Hieronder zijn opgenomen het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State d.d. 20 april 2015 en het nader rapport d.d. 23 juni 2015, aangeboden aan de Koning door de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, mede namens de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State is cursief afgedrukt.
Bij Kabinetsmissive van 9 maart 2015, no. 2015000385, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, mede namens de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet houdende wijziging van de Invoeringswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba in verband met het wettelijk regelen van kwaliteitseisen voor de jeugdzorg op Bonaire, Sint Eustatius en Saba en het toezicht en de handhaving hiervan door de inspectie jeugdzorg, met memorie van toelichting.
Met dit voorstel wordt een wettelijke grondslag gecreëerd voor het toezicht op de kwaliteit van de jeugdzorg op Bonaire, Sint Eustatius en Saba door de Inspectie jeugdzorg (IJZ). Voorts bevat het voorstel regels met betrekking tot de inhoud van de jeugdzorg in Caribisch Nederland en is onder andere een grondslag voor verwerking van (bijzondere) persoonsgegevens in het kader van de toezichtstaak van de inspectie opgenomen.
De Afdeling advisering van de Raad van State adviseert het voorstel naar de Tweede Kamer te zenden, maar acht op onderdelen een nadere motivering of aanpassing van het voorstel aangewezen. De Afdeling adviseert onder andere de verwerking van persoonsgegevens in het licht van artikel 8 Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM) en de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) en Wet bescherming persoonsgegevens BES (Wbp BES) nader te motiveren.
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw Kabinet van 9 maart 2015, no. 2015000385, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 20 april 2015, no. W13.15.0061/III, bied ik U, mede namens de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, hierbij aan.
De voorgestelde artikelen 18.4.7d en 18.4.7h hebben beide deels betrekking op de verwerking van (bijzondere) persoonsgegevens. Deze gegevensverwerking impliceert een inbreuk op het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer als bedoeld in artikel 10 van de Grondwet en artikel 8 EVRM. Een dergelijke inbreuk moet bij wet zijn voorzien en noodzakelijk zijn in een democratische samenleving en voorts moet voldaan zijn aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Daarnaast moet zijn voldaan aan de eisen die voortvloeien uit het nationaal juridische kader. In dit geval betreft dat primair de Wet beschermingspersoonsgegevens BES (Wbp BES).2 De Afdeling maakt de volgende opmerkingen.
a. De toelichting bij het voorgestelde artikel 18.4.7h gaat niet in op de verhouding van de voorgestelde bepaling tot artikel 8 van het EVRM.
Wat betreft het nationale juridische kader voor gegevensverwerking wordt slechts volstaan met een korte verwijzing naar een aspect van Wbp BES en een verwijzing naar een bepaling uit de Jeugdwet.3
Een motivering voor de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer is temeer noodzakelijk, omdat ook bijzondere persoonsgegevens verwerkt kunnen worden. Verwerking daarvan is op grond van artikel 16 Wbp BES in beginsel verboden, tenzij op een van de gronden in die wet genoemd. In dit verband speelt ook de vraag of de algemene grondslag voor de gegevensverwerking (een doelmatige en doeltreffende uitvoering van de toezichthoudende taken) voor de verwerking van bijzondere persoonsgegevens toereikend is. De Afdeling wijst er in dit verband voorts op dat een toelichting zelfstandig leesbaar dient te zijn en dat niet kan worden volstaan met een verwijzing naar andere wetsartikelen dan wel parlementaire stukken.
b. In de toelichting bij het voorgestelde artikel 18.4.7d wordt wel ingegaan op de verhouding tot artikel 8 van het EVRM, maar niet op de verhouding tot het nationale juridische kader. Ook hier geldt dat bijzondere persoonsgegevens verwerkt kunnen worden, hetgeen in beginsel niet is toegestaan.
De Afdeling adviseert in de toelichting op de bovenstaande punten in te gaan en de voorgestelde inbreuk op de persoonlijke levenssfeer nader te motiveren. Daarbij moet zowel worden ingegaan op de verhouding tot het relevante internationale recht als op de verhouding tot primair de Wbp BES.
Overeenkomstig het advies van de Afdeling advisering is in de memorie van toelichting het onderdeel over de verwerking van persoonsgegevens aangepast en de noodzaak van de verwerking nader gemotiveerd in het licht van artikel 8 Europees Verdrag inzake de Rechten van de Mens en de Wet bescherming persoonsgegevens BES.
In het voorstel is voor aanbieders van jeugdzorg en (gezins)voogdij-instellingen een meldplicht opgenomen voor calamiteiten en geweld bij de verlening van jeugdzorg of (gezins)voogdij.4 Bij en naar aanleiding van een dergelijke melding verstrekken de jeugdzorgaanbieder en de (gezins)voogdij-instelling aan de toezichthouder de gegevens die voor het onderzoek van de melding noodzakelijk zijn. Dit kunnen persoonsgegevens, gegevens betreffende de gezondheid en andere bijzondere persoonsgegevens betreffen. Daartoe kunnen onder het beroepsgeheim van de beroepsbeoefenaar vallende gegevens behoren.
De Afdeling merkt op dat ten aanzien van de gegevens die de ambtenaren van de IJZ in het kader van een melding onder zich krijgen, een geheimhoudingsplicht voor die ambtenaren in het voorstel ontbreekt. Zij acht een dergelijke plicht noodzakelijk voor het waarborgen van de geheimhouding.
De Afdeling wijst er in dit verband op dat een vergelijkbare meldplicht is opgenomen in artikel 25 van het wetsvoorstel Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz)5, waarbij calamiteiten en geweld in de zorgrelatie gemeld moeten worden bij de Inspectie voor de gezondheidszorg (IGZ). Teneinde te waarborgen dat de tot het beroepsgeheim van de zorgverlener behorende gegevens die in het kader van een melding in het bezit van de IGZ zijn gekomen, geheim blijven, ook binnen beperkte kring en ook als de cliënt intussen is overleden, is voor de IGZ in artikel 25, derde lid, van het wetsvoorstel Wkkgz een expliciete geheimhoudingsplicht opgenomen.
De Afdeling adviseert in het voorgestelde artikel 18.4.7d te voorzien in een geheimhoudingsplicht voor de ambtenaren van de IJZ, analoog aan het voorgestelde artikel 25, derde lid, van het wetsvoorstel Wkkgz.
Het advies van de Afdeling advisering wordt gevolgd. Aan artikel 18.4.7d wordt een derde lid toegevoegd, waarin staat dat voor zover bij het onderzoeken van een melding gegevens van een jeugdige ter beschikking van de ambtenaren van de inspectie jeugdzorg zijn gekomen, ter zake waarvan de betrokken beroepsbeoefenaar uit hoofde van zijn beroep tot geheimhouding verplicht is, een gelijke verplichting geldt voor de betrokken ambtenaren van de inspectie jeugdzorg.
De Afdeling verwijst naar de bij dit advies behorende redactionele bijlage.
De redactionele kanttekeningen die de Afdeling advisering in overweging geeft, zijn overgenomen. Daarnaast is nog gebruik gemaakt van de mogelijkheid om enige technische wijzigingen in het voorstel aan te brengen.
Om duidelijk te maken dat de inspectie jeugdzorg ook persoonsgegevens bij meldingen mag verwerken, is artikel 18.4.7d uitdrukkelijk genoemd in artikel 18.4.7h.
De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.
De vice-president van de Raad van State,
J.P.H. Donner
Ik moge U, mede namens de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn
− In het wetsvoorstel consequent het begrip «jeugdzorgaanbieder» dan wel «aanbieder van jeugdzorg» hanteren.
− In artikel I, onderdeel A, artikel 18.4.7a, de definitie van «jeugdige» vanaf «en voor wie» met het oog op de leesbaarheid vormgeven als een opsomming.
− In artikel I, onderdeel A, artikel 18.4.7a, de definitie van «jeugdige» ten aanzien van een persoon die de leeftijd van achttien jaar doch niet de leeftijd van drieëntwintig heeft bereikt volledig laten aansluiten bij de definitie met betrekking tot de bedoelde categorie uit de Jeugdwet dan wel de Wet op de jeugdzorg en in de toelichting verduidelijken waarom bij de gekozen definitie is aangesloten.
− In artikel I, onderdeel A, artikel 18.4.7a, in de definitie van «jeugdzorg» de zinsnede «, met uitzondering van pleegouders» achterwege laten.
− Artikel I, onderdeel A, artikel 18.4.7e, eerste lid, met het oog op leesbaarheid vormgeven als een opsomming.
− In artikel I, onderdeel B, artikel 18.4.11, eerste lid, de verwijzing naar titel 5.4 van de Algemene wet bestuursrecht (bestuurlijke boete) schrappen, omdat het voorstel niet voorziet in de bevoegdheid om een bestuurlijke boete op te leggen.
− In artikel I, onderdeel B, artikel 18.4.11, tweede lid, de verwijzing naar artikel 18.4.7d wijzigen in artikel 18.4.7e.