerking van bijzondere persoonsgegevens van artikel 16 Wbp BES en de uitzondering op dat verbod van artikel 23, eerste lid, onder e, Wbp BES. Toegelicht wordt dat voldaan is aan de eisen van artikel 23, eerste lid, onder e, Wbp BES, namelijk dat verwerking van bijzondere persoonsgegevens noodzakelijk is met het oog op een zwaarwegend algemeen belang, dat passende waarborgen ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer worden geboden en dat dit bij wet is bepaald.
De leden van de VVD-fractie constateren dat de grondslag voor het delen van persoonsgegevens en van bijzondere persoonsgegevens opgenomen en beargumenteerd is. Overwegende dat deze gegevensoverdracht essentieel is voor het functioneren van de IJZ en het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) op vergelijkbare artikelen in de Jeugdwet flinke kritiek had, vragen de leden van de VVD-fractie of deze grondslagen getoetst zijn door het CBP. Indien dat het geval is, zien deze leden graag nadere informatie over het advies van het CBP tegemoet. Indien het niet het geval is, vragen de leden de regering alsnog toetsing door het CBP te laten uitvoeren, teneinde eventuele reparatie achteraf op dat vlak te voorkomen.
De kritiek van het CBP was gericht op andere onderdelen van de Jeugdwet dan de verwerking van (bijzondere) persoonsgegevens door de IJZ. Op dit onderdeel had het CBP in zijn advies geen opmerkingen.4 Er is geen advies gevraagd van het CBP, omdat dit wetsvoorstel wat betreft de verwerking van (bijzondere) persoonsgegevens door de IJZ een soortgelijke regeling bevat als in de Jeugdwet. De IJZ krijgt met dit wetsvoorstel geen verdergaande bevoegdheden om (bijzondere) persoonsgegevens te verwerken dan zij heeft onder de Jeugdwet. Gelet op het voorgaande acht ik het niet aangewezen om alsnog advies aan het CBP te vragen.
De leden van de VVD-fractie merken op dat de geheimhoudingsplicht zoals geregeld in artikel 18.4.7.h, vijfde lid, van belang is, omdat ambtenaren van de IJZ gemachtigd zijn tot inzage in dossiers. Zo wordt het beroepsgeheim doorbroken. Dit is volgens het genoemde artikel mogelijk «voor zover dat voor de vervulling van hun taak noodzakelijk is».
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering het niet wenselijk acht een restrictie aan te brengen in artikel 18.4.7h, vijfde lid, of in ieder geval te specificeren in welke gevallen of voor welke doeleinden het doorbreken van geheimhoudingsplicht uit hoofde van hun taak noodzakelijk is. Dit te meer omdat het gevoelige informatie over kinderen en gezinnen betreft die in kleine gemeenschappen als die op de eilanden wellicht extra waarborg vergt.
In artikel 18.4.7.h, vijfde lid, is het noodzakelijkheidsvereiste tot uitdrukking gebracht: de ambtenaren van de IJZ zullen van hun inzagebevoegdheid alleen gebruik maken «voor zover dat voor de vervulling van hun taak noodzakelijk is». Dat wil zeggen dat inzage slechts mogelijk is als de IJZ niet op een andere wijze voldoende gegevens voor het vervullen van haar toezichtstaak kan verkrijgen en dat geen onderdelen van het dossier mogen worden ingezien die niet nodig zijn voor het vervullen van de toezichtstaak. De desbetreffende gegevens mogen bovendien niet voor andere doeleinden ingezien worden.
Daarnaast is het zo, dat àls er gebruik wordt gemaakt van de bevoegdheid voor inzage, dat dan voor de ambtenaren van de inspectie een afgeleid beroepsgeheim geldt. Op deze manier is – ook in de kleine gemeenschappen als de BES-eilanden – gewaarborgd dat de gevoelige gegevens waarover de IJZ beschikt niet in andere handen terecht komen.
Tot slot zijn voor het gebruik maken van het inzagerecht nieuwe beleidsregels in voorbereiding.5 Uw kamer is bij brief van 30 juni 2015 hierover ingelicht.6 Door het gebruik van het inzagerecht vast te leggen in beleidsregels, wordt het voor iedereen kenbaar hoe de inspectie haar bevoegdheid hanteert.
