Wij Willem Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is het stelsel van kinderalimentatie te herzien en dat daarvoor het Burgerlijk Wetboek en enige andere wetten wijziging behoeven.
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 253w wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan het slot van de eerste volzin wordt voor de punt toegevoegd: , tenzij het kind tevens in familierechtelijke betrekking staat tot een andere ouder.
2. De tweede volzin komt te luiden: Indien het gezamenlijk gezag door de meerderjarigheid van het kind is geëindigd, is artikel 395a van overeenkomstige toepassing.
3. In de vierde volzin wordt «eenentwintig jaren» vervangen door: drieëntwintig jaren.
4. De vijfde volzin komt te luiden: De artikelen 392, derde lid, 395a, 395b, 397 tot en met 400a, 401, vierde en vijfde lid, 402 tot en met 406, 408 en 408a zijn van overeenkomstige toepassing.
B
Artikel 392 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel c, wordt de komma tussen «behuwdkinderen» en «schoonouders» vervangen door «en» en vervalt de zinsnede: en stiefouders.
2. In het tweede lid vervallen de zinsneden «en stiefouders» en «stiefkinderen».
C
Artikel 394 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. Het eerste lid is niet van toepassing, indien een ander verplicht is levensonderhoud te verstrekken op grond van artikel 253w.
D
Artikel 395 vervalt.
E
Artikel 395a komt te luiden:
1. Ouders zijn verplicht naar draagkracht te voorzien in de kosten van levensonderhoud en studie van hun meerderjarige kinderen, die de leeftijd van drieëntwintig jaren niet hebben bereikt, indien er een recht bestaat op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000, die niet uitsluitend bestaat uit een reisvoorziening in de zin van die wet, op financiële ondersteuning als bedoeld in de artikel 7.51 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, op een tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten of op een tegemoetkoming op grond van een naar aard en strekking van genoemde regelingen overeenkomende buitenlandse regeling.
2. De door de ouder aan het meerderjarig kind dat niet op het woonadres van een ouder staat ingeschreven in de basisregistratie personen, te betalen uitkering tot voorziening in de kosten van levensonderhoud en studie bedraagt het door de ouder op grond van het eerste lid te dragen deel in de kosten daarvan.
3. Ouders zijn voorts verplicht naar draagkracht te voorzien in de bijkomende kosten van de studie van hun meerderjarige kinderen, bedoeld in het eerste lid.
4. De uitkering tot voorziening in de bijkomende kosten van studie kan verschillen naar gelang het niveau van de studie.
5. Op verzoek van de ouders, van een van hen of van de meerderjarige worden de uitkeringen, bedoeld in het eerste en derde lid, op een ander bedrag bepaald, indien de plicht tot het voldoen van deze uitkeringen, gelet op de behoefte van het kind of de draagkracht van de ouder, van zo ingrijpende aard is dat deze uitkeringen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid van de verzoeker of verzoekers niet kan worden gevergd.
6. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot het eerste tot en met vierde lid.
F
In artikel 395b, eerste lid, vervallen de zinsneden «of stiefouder» en «of stiefkind» en wordt de zinsnede «als in artikel 395a van dit boek bedoeld» vervangen door: als bedoeld in artikel 395a, eerste lid, mits aan de in dat lid gestelde voorwaarde is voldaan.
G
In artikel 399 vervalt de zinsnede: en stiefkinderen.
H
In artikel 400, eerste lid, vervalt telkens de zinsnede «en stiefkinderen» en wordt de zinsnede «een en twintig jaren» vervangen door: drieëntwintig jaren.
I
Na artikel 400 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Het inkomen, op basis waarvan een uitkering tot levensonderhoud door ouders aan kinderen wordt vastgesteld, bestaat uit de inkomsten waarop op het tijdstip van vaststelling daarvan in het kalenderjaar recht bestaat.
2. In afwijking van het eerste lid wordt, indien de hoogte van de inkomsten uit hoofde van een arbeidsovereenkomst niet op basis van die overeenkomst kan worden vastgesteld, dit deel van deze inkomsten vastgesteld op het gemiddelde daarvan in de twee voorafgaande kalenderjaren.
