Ontvangen 18 augustus 2015
Met belangstelling heb ik kennis genomen van de vragen en opmerkingen van de in het verslag aan het woord zijnde fracties. Het is verheugend dat deze fracties met de hoofdlijnen van het wetsvoorstel kunnen instemmen. Op de gestelde vragen en opmerkingen ga ik graag in. Hierbij houd ik zoveel mogelijk de indeling en de volgorde van het verslag aan, met dien verstande dat vergelijkbare vragen waar mogelijk bij de beantwoording samengenomen zijn.
In de memorie van toelichting lezen de leden van de VVD-fractie terecht dat de vernieuwingsplannen voor de opleiding van rechters en officieren van justitie in een stroomversnelling zijn geraakt door de financiële bijlage bij het regeerakkoord Rutte I. Zij vragen of de plannen inhoudelijk zijn veranderd door deze stroomversnelling en zoja, op welke wijze. De plannen zijn als gevolg van de financiële bijlage niet inhoudelijk gewijzigd. De kern van de vernieuwingsplannen is altijd geweest om te komen tot één modulair opleidingsstelsel, waarin voor het vaststellen van de inhoud en duur van de opleiding zoveel mogelijk rekening kan worden gehouden met de voorervaring, competenties en opleidingsbehoefte van iedere individuele kandidaat. Dit nieuwe stelsel dient ter modernisering en vervanging van de drie bestaande opleidingsroutes. Ten eerste de raio-opleiding; een in hoge mate uniforme vierjarige opleiding (vóór het moment van vervallen van de tweejarige buitenstage een zesjarige opleiding) en in beginsel bestemd voor recent afgestudeerde juristen. Ten tweede de opleiding voor zij-instromers; een opleidingstraject van een tot anderhalf jaar waarin juristen met minstens zes jaar juridische werkervaring buiten de rechterlijk macht (veelal advocaten) in de functie van rechter-plaatsvervanger/tevens gerechtsauditeur of plaatsvervangend officier van justitie werden opgeleid tot rechter respectievelijk officier van justitie. En ten derde de zogenoemde derde leerweg voor interne doorstromers; een opleidingstraject voor reeds bij de Rechtspraak of het openbaar ministerie werkzame juristen (bijvoorbeeld gerechtssecretarissen of parketsecretarissen) die via een individueel traject werden opgeleid tot rechter respectievelijk officier van justitie. De taakstellingen op de raio-opleiding hebben ertoe geleid dat de omvorming van de drie hierboven genoemde leerwegen tot één stelsel is versneld, zonder dat aan de opzet en inhoud van de plannen is getornd. De essentie van het nieuwe opleidingsstelsel is maatwerk bij de individuele opleiding en flexibiliteit bij de werving van kandidaten voor het rechterschap en officierschap.
De leden van de fractie van de PvdA vragen in hoeverre het voorliggende wetsvoorstel is bedoeld ter codificatie van een al eerder ontstane praktijk. Inderdaad is reeds in 2014 een aanvang gemaakt met het opleiden van nieuwe rechters en officieren van justitie, en is de instroom in de raio-opleiding gestopt. In zoverre is het voorliggende wetsvoorstel bedoeld ter codificatie van deze praktijk. Het wetsvoorstel beoogt vooral de noodzakelijke rechtspositionele wijzigingen en aanvullingen op de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren die verband houden met de modernisering van de opleiding te formaliseren. Dit is nodig omdat voor de raio’s, de zij-instromers en de interne doorstromers verschillende grondslagen voor de onderliggende aanstellingen golden. Het gevolg daarvan was dat op ook verschillende rechtsposities golden, onder meer ten aanzien van de bezoldiging. Zo vielen bijvoorbeeld de raio’s en de zij-instromers al gedurende hun opleidingstraject onder de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren en het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren, terwijl op de interne doorstromers het ARAR gedurende het opleidingstraject van toepassing was. In het nieuwe opleidingshuis is geen sprake meer van een onderscheid in de onderliggende aanstelling. Iedere kandidaat wordt, ongeacht de inhoud en duur van de individuele opleiding, in tijdelijke dienst aangesteld als rechter in opleiding of officier in opleiding. Hierdoor geldt voor alle opleidelingen een aanstelling op grond van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren, en derhalve een gelijke regeling van de rechtspositie. Ook de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak (NVvR) heeft aangegeven belang te hechten aan een gelijkgestelde positie.
