Gepubliceerd: 30 juni 2015
Indiener(s): Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA)
Onderwerpen: financieel toezicht financiën
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34198-7.html
ID: 34198-7
Origineel: 34198-2

Nr. 7 TWEEDE NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 1 juli 2015

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel I wordt na onderdeel D een onderdeel ingevoegd, luidende:

Da

Artikel 1:93, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede onderdeel f wordt geletterd g.

2. In onderdeel f wordt na «de Financiële Inlichtingen Eenheid» ingevoegd: , de kansspelautoriteit.

B

In artikel I wordt na onderdeel E een onderdeel toegevoegd, luidende:

Ea

In artikel 1:106c, vierde lid, onderdeel b, wordt na «levensverzekeraar,» ingevoegd: premiepensioeninstelling,.

C

Artikel I, onderdeel AA, komt te luiden:

AA

Artikel 3:95 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt na «afwikkelonderneming» ingevoegd: met zetel in Nederland.

2. In het eerste lid, onderdeel e, vervalt: of.

3. In het eerste lid wordt onder verlettering van onderdeel f tot onderdeel g, een onderdeel ingevoegd, luidende:

f. premiepensioeninstelling met zetel in Nederland; of.

4. In het tweede lid wordt «als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b of c» vervangen door: als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c of d.

D

In artikel I wordt na onderdeel PP een onderdeel ingevoegd, luidende:

PPa

Artikel 4:37a vervalt.

E

In artikel I worden na onderdeel VV drie onderdelen ingevoegd, luidende:

VVa

In artikel 5:1, onderdeel a, wordt na «dergelijke effecten» ingevoegd: , alsmede het plaatsen van effecten via financiële intermediairs, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel d, van de richtlijn prospectus.

VVb

In artikel 5:3, eerste lid, onderdeel b, wordt voor «aan minder dan 150 personen» ingevoegd: in Nederland.

VVc

Artikel 5:15 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt «deel uitmaakt van een reeds goedgekeurd prospectus» vervangen door: reeds is goedgekeurd.

2. Aan het derde lid wordt een volzin toegevoegd, luidende: De verrichtingsnota en de samenvatting worden afzonderlijk goedgekeurd.

F

Na artikel I wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel IA

De Wet bekostiging financieel toezicht wordt als volgt gewijzigd:

A

Bijlage I wordt als volgt gewijzigd:

1. In het onderdeel «Toezichthouder: AFM» wordt in de categorie «Onderdeel Wft.A2: aanvraag wijziging vergunning» na de eenmalige toezichthandeling met code «Wft.A2.03» de volgende eenmalige toezichthandeling met bijbehorende code en bijbehorend tarief ingevoegd:

Wft.A2.03a

De behandeling van een aanvraag van een wijziging van een vergunning als bedoeld in artikel 2:69b van de Wet op het financieel toezicht voor het aanbieden van rechten van deelneming in een icbe

€ 2.700

2. In het onderdeel «Toezichthouder: AFM» wordt in de categorie «Onderdeel Wft.A3: aanvraag verlening ontheffing» na de eenmalige toezichthandeling met code «Wft.A3.03» de volgende eenmalige toezichthandeling met bijbehorende code en bijbehorend tarief ingevoegd:

Wft.A3.03a

De behandeling van een aanvraag van een ontheffing in het kader van een vergunning als bedoeld in artikel 2:69b van de Wet op het financieel toezicht voor het aanbieden van rechten van deelneming in een icbe

€ 5.500

3. In het onderdeel «Toezichthouder: AFM» wordt het tarief van de eenmalige toezichthandeling met de code Wft.A1.04 vervangen door: € 5.500.

4. De eenmalige toezichthandeling met de code EU.A8.02 wordt als volgt gewijzigd:

a. In de beschrijving wordt «betrouwbaarheid» vervangen door: geschiktheid.

b. Het tarief wordt vervangen door: € 1.500.

5. In het onderdeel «Toezichthouder: DNB» worden in de categorie «Onderdeel Wft.D4: aanvraag verklaring van geen bezwaar» na de eenmalige toezichthandeling met de code «Wft.D4.06» de volgende eenmalige toezichthandelingen met bijbehorende codes en tarieven ingevoegd, luidende:

Wft.D4.06a

De behandeling van een aanvraag tot verlening van een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 3:95, eerste lid, aanhef en onderdeel f, van de Wet op het financieel toezicht, indien DNB voor de behandeling van de aanvraag niet meer dan 15 uur nodig heeft

€ 1.600

Wft.D4.06b

De behandeling van een aanvraag tot verlening van een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 3:95, eerste lid, aanhef en onderdeel f, van de Wet op het financieel toezicht, indien DNB voor de behandeling van de aanvraag meer dan 15 uur en niet meer dan 150 uur nodig heeft

€ 5.000

Wft.D4.06c

De behandeling van een aanvraag tot verlening van een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 3:95, eerste lid, aanhef en onderdeel f, van de Wet op het financieel toezicht, indien DNB voor de behandeling van de aanvraag meer dan 150 uur nodig heeft

€ 30.500

6. In het onderdeel «Toezichthouder: DNB» wordt in de beschrijving van de eenmalige toezichthandelingen met de codes «Wft.D4.07», «Wft.D4.07a» en «Wft.D4.08» «onderdeel f» telkens vervangen door: onderdeel g.

