Ontvangen 24 augustus 2015
Het voorstel van wet wordt gewijzigd als volgt:
A
In artikel I, onderdeel A, tweede subonderdeel, wordt, onder vervanging van «acht» door «negen» in de aanhef, na de definitie van «richtlijn depositogarantiestelsels» een definitie ingevoegd, luidende:
richtlijn nr. 2002/47/EG van het Europees parlement en de Raad van 6 juni 2002 betreffende financiëlezekerheidsovereenkomsten (PbEU 2002, L 168);.
B
Artikel I, onderdeel N, wordt gewijzigd als volgt:
1. In artikel 1:76a, eerste lid, aanhef, wordt na «indien toepassing van artikel 1:76 niet volstaat» vervangen door: indien een aanwijzing op grond van artikel 1:75 die strekt tot het opleggen van een maatregel als bedoeld in artikel 28 van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen, niet volstaat, de toepassing van artikel 1:76 niet toereikend is.
2. Artikel 1:76b wordt gewijzigd als volgt:
1°. In het eerste lid, onderdeel a, wordt «executiegrond als bedoeld in artikel 51, eerste lid, onderdeel h, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek» vervangen door: afdwingingsgrond als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel l, van de richtlijn financiëlezekerheidsovereenkomsten.
2°. In het eerste lid, onderdeel b, wordt na «beëindiging» ingevoegd: als bedoeld in artikel 2, onderdeel 82, van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen.
3°. In het eerste lid, onderdeel c, wordt «een zekerheidsrecht» vervangen door: uitoefening of vestiging van een zekerheidsrecht.
4°. In het tweede lid wordt «wederzijdse» vervangen door: kruiselingse.
5°. In het vierde lid wordt «die is aangewezen op grond van artikel 212d» vervangen door: als bedoeld in artikel 212a, onderdeel b, onderscheidenlijk onderdeel q,.
C
In artikel I, onderdeel O, tweede subonderdeel, wordt in het vierde lid «indien dit geschiedt in zodanige vorm dat het niet kan worden herleid tot afzonderlijke personen, dan wel met de uitdrukkelijke en voorafgaande toestemming van de Nederlandsche Bank.» vervangen door: indien de noodzaak tot mededeling voortvloeit uit toepassing van dat hoofdstuk en mededeling geschiedt in zodanige vorm dat het niet kan worden herleid tot afzonderlijke personen of met de uitdrukkelijke en voorafgaande toestemming van de Nederlandsche Bank.
D
Artikel I, onderdeel V, komt te luiden:
V
Artikel 3:17 wordt gewijzigd als volgt:
1. Het tweede lid, onderdeel c, wordt gewijzigd als volgt:
1°. Aan het slot van subonderdeel 3° vervalt «en».
2°. Onder vernummering van subonderdeel 4° tot 5° wordt een subonderdeel ingevoegd, luidende:
4°. met betrekking tot een bank of beleggingsonderneming als bedoeld in artikel 3A:2, het opstellen, bijhouden en uitvoeren van een herstelplan dat voorziet in maatregelen die de onderneming in staat stellen haar financiële positie na een aanzienlijke verslechtering ervan te herstellen; en.
2. Na het derde lid wordt, onder vernummering van het vierde en vijfde lid tot vijfde en zesde lid, een lid ingevoegd, luidende:
4. Het tweede lid, aanhef en onderdeel c, is van overeenkomstige toepassing op entiteiten als bedoeld in artikel 3A:2, onderdelen c tot en met g.
E
Artikel I, onderdeel W, tweede subonderdeel, aanhef, komt te luiden:
2. Onder vernummering van het vierde tot en met het zesde lid tot vijfde tot en met zevende lid, wordt na het derde lid een lid ingevoegd, luidende:
F
In artikel I wordt na onderdeel EE een onderdeel ingevoegd, luidende:
EEa
In artikel 3:159ac, tweede lid, onderdeel b, en derde lid, wordt «financiëlezekerheidsovereenkomst als bedoeld in artikel 51 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek» telkens vervangen door: financiëlezekerheidsovereenkomst als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, van de richtlijn financiëlezekerheidsovereenkomsten.
G
In artikel I wordt na onderdeel JJ een onderdeel ingevoegd, luidende:
JJa
In de artikelen 3:174, tweede lid, onderdeel b, derde lid, onderdeel b, vijfde en zesde lid, en 3:176, vijfde lid, onderdeel c, wordt «financiëlezekerheidsovereenkomst als bedoeld in artikel 51 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek» telkens vervangen door: financiëlezekerheidsovereenkomst als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, van de richtlijn financiëlezekerheidsovereenkomsten.