Gelet op de vorengenoemde waarborgen voor de uitoefening van de inzagebevoegdheid is het naar mijn oordeel niet noodzakelijk om in de wet een nadere specificatie van de doeleinden aan te brengen.
De leden van de SP-fractie snappen dat voor een goed functionerende IJZ er een mogelijkheid moet zijn om informatie uit te wisselen. Daarbij dient uiteraard rekening gehouden te worden met vigerende wetgeving als de Wbp BES en het EVRM. Over de scope en de onderbouwing waarop deze persoonsgegevens, met name etniciteit en culturele achtergrond, opgevraagd mogen worden hebben de leden nog enkele vragen. Zij willen weten welke aanleiding de regering ziet om etniciteit of culturele achtergrond als een kwaliteitsbedreigende factor aan te wijzen. Verder vragen zij hoe de regering het opvragen van deze persoonsgegevens uitlegt in het kader van doeltreffende en doelmatige toezichtstaken van de inspectieambtenaren.
Anders dan de leden van de SP-fractie menen, is het niet zo dat de IJZ informatie over de etnische en culturele achtergrond verwerkt omdat dat aangewezen zou zijn als kwaliteitsbedreigende factor. Bij het bieden van jeugdzorg dient onder andere rekening te worden gehouden met de etnische en culturele achtergrond van de jeugdige en zijn ouders, zeker omdat er op de BES-eilanden diverse culturele gemeenschappen zijn. Bij het toezicht van de inspectie op het handelen van de instellingen kan het daarom voorkomen dat de inspectie ook kennisneemt van etniciteit en culturele achtergronden
Het verwerken van deze gegevens mag slechts plaatsvinden voor zover dat noodzakelijk is voor een doeltreffende en doelmatige uitvoering van de toezichtstaken van de IJZ. Daarmee wordt de proportionaliteitseis bedoeld: dat de IJZ niet meer (bijzondere) persoonsgegevens mag verwerken dan noodzakelijk is voor haar toezichthoudende taken. Deze eis geldt ook voor de gegevens over de etniciteit en culturele achtergrond.
Voor de leden van de D66-fractie is het van groot belang dat privégegevens van jeugdigen niet onnodig op straat komen te liggen, zeker als deze eigenlijk van ondergeschikt belang zijn bij een onderzoek van bijvoorbeeld de inspectie. Zij vragen de regering aan te geven op welke manier deze privacy nu gewaarborgd is bij alle betrokken partijen.
Wat betreft de toezichthouder geldt het volgende. Zoals ook hierboven reeds aan de orde is gekomen, mag de IJZ slechts (bijzondere) persoonsgegevens verwerken voor zover dat noodzakelijk is voor haar taakuitoefening. Dit is ook in het wetsvoorstel tot uitdrukking gebracht.7 (Bijzondere) persoonsgegevens die van ondergeschikt belang zijn voor een onderzoek van de IJZ behoren niet tot de gegevens die «noodzakelijk zijn voor de taakuitoefening» en zullen dan ook niet worden verwerkt. Daarnaast hebben de medewerkers van de IJZ op grond van artikel 12, tweede lid, van de Wbp BES een algemene geheimhoudingsplicht, en tevens op grond van artikel 18.4.7h vijfde lid van het wetsvoorstel een afgeleid beroepsgeheim indien zij gebruik maken van het inzagerecht.
Hulpverleners dienen verantwoorde zorg te verlenen. Hierbij hoort dat ze zorgvuldig met gegevens dienen om te gaan. Ook hebben ze zich te houden aan de Wbp BES, zoals de geheimhoudingsplicht genoemd in artikel 12, tweede lid, van de Wbp BES. Voor medici, zoals GGZ hulpverleners, geldt tevens de geheimhoudingsverplichting uit artikel 7:457 BW BES. Aldus is de privacy van alle betrokken partijen gewaarborgd.
De leden van de PvdA-fractie lezen dat er een grotere administratieve inspanning wordt gevraagd van jeugdzorg en (gezins) voogdij Caribisch Nederland om de kwaliteitsverbetering die nodig is te bewerkstelligen. Genoemde leden juichen deze kwaliteitsverbetering toe maar hebben ook de vraag in welke mate de administratieve lasten voor hulpverleners kunnen toenemen. Kan de regering ingaan op de mate waarin en de proportionaliteit van een grote administratieve inzet die hiermee gevraagd wordt.
