Ontvangen 3 december 2015
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
I
Artikel XCIV wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel A0 worden, onder vernummering van het vierde, vijfde en zesde onderdeel tot zesde, zevende en achtste onderdeel, twee onderdelen ingevoegd, die luiden:
4. Artikel 30c wordt als volgt gewijzigd:
a. In het vierde lid wordt aan het slot voor de punt een zinsnede toegevoegd, die luidt: , en kan indiening of terbeschikkingstelling van stukken en mededelingen langs elektronische weg worden uitgesloten.
b. Het vijfde lid komt te luiden:
5. De partij die niet verplicht is tot en geen gebruik maakt van stukkenwisseling langs elektronische weg, of ten aanzien van wie dergelijke stukkenwisseling is uitgesloten, dient de stukken als bedoeld in het eerste lid in op papier en verricht de handelingen als bedoeld in het tweede lid op papier. De griffier stelt stukken en mededelingen op papier aan hem ter beschikking en stelt de door deze partij ingediende stukken ter beschikking van de overige partijen, met uitzondering van het oproepingsbericht in een vorderingsprocedure. Indien de partij dit wenst, stelt de rechter deze partij de stukken en mededelingen langs elektronische weg ter beschikking, tenzij de indiening of terbeschikkingstelling van stukken en mededelingen langs elektronische weg is uitgesloten.
5. In artikel 30g vervallen de woorden «bezorging of» en «bezorgd of» en wordt aan het slot een zin toegevoegd, die luidt: Artikel 112 is niet van toepassing.
2. Onder verlettering van onderdeel Ba tot onderdeel Bb, wordt na onderdeel B een onderdeel ingevoegd, dat luidt:
Ba
Het tweede onderdeel van onderdeel UU komt te luiden:
2. De beschikking wordt vermeld in de procesinleiding of het exploot.
3. In onderdeel Ca komt het tweede onderdeel te luiden:
2. In het tweede lid wordt de zinsnede «Het verzet moet worden gedaan bij exploot van dagvaarding» vervangen door «Het oproepingsbericht wordt betekend bij exploot» en wordt «gedaagde» vervangen door: verweerder.
4. Na onderdeel E wordt een onderdeel toegevoegd, dat luidt:
F
In artikel V, eerste lid wordt «verschillende vorderingen» vervangen door: verschillende procedures, vorderingen.
II
Artikel XCV wordt als volgt gewijzigd:
1. Vóór onderdeel A wordt een onderdeel toegevoegd, dat luidt:
A0
In onderdeel K wordt in artikel 343 aan het begin van het vijfde lid een zin toegevoegd, die luidt: In afwijking van artikel 111, tweede lid, onder c, wordt in het oproepingsbericht de termijn genoemd, waarin verweerder ingevolge artikel 347, tweede lid, ten laatste zijn verweerschrift kan indienen.
2. Er wordt aan het slot een onderdeel toegevoegd, dat luidt:
C
In artikel III wordt «verschillende vorderingen» vervangen door: verschillende procedures, vorderingen.
III
Na artikel CIX wordt een artikel ingevoegd, dat luidt:
ARTIKEL CIXa
Bij wijze van experiment kan in afwijking van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering toepassing worden gegeven aan het bepaalde bij en krachtens de wet van...... tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de Algemene wet bestuursrecht in verband met vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht (Stb.... ,...) alsmede aan deze wet, mits:
a. het vorderingsprocedures voor de rechtbanken Gelderland en Midden-Nederland betreft waarbij partijen niet in persoon kunnen procederen,
b. de betrokken partijen en advocaten schriftelijk instemmen met deze afwijking,
c. het zaken betreft waarvan de rechtsgevolgen ter vrije bepaling van partijen staan, en
d. de zaken na de datum van inwerkingtreding van dit artikel voor het eerst bij de rechtbank worden aangebracht.
IV
Artikel CX wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1» geplaatst.
2. In het eerste lid (nieuw) wordt «verschillende vorderingen» vervangen door: verschillende procedures, vorderingen.
3. Er wordt een lid toegevoegd, dat luidt:
2. Artikel CIXa treedt, onder toepassing van artikel 12, eerste lid, van de Wet raadgevend referendum, in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst.
