Gepubliceerd: 19 oktober 2015
Indiener(s): Jeroen Dijsselbloem (minister financiƫn) (PvdA)
Onderwerpen: burgerlijk recht financieel toezicht financiƫn recht
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34232-7.html
ID: 34232-7
Origineel: 34232-2

Nr. 7 NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 19 oktober 2015

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel I, onderdeel A, worden, onder vernummering van het eerste tot en met vierde subonderdeel tot derde tot en met zesde subonderdeel, twee subonderdelen ingevoegd, luidende:

1. In de definitie van «deposito» wordt de zinsnede «alsmede schulden» tot en met «beleggingen in effecten;» vervangen door: met inbegrip van een termijndeposito en een spaardeposito, met uitzondering van een tegoed waarvan:

a. het bestaan alleen kan worden aangetoond met behulp van een financieel instrument, tenzij het een spaarproduct betreft dat wordt belichaamd in certificaat van deposito dat op naam luidt en dat op 2 juli 2014 bestond in een lidstaat;

b. de hoofdsom niet a pari terugbetaalbaar is;

c. de hoofdsom alleen a pari terugbetaalbaar is uit hoofde van een door de bank of door een derde verstrekte garantie of overeenkomst;.

2. In de definitie van «dochteronderneming» wordt «als bedoeld in de artikelen 1 en 2 van de richtlijn geconsolideerde jaarrekening» vervangen door: als bedoeld in artikel 22, eerste tot en met vijfde lid, van de richtlijn jaarrekening.

B

Na artikel I, onderdeel A, worden vier onderdelen ingevoegd, luidende:

Aa

In artikel 1:75, derde lid, wordt na «een bank of beleggingsonderneming als bedoeld in artikel 3A:2,» ingevoegd: of overeenkomstig artikel 30 van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingondernemingen aan een EU-moederonderneming.

Ab

In artikel 1:75a, eerste lid, wordt na «een bank of beleggingsonderneming als bedoeld in artikel 3A:2,» ingevoegd: of overeenkomstig artikel 30 van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingondernemingen door een EU-moederonderneming.

Ac

In artikel 1:76a, eerste lid, wordt na «een bank of beleggingsonderneming als bedoeld in artikel 3A:2,» ingevoegd: of overeenkomstig artikel 30 van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingondernemingen bij een EU-moederonderneming.

Ad

Na artikel 1:76b wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 1:76c

Indien een systeemexploitant als bedoeld in artikel 212a, onderdeel q, van de Faillissementswet een goed overdraagt met de bedoeling een vorm van zekerheid te verschaffen aan een andere systeemexploitant in verband met een interoperabel systeem en op deze overdracht artikel 84, derde lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek niet van toepassing is, worden de in verband met die zekerheid bestaande rechten van de systeemexploitant die de zekerheid verstrekte, niet aangetast door insolventieprocedures ten aanzien van de systeemexploitant aan wie de zekerheid werd verstrekt.

C

Artikel I, onderdeel B, wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste subonderdeel wordt «het vierde tot en met zesde lid tot vijfde tot en met zevende lid» vervangen door «vierde tot en met zevende tot vijfde tot en met achtste lid», wordt «maximaal» telkens door «ten hoogste» vervangen en wordt na «hoofdstukken 5.1a of 5.3,» ingevoegd: die is gerangschikt in de derde boetecategorie,.

2. In het tweede subonderdeel wordt «In het zesde lid» tot en met «volzin te luiden» vervangen door «In het zevende lid (nieuw) komt de tweede volzin te luiden», wordt «geconsolideerd bestuursverslag» vervangen door «geconsolideerde jaarrekening» en wordt «het geconsolideerde bestuursverslag» vervangen door: de geconsolideerde jaarrekening.

D

In artikel I, onderdeel C, wordt «een openbare waarschuwing worden uitgevaardigd» vervangen door: een waarschuwing of verklaring worden gepubliceerd.