H
In artikel I wordt na onderdeel LL een onderdeel ingevoegd, luidende:
LLa
Na artikel 3:259 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 3:259a
1. Er is een depositogarantiefonds dat tot taak heeft het beheer van financiële middelen ten behoeve van de uitvoering van het depositogarantiestelsel, bedoeld in artikel 3:259, tweede lid. De Nederlandsche Bank besluit over de aanwending van de financiële middelen van het fonds.
2. Het depositogarantiefonds bezit rechtspersoonlijkheid en is gevestigd te Amsterdam.
3. Het depositogarantiefonds wordt vertegenwoordigd door een bestuur dat bestaat uit drie leden, waaronder de voorzitter. Benoeming, schorsing en ontslag van de leden geschiedt door de Nederlandsche Bank.
4. De Nederlandsche Bank ondersteunt het depositogarantiefonds bij de uitoefening van zijn taak en verschaft de voor die taakuitoefening benodigde financiële middelen.
5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot de taakuitoefening van het depositogarantiefonds, het bestuur van het fonds en de verantwoording door het fonds.
I
Artikel I, onderdeel QQ, wordt gewijzigd als volgt:
1. Artikel 3A:1 wordt gewijzigd als volgt:
1°. In de definitie van «eigendomsinstrumenten» wordt na «andere deelnemingsrechten of participaties in het kapitaal» ingevoegd: of certificaten van die rechten en participaties.
2°. De definitie van «financiëlezekerheidsovereenkomst tot overdracht» komt te luiden:
financiële zekerheidsovereenkomst tot overdracht: de financiëlezekerheidsovereenkomst die leidt tot overdracht, bedoeld in artikel 2, onderdeel b, van de richtlijn financiëlezekerheidsovereenkomsten;
3°. In de definitie van «kernkapitaalinstrumenten» wordt «onderdeel b tot en met f,» vervangen door: eerste lid, onderdeel a,.
2. In artikel 3A:6, tweede lid, wordt «de artikelen 81 en 82» vervangen door «de artikelen 81 en 83» en «het vennootschapsrecht of financieel toezichtsrecht» door: een ander wettelijk voorschrift.
3. In artikel 3A:10, eerste lid, wordt na «een afwikkelingsplan» ingevoegd: ingevolge artikel 3A:9.
4. Aan artikel 3A:13, tweede lid, wordt, onder vervanging van de punt aan het slot door een komma, toegevoegd: tenzij anders is bepaald bij verordening van de Europese Commissie op grond van artikel 55, derde lid, van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen.
5. Artikel 3A:17 wordt gewijzigd als volgt:
1°. In het artikelopschrift wordt «of» vervangen door: en.
2°. In het eerste lid wordt «afschrijving of omzetting» vervangen door: afschrijving en omzetting.
6. In artikel 3A:52, vierde lid, onderdeel b, wordt «die is aangewezen op grond van artikel 212d» vervangen door: als bedoeld in artikel 212a, onderdeel b, onderscheidenlijk onderdeel q,.
7. In de artikelen 3A:53, tweede lid, en 3A:54, vierde lid, wordt «systemen of systeemexploitanten die zijn aangewezen op grond van artikel 212d, eerste lid,» telkens vervangen door: een systeem of systeemexploitant als bedoeld in artikel 212a, onderdeel b, onderscheidenlijk onderdeel q,.
8. In artikel 3A:59, eerste lid, wordt «een systeem als bedoeld in artikel 212d, eerste lid,» vervangen door: een systeem of systeemexploitant als bedoeld in artikel 212a, onderdeel b, onderscheidenlijk onderdeel q,.
9. In artikel 3A:68, vierde lid wordt na «zijn taak» ingevoegd: en verschaft de voor die taakuitoefening benodigde financiële middelen.
J
In artikel I wordt na onderdeel QQ een onderdeel ingevoegd, luidende:
QQa
In artikel 5:89, derde lid, wordt «artikel 1:75, eerste en derde lid» vervangen door: artikel 1:75, eerste en vierde lid.
K
Artikel I, onderdeel SS, wordt gewijzigd als volgt:
1. Aan het eerste subonderdeel wordt een subsubonderdeel toegevoegd, luidende:
3°. Het «artikel 1:76, zesde lid, aanhef en onderdeel a» wordt telkens vervangen door: artikel 1:76, achtste lid, aanhef en onderdeel a.