De voorgestane kwaliteitsverbeteringen houden een meer systematische aanpak van de hulpverlening in. Daaraan zijn onlosmakelijk rapportages door hulpverleners verbonden.
Dat is in Caribisch Nederland niet anders dan in Europees Nederland. Uitgangspunt is om met inzet van digitale hulpmiddelen de administratieve lasten voor de hulpverleners tot een minimum te beperken zodat hulpverlening en daarbij behorende administratieve inzet in balans zijn. Een nieuw gebruiksvriendelijk ICT-systeem is in voorbereiding.
De leden van de PvdA-fractie lazen eerder in het rapport «Kwaliteit van de jeugdzorg in Caribisch Nederland»8 dat het grote moeite kost om geschikt personeel te vinden, de hulpverlening vaak van praktische aard is en de hulpverleningsplannen naar de achtergrond verdwijnen. Zij willen weten hoe de regering deze situatie beziet in combinatie met de gevraagde kwaliteitsverbetering. Voorts vragen zij of de regering kan aangeven hoe lokale hulpverleners hier mee worden belast en of zij in staat zijn om aan deze verwachtingen te voldoen.
Gezien de kleinschaligheid van St. Eustatius en Saba is het aantrekken en vasthouden van deskundig personeel een knelpunt. Het streven is zoveel mogelijk medewerkers van de eilanden zelf of uit de regio aan te trekken. Om de gewenste kwaliteitsverbetering te realiseren is, naast de individuele deskundigheidsbevordering, de afgelopen periode geïnvesteerd in training en scholing van de methodieken die binnen de hulpverlening worden gebruikt. In november 2014 is de Delta Methode gedurende twee weken getraind en in september 2015 herhaald met specifieke aandacht voor de risicotaxatie en het plan van aanpak. Een aantal medewerkers van het ambulante team heeft de Staptraining gevolgd om deze aan te kunnen bieden aan (toekomstige) pleegouders. Verschillende Triple P trainingen hebben voor medewerkers plaatsgevonden. Ambulante hulpverleners hebben in maart 2015 de training van Famia Central gevolgd. Famia Central bestaat uit verschillende methodieken waarbij het uitgangspunt is dat de cliënt centraal staat en de cliënt in staat is zijn hulpvraag te formuleren. Daarnaast kan de cliënt met juiste coaching en begeleiding zijn eigen oplossingen vinden. Verschillende tools en technieken kunnen hierbij concreet ingezet worden. Verder zijn jeugdreclasseringsmedewerkers samen met medewerkers van de Voogdijraad getraind in de Jeugdreclassering methode. De trainingen hebben plaats gevonden op Bonaire. Aan alle trainingen hebben medewerkers uit Statia en Saba meegedaan.
De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering voornemens is de administratieve lasten te monitoren met het oog op bewaking van een juiste balans tussen administratieve lasten en de noodzakelijke kwaliteit die verwacht wordt op de eilanden. Zo ja, dan willen zij weten of aangegeven kan worden hoe de regering dit gaat monitoren.
Uitgangspunt is om met inzet van digitale hulpmiddelen de administratieve lasten voor de hulpverleners tot een minimum te beperken en dat hulpverlening en daarbij behorende administratieve inzet in balans zijn. De directeur van JGCN is gevraagd om in zijn periodieke managementrapportages ook te rapporteren over de administratieve consequenties van de ingezette kwaliteitsverbetering.
De leden van de CDA-fractie vragen waarom de regering van mening is dat er geen goede inschatting gemaakt kan worden van de administratieve lasten ten gevolge van dit wetsvoorstel. De reden die gegeven wordt, de kwaliteitsverbetering van jeugdzorg wordt stapsgewijs opgepakt en er moet nog veel gebeuren, is naar de mening van deze leden onvoldoende om te stellen dat de directe gevolgen van dit wetsvoorstel niet ingeschat kunnen worden. Bij wetgeving moet immers altijd rekening gehouden worden dat er andere, toekomstige ontwikkelingen zijn die niet in het wetsvoorstel zelf geregeld worden. De leden van de CDA-fractie vragen daarom om alsnog een inschatting te maken van de administratieve lasten, en dan met name de extra lasten op het terrein van toezicht.