B

Bijlage II wordt als volgt gewijzigd:

1. In het onderdeel «Toezichthouder: Autoriteit Financiële Markten» vervallen de toezichtcategorieën «Beleggingsinstellingen en aanbieders van beleggingsobjecten» en «Beleggingsondernemingen niet voor eigen rekening, exclusief exploitanten van een MTF» en wordt in de alfabetische volgorde van de toezichtcategorieën een toezichtcategorie ingevoegd, luidende:

Beheerders van beleggingsinstellingen en icbe’s alsmede aanbieders van beleggingsobjecten alsmede beleggingsondernemingen niet voor eigen rekening (exclusief exploitanten van een MTF)

14,7%

a. Aanbieders van beleggingsobjecten waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 2:55 Wft.

b. Beheerders van beleggingsinstellingen waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 2:65 Wft.

c. Beheerders van icbe’s waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 2:69b Wft.

d. Beleggingsondernemingen die in de uitoefening van beroep of bedrijf niet of niet uitsluitend voor eigen rekening in Nederland beleggingsdiensten verlenen, waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 2:96 Wft, uitgezonderd exploitanten van een MTF

e. Personen aan wie een vergunning is verleend om te bieden overeenkomstig artikel 18, tweede lid, verordening (EU) nr. 1031/2010 (veiling van broeikasgasemissierechten)

artikel 2:55 Wft

artikel 2:65 Wft

artikel 2:69b Wft

artikel 2:96 Wft

artikel 18, tweede lid, verordening (EU) nr. 1031/2010 (veiling van broeikasgasemissierechten)

Vergunning en type beleggingsdienst of -activiteit in combinatie met vermogen:

a.

– het op grond van een vergunning als bedoeld in artikel 2:55 Wft aanbieden van beleggingsobjecten;

– het op grond van een vergunning als bedoeld in artikel 2:65 Wft beheren van een beleggingsinstelling in een voorkomend geval verhoogd met een bedrag per type dienst of activiteit genoemd in artikel 2:67a, tweede lid, onderdeel a,b of d, Wft of artikel 2: 97, vierde lid, Wft;

– het op grond van een vergunning als bedoeld in artikel 2:69b Wft beheren van een icbe, in een voorkomend geval verhoogd met een bedrag per type dienst genoemd in artikel 2:97, derde lid, Wft;

– het op grond van een vergunning als bedoeld in artikel 2:96 Wft verlenen van een van de beleggingsdiensten genoemd in de onderdelen a tot en met f van het in artikel 1:1 Wft gedefinieerde begrip «het verlenen van een beleggingsdienst»;

– het op grond van een vergunning overeenkomstig artikel 18, tweede lid, verordening (EU) nr. 1031/2010 aanbieden van broeikasgasemissierechten

b. de omvang van het totaal van:

– het balanstotaal van de aanbieder van beleggingsobjecten;

– het balanstotaal van de beheerde beleggingsinstelling(en);

– het balanstotaal van de beheerde icbe(«s);

– het beheerd individueel vermogen zoals omschreven in het in artikel 1:1 Wft gedefinieerde begrip «het beheren van individueel vermogen», welk begrip wordt gebruikt in onderdeel c van het in artikel 1:1 Wft gedefinieerde begrip «het verlenen van een beleggingsdienst», in artikel 2:67a, tweede lid, onderdeel a, Wft en in artikel 2:97, derde of vierde lid, Wft;

– het vermogen waarover wordt geadviseerd bij het «adviseren over financiële instrumenten» zoals genoemd in onderdeel d van het in artikel 1:1 Wft gedefinieerde begrip «het verlenen van een beleggingsdienst», in artikel 2:67a, tweede lid, onderdeel b, Wft en in artikel 2:97, derde of vierde lid, Wft.

2. In het onderdeel «Toezichthouder: de Nederlandsche Bank» vervallen de toezichtcategorieën «Beleggingsinstellingen», «Beleggingsondernemingen niet voor eigen rekening» en «Beleggingsondernemingen voor eigen rekening» en wordt in de alfabetische volgorde van de toezichtcategorieën een toezichtcategorie ingevoegd, luidende:

Beheerders van beleggingsinstellingen en van icbe’s alsmede beleggingsondernemingen

7,2%

a. Beheerders van beleggingsinstellingen waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 2:65 Wft.

b. Beheerders van icbe’s waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 2:69b Wft.

c. Beleggingsondernemingen die in de uitoefening van beroep of bedrijf in Nederland beleggingsdiensten verlenen of beleggingsactiviteiten verrichten, waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 2:96 Wft.

artikel 2:65 Wft

artikel 2:69b Wft

artikel 2:96 Wft

Vergunning en type beleggingsdienst of -activiteit in combinatie met vermogen:

a.