De leden van de fractie van de VVD geven aan verheugd te zijn dat het overleg dat is gepleegd met de Sectorcommissie rechterlijke macht heeft geleid tot een onderhandelaarsakkoord. Deze leden vragen onder meer wat de inzet van de regering was bij deze onderhandelingen. De inzet van de Minister van Veiligheid en Justitie als sectorwerkgever Rechterlijke Macht is geweest om – binnen de doelstelling van modernisering van de opleiding – voor alle kandidaten, ongeacht de duur en inhoud van de individuele opleiding en de achtergrond van de kandidaat (weinig of veel voorervaring, van buiten de rechterlijke organisatie afkomstig of van binnen) één rechtspositie tot stand te brengen, waaronder één aanstellingsvorm (te weten een tijdelijke aanstelling gedurende de opleiding) en één salarisschaal. Inzet is voorts geweest om de gemiddelde loonkosten van individuele medewerkers die in het nieuwe stelsel voor het rechterschap of het officierschap in opleiding zijn zoveel mogelijk gelijk te laten zijn aan de oude situatie, waarin er voor de raio’s, de zij-instromers en de interne doorstromers verschillende salarisschalen en salarislijnen van toepassing waren. De uitkomst van de onderhandelingen sluiten aan bij de inzet van de regering.
De leden van de fractie van de VVD informeren voorts hoe een door de Tweede Kamer eventueel aan te nemen amendement zich verhoudt tot het onderhandelaarsakkoord. Voorts vragen deze of zij gerechtigd zijn om een amendement in te dienen op een wetsvoorstel waarover al een akkoord bereikt is op grond van artikel 51 van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren. Deze leden wensen daarnaast meer algemeen te vernemen hoe het geldende instemmingsrecht van artikel 51 van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren zich verhoudt tot het recht van amendement van de Tweede Kamer. Het antwoord op de vraag hoe een eventueel amendement zich verhoudt tot het onderhandelaarsakkoord, is afhankelijk van de aard, strekking en inhoud van zo’n amendement. Om deze reden kan niet op voorhand in het algemeen worden geconcludeerd of een amendement al dan niet op gespannen voet met het akkoord zou staan. De vraag in hoeverre het instemmingsrecht zich verhoudt tot het recht van amendement is eveneens aan de orde bij de behandeling van het wetsvoorstel tot Wijziging van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren en enige andere wetten in verband met de uitbreiding van de mogelijkheden om ten aanzien van voor het leven benoemde rechterlijke ambtenaren disciplinaire maatregelen op te leggen en tevens andere maatregelen te treffen (Kamerstukken 33 861). De Tweede Kamer heeft besloten de behandeling van dat wetsvoorstel aan te houden teneinde de regering in de gelegenheid te stellen om de verschillende op dat wetsvoorstel ingediende amendementen voor te leggen aan de Afdeling advisering van de Raad van State. Bij de adviesaanvraag is de Raad van State tevens verzocht specifiek aandacht te schenken aan de vraag hoe het overeenstemmingsvereiste, bedoeld in artikel 51 van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren, zich verhoudt tot het recht van amendement. In het kader van het nader rapport bij de advisering door de Raad van State wordt uw Kamer over dit vraagstuk geïnformeerd.
De leden van de SP-fractie lezen dat de raio-opleiding inmiddels is bekort door het schrappen van de tweejarige buitenstage. Zij informeren wat de ervaring hiermee is. De essentie van de buitenstage was te verzekeren dat de raio’s als jurist ook enige jaren relevante werkervaring buiten de rechterlijke organisatie hebben opgedaan alvorens zij benoemd kunnen worden tot rechter of officier van justitie. Deze ervaring wordt essentieel geacht voor het goed kunnen functioneren als rechter of officier van justitie. Het schrappen van de tweejarige buitenstage aan het eind van de raio-opleiding is vervangen door de eis dat voorafgaand aan de raio-opleiding minstens twee jaar relevante juridische werkervaring dient te zijn opgedaan. Daarmee is dus nog steeds verzekerd dat de raio over de gewenste externe werkervaring beschikt voordat hij doorstroomt naar het rechterschap of officierschap. Feitelijk is alleen de fase waarin de externe werkervaring dient te worden opgedaan verlegd: niet meer als sluitstuk van de opleiding maar als voorwaarde vooraf. In de praktijk was het overigens al zo dat de meeste raio’s niet meer rechtstreeks vanuit de universiteit in opleiding kwamen, maar al geruime tijd in een juridische functie hadden gewerkt. Afhankelijk van de inhoud van die werkervaring kon de buitenstage aan het eind van de opleiding al worden bekort en in de praktijk was dat ook al vaak het geval. Aan het interne gedeelte van de raio-opleiding is niets gewijzigd. Die was vier jaar en is vier jaar gebleven.
