Nr. 2 VOORSTEL VAN WET

Wij Willem Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is het stelsel van partneralimentatie te herzien en dat daarvoor het Burgerlijk Wetboek en enige andere wetten wijziging behoeven;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 80d, tweede lid, wordt de zinsnede «155, 157, vierde en zesde lid, 158, 159, eerste en derde lid, 159a, 160 en 164» vervangen door: 155, 157, eerste tot en met vierde lid, 158, 159a en 164».

B

In artikel 80e, eerste lid, wordt de zinsnede «157 tot en met 160» vervangen door: 156, 158.

C

Artikel 156 komt te luiden:

Artikel 156

  • 1. Een echtgenoot heeft in geval van echtscheiding recht op een uitkering tot levensonderhoud ten laste van de andere echtgenoot indien:

    • a. het inkomen, bedoeld in artikel 400a, eerste lid, van de eerstgenoemde echtgenoot op het tijdstip van indiening van het verzoek tot echtscheiding lager is dan de verdiencapaciteit van die echtgenoot op het tijdstip van het aangaan van het huwelijk, gebaseerd op de arbeidsduur op grond waarvan dit inkomen is vastgesteld, en het huwelijk op het tijdstip van indiening van het verzoek tot echtscheiding ten minste drie jaren heeft geduurd;

    • b. het inkomen, bedoeld in artikel 400a, eerste lid, van de eerstgenoemde echtgenoot op het tijdstip van indiening van het verzoek tot echtscheiding lager is dan de verdiencapaciteit van die echtgenoot op het tijdstip van het aangaan van het huwelijk, gebaseerd op een arbeidsduur van veertig uren per week en deze echtgenoot na de echtscheiding bijdraagt in de kosten van verzorging en opvoeding van hun kinderen, die op het eerstgenoemde tijdstip de leeftijd van twaalf jaren niet hebben bereikt.

  • 2. De verdiencapaciteit, bedoeld in het eerste lid, wordt bepaald op basis van bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen regels. De verdiencapaciteit kan verschillen naar gelang de voor het huwelijk al dan niet afgeronde opleiding en het aantal daarop volgende arbeidsjaren voorafgaand aan het huwelijk.

  • 3. In afwijking van artikel 400a, achtste lid, onder a, worden het basiskinderbijslagbedrag op grond van de Algemene Kinderbijslagwet en de aanspraak op grond van de Wet op het kindgebonden budget niet gerekend tot het inkomen, bedoeld in het eerste lid.

D

Na artikel 156 worden twee nieuwe artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 156a

  • 1. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de berekening van de hoogte van de uitkering tot levensonderhoud, bedoeld in artikel 156, eerste lid. De hoogte van de uitkering kan verschillen naar gelang het inkomen van de echtgenoten, bedoeld in artikel 400a, en het door ieder van hen te dragen deel in de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kinderen en van levensonderhoud en studie van hun meerderjarige kinderen, die de leeftijd van eenentwintig jaren niet hebben bereikt.

  • 2. De draagkracht, bedoeld in artikel 397, wordt bepaald aan de hand van het inkomen van ieder van de echtgenoten, bedoeld in artikel 400a, ten tijde van het indienen van het verzoek tot vaststelling of tot wijziging van een uitkering tot levensonderhoud.

Artikel 156b

  • 1. Op verzoek van de echtgenoot die op grond van artikel 156 recht heeft op een uitkering tot levensonderhoud, stelt de rechter bij de echtscheidingsbeschikking of bij latere uitspraak de uitkering vast met inachtneming van het bij of krachtens artikel 156a bepaalde.

  • 2. De rechter kan op verzoek van een van de echtgenoten de uitkering toekennen onder de vaststelling van voorwaarden en van een termijn. Deze vaststelling kan niet tot gevolg hebben dat de uitkering later eindigt dan op grond van de toepasselijke termijn, bedoeld in artikel 157.

  • 3. Het in het eerste lid bedoelde verzoek wordt ingediend binnen twaalf maanden nadat het recht op een uitkering, bedoeld in artikel 156, is ontstaan.

  • 4. Op verzoek van een van de echtgenoten wordt, met inachtneming van het bij of krachtens artikel 156a bepaalde, de vastgestelde uitkering op een ander bedrag bepaald, indien ongewijzigde handhaving daarvan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van de verzoeker kan worden gevergd.