– het op grond van een vergunning als bedoeld in artikel 2:65 Wft beheren van een beleggingsinstelling in een voorkomend geval verhoogd met een bedrag per type dienst of activiteit als genoemd in artikel 2:67a, tweede lid, onderdeel a,b of d Wft of artikel 2: 97, vierde lid, Wft;

– het op grond van een vergunning als bedoeld in artikel 2:69b Wft beheren van een icbe, in een voorkomend geval verhoogd met een bedrag per type dienst genoemd in artikel 2:97, derde lid, Wft;

– het op grond van een vergunning als bedoeld in artikel 2:96 Wft verlenen van een van de beleggingsdiensten genoemd in de onderdelen a tot en met f van het in artikel 1:1 Wft gedefinieerde begrip «het verlenen van een beleggingsdienst»

– het op grond van een vergunning als bedoeld in artikel 2:96 Wft verrichten van een van de beleggingsactiviteiten genoemd in de onderdelen a en b van het in artikel 1:1 Wft gedefinieerde begrip «het verrichten van een beleggingsactiviteit»;

b. de omvang van het totaal van:

– het balanstotaal van de beheerde beleggingsinstelling(en);

– het balanstotaal van de beheerde icbe («s);

– het beheerd individueel vermogen zoals omschreven in het in artikel 1:1 Wft gedefinieerde begrip «het beheren van individueel vermogen», welk begrip wordt gebruikt in onderdeel c van het in artikel 1:1 Wft gedefinieerde begrip «het verlenen van een beleggingsdienst», in artikel 2:67a, tweede lid, onderdeel a, Wft en in artikel 2:97, derde of vierde lid, Wft;

– het vermogen waarover wordt geadviseerd bij het «adviseren over financiële instrumenten» zoals genoemd in onderdeel d van het in artikel 1:1 Wft gedefinieerde begrip «het verlenen van een beleggingsdienst», in artikel 2:67a, tweede lid, onderdeel b, Wft en in artikel 2:97, derde of vierde lid, Wft;

– het eigen vermogen van degene die handelt voor eigen rekening zoals genoemd in onderdeel a van het in artikel 1:1 Wft gedefinieerde begrip «het verrichten van een beleggingsactiviteit».

G

Na Artikel XI wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel XIA

1. Het verbod, bedoeld in artikel 3:95, eerste lid, van de Wet op het financieel toezicht om een gekwalificeerde deelneming te houden, dan wel enige zeggenschap verbonden aan een gekwalificeerde deelneming uit te oefenen zonder verkregen verklaring van geen bezwaar van de Nederlandsche Bank, geldt gedurende 3 maanden, gerekend vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel AA, niet voor personen die op dat tijdstip reeds een gekwalificeerde deelneming in een premiepensioeninstelling houden.

2. De in het eerste lid bedoelde termijn wordt voor personen die binnen die termijn een aanvraag voor een verklaring van geen bezwaar voor het houden van een gekwalificeerde deelneming indienen, verlengd tot en met de dag na ontvangst van het besluit van de Nederlandsche Bank.

3. Artikel 3:104, tweede lid, van de Wet op het financieel toezicht is niet van toepassing op besluiten in een premiepensioeninstelling die zijn genomen voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel AA, van deze wet.

H

Aan artikel XII wordt een volzin toegevoegd, luidende: In dat besluit wordt zo nodig toepassing gegeven aan artikel 12 van de Wet raadgevend referendum.

Toelichting

Algemeen

§1. Inleiding

Deze nota van wijziging strekt er toe het wetsvoorstel Wijzigingswet financiële markten 2016 te wijzigingen zodat de Wet op het financieel toezicht (Wft) wordt aangevuld met de verplichting een verklaring van geen bezwaar aan te vragen voor het houden, verwerven of vergroten van een gekwalificeerde deelneming in een premiepensioeninstelling met zetel in Nederland (PPI). Daarnaast wordt door middel van deze nota van wijziging De Nederlandsche Bank (DNB) en de Autoriteit Financiële Markten (AFM) de mogelijkheid gegeven vertrouwelijke gegevens of inlichtingen te verstrekken aan de kansspelautoriteit. Ook wordt de Wft aangepast aan onderdelen van de richtlijn prospectus. Ten slotte wordt een aantal technische wijzigingen doorgevoerd.

Daarnaast worden met deze nota van wijziging bijlagen I en II bij de Wet op de bekostiging van het financieel toezicht (Wbft) gewijzigd.

Hieronder volgt een nadere toelichting bij de wijzigingen.

