Vastgesteld 1 mei 2015
De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet genoegzaam voorbereid.
Inhoudsopgave
1. |
Inleiding |
1 |
2. |
Inhoud en voorgeschiedenis |
2 |
3. |
De nieuwe initiële opleiding |
3 |
4. |
Rechtspositionele gevolgen van de herziene initiële opleiding |
5 |
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren en enkele andere wetten in verband met een herziening van de opleiding van rechters en officieren van justitie (hierna: het wetsvoorstel). De opleiding van rechters en officieren van justitie wordt met dit wetsvoorstel herzien. De wijziging komt voort uit een wens daartoe van de Raad voor de rechtspraak (Rvdr) en het College van procureurs-generaal. Voornoemde leden begrijpen dat het vak van rechter en van officier van justitie zodanig van elkaar verschillen dat een meer gescheiden opleiding beter zou zijn. Dit vinden deze leden plausibel klinken. Wel hebben zij nog enkele vragen.
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij delen de uitgangspunten van het wetsvoorstel en constateren dat het in overleg en met instemming van de Rvdr, de Nederlandse Vereniging van Rechters en het openbaar ministerie (OM) tot stand is gekomen. Deze leden hebben dan ook slechts enkele aanvullende vragen.
De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van onderhavig wetsvoorstel en hebben slechts enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van onderhavig wetsvoorstel. Zij hebben daarover nog enkele vragen
In de memorie van toelichting lezen de leden van de VVD-fractie dat de vernieuwingsplannen in een stroomversnelling zijn geraakt door de financiële bijlage bij het regeerakkoord Rutte I. Zijn de plannen ook inhoudelijk veranderd door deze stroomversnelling? Zo ja, hoe?
Voor dit wetsvoorstel is overleg gepleegd met de Sectorcommissie rechterlijke macht, zoals artikel 51 van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren voorschrijft. Voornoemde leden zijn verheugd om te lezen dat dit heeft geleid tot een onderhandelaarsakkoord. Deze leden vragen wat de inzet van de regering was, als opsteller van het wetsvoorstel. In hoeverre zijn de oorspronkelijke plannen van de regering gewijzigd naar aanleiding van het overleg? Met andere woorden, heeft de regering veel moeten inleveren op het onderhandelaarsakkoord?
Als de Tweede Kamer besluit een amendement aan te nemen op dit wetsvoorstel, bijvoorbeeld om de inzet van de regering voorafgaand aan het onderhandelaarsakkoord alsnog te verzilveren, hoe verhoudt dat zich dan tot het onderhandelaarsakkoord? Zijn de leden van de VVD-fractie gerechtigd om een amendement in te dienen op een wetsvoorstel waarover al een akkoord is bereikt op grond van artikel 51 van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren? Meer in zijn algemeenheid, kan de regering ingaan op de vraag hoe artikel 51 van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren zich verhoudt tot het recht op amendement van de Tweede Kamer?
De leden van de SP-fractie lezen dat de raio-opleiding inmiddels is bekort door het schrappen van de tweejarige buitenstage. Wat is de ervaring hiermee? Klopt het dat de buitenstage ook in de nieuwe opleidingen niet mogelijk is? Waarom zijn deze stages eigenlijk geschrapt? Om wat voor soort stages ging het? De stages voor alle categorieën instromers blijven volgens de regering behouden, maar zijn dat dan dezelfde soort stages als de buitenstages die reeds geschrapt zijn in de raio-opleiding? Graag ontvangen deze leden een verduidelijking op dat punt.
Is vier jaar opleiding voldoende gebleken voor rechters en officieren van justitie om goed voorbereid aan de slag te gaan? Indien dit nog onvoldoende te meten is, acht de regering de wijziging op dat punt dan niet te voorbarig? Zo nee, waarom niet?