3. In afwijking van het eerste lid worden, indien tot de inkomsten, bedoeld in het eerste lid, inkomsten als bedoeld in de artikelen 3.8 en 3.94 van de Wet inkomstenbelasting 2001, worden gerekend, de totale inkomsten vastgesteld op het gemiddelde daarvan in de twee voorafgaande kalenderjaren.
4. De inkomsten, bedoeld in de artikelen 3.8 en 3.94 van de Wet inkomstenbelasting 2001, worden vermeerderd met de op deze inkomsten in mindering gebrachte bijdrage voor het pensioen van de ondernemer en de incidentele kosten.
5. Bij de vaststelling van de inkomsten, bedoeld in het eerste lid, is artikel 12a van de Wet op de loonbelasting 1964 van overeenkomstige toepassing.
6. De met inachtneming van het eerste tot en met vijfde lid en achtste lid vastgestelde inkomsten worden verminderd met de daarover op het tijdstip van vaststelling op grond van de Wet inkomstenbelasting 2001 berekende belasting en de inkomensafhankelijke bijdrage, bedoeld in artikel 14 van de Zorgverzekeringswet. Het inkomen, bedoeld in het eerste lid, is een twaalfde deel van het na toepassing van de voorgaande zin resterende bedrag.
7. Indien de inkomsten, bedoeld in het eerste tot en met het derde lid, op het tijdstip van vaststelling daarvan door aan de onderhoudsplichtige te wijten omstandigheden lager zijn dan de inkomsten, zoals deze twaalf maanden voor dat tijdstip bedroegen, worden de inkomsten, ongeacht of deze in redelijkheid herstelbaar zijn, op de laatst genoemde inkomsten vastgesteld.
8. Tot de inkomsten, bedoeld in het eerste lid, worden niet gerekend:
a. overheidsbijdragen die direct verband houden met specifieke lasten, met uitzondering van het basiskinderbijslagbedrag op grond van de Algemene Kinderbijslagwet en de aanspraak op grond van de Wet op het kindgebonden budget;
b. inkomsten in natura voor zover zij geen betrekking hebben op woongenot;
c. bijdragen van de werkgever, die direct verband houden met specifieke lasten, met uitzondering van bijdragen in de woonlasten;
d. uitkeringen tot levensonderhoud op grond van artikel 157 toegekend ten laste van degene die onderhoudsplichtig is jegens een gezamenlijk kind;
e. vruchtgebruik van het vermogen van een kind op grond van artikel 253l;
f. bijstand op grond van de Participatiewet;
g. incidentele inkomsten.
9. Het inkomen, bedoeld in het eerste lid, bedraagt minimaal de toepasselijke bijstandsnorm op grond van de Participatiewet, vermeerderd met de uitkering op grond van de Algemene kinderbijslagwet en de aanspraak op grond van de Wet op het kindgebonden budget.
10. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot de toepassing van het bepaalde in het zesde, achtste en negende lid.
J
In het opschrift van afdeling 2 van titel 17 vervalt de zinsnede: en stiefkinderen.
K
Artikel 404 komt te luiden:
1. Ouders zijn verplicht naar draagkracht te voorzien in de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kinderen overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen regels.
2. Een ouder is verplicht per maand met een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen minimumbedrag te voorzien in de kosten van verzorging en opvoeding van zijn minderjarige kinderen. Artikel 402a, eerste tot en met vierde lid en achtste lid, is van overeenkomstige toepassing.
3. De uitkering tot voorziening in de kosten van verzorging en opvoeding van het minderjarige kind, dat op het woonadres van een ouder staat ingeschreven in de basisregistratie personen, kan verschillen naar gelang:
a. de verdeling van de rechtstreeks aan het kind verbonden kosten, die niet samenhangen met het verblijf van het kind bij een van de ouders;
b. de kosten verbonden aan het aantal bij rechterlijke beslissing vastgestelde of door de ouders schriftelijk overeengekomen nachten dat het kind jaarlijks bij ieder van hen verblijft.