§2. Introductie vvgb-plicht gekwalificeerde deelnemingen in PPI’s

Door middel van deze nota van wijziging wordt het verbod op het houden, verwerven of vergroten van een gekwalificeerde deelneming in een PPI zonder verklaring van geen bezwaar (vvgb) van DNB geïntroduceerd. Het wettelijk toezichtkader en de vergunningplicht voor PPI’s is in 2011 geïntroduceerd met de Wet introductie premiepensioeninstellingen. Door middel van haar wetgevingsbrief heeft DNB te kennen gegeven dat de mogelijkheid tot beoordeling van een gekwalificeerde deelneming in een PPI wenselijk is. Om bij een PPI adequaat toezicht te houden op wijzigingen in de kapitaal- en zeggenschapsstructuur dienen het houden, verwerven en vergroten van gekwalificeerde deelnemingen in PPI’s, net als bij andere financiële ondernemingen, ook vvgb-plichtig te worden.

Deze vvgb-plicht voor PPI’s is van belang om de volgende redenen. Allereerst stelt de vvgb-plicht de toezichthouder in staat om een eventuele overname te beoordelen op de implicaties voor de soliditeit van de PPI in kwestie. Daarmee wordt gewaarborgd dat een overname alleen maar geschiedt als deze de soliditeit van de PPI op geen enkele wijze in gevaar brengt. Daarmee wordt DNB de mogelijkheid gegeven om, net als bij gekwalificeerde deelnemingen in andere financiële ondernemingen, aan de vvgb beperkingen te stellen of voorschriften te verbinden, indien dat nodig is om ook na een verwerving of vergroting van een gekwalificeerde deelneming de soliditeit van een PPI te waarborgen.

Tevens is van belang dat de beoordeling van een gekwalificeerde deelneming DNB inzicht verschaft in de antecedenten van de kapitaalverschaffers. Onderdeel van de beoordeling van de vvgb-aanvraag is namelijk de toets of de betrouwbaarheid of geschiktheid van de aanvrager van de vvgb buiten twijfel staat. In de praktijk blijkt dat de huidige PPI’s enige tijd nodig hebben om hun break-even-point te bereiken. Gedurende deze periode kunnen zij kampen met aanloopverliezen die op enigerlei wijze gedekt moeten worden. Dit onderstreept het belang dat de houders van gekwalificeerde deelnemingen betrouwbaar zijn en in staat zijn gedane toezeggingen – bijvoorbeeld in de vorm van garantiestellingen – daadwerkelijk na te komen.

Ten slotte is de introductie van de vvgb-plicht een additionele waarborg voor de bescherming van pensioendeelnemers. Bij PPI’s gaat het immers om het waarborgen van opgebouwde aanspraken van uit hoofde van hun arbeidscontract verplicht aangesloten werknemers, die zelf weinig invloed kunnen uitoefenen op de personen die op grond van hun gekwalificeerde deelneming het beleid van een PPI (mede) bepalen.

Voor diegenen die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze vvgb-plicht, een gekwalificeerde deelneming in een PPI houden, wordt een overgangsregime opgenomen. Voor een toelichting daarop zij verwezen naar onderdeel G van de artikelsgewijze toelichting.

§3. Wijziging bijlagen Wbft

Met deze nota van wijziging worden de bijlagen I en II van de Wbft gewijzigd. In bijlage I zijn de tarieven voor eenmalige toezichthandelingen opgenomen. Daaraan wordt een tweetal eenmalige toezichthandelingen toegevoegd. Ook wordt het tarief voor het aanvragen van een vergunning voor het beheren van een instelling voor collectieve belegging in effecten (icbe) gewijzigd.

In bijlagen I en II zijn partijen die onder toezicht staan ingedeeld in categorieën en wordt bepaald welk percentage van de toezichtkosten elke categorie moet dragen. Voorgesteld wordt om zowel in de toezichtcategorieën van de AFM als in de toezichtcategorieën van DNB een aantal categorieën samen te voegen. Daarnaast wordt de maatstaf voor het toerekenen van kosten aan de individuele partijen binnen de nieuwe categorieën vastgesteld.

Tevens worden in bijlage I bij de Wbft de leges in verband met de aanvraag van een verklaring van geen bezwaar voor het verwerven, houden of vergroten van een gekwalificeerde deelneming in een PPI, opgenomen.

§4. Overige wijzigingen

Met de wijziging van artikel 1:93 van de Wft wordt aan DNB en de AFM de mogelijkheid gegeven vertrouwelijke informatie te delen met de kansspelautoriteit.

In verband met de implementatie van de richtlijn prospectus worden de artikelen 5:1, 5:3 en 5:13 van de Wft gewijzigd. Daarnaast komt artikel 4:73a van de Wft te vervallen als gevolg van de intrekking van de uitvoeringsrichtlijn.

§5. Administratieve lasten en nalevingskosten

De administratieve lasten gemoeid met het aanvragen van een vvgb worden geraamd op ongeveer € 25.000 per jaar. Voor deze berekening is uitgegaan van het feit dat er in Nederland twaalf PPI’s zijn, waarvan er ieder jaar gemiddeld twee een aanvraag zullen indienen om een vvgb te krijgen. De eenmalige administratieve lasten door de invoering van de vvgb-plicht worden voor de momenteel twaalf actieve PPI’s geschat op ongeveer € 137.500. Verder worden voor de aanvraag van een vvgb voor een gekwalificeerde deelneming in een PPI – evenals voor andere vvgb-aanvragen – leges geheven, waarvan het bedrag afhankelijk is van het aantal door DNB benodigde uren voor de beoordeling van de aanvraag. Zie hiervoor ook de toelichting bij onderdeel F.