Voornoemde leden informeren of het klopt dat de buitenstage in de nieuwe opleiding niet mogelijk is, waarom de stages zijn geschrapt en om wat voor stages het ging. In het nieuwe opleidingsstelsel zijn stages buiten de rechterlijke organisatie nog steeds mogelijk, afhankelijk van de opleidingsbehoefte. Het betreft stages van maximaal een half jaar, die passen binnen de modulaire opzet van de opleiding. De stages worden op maat toegesneden op de individuele rechter in opleiding of officier in opleiding. De standaard buitenstage kon worden geschrapt omdat door het stellen van minimaal twee jaar relevante werkervaring als voorwaarde eveneens wordt gerealiseerd dat iedere rechter en officier van justitie is verzekerd van voldoende relevante werkervaring buiten de Nederlandse rechterlijke organisatie.
De leden van de CDA-fractie vragen naar de gevolgen die de verkorting van de raio-opleiding heeft gehad op bijvoorbeeld pas afgestudeerde juristen, die niet direct aan de opleiding tot rechter of officier van justitie kunnen beginnen maar eerst hun loopbaan ergens anders dienen te starten. Het schrappen van de buitenstage in de raio-opleiding en de werkervaringseisen die gelden voor de nieuwe opleidingen leiden er inderdaad toe dat pas afgestudeerde juristen niet direct aansluitend aan hun rechtenstudie in opleiding kunnen komen voor het rechterschap of officierschap. Overigens was het ook bij de raio-opleiding al lang niet meer zo dat de meeste raio’s rechtstreeks vanuit de universiteiten aan de opleiding begonnen. In de praktijk vallen de gevolgen voor pas afgestudeerde juristen dan ook mee. Daar komt bij dat het stellen van de werkervaringseis bijdraagt aan het waarborgen van de kwaliteit van beginnende rechters en officieren.
De leden van voornoemde fractie vragen of de vrees gegrond is dat deze personen niet meer zullen terugkeren in de Rechtspraak of bij het openbaar ministerie, bijvoorbeeld omdat ze aan een (langdurige) loopbaan in de advocatuur of elders starten en een (spoedige) terugkeer naar de Rechtspraak of openbaar ministerie niet in de rede ligt. Terecht vragen deze leden aandacht voor het behoud van en het werven van talentvolle juristen ten behoeve van de rechterlijke macht. Zoals hiervoor al is aangegeven worden in de praktijk nu al gedurende langere tijd (ook al in het kader van de raio-opleiding) opleidelingen geworven met enkele jaren ervaring in de juridische praktijk. Deze werving leidt tot voldoende getalenteerde kandidaten vanuit onder meer de advocatuur die interesse hebben in het ambt van rechter en officier van justitie. De regering heeft dan ook geen zorgen op dit punt.
De aan het woord zijnde leden vragen of de regering kan aangeven met hoeveel het aantal opleidingsplaatsen jaarlijks is gedaald sinds de invoering van de verkorte raio-opleiding en of onderhavig wetsvoorstel nog wijzigingen tot gevolg heeft ten aanzien van het aantal beschikbare opleidingsplaatsen voor zowel toekomstige rechters als officieren van justitie. Deze leden vragen of de regering cijfermatig inzichtelijk kan maken wat de gevolgen zijn geweest van de instroom van toekomstige rechters en officieren van justitie als gevolg van de beslissing om de raio-opleiding te verkorten. Gemiddeld genomen was de raio-opleiding in het verleden verantwoordelijk voor minder dan de helft van de jaarlijkse instroom. Het overige deel werd hoofdzakelijk gevormd door zij-instromers. In het nieuwe opleidingsstelsel is geen sprake meer van een vaste instroom, zoals bij de raio-opleiding, maar kunnen de Rechtspraak en het openbaar ministerie naar eigen behoefte vacatures voor opleidingsfuncties openstellen en daarbij eveneens naar behoefte de gewenste mix van jonge, minder ervaren juristen en oudere, meer ervaren juristen bepalen. Het verschil in de instroom zit derhalve in het op een passender en flexibeler wijze inspelen op de behoefte aan rechters en officieren van justitie. Het ene jaar zal meer behoefte zijn aan rechters en officieren van justitie dan het andere jaar. De jaarlijkse instroom in opleidingsfuncties bij de Rechtspraak en het openbaar ministerie wordt naast de instroom van recent afgestudeerde juristen mede gevormd door de zij-instromers die een korte opleiding volgen, en in bescheiden mate door interne doorstromers. Het totaal aantal opleidingsplaatsen is derhalve maar ten dele bepaald door de raio-instroom.