E

Na artikel I, onderdeel D, worden vier onderdelen ingevoegd, luidende:

Da

Artikel 3:260 komt te luiden:

Artikel 3:260

1. De Nederlandsche Bank besluit onverwijld tot toepassing van een vangnetregeling indien:

a. de Nederlandsche Bank van oordeel is dat een financiële onderneming om redenen die rechtstreeks verband houden met haar financiële positie niet in staat is een verschuldigd en betaalbaar deposito onder de toepasselijke wettelijke en contractuele voorwaarden terug te betalen of aan verplichtingen te voldoen die voortvloeien uit vorderingen van beleggers die verband houden met een beleggingsdienst of dienst als bedoeld in artikel 3:259, eerste lid, en de onderneming daartoe ook op afzienbare termijn niet in staat is; of

b. een rechterlijke instantie, om redenen die rechtstreeks verband houden met de financiële positie van de financiële onderneming, een uitspraak heeft gedaan die leidt tot schorsing van de rechten van depositohouders of beleggers om hun vordering op de betreffende financiële onderneming te verhalen.

2. De Nederlandsche Bank geeft toepassing aan het eerste lid, aanhef en onder a, uiterlijk vijf werkdagen nadat zij voor het eerst heeft geconstateerd dat een bank heeft nagelaten verschuldigde en betaalbare deposito’s onder de toepasselijke wettelijke en contractuele voorwaarden terug te betalen of aan verplichtingen te voldoen die voortvloeien uit vorderingen van beleggers die verband houden met een beleggingsdienst of dienst als bedoeld in artikel 3:259a, eerste lid.

3. De Nederlandsche Bank doet van het besluit tot toepassing van een vangnetregeling mededeling in de Staatscourant.

Db

In artikel 3:263, derde lid, wordt na «de Nederlandse taal» ingevoegd: of in de taal die door de depositohouder en de bank zijn overeengekomen bij het aangaan van de overeenkomst.

Dc

Na artikel 3:264 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 3:264a

1. Ingeval van een rechtsfeit als bedoeld in artikel 16, zesde lid, van de richtlijn depositogarantiestelsels, geeft elke betrokken bank depositohouders daarvan kennis ten minste een maand voordat de rechtsgevolgen ingaan, tenzij de Nederlandsche Bank een kortere termijn toestaat omwille van de stabiliteit van het financiële stelsel of omdat hiermee een rechtmatig belang van de desbetreffende bank wordt gediend.

2. De bank stelt gedurende drie maanden na de kennisgeving depositohouders onvoorwaardelijk en zonder betaling van een boete in staat deposito’s die voor vergoeding uit hoofde van een depositogarantiestelsel in aanmerking komen, op te nemen voor zover die deposito’s hoger zijn dan het uit hoofde van het toepasselijke depositogarantiestelsel gegarandeerde bedrag nadat de rechtsgevolgen, bedoeld in het eerste lid, zijn ingetreden.

3. Artikel 1:23 is niet van toepassing ten aanzien van het tweede lid.

Dd

Artikel 3:267 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het tweede lid, wordt «waarvan de dekking gelijkwaardig is aan de dekking bedoeld in artikel 6, eerste lid, van richtlijn nr. 94/19/EG van het Europees parlement en de Raad van de Europese Unie van 30 mei 1994 inzake de depositogarantiestelsels (PbEG 1994, L 135)» vervangen door: waarvan de bescherming, ten minste wat betreft dekkingsniveau en beschermingsomvang, gelijkwaardig is aan de bescherming zoals voorgeschreven door de richtlijn depositogarantiestelsels.

2. In het vierde lid wordt na «in de Nederlandse taal» ingevoegd: of in de taal die door de depositohouder en de bank zijn overeengekomen bij het aangaan van de overeenkomst.

F

Artikel I, onderdeel E, komt te luiden:

In artikel 3A:2, onderdelen c, d en e, wordt na «holdings» telkens ingevoegd: in een groep met een bank of een beleggingsonderneming als bedoeld in onderdeel b.

G

Na artikel I, onderdeel I, wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

Ia

Artikel 5:25e vervalt.