De leden van de CDA-fractie vragen of de regering cijfermatig inzichtelijk kan maken wat de gevolgen zijn geweest ten aanzien van de instroom van toekomstig rechters en officieren van justitie als gevolg van de eerdere beslissing in 2011 om de raio-opleiding te verkorten. Kan de regering deze instroom van de afgelopen jaren vergelijken met de daaraan voorafgaande jaren waarin nog de oude raio-opleiding gold? Voornoemde leden vragen ook of de regering zicht heeft op de gevolgen die de verkorting van de raio-opleiding heeft gehad op bijvoorbeeld pas afgestudeerde juristen, die niet direct aan de opleiding tot rechter of officier van justitie meer kunnen beginnen maar eerst (noodgedwongen) hun loopbaan ergens anders dienen te starten. Is de vrees gegrond dat deze personen niet meer zullen terugkeren in de rechtspraak of bij het OM, bijvoorbeeld omdat ze aan een (langdurige) loopbaan in de advocatuur of elders starten en een (spoedige) terugkeer naar de rechtspraak of OM niet in de rede ligt? Graag vernemen deze leden een reactie hierop van de regering.
De aan het woord zijnde leden vragen of de regering kan aangeven met hoeveel het aantal opleidingsplaatsen jaarlijks is gedaald sinds de invoering van de verkorte raio-opleiding. Deze leden vragen de regering ook of onderhavig wetsvoorstel nog wijzigingen tot gevolg heeft ten aanzien van het aantal beschikbare opleidingsplaatsen voor zowel toekomstig rechters als officieren van justitie.
De leden van de CDA-fractie vragen de regering ook wat er op tegen is om zoals de Afdeling advisering van de Raad van State heeft geadviseerd een specifieke ontslaggrond in de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren op te nemen voor de rechter-plaatsvervanger die tevens rechter in opleiding is en die onvoldoende opleidingsresultaten behaald heeft. Is dat laatste niet voldoende grond voor een ontslaggrond?
De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van het voornemen om de initiële opleidingen van rechters en officieren van justitie te scheiden. Met het oog op een optimale opleiding die specifiek op de beroepsgroep in kwestie in toegespitst, achten de aan het woord zijnde leden dit ook een goed voornemen. Daarnaast lezen de aan het woord zijnde leden ook dat delen van de opleiding van rechters en officieren wel gezamenlijk zullen worden gevolgd. Begrijpen zij het goed dat met name daar waar het vakinhoudelijke modules betreft de beide beroepsgroepen in hun opleiding overlap kennen en dat het onderscheid vooral in het praktijkgerichte deel van de opleidingen zit?
Hoe worden de stages van de rechters dan wel officieren in opleiding vorm gegeven? Zijn stages tussen de zittende magistratuur en het OM over en weer mogelijk, zoals onder andere het OM vraagt? Kan een officier in opleiding een stage lopen als rechter-plaatsvervanger of een rechter in opleiding als plaatsvervangend officier? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet?
Voornoemde leden lezen dat aan de praktijkopleider meer eisen gesteld gaan worden, onder andere dat hij zelf een stevige opleiding en begeleiding zal krijgen en zal moeten voldoen aan het functieprofiel van opleider. Hoe wordt hier concreet vorm aan gegeven?
Tenslotte vragen de leden van de PvdA-fractie in hoeverre het voorliggende wetsvoorstel is bedoeld ter codificatie van een al eerder ontstane praktijk, namelijk dat er al rechters op de nieuwe manier worden opgeleid.
De leden van de SP-fractie herinneren zich de roep van de samenleving dat rechters meer maatschappelijk betrokken moeten zijn. Op welke manier wordt daar in de opleiding rekening mee gehouden voor zowel toekomstige rechters als toekomstige officieren van justitie?