E

Artikel 157 komt te luiden:

Artikel 157

  • 1. De verplichting tot het verstrekken van levensonderhoud op grond van artikel 156 eindigt van rechtswege na het verstrijken van een termijn die gelijk is aan de helft van de duur van het huwelijk met een maximum van vijf jaren.

  • 2. Indien de duur van het huwelijk langer is dan vijftien jaren en op het tijdstip van indiening van het verzoek tot echtscheiding de leeftijd van de echtgenoot die recht heeft op een uitkering tot levensonderhoud, ten hoogste tien jaren lager is dan de leeftijd, bedoeld in artikel 7a van de Algemene Ouderdomswet, eindigt de verplichting tot het verstrekken van levensonderhoud niet eerder dan op het tijdstip, waarop die echtgenoot deze leeftijd heeft bereikt.

  • 3. De verplichting tot het verstrekken van levensonderhoud op grond van artikel 156, eerste lid, onder b, eindigt niet eerder dan op het tijdstip waarop de kinderen van de echtgenoten de leeftijd van twaalf jaren hebben bereikt.

  • 4. In afwijking van het eerste tot en met het derde lid eindigt de verplichting tot het verstrekken van levensonderhoud op grond van artikel 156 van rechtswege op het tijdstip waarop de onderhoudsplichtige gewezen echtgenoot de leeftijd, bedoeld in artikel 7a van de Algemene Ouderdomswet, heeft bereikt.

  • 5. De in het eerste en tweede lid bedoelde termijn vangt aan op de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.

  • 6. Indien de beëindiging van de uitkering ten gevolge van het verstrijken van de in het eerste, tweede of vierde lid bedoelde termijn van zo ingrijpende aard is dat ongewijzigde handhaving hiervan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet kan worden gevergd van degene die recht heeft op die uitkering, stelt de rechter op diens verzoek alsnog een verlenging van deze termijn vast. Het verzoek daartoe wordt ingediend voordat drie maanden sinds de beëindiging van de uitkering zijn verstreken. De rechter bepaalt in de uitspraak op dit verzoek of een verlenging van de termijn al dan niet mogelijk is.

F

Artikel 158 komt te luiden:

Artikel 158

Bij huwelijkse voorwaarden of bij schriftelijke overeenkomst betreffende levensonderhoud, aangegaan voor of na de beschikking tot echtscheiding, kan worden bepaald of, en zo ja tot welk bedrag, na echtscheiding de ene echtgenoot tegenover de andere echtgenoot tot een uitkering tot diens levensonderhoud zal zijn gehouden. Indien geen termijn is overeengekomen, is artikel 157, eerste tot en met vierde lid en zesde lid, van overeenkomstige toepassing.

G

Artikel 159 komt te luiden:

Artikel 159

Op verzoek van een van de echtgenoten wijzigt de rechter de uitkering tot levensonderhoud of verkort hij de termijn, bedoeld in artikel 157, in geval van een zo ingrijpende wijziging van omstandigheden dat ongewijzigde handhaving daarvan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van de verzoeker kan worden gevergd. De vorige zin is van overeenkomstige toepassing op de uitkering, die is vastgelegd in huwelijkse voorwaarden of in een schriftelijke overeenkomst betreffende levensonderhoud, als bedoeld in artikel 158.

H

In artikel 159a wordt de zinsnede «Een overeenkomst als bedoeld in de artikelen 158 en 159 van dit boek staat» vervangen door: Huwelijkse voorwaarden of een schriftelijke overeenkomst betreffende levensonderhoud, als bedoeld in artikel 158, staan.

I

Artikel 160 vervalt.

J

In artikel 169, tweede lid, wordt «de termijnen, bedoeld in artikel 157, derde tot en met zesde lid» vervangen door: de termijnen, bedoeld in artikel 157, eerste tot en met vierde lid en zesde lid.

K

In artikel 182 wordt «157 tot en met 160» vervangen door «157, 158 en 159a» en wordt «de in artikel 157, derde tot en met zesde lid, bedoelde termijnen» vervangen door: de in artikel 157, eerste tot en met vierde lid en zesde lid bedoelde termijnen.

L

In artikel 253w wordt «401, eerste, vierde en vijfde lid» vervangen door: 401, eerste en derde lid.