H

De aanhef van artikel I, onderdeel J, komt te luiden:

Na artikel 5:25d wordt een artikel ingevoegd, luidende:.

I

In artikel I, onderdeel K, onder 1, vervalt de spatie na «ingevoegd:».

J

Na artikel I, onderdeel Q, wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

Qa

Aan artikel 5:25ka wordt een lid toegevoegd, luidende:

5. Indien de oproeping van de algemene vergadering, bedoeld in het eerste en tweede lid, plaatsvindt onder toepassing van een bepaling in de statuten als bedoeld in artikel 115, derde lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, dan stelt de uitgevende instelling, in afwijking van het eerste en tweede lid, de aandeelhouders uiterlijk op de dag van de oproeping in kennis van de in die leden bedoelde informatie.

K

In artikel I, onderdeel U, wordt in het eerste lid van artikel 5:41 «onder 2°meldt» vervangen door «onder 2° meldt» en wordt in het tweede lid van dat artikel «overeenkomst tot verkrijging van stemmen of» vervangen door: overeenkomst tot verkrijging van stemmen.

L

In artikel I, onderdeel X, wordt «5:47b» vervangen door: 5:47.

M

In artikel III worden voor onderdeel A drie onderdelen ingevoegd, luidende:

0A

In lid 3 van artikel 115 wordt na «statuten» ingevoegd «van een entiteit als bedoeld in artikel 3A:2, onderdelen a tot en met e, van de Wet op het financieel toezicht» en wordt «artikel 1:75a van de Wet op het financieel toezicht» vervangen door: artikel 1:75a van die wet.

0B

Aan artikel 117b wordt een lid toegevoegd, luidende:

5. Indien de oproeping van de algemene vergadering plaatsvindt onder toepassing van een bepaling in de statuten als bedoeld in artikel 115 lid 3, worden de stemmen in afwijking van lid 1 tweede volzin en lid 3 niet eerder uitgebracht dan op een in de statuten te bepalen dag van registratie.

0C

Aan artikel 119 van Boek 2 wordt een lid toegevoegd, luidende:

4. Indien de oproeping van de algemene vergadering plaatsvindt onder toepassing van een bepaling in de statuten als bedoeld in artikel 115 lid 3, zijn de leden 1 en 2 niet van toepassing. Voor de toepassing van artikel 117 leden 1 en 2 en artikel 117a leden 1 en 4 hebben als stem- of vergadergerechtigde te gelden zij die op een in de statuten te bepalen dag van registratie die rechten hebben en als zodanig zijn ingeschreven in een door het bestuur aangewezen register, ongeacht wie ten tijde van de algemene vergadering de rechthebbenden op de aandelen of certificaten zijn.

N

Na artikel V wordt een artikel ingevoegd, luidende:

ARTIKEL VA

Indien het bij koninklijk boodschap van 15 mei 2015 ingediende voorstel van wet tot Wijziging van de Wet op het financieel toezicht ter uitvoering van verordening (EU) nr. 909/2014 van het Europees parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende de verbetering van de effectenafwikkeling in de Europese Unie, betreffende centrale effectenbewaarinstellingen en tot wijziging van Richtlijnen 98/26/EG en 2014/65/EU en Verordening (EU) nr. 236/2012 (PbEU 2014, L57) (Wet uitvoering verordening centrale effectenbewaarinstellingen), (Kamerstukken 34 202) tot wet is of wordt verheven en artikel I, onderdeel D, van die wet later in werking treedt dan artikel I, onderdeel B, van deze wet, komt artikel I, onderdeel B, van deze wet te luiden:

B

Artikel 1:81 wordt gewijzigd als volgt:

1. Onder vernummering van het vierde tot en met zesde lid tot vijfde tot en met zevende lid wordt na het derde lid een lid ingevoegd, luidende:

4. In afwijking van het eerste en tweede lid kan de toezichthouder de hoogte van de bestuurlijke boete voor een overtreding van een voorschrift gesteld bij of krachtens de hoofdstukken 5.1a of 5.3, die is gerangschikt in de derde boetecategorie, met uitzondering van een overtreding van de artikelen 5:25c, zesde tot en met negende lid, 5:25i en 5:36, vaststellen:

a. voor rechtspersonen op ten hoogste € 10.000.000, of indien dat meer is, 5% van de netto-omzet van de overtreder in het boekjaar voorafgaand aan het vaststellen van de boete;

b. voor natuurlijke personen op ten hoogste € 2.000.000.