2. In het tweede subonderdeel vervalt «3:62a, derde en vierde lid».
3. Onder vernummering van het derde subonderdeel tot vierde subonderdeel, wordt na het tweede subonderdeel een subonderdeel ingevoegd, luidende:
3. In de opsommingen van de artikelen in het Deel Prudentieel Toezicht Financiële Ondernemingen wordt «artikel 3:62a, derde tot en met vijfde lid» telkens vervangen door: artikel 3:62a, derde tot en met zesde lid.
L
In artikel III, onderdeel F, eerste subonderdeel, vervalt de laatste punt.
M
In artikel V wordt voor onderdeel A een onderdeel ingevoegd, luidende:
0A
Aan artikel 115 van Boek 2 worden twee leden toegevoegd, luidende:
3. De statuten kunnen in afwijking van lid 2 bepalen dat de oproeping voor een vergadering voor een besluit tot uitgifte van aandelen niet later dan de tiende dag vóór die der vergadering geschiedt, indien voldaan is aan de voorwaarden om maatregelen op te leggen op grond van artikel 1:75a van de Wet op het financieel toezicht en de uitgifte van aandelen noodzakelijk is om te voorkomen dat aan de voorwaarden voor afwikkeling, bedoeld in artikel 3A:18, eerste lid, van die wet wordt voldaan.
4. Voor een besluit van de algemene vergadering tot wijziging van de statuten voor de toepassing van het derde lid, is een meerderheid van ten minste twee derden der uitgebrachte stemmen vereist.
N
In artikel V, onderdeel A, vervalt «, indien bij dat overgangsplan of bij de toepassing van dat afwikkelingsinstrument alle eigendomsinstrumenten of alle activa of passiva overgaan».
Deze nota van wijziging, die mede namens de Minister van Veiligheid en Justitie wordt ingediend, bevat een aantal verbeteringen en aanvullingen van het wetsvoorstel ter implementatie van het Europees kader voor herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen (de SRM-verordening en de BRRD). Hieronder worden de twee belangrijkste wijzigingen toegelicht.
Allereerst bevat deze nota een aanvulling van artikel 115 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek over de oproeping van de aandeelshoudersvergadering van een beursvennootschap. Met deze aanvulling wordt voorzien in de mogelijkheid in de statuten te bepalen deze oproepingstermijn te verkorten, ingeval een vergadering bijeen wordt geroepen om te besluiten over aandelenuitgifte om afwikkeling te voorkomen. Deze wijziging van het BW wordt toegelicht in de artikelsgewijze toelichting (onderdeel J).
Ook is in deze nota een bepaling opgenomen over het depositogarantiefonds. De noodzaak daartoe is ingegeven doordat de richtlijn depositogarantiestelsels1 per 3 juli 2015 geïmplementeerd dient te zijn. Zoals ook per brief aan de Tweede Kamer is meegedeeld, is besloten naar analogie van het afwikkelingsfonds aan het depositogarantiefonds publiekrechtelijke rechtspersoonlijkheid toe te kennen.2 Daarvoor is vereist dat de wettelijke bepaling inzake het depositogarantiefonds wordt aangepast. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij onderdeel G.
Tot slot bevat deze nota een aantal wetstechnische en redactionele verbeteringen van het wetsvoorstel.
A
In een aantal onderdelen van deze nota van wijziging wordt verwezen naar de richtlijn financiëlezekerheidsovereenkomsten. Het verdient de voorkeur dat deze richtlijn wordt gedefinieerd, zodat niet telkens de volledige naam en vindplaats behoeft te worden genoemd. Zie ook de toelichting op de wijziging van artikel 1:76b, eerste lid.
B
Wijziging artikel 1:76a
Artikel 1:76a regelt de bevoegdheid tot het aanstellen van een bijzondere bewindvoerder door de toezichthouder (of de ECB) en is samen met artikel 1:76 de implementatie van artikel 29 van de richtlijn.
Artikel 29 regelt dat de toezichthouder, afhankelijk van de omstandigheden, een tijdelijk bewindvoerder kan aanstellen. De tijdelijk bewindvoerder kan twee verschillende taken krijgen: met het bestuur samenwerken (de reeds in de Wft opgenomen «stille curator», bedoeld in artikel 1:76) of het bestuur vervangen (geïmplementeerd in artikel 1:76a: de bijzondere bewindvoerder). Een van de voorwaarden voor de aanstelling van een tijdelijk bewindvoerder – ongeacht diens taak – is dat een gedeelte van dan wel het volledige bestuur van de onderneming is vervangen en dat dit naar het oordeel van de toezichthouder (of ECB) niet volstaat om de situatie te verhelpen.