Artikelsgewijs

A

Met de Wijzigingswet financiële markten 2014 is de mogelijkheid gecreëerd voor DNB en de AFM om vertrouwelijke gegevens en inlichtingen te delen met instanties betrokken bij het waarborgen van de integriteit van de financiële sector, voor zover dat dienstig is voor de uitvoering van de wettelijke taken van die instanties. De kansspelautoriteit wordt aan artikel 1:93, eerste lid, van de Wft toegevoegd zodat DNB en de AFM ook vertrouwelijke gegevens en inlichtingen kunnen delen met de kansspelautoriteit. De kansspelautoriteit ziet toe op naleving van de kansspelregelgeving. Deze regelgeving raakt mede aan de integriteit van de financiële sector. Voor een nadere toelichting met betrekking tot het belang van informatie-uitwisseling met het oog op de integriteit van het financieel stelsel wordt verwezen naar hetgeen hierover is opgemerkt in de memorie van toelichting bij de Wijzigingswet financiële markten 2014

Ook wordt van de gelegenheid gebruik gemaakt om een onjuiste lettering van de onderdelen in artikel 1:93, eerste lid, van de Wft te herstellen.

B

Artikel 1:106c van de Wft bepaalt wanneer DNB de aanvrager van een vvgb om aanvullende informatie kan verzoeken en wat voor gevolgen dit heeft voor de termijn waarbinnen moet worden besloten op de aanvraag. Bij een verzoek om aanvullende informatie kan DNB de beslistermijn met maximaal twintig werkdagen opschorten op grond van het derde lid van artikel 1:106c van de Wft. In het vierde lid is een uitzondering daarop opgenomen, waardoor DNB de beslistermijn met dertig werkdagen kan opschorten. Dit kan DNB onder andere doen indien de aanvrager niet onder toezicht staat op grond van de Wft of daarmee overeenkomstige toezichtwetgeving in een andere lidstaat (zie onderdeel b van artikel 1:106c, vierde lid, van de Wft). Door de introductie van de vvgb-plicht dient artikel 1:106c, vierde lid, onderdeel b, van de Wft te worden aangevuld met premiepensioeninstellingen, omdat die onder Wft- toezicht staan en daardoor geen grond mogen vormen voor de langere opschortingstermijn in het vierde lid.

C

Dit onderdeel introduceert het verbod op het houden, verwerven of vergroten van een gekwalificeerde deelneming in een PPI zonder verklaring van geen bezwaar van DNB. De toevoeging van premiepensioeninstelling met zetel in Nederland aan de opsomming van artikel 3:95 van de Wft leidt ertoe dat voortaan ook met betrekking tot deze instellingen een vvgb-plicht geldt. Voor een toelichting op deze vvgb-plicht voor gekwalificeerde deelnemingen in PPI’s wordt verwezen naar paragraaf 2 van het algemeen gedeelte van deze toelichting.

Tevens wordt de verwijzing in het tweede lid aangepast, zodat voor instellingen die hun vvgb-aanvraag ook bij de AFM kunnen indienen, weer wordt verwezen naar de beheerder van een icbe (onderdeel c) of de beleggingsonderneming met zetel in Nederland (onderdeel d).

D

Artikel 4:37a van de Wft bevat bepalingen met betrekking tot richtlijn nr. 2007/16/EG van 19 maart 2007 (uitvoeringsrichtlijn). Deze uitvoeringsrichtlijn is gebaseerd op artikel 53bis, aanhef en onderdeel a, van richtlijn nr. 85/611/EG die bij de inwerkingtreding van de richtlijn instellingen voor collectieve belegging in effecten is ingetrokken. Hierdoor is er geen grondslag meer voor de uitvoeringsrichtlijn en dient artikel 4:37a van de Wft te vervallen.

E

(Onderdeel VVa)

De wijziging van artikel 5:1, onderdeel a, van de Wft houdt verband met de implementatie van artikel 2, eerste lid, onderdeel d, van de richtlijn prospectus. In dit onderdeel is de definitie «aanbieden van effecten aan het publiek» opgenomen. Om beter tot uitdrukking te brengen dat de plaatsing van effecten via financiële intermediairs – dat wil zeggen een andere dan de uitgevende instelling – tevens onder deze definitie valt, wordt onderdeel a van artikel 5:1 van de Wft hiertoe gewijzigd. Inhoudelijk is er geen wijziging beoogd.

(Onderdeel VVb)

Artikel 5:3, eerste lid, onderdeel b, van de Wft wordt gewijzigd om te verduidelijken dat de uitzondering op de verbodsbepaling van artikel 5:2 van de Wft ziet op 150 personen per lidstaat.