2. In het zesde lid (nieuw) wordt «Voor de toepassing van het derde en vierde lid» vervangen door «Voor de toepassing van dit artikel» en komt de tweede volzin te luiden: Indien de bestuurlijke boete wordt opgelegd aan een onderneming die opgenomen is in een groep met een geconsolideerde jaarrekening, worden bij de berekening de totaalbedragen gehanteerd uit de geconsolideerde jaarrekening van de uiteindelijke moederonderneming.

O

In artikel VI wordt voor de punt aan het einde ingevoegd: en werkt, in het geval deze wet na 31 december 2015 in het Staatsblad wordt geplaatst, ten aanzien van artikel I, onderdeel Ia, terug tot en met 1 januari 2016.

Toelichting

Algemeen

Het wetsvoorstel ter implementatie van de gewijzigde richtlijn transparantie behoeft op enkele punten aanpassing. Zo worden enkele artikelen die dit wetsvoorstel beoogt te wijzigen ook gewijzigd door andere wetsvoorstellen, die naar verwachting eerder in werking zullen treden. Deze nota van wijziging voorziet op deze en enige andere technische punten in wijziging van het wetsvoorstel. Verwezen wordt naar de toelichting bij de onderdelen A, C, D en G tot en met I en K, L, N en O.

Daarnaast is gebleken dat het implementatiewetsvoorstel Europees kader voor herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen1 een omissie bevat die evenals het onderhavige wetsvoorstel verband houdt met de Europese regels voor beursgenoteerde vennootschappen. Aangezien het eerstgenoemde wetsvoorstel inmiddels is aanvaard door de Tweede Kamer, is er aanleiding die omissie via het onderhavige wetsvoorstel te herstellen. Het gaat om een wijziging met betrekking tot de oproepingstermijn voor de algemene vergadering van aandeelhouders wanneer het een vergadering van een beursgenoteerde vennootschap betreft in het kader van een kapitaalverhoging om afwikkeling te voorkomen. In het verlengde daarvan worden in deze nota van wijziging nog twee andere punten meegenomen die verband houden met het implementatiewetsvoorstel Europees kader voor herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen. Het eerste punt betreft herstel van een omissie in dat wetsvoorstel. Voor een toelichting hierop zij verwezen naar de onderdelen B, F, J en M. Het tweede punt raakt aan de in het implementatiewetsvoorstel Europees kader voor herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen opgenomen aanpassingen met betrekking tot het depositogarantiestelsel. Zo wordt het depositogarantiefonds en de inzet van de middelen daarin in afwikkeling geregeld. Naar aanleiding van de herschikte richtlijn depositogarantiestelsels2 is gebleken dat tevens een beperkt aantal aanpassingen van de Wft noodzakelijk is om de wet in lijn te brengen met die richtlijn. Nu het niet meer mogelijk is deze wijzigingen hun beslag te laten krijgen in het implementatiewetsvoorstel Europees kader voor herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen, worden deze eveneens in de onderhavige nota van wijziging opgenomen. Verwezen wordt naar het de toelichting bij onderdeel E.

Ten slotte bevat deze nota van wijziging een technische aanpassing van de Wft in verband met de uitvoering van de Europese Verordening betreffende otc-derivaten, centrale tegenpartijen en transactieregisters3 (EMIR). De Europese Commissie heeft erop gewezen dat nagelaten is uitvoering te geven aan de in EMIR vervatte aanvulling4 van de finaliteitsrichtlijn5. Aangezien de uitvoeringstermijn hiervoor is inmiddels is verstreken en de Europese Commissie heeft verzocht de benodigde aanpassing zo snel mogelijk door te voeren, is ervoor gekozen om de in dat kader noodzakelijke wijziging van de Wft in deze nota van wijziging op te nemen. Verwezen wordt naar de toelichting bij onderdeel C, artikel 1:76c van de Wft.