De verkorting van de raio-opleiding heeft geen directe invloed gehad op het aantal opleidingsplaatsen voor raio’s bij de Rechtspraak en het openbaar ministerie. Zowel voor als na het verkorten van de opleiding bestond iedere lichting nieuwe raio’s uit 30 personen. Na het schrappen van de buitenstage in 2012 is in dat jaar één nieuwe raio-lichting aan de opleiding begonnen in plaats van de gebruikelijke twee lichtingen per jaar. Dit was echter het gevolg van een aan de Rechtspraak en het openbaar ministerie opgelegde bezuinigingstaakstelling en hield geen verband met het schrappen van de buitenstage en de verkorting van de opleiding.
De leden van de SP vragen of de in het nieuwe opleidingsstelsel geïnitieerde stages dezelfde zijn als de buitenstages voor raio’s. Ook de leden van de fractie van de PvdA vragen hoe de stages van de rechters dan wel officieren in opleiding vorm worden gegeven. De stages in het kader van de nieuwe opleiding zijn niet hetzelfde als de buitenstage in de raio-opleiding. In het nieuwe opleidingsstelsel zijn stages aanzienlijk korter, gelet op het feit dat de nodige werkervaring wordt geëist, en zijn gericht op de specifieke behoefte van de rechter in opleiding of officier in opleiding. De vormgeving hangt af van het soort stage. Er is daarbij veel ruimte voor eigen verantwoordelijkheid van de opleideling zelf. Naast de stages over en weer bij de Rechtspraak en het openbaar ministerie zijn stages mogelijk bij de advocatuur, overheidsinstanties, politie en Europese instellingen zoals Eurojust en het Europees Hof in Luxemburg en Straatsburg. De stages dienen bij te dragen aan het verwerven of versterken van de competenties die benodigd zijn voor het rechterschap of het officierschap. De stages kunnen in duur variëren van een week tot een half jaar.
De leden van de fracties van de PvdA en CDA informeren of stages tussen de zittende magistratuur en het openbaar ministerie over en weer mogelijk zullen zijn en of een officier in opleiding stage kan lopen als rechter-plaatsvervanger, terwijl een rechter in opleiding als plaatsvervangend officier van justitie stage kan lopen. Dat is inderdaad mogelijk en komt in de praktijk ook al voor. Er zijn zowel korte stages voorzien waarin de rechter in opleiding of de officier in opleiding een juridisch ondersteunende functie vervullen bij het openbaar ministerie respectievelijk de Rechtspraak als langere stages over en weer waarin een benoeming plaatsvindt tot plaatsvervangend officier van justitie respectievelijk rechter-plaatsvervanger. Deze laatstgenoemde stage, waarbij benoeming plaatsvindt en die vooralsnog bij wijze van proef mogelijk is gemaakt, heeft mede tot doel in de praktijk de rol van ketenpartner te ervaren. Alle mogelijkheden tot stage zijn beschreven in het opleidingsprogramma, zo ook deze stage-mogelijkheid. Tussen de Rechtspraak en het openbaar ministerie wordt voorts een convenant gesloten waarin de gehanteerde voorwaarden rond deze wederzijdse stages worden vastgelegd.