(Onderdeel VVc)

De wijziging van het tweede en derde lid van artikel 5:15 van de Wft houdt verband met de implementatie van artikel 12, eerste en tweede lid, laatste volzin, van de richtlijn prospectus. De eerste wijziging beoogt te verduidelijken dat er sprake dient te zijn van een reeds goedgekeurd registratiedocument als bedoeld in onderdeel b van het eerste lid van artikel 5:15 van de Wft en niet van een registratiedocument als onderdeel van een reeds goedgekeurd prospectus als bedoeld in artikel 5:15, eerste lid, onderdeel a van de Wft. De tweede wijziging beoogt te verduidelijken dat de verrichtingsnota en de samenvatting afzonderlijk van het reeds goedgekeurde registratiedocument door de AFM goedgekeurd worden.

F

De aanpassingen van de Wet bekostiging financieel toezicht zijn ingegeven door de AIFM richtlijn en de introductie van een vvgb-plicht voor het houden, verwerven of vergroten van een gekwalificeerde deelneming in een PPI.

Wijzigingen eenmalige toezichthandelingen

Het tarief voor de aanvraag van een vergunning voor het beheren van een icbe wordt aangepast. De reden hiervoor is dat het vóór de invoering van de AIFM richtlijn noodzakelijk was om een vergunning te hebben voor het beheren van een beleggingsinstelling (artikel 2:65 van de Wft), voordat een vergunning voor het beheren van een icbe kon worden aangevraagd. Uitgangspunt voor het tarief was dan ook dat met de vergunningverstrekking beperkte kosten waren gemoeid, aangezien een gedeelte van de werkzaamheden al in het kader van de aanvraag voor de vergunning voor het beheren van een beleggingsinstelling was verricht. Sinds de invoering van de AIFM richtlijn is het echter ook mogelijk om een vergunning voor het beheren van een icbe aan te vragen, zonder over een vergunning voor het beheren van een beleggingsinstelling te beschikken. Omdat de kosten voor het verstrekken van een vergunning voor het beheren van een icbe de kosten voor het verstrekken van een vergunning als beheerder van een beleggingsinstelling niet ontlopen, ligt het in de reden de tarieven gelijk te trekken.

Om dezelfde reden worden twee nieuwe tariefcodes toegevoegd voor eenmalige heffingen door de AFM. Het betreft de heffingen voor het wijzigen van een vergunning voor het beheren van een icbe en de heffingen voor het verlenen van ontheffing aan een beheerder van een icbe. De tarieven zijn respectievelijk € 2.700 en € 5.500 en zijn gelijk aan de overeenkomstige tarieven voor beheerders van beleggingsinstellingen.

Tot slot wordt een wijziging voorgesteld van de toezichthandeling met tariefcode EU.A8.02. In de huidige wet zijn de omschrijving en het tarief van deze toezichthandeling per abuis identiek aan de omschrijving en het tarief van de toezichthandeling EU.A8.01. Beoogd was echter om in aanvulling op toezichtshandeling EU.A8.01, die ziet op een betrouwbaarheidstoets van dagelijks beleidsbepalers van bieders op veilingen van broeikasgasemissierechten, met EU.A8.02 een tariefcode in het leven te roepen voor het toetsen van de geschiktheid van deze personen. Met de voorgestelde wijziging wordt alsnog een tariefcode en tarief in het leven geroepen voor de geschiktheidstoets. Het tarief voor deze geschiktheidstoets bedraagt € 1.500 en komt overeen met het tarief voor het toetsen van de geschiktheid van beleidsbepalers van bieders op veilingen van broeikasgasemissierechten indien dit gebeurt tegelijkertijd met een aanvraag of wijziging van een vergunning.

Samenvoegen toezichtcategorieën beleggingsinstellingen en beleggingsondernemingen niet voor eigen rekening

Met de wijziging van de bijlagen bij de Wbft wordt een aantal categorieën voor beleggingsondernemingen en beleggingsinstellingen samengevoegd. Aanleiding voor de voorgestelde wijziging is de invoering van de AIFM richtlijn. Bij de implementatie zijn de mogelijkheden voor beheerders van beleggingsinstellingen om beleggingsdiensten te verrichten zonder een aanvullende vergunning als beleggingsonderneming uitgebreid. Op grond van de nieuwe wetgeving kunnen beheerders van beleggingsinstellingen bijvoorbeeld op grond van artikel 2:67a, tweede lid, van de Wft met toestemming van de toezichthouder individueel vermogen beheren, terwijl daarvoor voorheen een vergunning als beleggingsonderneming nodig was. Dit heeft ertoe geleid dat een aantal partijen haar vergunning als beleggingsonderneming heeft ingeleverd. Het betreft partijen die op grond van huidige recht in de categorie «beleggingsondernemingen niet voor eigen rekening, exclusief exploitanten MTF» van de AFM en «beleggingsondernemingen niet voor eigen rekening» van DNB vielen. Doordat het aantal partijen in deze categorieën afneemt en de procentuele bijdrage van de categorie aan het totale toezichtbudget in beginsel vastligt, stijgen de individuele heffingen, zonder dat er daadwerkelijk iets verandert in de activiteiten van de overgebleven beleggingsondernemingen of het toezicht daarop. Dit is onwenselijk.