Artikelsgewijs

A

In het eerste onderdeel van deze wijziging wordt de definitie van deposito gewijzigd om deze in overeenstemming te brengen met de richtlijn depositogarantiestelsels.

Het tweede onderdeel vloeit voort uit de Implementatiewet richtlijn solvabiliteit II, welke wet artikel 3:268 van de Wft laat vervallen en de definitie van dochteronderneming invoegt in artikel 1:1 van de Wft. De definitie van dochteronderneming wordt daarom nu in artikel 1:1 van de Wft gewijzigd in plaats van in artikel 3:268 van de Wft.

B

De wijzigingen van de artikelen 1:75, 1:75a en 1:76a dienen ter implementatie van artikel 30, tweede lid, van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen. Hier is bepaald dat enkele maatregelen die in de richtlijn worden genoemd niet alleen kunnen worden ingezet ten aanzien van banken of beleggingsondernemingen die onder die richtlijn vallen, maar ook door de consoliderende toezichthouder ten aanzien van EU-moederondernemingen in de zin van die richtlijn. Artikel 30 van de richtlijn voorziet voorts nog in een aantal procedurele voorschriften ten aanzien van de coördinatie van de interventiemaatregelen tussen de consoliderend toezichthouder en de toezichthouders op de verschillende dochters. Het gaat concreet om maatregelen van vroegtijdige interventie (artikel 27 en 29 van de richtlijn) die de consoliderend toezichthouder (DNB of de ECB als die bevoegd is) kan nemen op grond van de artikelen 1:75, 1:75a en 1:76a. Met de voorgestelde aanvulling van deze bepalingen in de Wft wordt bewerkstelligd dat de maatregelen ook ten aanzien van EU-moederonderneming genomen kunnen worden.

Bij EMIR wordt de finaliteitsrichtlijn aangevuld. De aanvulling voorziet in een nieuw artikel 1:76c en bestaat eruit dat wanneer een systeemexploitant een zakelijke zekerheid heeft verstrekt aan een andere systeemexploitant in verband met een interoperabel systeem, de rechten van de systeemexploitant die de zakelijke zekerheid verstrekt niet worden aangetast door insolventieprocedures tegen de ontvangende systeemexploitant.

Het meest eenvoudige geval doet zich voor wanneer de systeemexploitant die een schuld heeft een pandrecht vestigt op een goed ten behoeve van de schuldeiser. Het goed komt niet in eigendom van de schuldeiser. Wanneer de schuldenaar zijn schuld voldoet, vervalt het pandrecht. Daar doet de betalingsonmacht van de schuldeiser niet aan af. Die situatie behoeft geen nadere regeling.

Daarnaast is het mogelijk dat de schuldenaar het goed in eigendom overdraagt. In gevallen waarin een dergelijke eigendomsoverdracht niet in strijd is met het zogenaamde fiduciaverbod van artikel 3:84 lid 3 BW, is het goed gaan behoren tot het vermogen van een ander, doorgaans de schuldeiser. Tot die gevallen behoort in ieder geval een financiëlezekerheidsovereenkomst tot overdracht als bedoeld in artikel 7:51, onderdeel d, BW. De thans voorgestelde wijziging beoogt geenszins een uitzondering te maken op het fiduciaverbod, en heeft slechts betrekking op gevallen die niet onder het fiduciaverbod vallen.