De leden van de PvdA-fractie gaan in op het voornemen om de initiële opleiding van rechters en officieren van justitie te scheiden. Terecht merken deze leden op dat dit gebeurt om de opleiding optimaal te kunnen toespitsen op de specifieke beroepsgroep. Het is dan ook verheugend dat deze leden dit een goed voornemen achten. De aan het woord zijne leden vragen of met name daar waar het vakinhoudelijke modules betreft de beide beroepsgroepen in hun opleiding overlap kennen en dat het onderscheid vooral in het praktijkgerichte deel van de opleidingen zit. In reactie op deze vraag zij opgemerkt dat de opleidingen ook (theoretische) modules bevatten die zowel door rechters in opleiding als officieren in opleiding worden gevolgd. Een aantal vakinhoudelijke modules op het gebied van strafrecht lenen zich hier goed voor. Het is efficiënter en leerzamer om deze modules aan rechters in opleiding en officieren in opleiding gezamenlijk aan te bieden. De praktijkervaring wordt met name opgedaan binnen de eigen werkkring. Daarin zit in die zin ook voor een belangrijk deel het onderscheid in de opleiding.
De leden van de CDA-fractie vragen of er nog nadelen zijn aan het gescheiden model van een opleiding voor enerzijds rechters en anderzijds officieren van justitie. Het gescheiden opleidingsmodel hangt samen met het uitgangspunt dat opleidingen op maat worden verzorgd. Belangrijk is evenwel dat rechters en officieren gedurende de opleiding een beeld krijgen van elkaars werk. Om die reden wordt ook voorzien in stages over en weer als onderdeel van de opleiding, waarmee het verkrijgen van inzicht in elkaars organisatie en werk(wijze) is geborgd.
De leden van de fractie van de VVD vragen of vier jaar opleiding voldoende is gebleken voor rechters en officieren van justitie om goed voorbereid aan de slag te gaan. Voornoemde leden vragen voorts of, wanneer onvoldoende te meten is of vier jaar opleiding volstaat, de wijziging niet te voorbarig is Deze maximale duur acht ik voldoende. De voor juristen met geen of weinig werkervaring bedoelde raio-opleiding duurde, exclusief de buitenstage, in beginsel vier jaar, met geclausuleerde mogelijkheden tot inkorting of verlenging. De raio-opleiding was in beginsel voor alle raio’s hetzelfde, ongeacht de vraag of de raio uiteindelijk voor het openbaar ministerie of voor de Rechtspraak kiest. De opleidingsduur van vier jaar is daarbij toereikend gebleken. De nieuwe opleiding gaat uit van individueel maatwerk, dat vanaf de aanvang is gericht op ofwel het rechterschap ofwel het officierschap, waardoor het mogelijk is geworden om ook voor minder ervaren juristen opleidingstrajecten vast te stellen die niet noodzakelijk vier jaar duren. Omgekeerd wordt het mogelijk voor meer ervaren zij-instromers opleidingstrajecten vast te stellen die langer duren dan de één tot anderhalf jaar die in het verleden werd gehanteerd. Een opleiding met de maximale opleidingsduur van vier jaar waarin maatwerk en afstemming op de behoeften van de individuele opleideling de norm is zal een rechter in opleiding of officier in opleiding beter voorbereiden op de functie van rechter of officier van justitie dan een gestandaardiseerde opleiding voor de duur van vier jaar.
De leden van de PvdA-fractie lezen dat aan de praktijkopleider meer eisen gesteld gaan worden, onder andere dat hij zelf een stevige opleiding en begeleiding zal krijgen en zal moeten voldoen aan het functieprofiel van opleider. Zij vragen hoe hier concreet vorm aan wordt gegeven. Er zijn zowel bij de Rechtspraak als bij het openbaar ministerie functieprofielen opgesteld, op basis waarvan de opleiders worden geselecteerd. De opleiders dienen een meerdaagse basisopleiding te volgen waarin aandacht wordt besteed aan de rol van opleider en de structuur van de opleiding, hoe het nieuwe beoordelingssysteem in elkaar zit en welke rol zij daarin hebben. Na deze basisopleiding kunnen de opleiders hun kennis en vaardigheden jaarlijks bij houden door bijvoorbeeld intervisie en regelmatige bijeenkomsten met elkaar en derden. Verder zijn er coördinerend opleiders aangesteld die zorgen voor de dagelijkse leiding op de parketten.