M

Aan artikel 400, tweede lid, wordt een zin toegevoegd, luidende:

Dit lid is niet van toepassing op huwelijkse voorwaarden of een schriftelijke overeenkomst betreffende levensonderhoud, als bedoeld in artikel 158.

N

Na artikel 400 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 400a

  • 1. Het inkomen op basis waarvan een uitkering tot levensonderhoud wordt vastgesteld, bestaat uit de inkomsten waarop in het kalenderjaar waarop die vaststelling betrekking heeft recht bestaat.

  • 2. In afwijking van het eerste lid wordt, indien de hoogte van de inkomsten uit hoofde van een arbeidsovereenkomst niet op basis van die overeenkomst kan worden vastgesteld, dit deel van deze inkomsten vastgesteld op het gemiddelde daarvan in de twee voorafgaande kalenderjaren.

  • 3. In afwijking van het eerste lid worden, indien tot de inkomsten, bedoeld in het eerste lid, inkomsten als bedoeld in de artikelen 3.8 en 3.94 van de Wet inkomstenbelasting 2001, worden gerekend, de totale inkomsten vastgesteld op het gemiddelde daarvan in de twee aan dat kalenderjaar voorafgaande kalenderjaren.

  • 4. De inkomsten, bedoeld in de artikelen 3.8 en 3.94 van de Wet inkomstenbelasting 2001, worden vermeerderd met de op deze inkomsten in mindering gebrachte bijdrage voor het pensioen van de ondernemer en incidentele kosten.

  • 5. Bij de vaststelling van de inkomsten, bedoeld in het eerste lid, is artikel 12a van de Wet op de loonbelasting 1964 van overeenkomstige toepassing.

  • 6. De met inachtneming van het eerste tot en met vijfde lid en achtste lid vastgestelde inkomsten worden verminderd met de daarover op het tijdstip van vaststelling op grond van de Wet inkomstenbelasting 2001 berekende belasting en de inkomensafhankelijke bijdrage, bedoeld in artikel 14 van de Zorgverzekeringswet. Het inkomen, bedoeld in het eerste lid, is een twaalfde deel van het na toepassing van de voorgaande zin resterende bedrag.

  • 7. Indien de inkomsten, bedoeld in het eerste lid, op het tijdstip van vaststelling daarvan door aan de onderhoudsplichtige te wijten omstandigheden lager zijn dan de inkomsten, zoals deze twaalf maanden voor dat tijdstip bedroegen, worden de inkomsten, ongeacht of deze in redelijkheid herstelbaar zijn, op de laatstgenoemde inkomsten vastgesteld.

  • 8. Tot de inkomsten, bedoeld in het eerste lid, worden niet gerekend:

    • a. overheidsbijdragen die direct verband houden met specifieke lasten, met uitzondering van het basiskinderbijslagbedrag op grond van de Algemene Kinderbijslagwet en de aanspraak op grond van de Wet op het kindgebonden budget;

    • b. inkomsten in natura voor zover zij geen betrekking hebben op woongenot;

    • c. bijdragen van de werkgever, die direct verband houden met specifieke lasten, met uitzondering van bijdragen in de woonlasten;

    • d. uitkeringen tot levensonderhoud op grond van artikel 156, toegekend ten laste van degene die onderhoudsplichtig is jegens een gezamenlijk kind;

    • e. vruchtgebruik van het vermogen van een kind op grond van artikel 253l;

    • f. bijstand op grond van de Participatiewet;

    • g. incidentele inkomsten.

  • 9. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot de toepassing van het bepaalde in het zesde en achtste lid.

O

Artikel 401 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid, tweede volzin, komt te luiden: Dit lid is niet van toepassing op een rechterlijke uitspraak betreffende een uitkering tot levensonderhoud, als bedoeld in artikel 156, of op huwelijkse voorwaarden of een schriftelijke overeenkomst betreffende levensonderhoud, als bedoeld in artikel 158.

2. Onder vernummering van het vierde en vijfde lid tot tweede en derde lid vervallen het tweede lid en derde lid.

3. Het derde lid (nieuw) komt te luiden:

  • 3. Huwelijkse voorwaarden of een schriftelijke overeenkomst betreffende levensonderhoud, als bedoeld in artikel 158, kunnen worden gewijzigd of ingetrokken, indien zij zijn aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven.