Algemeen
Deze nota van wijziging is grotendeels ingegeven door het dringende verzoek van KEI Rechtspraak om een experimenteerbepaling op te nemen in de wet ten behoeve van civielrechtelijke procedures. De voorbereidingen voor de digitalisering van de nieuwe basisprocedure in het civiele recht en de digitalisering van de beroepsprocedure in het bestuursrecht zijn ver gevorderd. Uit die voorbereidingen is naar voren gekomen dat de digitalisering veel voordeel kan hebben bij een pilot. Daaruit kunnen verbeteringen van het systeem voortvloeien die niet in een testomgeving kunnen blijken. Dat is onder andere gebleken bij de pilot die in maart 2015 is gestart met een aantal advocaten in asiel- en bewaringszaken in Amsterdam en die sindsdien gestaag en succesvol is uitgebreid. Voor het civiele recht bestaat er voor een dergelijke pilot nog geen wettelijke grondslag en die is nodig om het digitale systeem op basis van het nieuwe procesrecht in de praktijk te kunnen testen. Daarom wordt deze nota van wijziging ingediend. Daarbij zijn tevens enkele andere wetgevingswensen van KEI Rechtspraak meegenomen, tezamen met het herstel van een enkele wetstechnische onvolkomenheid. De ervaringen uit deze civielrechtelijke pilot ondersteunen de succesvolle uitrol van het digitaal procederen. Ze worden betrokken bij de beslissing of het systeem goed en voldoende betrouwbaar functioneert zodat de gefaseerde inwerkingtreding van de drie wetsvoorstellen KEI van start kan gaan.
Onderdeel I sub 1 (artikelen 30c en 30g)
Zoals ik heb gemeld in mijn brief van 23 november 2015 (Kamerstukken II 2015/16, 29 279, nr. 288) zou de bouw van enkele minder voorkomende proceshandelingen op dezelfde wijze als de basisprocedure in het digitale systeem voor KEI Rechtspraak meer tijd vergen. Deze proceshandelingen zullen mogelijk langer op de klassieke wijze, op papier, plaatsvinden. In het Besluit digitalisering burgerlijk procesrecht en bestuursprocesrecht zullen zo nodig degenen die deze proceshandelingen verrichten, worden uitgezonderd van de verplichting van digitale procesvoering. De rechtsgrondslag in artikel 30c, vierde lid, voor uitzonderingen op de verplichting tot digitale stukkenwisseling in het besluit moet worden uitgebreid, omdat de mogelijkheid om digitaal stukken in te dienen pas op een later moment zal worden geboden. Daarom wordt voorgesteld in artikel 30c, vierde lid, een rechtsgrondslag op te nemen op basis waarvan in het besluit de digitale stukkenwisseling voor bepaalde proceshandelingen nog enige tijd kan worden uitgesloten. Naar aanleiding hiervan is ook het vijfde lid van artikel 30c aangepast, omdat in die gevallen de griffier de op papier procederende partij de stukken uitsluitend op papier ter beschikking zal stellen.
De oproeping van derden als partij in een geding (artikel 30g) komt slechts zelden voor. Artikel 112, dat de keuze geeft tussen bezorging of betekening van een procesinleiding, is hier buiten toepassing verklaard. Een oproeping van een derde dient vooralsnog te geschieden langs de weg van artikel 113 door middel van betekening. Gezien het feit dat oproeping van derden slechts zelden voorkomt, zal KEI Rechtspraak bezien of deze oproeping langs de weg van artikel 112 op een later moment alsnog gedigitaliseerd zal worden.
Onderdeel I sub 2 (artikel 117)
Het vormvoorschrift dat de beschikking tot verkorting van de oproepingstermijn aan het hoofd van de procesinleiding moet worden vermeld, is verouderde regelgeving. Het is afdoende als de beschikking in het oproepingsbericht (of in het exploot) wordt vermeld. Deze aanpassing vereenvoudigt tevens de digitalisering van een procesinleiding die op verkorte termijn wordt uitgebracht.
Onderdeel I sub 3 (artikel 143)
De wijzigingsopdracht voor artikel 143, tweede lid, was in de eerste nota van wijziging wetstechnisch niet juist geformuleerd. Dat wordt nu gecorrigeerd, zonder inhoudelijke wijziging.
Onderdelen I sub 4, II sub 2 en IV
In de rechtsgrondslag voor de fasering van de inwerkingtreding van de wetsvoorstellen KEI ontbrak nog de mogelijkheid om voor verschillende procedures verschillende tijdstippen van inwerkingtreding bij koninklijk besluit vast te stellen.
Onderdeel II sub 1 (artikel 343)
In het wetsvoorstel over hoger beroep en cassatie (Kamerstukken II 2014/15, 34 138, nr. 2) was bij de vereiste vermelding in het oproepingsbericht van de uiterste dag waarop verweerder in hoger beroep zijn verweerschrift moet indienen (artikel 111, tweede lid, onder c), nog geen rekening gehouden met de omstandigheid dat die termijn in hoger beroep is gekoppeld aan het indienen van de gronden. De rechter bepaalt ingevolge het voorgestelde artikel 343, derde lid, op enig moment dat de gronden binnen tien weken moeten worden ingediend. Dit is een gevolg van de mogelijkheid dat er na ontvangst van de procesinleiding in hoger beroep eerst een comparitie na aanbrengen wordt gehouden om te proberen een schikking te bereiken. In de nota van wijziging wordt voorgesteld dat in het oproepingsbericht in hoger beroep de termijn wordt genoemd waarin verweerder ingevolge artikel 347, tweede lid, ten laatste zijn verweerschrift kan indienen, namelijk tien weken na indiening van de gronden door de eiser.