Deze laatste voorwaarde is niet goed verwerkt in artikel 1:76a over de bijzonder bewindvoerder. Met dit onderdeel wordt dit hersteld. Ter uitwerking van het subsidiariteitsbeginsel wordt tevens als voorwaarde gesteld dat het aanstellen van een stille curator niet toereikend is. Omdat deze laatste als minder zware maatregel wordt beschouwd – anders dan de bijzondere bewindvoerder vervangt de stille curator het bestuur namelijk niet – dient deze maatregel eerst overwogen te worden.
Wijziging artikel 1:76b
Het met het wetsvoorstel voorgestelde artikel 1:76b bevat de zogenaamde «no-trigger»-bepaling. Daarin wordt geregeld dat de in dit artikel opgesomde handhavingsmaatregelen onder genoemde voorwaarden ten aanzien van de in artikel 3A:2 bedoelde entiteiten geen grond vormen voor bijvoorbeeld executie of afbreuk aan de rechten van de entiteit uit overeenkomst. Dit onderdeel bevat een vijftal wijzigingen van artikel 1:76b.
Allereerst wordt het eerste lid, aanhef en onderdeel a gewijzigd, waarin is bepaald dat een maatregel niet een executiegrond als bedoeld in artikel 51, eerste lid, onderdeel h, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek oplevert. Doordat wordt verwezen naar het Burgerlijk Wetboek, zou twijfel kunnen ontstaan over het antwoord op de vraag of deze bepaling alleen betrekking heeft op financiëlezekerheidsovereenkomsten die worden beheerst door Nederlands recht dan wel tevens op financiëlezekerheidsovereenkomsten die worden beheerst door ander recht dan Nederlands recht. Bedoeld is dat ook een executiegrond in een financiëlezekerheidsovereenkomst naar ander dan Nederlands recht onder artikel 1:76b, eerste lid, valt. Teneinde de twijfel weg te nemen wordt de verwijzing aangepast; nu wordt verwezen naar de richtlijn financiëlezekerheidsovereenkomsten. Dat noopt tevens ertoe niet langer te spreken van een «executiegrond» maar van een «afdwingingsgrond».
Om bovenstaande reden worden de artikelen 3:159ac, 3:174, 3:176 en 3A:1 ook gewijzigd.
De tweede wijziging van artikel 1:76b betreft een verduidelijking van wat met een recht op beëindiging wordt bedoeld. Voor een nadere invulling van dit begrip wordt een verwijzing opgenomen naar de definitie in de richtlijn.
Daarnaast wordt onderdeel c van het eerste lid gewijzigd. In artikel 1:76b is onder meer opgenomen dat een handhavingsmaatregel – mits bij voortduring aan de kernverplichtingen van de overeenkomst wordt voldaan – geen grond mag vormen voor de wijziging van de overeenkomst (sub b) of uitoefening van een zekerheidsrecht (sub c). Ter toelichting op onderdeel b is in de memorie van toelichting reeds opgenomen dat dit mede inhoudt dat niet is toegestaan om een beroep te doen op een beding in de overeenkomst dat strekt tot vestiging van een zekerheidsrecht. Als immers dezelfde entiteit jegens wie de maatregel is getroffen, onverhoopt in een staat van failing of likely to fail komt te verkeren en dient te worden afgewikkeld, zou door het vestigen van een zekerheidsrecht bijvoorbeeld kunnen worden bewerkstelligd dat passiva niet langer in aanmerking zouden komen voor bail-in. Dit is echter niet de bedoeling. Met dit onderdeel wordt dit ook in de wettekst verduidelijkt.
De wijziging van het tweede lid betreft een verbetering van de gehanteerde terminologie voor de duiding van een cross default provision.
Tot slot bevat dit onderdeel een wijziging van het vierde lid van artikel 1:76b. In dat lid wordt verwezen naar artikel 212d van de Faillissementswet. Daardoor heeft de bepaling onbedoeld slechts betrekking op systemen en systeemexploitanten die door de Minister van Financiën zijn aangewezen. De bepaling dient echter tevens betrekking te hebben op systemen die in andere lidstaten zijn aangewezen. Door te verwijzen naar artikel 212a van de Faillissementswet in plaats van naar artikel 212d wordt dit gecorrigeerd. Onderdeel b van artikel 212a heeft betrekking op systemen, en onderdeel q op systeemexploitanten.