Met betrekking tot het begrip «insolventieprocedure» wordt het volgende opgemerkt. Hieronder wordt, binnen de Nederlandse context, in ieder geval verstaan het faillissement, de surseance van betaling, de schuldsaneringsregeling personen en, ingeval de systeemexploitant tevens een bank of beleggingsonderneming is, de noodregeling. Voorts wordt gewezen op artikel 117 van de richtlijn herstel en afwikkeling banken en beleggingsondernemingen, waarbij artikel 2 van de richtlijn sanering en liquidatie banken wordt gewijzigd. Deze wijziging komt erop neer dat onder saneringsmaatregelen worden verstaan maatregelen die bestemd zijn om de financiële positie van een kredietinstelling of beleggingsonderneming in stand te houden of te herstellen, met inbegrip van onder andere de toepassing van de afwikkelingsinstrumenten en de uitoefening van afwikkelingsbevoegdheden waarin de richtlijn herstel en afwikkeling banken en beleggingsondernemingen voorziet. Een en ander heeft tot gevolg dat ook de toepassing van afwikkelingsinstrumenten en de uitoefening van afwikkelingsbevoegdheden evenmin tot aantasting van bedoelde rechten kan leiden.

C, N

Onderdeel C wijzigt de formulering van de wijzigingsopdracht van artikel 1:81 omdat de Wet uitvoering verordening centrale effectenbewaarinstellingen (Kamerstukken 34 204) dit artikel eveneens wijzigt en eerder in werking treedt. Onderdeel N bevat een samenloopbepaling voor het geval dat de onderhavige wet toch eerder in werking treedt.

D

In dit onderdeel wordt de terminologie in lijn gebracht met de terminologie die gehanteerd wordt in artikel 1:94 van de Wft zoals dat luidt na inwerkingtreding van de Implementatiewet Europees kader voor herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen (Kamerstukken 34 208).

E

Het voorgestelde artikel 3:260 van de Wft voorziet er in dat de termijn waarbinnen DNB beslist dat een bank betalingsonmachtig is indien een bank nalaat verschuldigde en betaalbare deposito’s terug te betalen, wordt teruggebracht naar vijf werkdagen. Voor het overige wordt beoogd met de wijziging van de indeling van het artikel meer aan te laten sluiten bij de richtlijn depositogarantiestelsels.

De voorgestelde wijziging van artikel 3:263, derde lid, van de Wft ziet erop dat informatieverschaffing aan depositohouders ook kan in de taal die bank en depositohouder hanteren bij het sluiten van de deposito-overeenkomst.

Op grond van artikel 3:259a beheert het depositogarantiefonds de financiële middelen ten behoeve van de uitvoering van het depositogarantiestelsel. Dit omvat mede het uitkeren van door DNB toegekende vergoedingen uit hoofde van het depositogarantiestelsel, hetgeen nader wordt geregeld in het Bbpmbd Wft. Hieruit volgt dat niet langer enkel DNB, maar DNB en het depositogarantiefonds beiden taken worden toebedeeld in het kader van de uitvoering van het depositogarantiestelsel. De voorgestelde wijzigingen van de artikel 3:261, 3:261a en 3:265 strekken ertoe voornoemde taakverdeling ook in die artikelen tot uitdrukking te brengen. De voorgestelde wijzigingen regelen in dat kader dat niet enkel DNB, maar DNB en het depositogarantiefonds in staat zijn binnen de bij algemene maatregel van bestuur gestelde termijn vergoedingen uit hoofde van het depositogarantiestelsel toe te kennen en beschikbaar te maken voor uitkering (artikel 3:261, derde lid). Voor zover het depositogarantiefonds vervolgens aan depositohouders daadwerkelijk vergoedingen uitkeert, subrogeert het in de rechten van de depositohouders (artikel 3:261, vierde lid). De vorderingen waarin het depositgarantiefonds is gesubrogeerd, verhaalt het op de desbetreffende betalingsonmachtige bank (artikel 3:265, tweede lid).