Deze leden constateren dat, in tegenstelling tot de huidige opleidingen, rechters en officieren van justitie in opleiding in plaats van na vier jaar al na respectievelijk drie en twee maanden tot rechter-plaatsvervanger respectievelijk plaatsvervangend officier kunnen worden benoemd. Wat betekent dit in de praktijk voor hun bevoegdheden en voor de begeleiding? In het verlengde hiervan ligt ook de discussie met betrekking tot het ontslag bij disfunctioneren. Zowel de Afdeling advisering van de Raad van State als de Rvdr wijzen hierop en willen zo nodig een specifieke ontslaggrond in de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren voor de rechter-plaatsvervanger die tevens rechter in opleiding is en die onvoldoende opleidingsresultaten behaald heeft. Volgens de regering dient een niet functionerende rechter in opleiding zelf ontslag te nemen en als deze dat niet wil zal een ontslagprocedure op grond van artikel 46l of artikel 46m Wrra worden gestart. De Afdeling advisering van de Raad van State wijst hierbij echter op een aantal uitvoeringsproblemen, die de regering wat deze leden betreft onvoldoende wegneemt in de memorie van toelichting. Wat zijn de ervaringen met de artikelen 46 l en 46m Wrra? Kan de regering uitvoeriger ingaan op de knelpunten die zowel Rvdr en Afdeling advisering van de Raad van State aankaarten? Op welke manier zal het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren en enige andere wetten in verband met de uitbreiding van de mogelijkheden om ten aanzien van voor het leven benoemde rechterlijke ambtenaren disciplinaire maatregelen op te leggen en tevens andere maatregelen te treffen (Kamerstuk 33 861) hier eventueel verbetering in brengen?
De leden van de CDA-fractie vragen of de rechtspraak en het OM, dan wel de regering zelf, nog mogelijke nadelen zien aan het gescheiden model van een opleiding voor enerzijds rechters en anderzijds officieren van justitie. Deze leden vragen bijvoorbeeld in te gaan op het onderling leren begrijpen, waarderen en communiceren van en met elkaars handelwijze en organisatie. In dat kader vragen zij om de stand van zaken te weergeven ten aanzien van de uitwisseling van stages over een weer, zoals blijkt uit adviezen van de Rvdr en het OM, iets waar een werkgroep onder leiding van het ministerie de mogelijkheden hiertoe momenteel onderzoekt.
De regering geeft aan dat de opleidingen – met het oog op grote onzekerheden over de toekomstige zaakinstroom – snel en flexibel kunnen omgaan met wisselende behoeften aan nieuwe instroom van rechters en officieren van justitie. De leden van de CDA-fractie vragen de regering dit nader toe te lichten. Op welke wijze spelen de opleidingen hierop in, als het gaat om onder meer het jaarlijks aantal opleidingsplaatsen, de aanmeldvereiste bij de raio-opleiding (minimaal twee jaar werkervaring), alsmede de ervaring en kunde van de rechters en officieren van justitie in opleiding?
In het bijzonder vragen deze leden dit ten aanzien van de opleiding van officieren van justitie, bijvoorbeeld omdat een hernieuwde prioritering op het domein «jihadisme» in het verleden en ook in de toekomst kan vergen dat op korte termijn hiervoor officieren van justitie op korte termijn beschikbaar worden gesteld door het OM.
De leden van de CDA-fractie vragen ook of met de verkorte (huidige) raio-opleiding tot op heden wel goed kan worden ingespeeld op een (onverwachtse) wending van de zaakinstroom.
Ten aanzien van de duur van de nieuwe opleiding, te weten maximaal vier jaar en minimaal één jaar en drie maanden bij een volledige arbeidsduur, vragen voornoemde leden of de rechtspraak en het OM ook voornemens zijn om (regelmatig) gebruik te maken van een maximale duur van de opleiding van één jaar (en drie maanden) voor betrokkene, in het kader van het inspelen op een wisselende zaakinstroom. Zullen de rechtspraak en het OM alleen daartoe overgaan indien de betrokkene over ruime ervaring beschikt en dientengevolge een eenjarige opleiding verantwoord is? Graag vernemen deze leden hierop een reactie van de regering.
De leden van de CDA-fractie vragen of de regering de «objectiveerbare omstandigheden» die de ontwikkeling in de opleiding kunnen hebben verstoord, nader kan omschrijven.
De voorzitter van de commissie, Ypma
De griffier van de commissie, Hessing-Puts