Dezelfde wijziging wordt met deze nota van wijziging aangebracht in de artikelen 3A:52, vierde lid, 3A:53, tweede lid, 3A:54, vierde lid en 3A:59, eerste lid.
C
Op grond van artikel 1:89, derde lid, moeten ook personen die geen taak hebben ingevolge de Wft, vertrouwelijke gegevens in de zin van artikel 1:89, eerste lid, geheim houden. In het vierde lid wordt hen de mogelijkheid geboden om vertrouwelijke gegevens te delen. Het criterium dat de noodzaak tot mededeling in alle gevallen dient voort te vloeien uit een afwikkelingsmaatregel of enig ander besluit ingevolge hoofdstuk 3A.2 van de Wft, ontbrak daarin. Met dit onderdeel wordt dit hersteld.
D
Dit onderdeel voegt naast de reeds in het wetsvoorstel opgenomen wijziging van het tweede lid, een tweede wijziging van artikel 3:17 toe, namelijk de invoeging van een nieuw vierde lid. Met het voorgestelde nieuwe lid wordt de reikwijdte van de eisen van de bedrijfsvoering ten aanzien van de financiële soliditeit, opgenomen in artikel 3:17, tweede lid, onderdeel c, uitgebreid naar eventuele onderdelen van een groep die tezamen met een bank of beleggingsonderneming onder geconsolideerd toezicht staan. Met het oog op de voorbereiding van herstel- of afwikkelingsmaatregelen is het noodzakelijk dat ook aan de individuele bedrijfsvoering van deze entiteiten zelf rechtstreeks eisen kunnen worden gesteld.
E
Dit onderdeel betreft een redactionele verbetering.
F en G
Voor een toelichting op de wijzigingen in deze onderdelen wordt verwezen naar de tweede alinea van de toelichting op onderdeel B.
H
De wijziging in dit onderdeel voorziet erin het beheer van het depositogarantiefonds op dezelfde wijze vorm te geven als dat van het afwikkelingsfonds (zie artikel 3A:68 in onderdeel H). Reden hiervoor is dat beide fondsen een vergelijkbare taak krijgen toebedeeld, namelijk het beheer van de middelen in het fonds. Voor beide fondsen geldt dat DNB besluit over de hoogte van de bijdragen aan het fonds en over de aanwending van de middelen in het fonds. Daarom is besloten, anders dan in het ontwerpbesluit ex ante financiering depositogarantiestelsels Wft uit 2012 was voorzien, niet langer een stichting op te richten, maar het depositogarantiefonds als publiekrechtelijke rechtspersoonlijkheid bij wet op te richten.
De financiële middelen van het fonds worden gescheiden van de balans van DNB; ze zijn juridisch eigendom van het fonds. Het fonds stelt de door DNB aan depositohouders toegekende vergoedingen beschikbaar. Indien het fonds onvoldoende financiële middelen zou bevatten, kan het leningen aangaan. Als gevolg hiervan zal DNB niet langer gehouden zijn uitkeringen uit hoofde van het depositogarantiestelsel voor te schieten, hetgeen op gespannen voet stond met het verbod op monetaire financiering. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de brief over de implementatie van de DGS-richtlijn aan de Tweede Kamer d.d. 3 juli 2015.3
I
Wijziging artikel 3A:1
Met de wijziging in het eerste subonderdeel worden twee elementen aan de definitie toegevoegd, te weten certificaten van deelnemingsrechten en certificaten van participaties in het kapitaal. Wellicht ten overvloede wordt in algemene zin nog opgemerkt dat aan een eigendomsrecht niet noodzakelijk zeggenschap verbonden hoeft te zijn. Dit is bijvoorbeeld het geval bij opties.
Voor een toelichting op de wijziging in het tweede subonderdeel wordt verwezen naar de tweede alinea van onderdeel B.
Het derde subonderdeel corrigeert de verwijzing in de definitie van kernkapitaalinstrumenten.
Wijziging artikel 3A:6
In het tweede lid van artikel 3A:6 wordt bepaald dat besluiten op grond van hoofdstuk 3A.2 niet zijn onderworpen aan bepaalde kennisgevingsvereisten of procedurele voorschriften. Het tweede lid wordt zo gewijzigd dat allereerst een foutieve verwijzing (naar artikel 82 i.p.v. 83) van de richtlijn wordt hersteld. Verder is in artikel 63 van de richtlijn bepaald dat besluiten ingevolge hoofdstuk 3A.2 niet onderworpen zijn aan kennisgevingsvereisten of procedurele voorschriften krachtens nationaal recht en niet, zoals nu in artikel 3A:6 is opgenomen, ingevolge het vennootschapsrecht of financieel toezichtsrecht. Met deze wijziging wordt dit aangepast.