Naast deze ontwikkelingen is in de praktijk gebleken dat voor beleggingsondernemingen, evenals voor beleggingsinstellingen, niet het aantal effectenrekeningen, maar de omvang van het vermogen dat betrokken is bij de verleende diensten een goede afspiegeling is van de toezichtinspanning. Daarom zal, in plaats van de huidige maatstaf waarbij het aantal effectenrekeningen van belang is voor de hoogte van de heffing voor beleggingsondernemingen, een maatstaf worden gebruikt waarbij de hoogte van de heffing mede afhangt van het vermogen dat betrokken is.

De heffing voor de partijen in de nieuwe toezichtcategorie waarin een aantal toezichtcategorieën is samengevoegd, bestaat in de eerste plaats uit een bedrag dat afhankelijk is van de vergunning waarover een partij beschikt en van de activiteiten die zij op grond van die vergunning mag uitvoeren. Zo hangt de hoogte van het basisbedrag voor een beheerder van een beleggingsinstelling mede af van de vrijstellingen of toestemmingen die deze partij heeft verkregen op grond van artikel 2:67a, tweede lid, van de Wft of artikel 2:97 van de Wft. Ook voor de hoogte van het basisbedrag van een beleggingsonderneming is van belang welke beleggingsdienst wordt verleend of welke beleggingsactiviteit wordt verricht. Voor partijen die op grond van hun vergunning slechts één beleggingsdienst mogen verlenen of slechts één beleggingsactiviteit mogen verrichten, zoals aanbieders van beleggingsobjecten en partijen met een vergunning om broeikasgasemissierechten te veilen, geldt een vast basisbedrag.

Ten aanzien van een aantal activiteiten en diensten geldt, in aanvulling op dit bedrag, een variabel bedrag dat afhankelijk is van het vermogen dat bij deze activiteiten en diensten betrokken is. Deze opslag geldt in de volgende gevallen:

  • bij het beheer van een beleggingsinstelling of icbe geldt een variabele heffing die afhankelijk is van het balanstotaal van de beheerde beleggingsinstelling of icbe;

  • bij het beheer van individueel vermogen geldt een variabele heffing die afhankelijk is van de omvang van het beheerde individueel vermogen;

  • bij het adviseren over financiële instrumenten geldt een variabele heffing die afhankelijk is van de omvang van het vermogen waarover wordt geadviseerd;

  • bij het aanbieden van beleggingsobjecten geldt een variabele heffing die afhankelijk is van het balanstotaal van de aanbieder.

Indien een partij meerdere van deze activiteiten of diensten verleent, wordt het vermogen dat van belang is voor het vaststellen van het variabele deel van de heffing bepaald door het vermogen dat per financiële dienst betrokken is, bij elkaar op te tellen.

Voor een aantal partijen zal de nieuwe maatstaf tot gevolg hebben dat zij in 2016 een hogere heffing gaat betalen dan zij op grond van de huidige regeling zou moeten betalen. Dit geldt met name voor partijen die op grond van een vergunning als beleggingsonderneming veel vermogen beheren terwijl een relatief klein aantal effectenrekeningen bij deze partij wordt aangehouden. Omdat de maatstaf voor beleggingsondernemingen thans mede is gebaseerd op het aantal effectenrekeningen, betalen deze partijen nu een relatief laag bedrag. Tegelijkertijd betalen partijen die veel minder vermogen beheren terwijl een relatief groot aantal effectenrekening bij deze partijen wordt aangehouden nu een hoge heffing, die door de wijziging lager zal uitvallen. De verwachting is dat de wijzigingen met name van invloed zullen zijn op de heffingen voor beleggingsinstellingen die beleggingen beheren ten behoeve van grote pensioenfondsen, omdat deze heffingen hoger zullen uitvallen. Zoals gezegd is de huidige maatstaf echter geen goede afspiegeling van de toezichtinspanning, die meer afhangt van het aantal verschillende diensten dat wordt verleend en van de omvang van het daarbij betrokken vermogen, dan van het aantal effectenrekeningen dat wordt aangehouden. Dit rechtvaardigt dan ook de verhoging van de heffing voor bepaalde grotere partijen met weinig effectenrekeningen ten gunste van kleinere partijen met veel effectenrekeningen.

Het samenvoegen van de toezichtcategorieën zal geen invloed hebben op de kosten van de toezichthouders.

De huidige categorie «beleggingsondernemingen voor eigen rekening» van DNB komt te vervallen en wordt opgenomen in de nieuwe toezichtcategorie. De reden hiervoor is dat eerstgenoemde toezichtcategorie slechts uit een beperkt aantal partijen bestaat en dat de heffingsmaatstaf voor de nieuwe categorie de toezichtinspanning van DNB ook voor deze partijen goed weerspiegelt. Omdat dit laatste niet geldt voor de toezichtinspanning van de AFM, blijven beleggingsondernemingen voor eigen rekening wat betreft de AFM een eigen toezichtcategorie.