De voorgestane kwaliteitsverbeteringen houden een meer systematische aanpak van de hulpverlening in. Daaraan zijn onlosmakelijk rapportages door hulpverleners verbonden. Die laten zich lastig kwantificeren. Zoals hierboven vermeld, is het uitgangspunt om met inzet van digitale hulpmiddelen de administratieve lasten voor de hulpverleners tot een minimum te beperken en dat hulpverlening en daarbij behorende administratieve inzet in balans zijn. De directeur van JGCN is gevraagd om in zijn periodieke managementrapportages ook te rapporteren over de administratieve consequenties van de ingezette kwaliteitsverbetering.
Wat de extra lasten op het terrein van toezicht betreft kan worden opgemerkt dat in de afgelopen jaren de inspectie eens per twee jaar de voorzieningen op de drie eilanden heeft bezocht. Het hangt vervolgens van de geconstateerde tekortkomingen af hoeveel verbetermaatregelen worden verwacht. De komende jaren zullen verbetermaatregelen nog sterk verweven zijn met de kwaliteitsslag die de organisaties doormaken.
Artikel 18.4.7a – Begripsbepalingen, onderdeel Jeugdzorg
Voor Caribisch Nederland is er voor gekozen om de Jeugd Geestelijke GezondheidsZorg (JGGZ) en de zorg voor jeugdigen met een licht verstandelijke beperking (LVB) onder de Zorgverzekeringswet te laten vallen, en niet onder de Jeugdwet zoals in Europees Nederland het geval is. De leden van de CDA-fractie vragen een nadere onderbouwing van deze keuze.
De vraag van de leden van de CDA-fractie geeft de gelegenheid om een onjuistheid in de toelichting op het voorgestelde artikel 18.4.7a te corrigeren. Anders dan op pagina 10 van de memorie van toelichting (Kamerstukken II 2014/15, 34 238, nr. 3) staat, is de Zorgverzekeringswet (Zvw) namelijk niet van toepassing op de BES. In plaats daarvan geldt voor alle ingezetenen het Besluit zorgverzekering BES. Tot 1 januari 2015 viel de JGGZ in het Europese deel van Nederland voor het grootste deel onder de dekking van de zorgverzekering (als bedoeld in de Zvw) van de jeugdige en viel LVB vooral onder de dekking van de AWBZ. Daarnaast hadden we de jeugdzorg waarin de Wet op de jeugdzorg voorzag. Op de BES vielen zowel de JGGZ als de LVB onder het Besluit zorgverzekering BES, omdat dat besluit zowel de zorg dekt(e) die in het Europese deel van Nederland onder de zorgverzekering valt als de zorg die in dat deel van Nederland onder de AWBZ viel (of, inmiddels, onder de Wet langdurige zorg valt). En daarnaast wordt er op de BES ook jeugdzorg verleend.
Met ingang van 1 januari 2015 is de JGGZ in het Europese deel van Nederland van de zorgverzekering naar de Jeugdwet overgeheveld en is de LVB van de AWBZ naar de Jeugdwet overgeheveld. Sindsdien spreken we in het Europese deel van Nederland niet meer over «jeugdzorg» maar gebruiken we het bredere begrip «jeugdhulp». Deze wijziging is in verband met de nog in ontwikkeling zijnde uitvoerings- en bestuurskracht van de openbare lichamen BES – in afwachting van de evaluatie van de staatkundige vernieuwing – niet op de BES doorgevoerd. JGGZ en LVB op de BES vallen dus ook na 1 januari 2015 onder de dekking van het Besluit zorgverzekering BES. Om die reden vindt de regering het aangewezen om op de BES voor de overige vormen van hulp aan jeugdigen te blijven spreken van «jeugdzorg» in plaats van «jeugdhulp».
Artikel 18.7.4 e – inhoud toezicht
De leden van de CDA-fractie vragen wat wordt bedoeld met de opmerking dat de ambtenaren van de inspectie waar nodig rekening houden met de behoeften van Caribisch Nederland. Zij vragen voorts of de regering een voorbeeld kan geven van behoeften van Caribisch Nederland waar de inspectie rekening mee zou moeten houden.