Wijziging artikelen 3A:10 en 3A:17
Deze wijzigingen zijn van redactionele aard.
Wijziging artikel 3A:13
In het tweede lid van dit artikel is een uitzondering opgenomen voor wat betreft de verplichting voor entiteiten om in overeenkomsten een afwikkelbaarheidsclausule op te nemen. Artikel 55, derde lid, van de richtlijn bepaalt dat de Europese Commissie, op voorstel van de EBA, bevoegd is daarover een verordening op te stellen. De verwachting is dat de Europese Commissie van deze bevoegdheid gebruik zal maken, in ieder geval om artikel 55, eerste lid, onderdeel d, van de richtlijn nader te duiden. Op grond daarvan is het denkbaar dat onder bepaalde omstandigheden in overeenkomsten die weliswaar zijn gesloten voor de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel, maar waarbij de schulden worden uitgegeven of aangegaan na de inwerkingtreding, ook een afwikkelbaarheidsclausule moet worden opgenomen. Met de voorgestelde wijziging van het tweede lid wordt daarom rekening gehouden met een nadere regeling door de Commissie waarbij de reikwijdte van de uitzondering kan worden beperkt.
Wijziging artikelen 3A:52, vierde lid, 3A:53, tweede lid, 3A:54, vierde lid en 3A:59, eerste lid
Voor een toelichting op de wijziging in het tweede subonderdeel wordt verwezen naar de vierde alinea van onderdeel B.
Wijziging artikel 3A:68
Artikel 3A:68 bevat regels ten aanzien van de taak en het bestuur van het Nederlandse afwikkelingsfonds. De wijziging zorgt ervoor dat de bepalingen inzake het bestuur en de ondersteuning van het afwikkelingsfonds gelijk zijn aan die over het depositogarantiefonds (zie onderdeel G).
J en K
In deze onderdelen worden verwijzingen aangepast in verband met de vernummering dan wel verlettering door invoeging van artikelleden of onderdelen daarvan in de artikelen 1:75, 1:76 en 3:62a. Zie ook de artikelsgewijze toelichting bij respectievelijk onderdelen K, M en W in de toelichting bij het wetsvoorstel.
L
De wijziging in dit onderdeel is van redactionele aard.
M
Ter uitvoering van artikel 5 van de richtlijn aandeelhoudersrechten 2007/36/EG4 is in artikel 2:115 lid 2 BW bepaald dat de oproeping voor de aandeelhoudersvergadering van een beursvennootschap ten minste 42 dagen voor de dag van de vergadering geschiedt. De richtlijn bevat speciale voorschriften voor de oproepingstermijn voor een vergadering van een beursvennootschap die tevens bank of beleggingsonderneming is in het kader van een kapitaalverhoging (door middel van uitgifte van aandelen, vgl. artikel 2:96 BW) om afwikkeling van de vennootschap te voorkomen. Op basis van artikel 121, tweede onderdeel, van de richtlijn, waarbij van de Engelse versie is uitgegaan, moeten lidstaten aan de aandeelhoudersvergadering de mogelijkheid bieden om in die situatie de oproepingstermijn te verkorten tot maximaal 10 dagen. Lidstaten kunnen bepalen dat de aandeelhoudersvergadering bij meerderheid van twee derde van de stemmen kan besluiten de oproepingstermijn te verkorten of zij kunnen bepalen dat de aandeelhoudersvergadering met twee derden van de stemmen de statuten kan wijzigen zodat er op basis van de statuten een kortere oproepingstermijn geldt. Voorgesteld wordt van deze laatste optie gebruik te maken vanwege de kenbaarheid van de bijzondere oproepingstermijn voor (nieuwe) aandeelhouders.
Voor de volledigheid wordt nog opgemerkt dat om afwikkeling te voorkomen de richtlijn naast de voorwaarde van kapitaalverhoging tevens als vereiste stelt dat aan de voorwaarden voor vroegtijdige interventiemaatregelen moet zijn voldaan. Deze voorwaarden zijn opgenomen in artikel 1:75a Wft.
N
Met de wijziging in dit onderdeel wordt geregeld dat bij de toepassing van alle afwikkelingsinstrumenten sprake is van overgang onder algemene titel.
De Minister van Financiën, J.R.V.A. Dijsselbloem