Wijzigingen i.v.m. vvgb- plicht gekwalificeerde deelneming in PPI

Voor de beoordeling van een aanvraag voor een vvgb op grond van artikel 3:95 van de Wft worden door DNB leges geheven. Nu op grond van dit artikel ook voor premiepensioeninstellingen een vvgb-plicht gaat gelden, zullen ook voor deze instellingen leges worden geheven. Voor de vaststelling van de tarieven is aansluiting gezocht bij de gedifferentieerde tarieven voor de leges die bij een gekwalificeerde deelneming in een bank of verzekeraar worden betaald voor de beoordeling van een vvgb-aanvraag.

G

Wanneer onderdeel AA van het wetsvoorstel in werking treedt, is het houden, verwerven of vergroten van een gekwalificeerde deelneming in een PPI niet toegestaan zonder vvgb van DNB. Voor een ieder die een gekwalificeerde deelneming wil verwerven of een deelneming wil vergroten zodanig dat een bovengrens van 20, 33, 50 of 100 procent word bereikt, geldt na inwerkingtreding van genoemd onderdeel dat zij daarvoor een vvgb-aanvraag bij DNB moeten indienen. De vvgb-plicht zou ook direct gaan gelden voor het houden van een gekwalificeerde deelneming in een PPI. Dit heeft tot ongewenst gevolg dat de huidige houders de wet zouden overtreden. Daarom wordt voor de huidige houders van een gekwalificeerde deelneming in een PPI in overgangsrecht voorzien. Daarin wordt in het eerste lid uitgestelde werking geregeld: voor de huidige houders van een gekwalificeerde deelneming in een PPI treedt de vvgb-plicht drie maanden later in werking.

In het tweede lid wordt geregeld dat indien een huidige houder van een gekwalificeerde deelneming in een PPI binnen deze termijn van drie maanden bij DNB een aanvraag indient voor een vvgb, de uitgestelde werking van het verbod wordt verlengd tot en met de dag nadat hij het besluit op de aanvraag heeft ontvangen van DNB. De toezichthouder zal deze houders wijzen op de termijn voor het doen van de vvgb- aanvraag in het kader van de voor hen aanstaande vvgb-plicht. DNB zal een aanvraag beoordelen binnen de wettelijke beoordelingstermijn voor vvgb- aanvragen. Deze termijn beslaat maximaal 62 werkdagen en indien wordt verzocht om aanvullende informatie, maximaal 82 werkdagen. Mocht de beoordeling daartoe aanleiding geven, dan beschikt DNB over de gebruikelijke mogelijkheden om handhavend op te treden, bijvoorbeeld door het geven van een aanwijzing of door het opleggen van een last onder dwangsom of een bestuurlijke boete.

Het ligt voor de hand dat wanneer voordat een besluit op de initiële aanvraag is genomen, sprake is van een voorgenomen vergroting van een gekwalificeerde deelneming waarmee een bovengrens als bedoeld in artikel 3:102, eerste lid van de Wft wordt bereikt of overschreden, dat de initiële aanvraag wordt ingetrokken en een nieuwe aanvraag wordt ingediend bij DNB. Daarbij kan in de nieuwe aanvraag uiteraard worden verwezen naar eerder ingediende documenten, mits de gegevens daarin nog actueel zijn.

Tot slot wordt met het derde lid voorkomen dat besluiten die zijn genomen in een PPI door de uitoefening van zeggenschap verbonden aan een gekwalificeerde deelneming zonder vvgb, vernietigbaar worden. Vóór inwerkingtreding van de nieuwe vvgb-plicht kwamen besluiten in een PPI immers per definitie (mede) tot stand door de uitoefening van zeggenschap zonder vvgb. Met dit wetsvoorstel wordt niet beoogd deze besluiten vernietigbaar te maken; het derde lid regelt dat.

H

Artikel XII betreft de inwerkingtredingsbepaling. Onderdeel H van deze nota van wijziging houdt verband met de Wet raadgevend referendum (Wrr) die op 1 juli 2015 in werking treedt. Referendabele wetsvoorstellen die vanaf die datum door de Koning worden bekrachtigd, vallen onder de werking van de Wrr. De Wrr verplicht ertoe een periode van acht weken in acht te nemen tussen mededeling in de Staatscourant van de bekrachtiging en referendabiliteit van een referendabele wet en de inwerkingtreding van een referendable wet. Als gevolg van de Wrr mag een referendabele wet derhalve geen inwerkingtredingsdatum bevatten die valt binnen die acht weken. Dit kan er toe leiden dat de Wijzigingswet financiële markten 2016 niet op 1 januari 2016 in werking kan treden. Ten aanzien van de in artikel IA vervatte wijziging van de Wet bekostiging financieel toezicht is, mede in verband met de aan deze wet ten grondslag liggende doorberekeningssystematiek, inwerkingtreding op 1 januari 2016 wenselijk. Met het oog daarop is artikel XII aangevuld met de mogelijkheid toepassing te geven aan artikel 12 van de Wrr.

De Minister van Financiën, J.R.V.A. Dijsselbloem