De leden van de SP-fractie vragen op welke manier in de opleiding rekening wordt gehouden met de roep om meer maatschappelijke betrokkenheid van rechters en officieren van justitie. De maatschappelijke betrokkenheid van rechters en officieren van justitie krijgt in de eerste plaats invulling doordat men zonder externe werkervaring niet kan worden benoemd tot rechter of officier van justitie. Externe werkervaring draagt bij aan het besef van de werking van het recht in de praktijk, de plaats en functie van de rechterlijke macht binnen de rechtsorde. Het is wenselijk dat een voor het leven benoemde rechter heeft gewerkt in een andere cultuur en structuur dan de Rechtspraak, hetgeen zijn doorwerking heeft naar de verdere ontwikkeling van de rechter in zijn opleiding. Daarnaast worden de kandidaten in de selectieprocedure getoetst op hun maatschappelijke betrokkenheid. Als vast onderdeel van het gesprek dat een kandidaat heeft met de selectiecommissie wordt specifiek ingegaan en doorgevraagd op de maatschappelijke nevenactiviteiten en betrokkenheid van de kandidaat.
Gedurende de opleiding wordt de maatschappelijke betrokkenheid geborgd en gestimuleerd, onder meer door middel van de externe stages en door deze te verweven in diverse opleidingsactiviteiten, van vakinhoudelijke cursussen tot coaching en intervisie.
De aan het woord zijnde leden constateren dat rechters in opleiding en officieren van justitie in opleiding in plaats van na vier jaar al na respectievelijk drie en twee maanden tot rechter-plaatsvervanger respectievelijk plaatsvervangend officier kunnen worden benoemd. Deze leden vragen wat dit in de praktijk betekent voor hun bevoegdheden en voor de begeleiding. Voor de raio’s gold dat zij bij aanvang van het vierde jaar, het zogenoemde verdiepingsjaar, werden benoemd tot rechter-plaatsvervanger dan wel plaatsvervangend officier van justitie. Voor de zijinstromers gold dat zij al bij aanvang van hun opleiding deze benoeming kregen. Omdat de opleiding nu maatwerk is zal de ene rechter in opleiding sneller in volle omvang gebruik kunnen maken van zijn bevoegdheden als rechter-plaatsvervanger dan de andere. Het voordeel van een eerdere benoeming is dat zij dan in de praktijk al sneller kunnen meedraaien in de functie waarop de opleiding is gericht. Dat past tevens in de opleidingsfilosofie die uitgaat van een grote zelfstandigheid. Hetzelfde geldt voor de officier in opleiding. De opleiders bepalen het moment waarop het verantwoord is de rechter in opleiding in de functie van rechter-plaatsvervanger deel te laten nemen aan zittingen en – daarmee samenhangend – de raadkamer. De rechter in opleiding wordt als rechter-plaatsvervanger goed begeleid. Zo functioneert de rechter-plaatsvervanger onder de supervisie van de opleider en er gelden waarborgen voor een verantwoorde gang van zaken. Zo zal betrokkene nooit enkelvoudig zitten, worden de zittingen voorbereid, er kan zo nodig geschorst worden en wordt de zitting nabesproken. Voor een officier in opleiding geldt dat hij pas als plaatsvervangend officier van justitie aan een zitting kan deelnemen wanneer hij de introductieperiode met goed gevolg heeft doorlopen en daarin het zogenoemde zittingsvaardigheidsbewijs heeft behaald.
De leden van de CDA-fractie vragen toe te lichten op welke wijze de opleidingen inspelen op het snel en flexibel kunnen omgaan met wisselende behoeften aan nieuwe instroom van rechters en officieren van justitie. Ook vragen deze leden of met de verkorte (huidige) raio-opleiding tot op heden wel goed kan worden ingespeeld op een (onverwachtse) wending van de zaakinstroom. De nieuwe opleiding is zo ingericht dat makkelijk gevarieerd kan worden met de aantallen personen die op een bepaald moment in de opleiding worden genomen. Daarnaast kan naar behoefte worden gekozen voor kandidaten die relatief weinig opleiding nodig hebben of juist iets meer. Dit biedt meer flexibiliteit dan in de situatie waarin jaarlijks een vast aantal personen in opleiding wordt genomen en waarvoor een standaard opleiding van vier jaar geldt, zoals bij de raio-opleiding. Het gegeven dat de raio-opleiding, ook in de verkorte vorm, vier jaar duurt en de raio pas ver in zijn opleiding de keuze voor Rechtspraak of het openbaar ministerie maakt, brengt met zich mee dat met de raio-opleiding niet kan worden ingespeeld op wendingen in de zaakstroom of behoeften aan specialisatie. In de praktijk worden wendingen in zaakstroom binnen de bestaande bezetting opgevangen of door de werving van ervaren buitenstaanders die relatief snel kunnen worden opgeleid. Ook de behoefte aan bijzondere specialismen zal veelal vanuit de bestaande formatie kunnen worden ingevuld. Waar nodig kunnen materiedeskundigen worden ingezet om collega’s te ondersteunen bij het eigen maken van specialisaties. Te denken valt aan officieren van justitie die na een korte opleiding in duo-settingen met ervaren officieren van justitie zullen kunnen opereren.