P

Aan artikel 402, tweede lid, wordt een zin toegevoegd, luidende: De rechter kan op verzoek van een van de echtgenoten bepalen dat de uitkering tot levensonderhoud, bedoeld in artikel 156, als som ineens wordt voldaan.

Q

Aan artikel 402a wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 9. Dit artikel is niet van toepassing op de uitkering tot levensonderhoud, bedoeld in artikel 156.

ARTIKEL II

In artikel 826, eerste lid, onderdeel c, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt «artikel 157» vervangen door: artikel 156b.

ARTIKEL III

In artikel 62e, tweede lid, onderdeel a, van de Participatiewet wordt «de artikelen 157 en 401» vervangen door: artikel 401.

ARTIKEL IV

1. Indien het bij brief van 17 februari 2015 ingediende voorstel van wet van de leden Recourt en Van der Steur tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek en van enige andere wetten in verband met de herziening van het stelsel van kinderalimentatie (Wet herziening kinderalimentatie, 34 154) tot wet is verheven en die wet eerder in werking is getreden of treedt dan deze wet, komt in artikel I, onderdeel D, van deze wet, artikel 156a, eerste lid, als volgt te luiden:

  • 1. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de berekening van de hoogte van de uitkering tot levensonderhoud, bedoeld in artikel 156, eerste lid. De hoogte van de uitkering kan verschillen naar gelang het inkomen van de echtgenoten, bedoeld in artikel 400a, en het door ieder van hen te dragen deel in de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kinderen en van levensonderhoud en studie en bijkomende kosten van studie van hun meerderjarige kinderen, die de leeftijd van drieëntwintig jaren niet hebben bereikt.

2. Indien het bij brief van 17 februari 2015 ingediende voorstel van wet van de leden Recourt en Van der Steur tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek en van enige andere wetten in verband met de herziening van het stelsel van kinderalimentatie (Wet herziening kinderalimentatie, 34 154) tot wet is verheven en die wet eerder in werking is getreden of treedt dan deze wet, wordt artikel I van deze wet als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel C wordt aan artikel 156, derde lid, een zin toegevoegd, luidende: Op de berekening van dit inkomen is artikel 400a, negende lid, niet van toepassing.

2. In onderdeel D wordt aan artikel 156a een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. Op de berekening van het inkomen op grond van dit artikel is artikel 400a, negende lid, niet van toepassing.

3. Onderdeel N komt te luiden:

N

Artikel 400a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, vervalt: door ouders aan kinderen.

2. In het achtste lid, onder d, wordt «artikel 157» vervangen door: artikel 156.

ARTIKEL V

  • 1. De artikelen 157 tot en met 159a, 400, 401, 402 en 402a, zoals deze artikelen luidden voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, blijven van toepassing op een uitkering tot levensonderhoud, die voor dat tijdstip door de rechter is vastgesteld of tussen partijen is overeengekomen.

  • 2. De artikelen 157 tot en met 159a, 400, 401, 402 en 402a, zoals deze artikelen luidden voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, blijven van toepassing op een verzoek tot vaststelling of wijziging van een uitkering tot levensonderhoud, indien het inleidende verzoekschrift is ingediend voor dat tijdstip.

  • 3. De artikelen 156a en 400a zijn niet van toepassing op een verzoek tot vaststelling of tot wijziging van een uitkering tot levensonderhoud, indien het inleidende verzoekschrift is ingediend voor het in het eerste lid bedoelde tijdstip.

  • 4. Artikel 160, zoals dat artikel luidde voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, blijft van toepassing op een verplichting van een gewezen echtgenoot om uit hoofde van echtscheiding levensonderhoud te verschaffen aan de wederpartij, die is ontstaan voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet.

  • 5. Op een uitkering tot levensonderhoud die vóór 1 juli 1994 door de rechter is vastgesteld of door partijen is overeengekomen, is artikel II van de Wet van 28 april 1994 tot wijziging van enige bepalingen van de Wet van 28 april 1994, Stb. 324, houdende wijziging van bepalingen in het Burgerlijk Wetboek in verband met de regeling van de limitering van alimentatie na scheiding (Stb. 325), van toepassing.

ARTIKEL VI

Deze wet wordt aangehaald als: Wet herziening partneralimentatie.

ARTIKEL VII

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Veiligheid en Justitie,