Voorafgaand aan elk jaar stelt de inspectie een werkprogramma op. In dat jaarwerkprogramma kan de inspectie, afhankelijk van de situatie, toezicht in Caribisch Nederland opnemen. Van belang hierbij is dat de inspectie risicogebaseerd toezicht houdt, wat betekent dat de inspectie toezicht houdt op die plaatsen waar volgens haar inschatting de risico’s van kwaliteitstekorten of de onveiligheid voor de jongeren het grootst zijn. In deze risicoanalyse zal de inspectie de signalen of verzoeken met betrekking tot Caribisch Nederland betrekken. Zo heeft de inspectie in 2011 op verzoek van het CJG Bonaire (in oprichting) toezicht uitgevoerd naar een nieuw opgericht meisjestehuis. Verder geldt uiteraard dat het hiervoor vermelde kwaliteitskader met groeimodel voortkomt uit een behoefte in Caribisch Nederland. Door dit kwaliteitskader de afgelopen jaren en de komende jaren als basis voor het toezicht van de inspectie te hanteren, wordt rekening gehouden met een belangrijke behoefte van Caribisch Nederland.
Artikel 18.4.7g – Handhaving bevel/Aanwijzing
De leden van de CDA-fractie vragen waarom het voor Caribisch Nederland niet nodig is om een bestuurlijke boete te kunnen opleggen (zoals geregeld in de Jeugdwet). Zij willen weten waarin hierbij het verschil zit met Europees Nederland.
Bijna alle overtredingen waarvoor op grond van de Jeugdwet een bestuurlijke boete kan worden opgelegd zijn niet relevant voor dit wetsvoorstel, omdat de verplichtingen uit de Jeugdwet niet in dit wetsvoorstel zijn opgenomen.9 Op één punt komt de verplichting wel overeen met die in de Jeugdwet, namelijk de verplichting om calamiteiten of geweld te melden aan de IJZ. Op grond van de Jeugdwet kan een bestuurlijke boete worden opgelegd indien een gedraging van een jeugdhulpaanbieder of een gecertificeerde instelling in strijd is met deze verplichting.
Na een zorgvuldige afweging is besloten om voor de jeugdzorg in Caribisch Nederland het instrument bestuurlijke boete niet in te voeren. Het regelen van de bestuurlijke boete voor de jeugdzorg in Caribisch Nederland is niet noodzakelijk. Handhaving kan op andere, betere wijzen geschieden. De bestuurlijke boete zou bovendien (als deze zou worden ingevoerd) voornamelijk worden opgelegd aan het JGCN, een onderdeel van de Rijksdienst Caribisch Nederland. De JGCN wordt bevoorschot via de Rijksdienst Caribisch Nederland, door middel van schatkistbankieren en wordt op deze wijze in feite rechtstreeks bekostigd vanuit de VWS-begroting. Het opleggen van een bestuurlijke boete zou daardoor feitelijk neerkomen op het rondpompen van geld. Belangrijk is momenteel bij de jeugdzorg in Caribisch Nederland dat het beleid meer gericht is op het verbeteren van de jeugdzorg in Caribisch Nederland, dan op het sanctioneren van de jeugdzorg in Caribisch Nederland. Overigens heeft Caribisch Nederland ook niet gevraagd om invoering van een bestuurlijke boete, ook niet tijdens de consultatieronde.
Ten aanzien van de delegatiebepaling van artikel 18.4.7i van het wetsvoorstel hebben de leden van de VVD-fractie de volgende vragen. Het betreft hier een verruiming van de grondslag. Genoemde leden vragen de regering om een toelichting waarom deze verruiming van de grondslag wenselijk is. Daarnaast willen zij weten of de regering in elk geval bereid is toe te zeggen dat eventuele algemene maatregelen van bestuur (amvb) ter voorhang aan de Staten-Generaal worden aangeboden.
De verruiming van de grondslag voor de delegatiebepaling zit daarin dat in vergelijking met de huidige delegatiebepaling10 de «kwaliteit van de jeugdzorg» is toegevoegd. In het wetsvoorstel zijn op hoofdlijnen regels gesteld ten aanzien van de kwaliteit van jeugdzorg. Het is wenselijk dat ter uitvoering daarvan bij lagere regelgeving nadere regels kunnen worden gesteld.
In het wetsvoorstel is niet geregeld dat de amvb moet worden voorgehangen. Hier is de hoofdregel gevolgd dat van voorhang geen gebruik wordt gemaakt, tenzij daarvoor bijzondere redenen bestaan.11 In dit geval zijn er geen bijzondere redenen die zouden nopen tot voorhang. Ik ben wel bereid om, zodra de ontwerp amvb gereed is, deze aan uw Kamer te sturen.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid,Welzijn en Sport, M.J. van Rijn