Ten aanzien van de duur van de nieuwe opleiding, te weten maximaal vier jaar en minimaal één jaar en drie maanden bij een volledige arbeidsduur, vragen voornoemde leden of de Rechtspraak en het openbaar ministerie ook voornemens zijn om (regelmatig) gebruik te maken van een duur van de opleiding van één jaar (en drie maanden) voor betrokkene, in het kader van het inspelen op een wisselende zaakinstroom. Deze leden wensen te vernemen of Rechtspraak en openbaar ministerie daartoe alleen overgaan indien betrokkene over ruime ervaring beschikt en dientengevolge een eenjarige opleiding verantwoord is. De werving voor nieuwe personeelsinstroom gebeurt op basis van strategische personeelsplanning, waarbij naar gelang de behoefte kan worden geworven voor meer ervaren of minder ervaren juristen. De minimale opleidingsduur is voorbehouden aan juristen met een behoorlijke dosis ervaring. De duur van de opleiding hangt af van het werkervaringsniveau van de kandidaat en niet van de vraag of snelle inzet noodzakelijk is om wendingen in zaakstromen op te vangen. De relevante externe werkervaring en de benodigde opleidingsduur zijn in hoge mate communicerende vaten, waarbij maatwerk aan de orde is. Jaarlijks worden er minimaal 20 rechters in opleiding geworven die voor de maximale vierjarige opleidingsvariant in aanmerking komen.
De leden van de CDA-fractie vragen of de regering de «objectiveerbare omstandigheden» die de ontwikkeling in de opleiding kunnen hebben verstoord, nader kan omschrijven. Bij objectiveerbare omstandigheden dient te worden gedacht aan bijvoorbeeld onderbrekingen van de opleiding vanwege zwangerschaps- en bevallingsverlof of als gevolg van langdurige ziekte.
De leden van de fracties van het CDA en de SP vragen om toe te lichten waarom geen specifieke ontslaggrond in de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren op wordt genomen voor de rechter-plaatsvervanger die tevens rechter in opleiding is en die onvoldoende opleidingsresultaten behaald heeft. Daar zijn de volgende redenen voor. Ten eerste is de verwachting dat de rechters in opleiding die onvoldoende opleidingsresultaten behalen en derhalve ontslagen worden als rechter in opleiding, zelf een ontslagverzoek zullen indienen om ontslagen te worden als rechter-plaatsvervanger. In de praktijk is dit ook de keuze van raio’s die de opleiding wegens tegenvallende opleidingsresultaten uiteindelijk niet afronden, maar inmiddels wel al tot rechter-plaatsvervanger zijn benoemd. Daarbij zal voor betrokkene doorgaans de overweging spelen dat het, vanwege het verlies aan gezag, voor rechters-plaatsvervangers onprettig kan zijn om als plaatsvervanger verbonden te zijn aan een gerecht waar hij als rechter in opleiding is ontslagen. Om die situatie te voorkomen zullen rechters-plaatsvervangers doorgaans zelf een ontslagverzoek indienen. Sowieso zal iemand van wie de opleiding voortijdig is beëindigd niet meer worden opgeroepen voor werkzaamheden, ook als betrokkene inmiddels tot rechter-plaatsvervanger is benoemd. Van een optreden als rechter zal in de praktijk dan ook geen sprake meer zijn. Voorts biedt de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren al twee grondslagen voor ontslag van een rechter-plaatsvervanger waarmee kan worden volstaan. De eerste betreft een ontslag op de grond dat de rechter-plaatsvervanger ongeschikt is voor het vervullen van zijn ambt, anders dan wegens ziekte (artikel 46l, eerste lid, onderdeel a, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren). Voor de toepassing van deze ontslaggrond is reeds bepalend dat het betrokkene ontbreekt aan kwaliteiten, eigenschappen, mentaliteit en instelling die voor het op goede wijze vervullen van de taak als rechter vereist zijn. Het moet daarbij gaan om objectieve ongeschiktheid. Van een objectieve ongeschiktheid om het ambt van rechter-plaatsvervanger te vervullen kan sprake zijn wanneer een rechter in opleiding wordt ontslagen wegens het niet functioneren binnen de opleiding of het niet afronden van de opleiding. Van ongeschiktheid om het ambt te vervullen kan namelijk sprake zijn wanneer gedurende de opleiding de opleidingsresultaten niet (tijdig) behaald worden. De opleidingsresultaten zijn er juist op gericht te waarborgen dat betrokkene het ambt van rechter goed kan uitoefenen. Het stopzetten van de opleiding heeft ook tot effect dat de noodzakelijke kennis en kunde ontbreekt voor het uitoefenen van het ambt van rechter.