4. De kosten, bedoeld in het derde lid, onder a, worden gedragen door de ouder bij wie het kind op grond van het in artikel 404b, eerste lid, toepasselijke tijdstip in de basisregistratie personen staat ingeschreven, tenzij de ouders schriftelijk anders overeenkomen.
5. Ouders kunnen schriftelijk een andere uitkering tot voorziening in de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kinderen overeenkomen, mits deze niet lager is dan negentig procent van de op grond van het derde lid vast te stellen uitkering.
6. Op verzoek van de ouders of een van hen wordt de uitkering, bedoeld in het derde lid, op een ander bedrag bepaald, indien de plicht tot het voldoen van deze uitkering, gelet op de behoefte van het kind of de draagkracht van de ouder, van zo ingrijpende aard is dat deze uitkeringen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid van de verzoeker of verzoekers niet kan worden gevergd.
7. Het tweede tot en met zesde lid zijn van overeenkomstige toepassing op de onderhoudsplicht, bedoeld in artikel 395a, eerste lid.
L
Na artikel 404 worden vijf artikelen ingevoegd, luidende:
1. De behoefte, bedoeld in artikel 397, wordt bepaald aan de hand van de bij elkaar opgetelde inkomens, bedoeld in artikel 400a, eerste lid, van de ouders direct voorafgaand aan het verbreken van het gezinsverband en het aantal gezamenlijke kinderen van de ouders.
2. Indien er geen gezinsverband heeft bestaan, wordt de behoefte bepaald aan de hand van het gemiddelde van het inkomen, bedoeld in artikel 400a, eerste lid, van ieder van de ouders direct voorafgaand aan het indienen van het verzoek tot vaststelling van een uitkering tot voorziening in de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kinderen of direct voorafgaand aan het sluiten van een overeenkomst tot vaststelling van deze uitkering.
3. Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op de onderhoudsplicht, bedoeld in artikel 395a, eerste lid.
4. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot de toepassing van dit artikel.
1. De draagkracht, bedoeld in artikel 397, wordt bepaald aan de hand van het inkomen, bedoeld in artikel 400a, eerste lid, van ieder van de ouders ten tijde van het indienen van het verzoek tot vaststelling of tot wijziging van een uitkering tot voorziening in de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kinderen of ten tijde van het sluiten van een overeenkomst tot vaststelling of tot wijziging van deze uitkering.
2. Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op meerderjarige kinderen, als bedoeld in artikel 395a.
3. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de toepassing van dit artikel.
1. Indien een uitkering tot voorziening in de kosten van verzorging en opvoeding van een minderjarig kind wordt vastgesteld, wordt de draagkracht verminderd met het eerder bij rechterlijke beslissing vastgestelde of door de ouders eerder schriftelijk overeengekomen door ieder van hen te dragen deel in de kosten van verzorging en opvoeding van hun andere minderjarige kinderen en in de kosten van levensonderhoud en studie en in de bijkomende kosten van studie van hun andere meerderjarige kinderen, bedoeld in artikel 395a.
2. Het eerste lid is niet van toepassing op kinderen van dezelfde ouders.
3. Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op meerderjarige kinderen als bedoeld in artikel 395a.
1. Indien de uitkering tot voorziening in de kosten van verzorging en opvoeding door de rechter wordt vastgesteld en door één van de ouders dan wel beide ouders geen of onvoldoende inzicht wordt gegeven in de omvang van de inkomsten, bedoeld in artikel 400a, eerste tot en met derde lid, wordt het inkomen van de ouders, bedoeld in artikel 404a, eerste lid, gesteld op een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen bedrag.
2. Indien de uitkering tot voorziening in de kosten van verzorging en opvoeding door de rechter wordt vastgesteld en door één van de ouders voor de bepaling van de draagkracht geen of onvoldoende inzicht wordt gegeven in de omvang van de inkomsten, bedoeld in artikel 400a, eerste tot en met derde lid, komen de kosten van verzorging en opvoeding voor rekening van deze ouder, verminderd met het door de andere ouder bij te dragen minimumbedrag, bedoeld in artikel 404, tweede lid.
3. Indien de uitkering tot voorziening in de kosten van verzorging en opvoeding op grond van artikel 404 door de rechter wordt vastgesteld en door beide ouders voor de bepaling van de draagkracht geen of onvoldoende inzicht wordt gegeven in de omvang van de inkomsten, bedoeld in artikel 400a, eerste tot en met derde lid, komen de kosten van verzorging en opvoeding voor de helft voor rekening van iedere ouder.
4. Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op de onderhoudsplicht, bedoeld in artikel 395a, eerste lid.
5. Het tweede en derde lid zijn van overeenkomstige toepassing op de bijkomende kosten van studie, bedoeld in artikel 395a, derde lid.
1. In afwijking van artikel 401, eerste lid, kan de uitkering, bedoeld in artikel 404, uitsluitend worden gewijzigd, indien:
a. de in artikel 400a, eerste lid, bedoelde inkomsten wijzigen, voor zover deze wijziging leidt tot een wijziging van de draagkracht, bedoeld in artikel 404b, met uitzondering van wijziging van het basiskinderbijslagbedrag op grond van de Algemene Kinderbijslagwet, van de aanspraak op grond van de Wet op het kindgebonden budget en van de inkomsten, bedoeld in artikel 400a, vierde lid, als gevolg van een wijziging van de Wet inkomstenbelasting 2001;
b. een ouder de woning, waar de ouders als laatste duurzaam hebben samengeleefd, verlaat of de bij rechterlijke beslissing vastgestelde of door de ouders schriftelijk overeengekomen plicht tot voldoening van de woonlast van deze woning wijzigt, voor zover dit leidt tot een wijziging van de draagkracht, bedoeld in artikel 404b;
c. de plicht tot het voldoen van een uitkering aan een ander kind op grond van artikel 395a of artikel 404 vervalt;
d. de ouders schriftelijk de verdeling van de rechtstreeks aan het kind gebonden kosten, die niet samenhangen met het verblijf van het kind bij een van hen, wijzigen;
e. het aantal bij rechterlijke beslissing vastgestelde of door de ouders schriftelijk overeengekomen nachten dat het kind jaarlijks bij ieder van hen verblijft wijzigt;
f. het woonadres, waarop het minderjarige kind staat ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens, wijzigt in het woonadres van de andere ouder;
g. na toepassing van artikel 405a, volledig inzicht wordt gegeven in de omvang van de inkomsten, bedoeld in artikel 400a, eerste tot en met derde lid;
h. de wijziging van de draagkracht van de ouder of de behoefte van het kind van zo ingrijpende aard is dat ongewijzigde handhaving van de vastgestelde uitkering naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van de verzoeker kan worden gevergd.
2. Artikel 401, vierde en vijfde lid is van overeenkomstige toepassing op de uitkering bedoeld in artikel 404.
3. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op de uitkeringen, bedoeld in artikel 395a.
M
In artikel 406, eerste lid, vervalt telkens de zinsnede: of stiefouder.
N
Artikel 408 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt de zinsnede «tot voorziening in de kosten van levensonderhoud en studie» vervangen door «tot voorziening in de kosten van levensonderhoud en studie en tot voorziening in de bijkomende kosten van studie» en wordt na «het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering,» ingevoegd: of in een authentieke akte.
2. In het achtste lid wordt na «of levensonderhoud en studie» ingevoegd: of van bijkomende kosten van studie.
3. In het negende lid wordt «een en twintig jaren» vervangen door: drieëntwintig jaren.
4. In het dertiende lid wordt na «geregistreerd partner» ingevoegd: in een authentieke akte of.
O
Na artikel 408 wordt in titel 17 een artikel ingevoegd, luidende:
Het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen kan op verzoek van de ouders, van één van hen of van het meerderjarige kind, bedoeld in artikel 395a, alsmede op verzoek van een echtgenoot of geregistreerd partner, adviseren over de berekening van de uitkering tot voorziening in de kosten van levensonderhoud.
In artikel 288 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek wordt onder verlettering van de onderdelen c tot en met e tot d tot en met f een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:
c. de door de ouders op grond van Boek 1 verschuldigde uitkeringen tot voorziening in de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kinderen en in de kosten van levensonderhoud en studie en in de bijkomende kosten van studie van hun meerderjarige kinderen, die de leeftijd van drieëntwintig jaren niet hebben bereikt.
In artikel 35, eerste lid, onderdeel b, van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek wordt «een en twintig» vervangen door: drieëntwintig.
In artikel 719, zesde lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek wordt «artikel 288, onder e, van Boek 3» vervangen door: artikel 288, onder f, van Boek 3.
In artikel 33, vierde lid, van de Faillissementswet wordt «een en twintig» vervangen door: drieëntwintig.
Het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 585, onderdeel b, wordt «een en twintig» vervangen door: drieëntwintig.
B
Aan artikel 805 wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. Bij beschikkingen betreffende het verstrekken van levensonderhoud verstrekt de griffier aan de verzoeker en aan de in de procedure verschenen belanghebbenden de berekeningen van de draagkracht en de behoefte die mede aan de beschikking ten grondslag liggen.
C
Artikel 815, derde lid, onderdeel c, komt te luiden:
c. de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen, onder vermelding van de verdeling van de rechtstreeks aan het kind verbonden kosten, die niet samenhangen met het verblijf van een kind bij een van hen en de kosten verbonden aan het aantal overeengekomen nachten dat het kind jaarlijks bij ieder van hen verblijft;.
D
Artikel 822 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel c, wordt «de andere echtgenoot» vervangen door: ieder van de echtgenoten.
2. Onder vernummering van het tweede lid tot het derde lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:
2. Ten aanzien van het bedrag, bedoeld in het eerste lid, onderdelen c en e, is artikel 805, derde lid, van overeenkomstige toepassing.
E
In artikel 827 wordt, onder vernummering van het tweede en het derde lid tot het derde en het vierde lid, een lid ingevoegd, luidende:
2. Ten aanzien van een uitkering, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, en een bijdrage, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, is artikel 805, derde lid, van overeenkomstige toepassing.
In artikel 2, derde lid, onderdeel a, van de Wet Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen wordt na «inning van» ingevoegd «en advisering over de berekening van» en wordt «eenentwintig» vervangen door: drieëntwintig.
In artikel 8.2.2 van de Jeugdwet vervallen de woorden «of stiefouders» en de woorden: of stiefouder.
De Participatiewet wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 12 wordt de zinsnede «van 18, 19 of 20 jaar» vervangen door: die de leeftijd van 18 jaar, maar nog niet die van 23 jaar, heeft bereikt,.
B
Na artikel 55 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Het college verbindt aan de bijstand de verplichting dat belanghebbende een verzoek instelt tot toekenning van een uitkering tot levensonderhoud voor kinderen of tot levensonderhoud na echtscheiding, scheiding van tafel en bed of ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed, verschuldigd krachtens Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, indien de belanghebbende hierop aanspraak heeft.
C
In artikel 62e, tweede lid, onderdeel a, wordt de zinsnede «in de artikelen 157 en 401»vervangen door: in de artikelen 157, 401 en 405b.
1. Deze wet is van toepassing op uitkeringen tot voorziening in de kosten van levensonderhoud, die na het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet door de rechter worden vastgesteld, indien het inleidend verzoekschrift na dat tijdstip is ingediend, of die na dat tijdstip tussen partijen worden overeengekomen.
2. Deze wet is ook van toepassing op wijziging van uitkeringen tot voorziening in de kosten van levensonderhoud, die vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet door de rechter zijn vastgesteld of tussen partijen zijn overeengekomen, met dien verstande dat de op grond van artikel 404a vastgestelde behoefte niet lager kan zijn dan de vóór dat tijdstip vastgestelde behoefte.
3. Op verzoeken tot vaststelling of wijziging van een uitkering tot levensonderhoud, waarvan het inleidende verzoekschrift is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, blijft het vóór dat tijdstip geldende recht van toepassing.
4. Artikel 395a is van toepassing op het meerderjarige kind dat op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet de leeftijd van eenentwintig jaren heeft bereikt. Op het meerderjarig kind dat op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet de leeftijd van eenentwintig jaren niet heeft bereikt is artikel 395a van toepassing vanaf het moment waarop het kind deze leeftijd bereikt.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,