Het voorgestelde nieuwe artikel 3:264a geeft uitvoering aan artikel 16, zesde lid, van de richtlijn depositogarantiestelsels. In beginsel zijn deposito’s tot een bedrag van € 100.000 per depositohouder per bank gegarandeerd. Artikel 16, zesde lid, van de richtlijn bepaalt dat als depositohouders zich bijvoorbeeld als gevolg van een fusie geconfronteerd zien met een lagere dekking dan zij voordien genoten, zij deposito’s voor zover die niet langer gegarandeerd worden onvoorwaardelijk en zonder betaling van een boete mogen opnemen. Een voorbeeld moge dit verduidelijken. Een depositohouder heeft een termijndeposito van € 100.000 bij bank X en een termijndeposito van € 100.000 bij bank Y. Beide deposito’s worden volledig gegarandeerd door het depositogarantiestelsel. Als bank X en bank Y fuseren, houdt de depositohouder deposito’s ter waarde van € 200.000 aan bij de gefuseerde bank XY. In dat geval gaat de depositohouder er wat betreft dekking door het depositogarantiestelsel op achteruit, aangezien de garantie is gemaximeerd op € 100.000 per depositohouder per bank. Het nieuwe artikel 3:264a verplicht in dat geval de bank ertoe de depositohouder gedurende drie maanden in staat te stellen deposito’s die buiten de garantie vallen op te nemen zodat deze kunnen worden ondergebracht bij een andere bank om dekking te behouden.

De wijziging van artikel 3:267 van de Wft ten slotte, beoogt hetzelfde te regelen als de voorgestelde wijziging van artikel 3:263 voor bijkantoren van banken die zijn gevestigd buiten de Europese Unie en corrigeert een verwijzing naar de oude richtlijn depositogarantiestelsels in artikel 3:267, tweede lid, van de Wft.

F

Met deze wijziging wordt de reikwijdte van het voorgestelde hoofdstuk 3A.2 ten aanzien van holdings nader gepreciseerd. Hiermee wordt ervoor gezorgd dat de beperking van de reikwijdte ten aanzien van beleggingsondernemingen doorwerkt ten aanzien van holdings van beleggingsondernemingen.

Onder de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen vallen alleen beleggingsondernemingen met de hoogste eigenvermogenseis ingevolge de richtlijn kapitaalsvereisten. Deze beperking in reikwijdte ten aanzien van beleggingsondernemingen dient ook op het niveau van de holding te gelden, door holdings uit te sluiten die geen deel uitmaken van een groep met een bank of een beleggingsonderneming met de hoogste eigenvermogenseis (opgenomen in artikel 3A:2, onderdeel b).

Het oorspronkelijke artikel I, onderdeel E, van het voorstel van wet vervalt aangezien artikel 3:268 van de Wft bij de inwerkingtreding de implementatiewet Solvabiliteit II komt te vervallen.

G, H, O

Artikel 5:25e (oud) van de Wft regelt dat uitgevende instellingen een tussentijdse verklaring algemeen verkrijgbaar stellen in de eerste en tweede helft van het boekjaar. Deze verplichting vervalt met de implementatie van de richtlijn. In verband met de mogelijkheid dat de wet na 1 januari 2016 in werking treedt dient aan deze lastenverlichting terugwerkende kracht te worden verleend. Om dit mogelijk te maken zijn de onderdelen G, H, en O in de nota van wijziging opgenomen. De splitsing van de opdracht om artikel 5:25e (oud) van de Wft te laten vervallen en het nieuwe artikel 5:25e van de Wft in te voegen, dient ertoe om enkel aan het vervallen van de verplichting terugwerkende kracht te verlenen en niet aan het introduceren van de nieuwe verplichting.

I, K, L

Deze onderdelen bevatten technische en redactionele verbeteringen.

J

In het implementatiewetsvoorstel6 ter uitvoering van de EU richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen is aan artikel 2:115 BW een derde lid toegevoegd op grond waarvan de statuten de oproepingstermijn (die voor beursvennootschappen minimaal 42 dagen bedraagt) kunnen verkorten wanneer het een vergadering van een beursgenoteerde bank, beleggingsonderneming, financiële holding, gemengde financiële holding of gemengde holding (hierna: bank, beleggingsonderneming of holding) betreft in het kader van een kapitaalverhoging om afwikkeling te voorkomen. De oproeping dient dan niet later dan de tiende dag vóór die van de vergadering te geschieden. Aan artikel 5:25ka van de Wft wordt een lid toegevoegd op grond waarvan, bij toepassing van een bepaling in de statuten als bedoeld in artikel 2:115, derde lid, BW een andere termijn geldt voor het informeren van aandeelhouders met betrekking tot de algemene vergadering van aandeelhouders. Wanneer een dergelijke bepaling in de statuten wordt toegepast is het niet mogelijk om binnen de in het eerste en tweede lid van artikel 5:25ka van de Wft termijn van 42 dagen voorafgaand aan de algemene vergadering aandeelhouders te informeren. Bij toepassing van een dergelijke bepaling moeten de aandeelhouders daarom uiterlijk op de dag van de oproeping in kennis worden gesteld van de in artikel 5:25ka van de Wft bedoelde informatie.

M

In het implementatiewetsvoorstel ter uitvoering van de EU richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen is aan artikel 2:115 BW een derde lid toegevoegd op grond waarvan de statuten de oproepingstermijn (die voor beursvennootschappen minimaal 42 dagen bedraagt) kunnen verkorten wanneer het een vergadering van een beursgenoteerde bank, beleggingsonderneming, financiële holding, gemengde financiële holding of gemengde holding (hierna: bank, beleggingsonderneming of holding) betreft in het kader van een kapitaalverhoging om afwikkeling te voorkomen. De oproeping dient dan niet later dan de tiende dag vóór die van de vergadering te geschieden. Dit heeft ook gevolgen voor de registratiedatum. Op basis van de richtlijn aandeelhoudersrechten dienen lidstaten één uniforme registratiedatum vast te stellen. In Nederland is de dag van registratie de achtentwintigste dag voor die van de algemene vergadering (artikel 2:119 lid 2 BW). De verplichting voor beursgenoteerde banken, beleggingsondernemingen of holdings om een registratiedatum te gebruiken, blijft op grond van de richtlijn aandeelhoudersrechten ook bestaan in de gevallen dat de oproepingstermijn voor een vergadering om afwikkeling te voorkomen, is verkort. Op grond van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen geldt de uniforme registratiedatum dan echter niet. Daarom wordt in het nieuwe vierde lid van artikel 2:119 BW bepaald dat de bank, beleggingsonderneming of holding in dat geval in de statuten de registratiedatum moet vastleggen. Op die manier kunnen deze vennootschappen zelf een registratiedatum bepalen die ruimte biedt om het administratieve proces waarbij de stemgerechtigden worden geverifieerd, te doorlopen.

Bij stemmen voorafgaand aan de algemene vergadering via een elektronisch communicatiemiddel of bij brief is het gebruik van de registratiedatum op grond van artikel 2:117b BW verplicht. Ook hier geldt de uniforme registratiedatum van 28 dagen niet wanneer de oproepingstermijn voor een vergadering van een bank, beleggingsonderneming of holding om afwikkeling te voorkomen overeenkomstig artikel 2:115 lid 3 BW is verkort. Het nieuwe vijfde lid regelt dat de registratiedatum dan ligt op een in de statuten te bepalen datum. Overigens blijven onverminderd van kracht de vereisten van artikel 2:117b lid 4 en 119 lid 3 BW dat bij de oproeping de dag van registratie wordt vermeld alsmede de wijze waarop de stem- of vergadergerechtigden zich kunnen laten registreren en de wijze waarop zij hun rechten kunnen uitoefenen.

Tevens wordt in artikel 2:115 lid 3 BW verduidelijkt dat de speciale voorschriften omtrent het verkorten van de oproepingstermijn van toepassing zijn op beursgenoteerde banken, beursgenoteerde beleggingsondernemingen als bedoeld in artikel 3A:2 van de Wft, dat wil zeggen beleggingsondernemingen met een aanvangskapitaal van tenminste 730.000 euro, of beursgenoteerde holdings van banken of beleggingsondernemingen.

De Minister van Financiën, J.R.V.A. Dijsselbloem