Voorts kent de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren de mogelijkheid van ontslag wanneer een rechter-plaatsvervanger gedurende twee jaar niet is opgeroepen voor het verrichten van werkzaamheden (artikel 46m, onderdeel c, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren). Daarbij is van belang dat inhoudelijk wordt onderbouwd wat de reden is van het gedurende twee jaar niet oproepen van de rechter-plaatsvervanger (zie ook Kamerstukken I 2011/12, 29 937, C, p. 4/5). Wanneer dit niet oproepen is veroorzaakt wegens onvoldoende opleidingsresultaten, waardoor de opleiding is beëindigd, kan dit de motivering vormen waarop de advocaat-generaal toetst of het ontslagverzoek vatbaar is voor een voordracht voor ontslag aan de Hoge Raad. De functionele autoriteit (het bestuur van de rechtbank) moet in dat geval bij het verzoek tot ontslag motiveren dat het niet langer oproepen gedurende tenminste twee jaar zijn oorzaak vindt in onvoldoende opleidingsresultaten en het dientengevolge beëindigen van de opleiding.
Aangezien de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren reeds voldoende ontslaggronden kent, en met het introduceren van nieuwe ontslaggronden – gelet op de noodzaak van het waarborgen van de onafhankelijkheid van de Rechtspraak – zeer terughoudend moet worden omgegaan, is het toevoegen van een aanvullende ontslaggrond niet opportuun.
De leden van de fractie van de SP vragen op welke manier het wetsvoorstel tot wijziging van Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren en enige andere wetten in verband met de uitbreiding van de mogelijkheden om ten aanzien van voor het leven benoemde rechterlijke ambtenaren disciplinaire maatregelen op te leggen en tevens andere maatregelen te treffen (Kamerstuk 33 861) invloed kan hebben op de knelpunten die de Raad voor de rechtspraak en de Raad van State aankaarten. In vorengenoemd wetsvoorstel worden disciplinaire maatregelen geïntroduceerd die alle voor het leven benoemde rechterlijke ambtenaren aan gaat, dus ook de rechters-plaatsvervangers die in opleiding zijn. Als de kwaliteit van het rechterlijk werk tekortschiet, dan kan de rechter-plaatsvervanger die in opleiding is tot de orde worden geroepen. Indien de rechter-plaatsvervanger die als rechter in opleiding werkzaam is, ondanks herhaalde bespreking en waarschuwing ondermaats blijft presteren, kan dat uiteindelijk leiden tot ontslag via de Hoge Raad. De ontslaggronden treden zelf treden met vorengenoemd wetsvoorstel geen wijziging op.
De aan het woord zijnde leden vragen wat de ervaringen zijn met de artikelen 46l en 46m van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren. De vordering tot ontslag op grond van artikel 46l, eerste lid, onderdeel a, Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren is in één geval toegewezen door de Hoge Raad. Het betrof in dat geval geen opleidingssituatie. Ontslag op grond van artikel 46m in een opleidingssituatie of daarbuiten heeft zich nog niet voorgedaan. Dat kan te verklaren zijn doordat tot dusverre – op bovenomschreven geval na – altijd sprake is geweest van ontslag op eigen verzoek.
De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur