Voorgesteld 10 mei 2017
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat het zestiende Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden facultatief van aard is en lidstaten zodoende zelf de afweging maken het Protocol al dan niet te ondertekenen;
overwegende dat er twijfels bestaan of de niet-bindende adviezen die het Europees Hof voor de Rechten van de Mens op grond van dit Protocol kan geven in de praktijk daadwerkelijk als niet-bindend zullen werken;
van mening dat het onwenselijk zou zijn als de adviezen de facto een dwingend karakter krijgen;
constaterende dat het mogelijk is voor een lidstaat om het Protocol na ondertekening weer op te zeggen;
verzoekt de regering, de werking van het Protocol na een periode van vier jaar na inwerkingtreding te evalueren en daarbij in het bijzonder in te gaan op de feitelijke werking van de adviezen en te evalueren of de feitelijke werking van de adviezen aanleiding geeft het Protocol op te zeggen,
en gaat over tot de orde van de dag.
Koopmans