Onderdeel III en IV sub 3 (experimenteerbepaling)
Zoals in de inleiding op deze toelichting is geschetst, heeft KEI Rechtspraak mij met klem verzocht een experimenteerbepaling op te nemen in de KEI-wetgeving ten behoeve van civielrechtelijke procedures. De pilot is beperkt van aard en nauwkeurig omschreven.
In de eerste plaats zal deze civielrechtelijke pilot plaatsvinden in het halve jaar dat conform de motie Oskam zal liggen tussen de plaatsing van de eerste drie wetsvoorstellen KEI in het Staatsblad en de eerste fase van inwerkingtreding daarvan. Met het oog op de noodzaak om deze pilot zo snel mogelijk van start te laten gaan en het halve jaar daarvoor te kunnen benutten, vindt de inwerkingtreding van dit artikel plaats onmiddellijk na plaatsing in het Staatsblad met een beroep op de spoedprocedure van artikel 12, eerste lid, van de Wet raadgevend referendum. Dat laat onverlet dat de Referendumwet onverkort van toepassing is op de inwerkingtreding van de wetsvoorstellen KEI. De pilot loopt tot de datum van inwerkingtreding van de KEI-wetgeving. Procedures die onder de pilot zijn gestart, worden na die inwerkingtreding gewoon voortgezet in de stand waarin ze zich bevinden.
De afwijking van de wetgeving waaruit het experiment bestaat, wordt gevormd door het wetsvoorstel KEI over de eerste aanleg, de invoeringswet en het Besluit digitalisering burgerlijk procesrecht en bestuursprocesrecht. De invoeringswet past delen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering aan en bevat ook nog wijzigingen van het wetsvoorstel KEI I. Procedures in hoger beroep en cassatie zijn uitgesloten, teneinde deze pilot beperkt te houden en de uitkomsten ervan vergelijkbaar te laten zijn. Mede om dezelfde redenen is de pilot beperkt tot vorderingszaken waarbij een advocaat moet worden ingeschakeld. Deze zaken zullen ook de zaken zijn waarop de eerste fase van inwerkingtreding betrekking zal hebben, zodat de onder de pilot aangespannen zaken naadloos kunnen worden voortgezet na inwerkingtreding van de wetgeving in de eerste fase. Bovendien heeft ook de advocatuur profijt van deze pilot door de betrokkenheid van advocaten bij de zaken en zijn zij als professionals in rechtszaken met proceservaring goed in staat deze pilotzaken voor hun cliënten te begeleiden. Zowel de advocaten als de cliënten dienen schriftelijk in te stemmen met deelname aan de pilot. KEI Rechtspraak verwacht dat een klein aantal advocaten die met enige regelmaat zaken voeren in de arrondissementen Gelderland en Midden-Nederland, bij deze pilot betrokken kunnen worden. Zij zullen hun cliënten goed moeten uitleggen wat deelname aan de pilot inhoudt. Vanuit de rechtspraak zullen toezeggingen gedaan worden om te waarborgen dat de partijen in deze zaken geen nadeel zullen ondervinden aan deelname aan de pilot door onverhoopte technische problemen met het digitale systeem.
Een zaak kan alleen meedoen in de pilot als die zaak rechtsgevolgen betreft die ter vrije bepaling van partijen staan. Deze voorwaarde is gelijk aan die voor procedures krachtens artikel 96 Rv en voor arbitragezaken (zie artikel 1020, derde lid, Rv). Het gaat dan om rechtsgevolgen die niet voortvloeien uit rechtsbetrekkingen die beheerst worden door rechtsregels van openbare orde (zoals geregistreerde intellectuele-eigendomsrechten, familierechtelijke betrekkingen en faillissementen). Toepassing van de experimenteerbepaling in een procedure is tot op zekere hoogte vergelijkbaar met toepassing van artikel 96, waarbij partijen een geschil gezamenlijk aan de kantonrechter voorleggen en kunnen procederen volgens een afwijkende procesgang. In de pilot moet het gaan om zaken die tot de bevoegdheid van de rechters in de arrondissementen Gelderland en Midden-Nederland gaan, dat zijn de rechtbanken die aan deze pilot zullen meewerken. De pilot betreft uitsluitend nieuwe zaken, die nog niet bij de rechtbank zijn aangebracht. Het betreft derhalve geen lopende procedures.
De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur