Ontvangen 8 februari 2016
De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:
I
In artikel I wordt onderdeel A als volgt gewijzigd:
1. In de aanhef wordt «negen» vervangen door: tien.
2. Na onderdeel l wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
la. raad van advies van de Politieacademie: de raad van advies, bedoeld in artikel 76a;.
II
In artikel I wordt onderdeel L als volgt gewijzigd:
1. In artikel 76 wordt na het eerste lid een lid ingevoegd, luidende:
1a. De directeur van de Politieacademie en zijn plaatsvervanger kunnen niet tevens lid zijn van de raad van advies van de Politieacademie.
2. Na artikel 76 worden vier artikelen ingevoegd, luidende:
1. De Politieacademie heeft een raad van advies van de Politieacademie.
2. De raad van advies van de Politieacademie adviseert de directeur van de Politieacademie desgevraagd of uit eigen beweging over de taakuitvoering door de Politieacademie.
3. De directeur van de Politieacademie en zijn plaatsvervanger verstrekken de raad van advies van de Politieacademie desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die deze voor de uitoefening van zijn taak nodig heeft.
1. De raad van advies van de Politieacademie bestaat uit ten minste drie en ten hoogste vijf leden, waaronder een voorzitter.
2. De artikelen 9, 11, 12, tweede lid, 13, 18, 39, eerste lid, en 41 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen zijn van overeenkomstige toepassing op de raad van advies van de Politieacademie, met dien verstande dat hij het jaarverslag, bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen tezamen met het jaarverslag van de directeur van de Politieacademie kan uitbrengen.
3. De raad van advies van de Politieacademie stelt bij reglement in ieder geval regels vast omtrent zijn werkwijze.
4. Onze Minister kent de leden van de raad van advies van de Politieacademie, ten laste van de Politieacademie, een vergoeding toe voor hun werkzaamheden. De leden hebben aanspraak op vergoeding door de Politieacademie van de door hen in de uitoefening van hun functie gemaakte reis- en verblijfkosten.
1. De voorzitter en de overige leden van de raad van advies van de Politieacademie worden benoemd, herbenoemd, geschorst en ontslagen bij koninklijk besluit.
2. Bij de samenstelling van de raad van advies van de Politieacademie wordt ervoor zorg gedragen dat deskundigheid op het terrein van de politie, onderwijs en wetenschappelijk onderzoek wordt gewaarborgd.
3. De leden hebben geen directe belangen bij de Politieacademie. Zij hebben zitting op persoonlijke titel en oefenen hun functie uit zonder last of ruggespraak.
4. De leden worden benoemd voor een periode van ten hoogste vier jaar. Zij kunnen eenmaal worden herbenoemd.
Ter ondersteuning van de raad van advies van de Politieacademie stelt de directeur van de Politieacademie sterkte feitelijk ter beschikking. De personen die werkzaam zijn ten behoeve van de raad van advies van de Politieacademie staan onder gezag van de raad van advies van de Politieacademie en leggen over hun werkzaamheden uitsluitend daaraan verantwoording af.
3. In artikel 94, tweede lid, wordt voor onderdeel a een onderdeel ingevoegd, luidende:
0a. de wijze waarop de directeur van de Politieacademie de uitoefening van zijn taken en bevoegdheden afstemt met de raad van advies van de Politieacademie;.
4. Artikel 95 wordt als volgt gewijzigd:
a. In het eerste lid wordt na onderdeel a een onderdeel ingevoegd, luidende:
aa. de leden van de raad van advies van de Politieacademie;.
b. In het derde lid, onderdeel a, wordt «de directeur van de Politieacademie en zijn plaatsvervanger» vervangen door: de directeur van de Politieacademie, zijn plaatsvervanger en de leden van de raad van advies van de Politieacademie.
III
In artikel IV, onderdeel C, komt het vierde lid te luiden:
4. De benoeming van degenen die op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van artikel 76b van de Politiewet 2012 zijn benoemd als lid van de raad van toezicht, bedoeld in artikel 8 van de Wet op het LSOP en het politieonderwijs, wordt van rechtswege gewijzigd in een benoeming als lid van de raad van advies van de Politieacademie als bedoeld in artikel 76b van de Politiewet 2012 voor de resterende duur van hun oorspronkelijke benoeming. Indien op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van artikel 76b van de Politiewet 2012 de raad van toezicht bestaat uit meer dan vijf leden, waaronder een voorzitter, geldt het in artikel 76b, eerste lid, genoemde maximum niet voor de duur van drie jaar na inwerkingtreding van dat artikel.
Dit amendement regelt dat de Politieacademie naast de directeur en zijn plaatsvervanger een onafhankelijke raad van advies van de Politieacademie heeft. De raad van advies heeft tot taak de directeur gevraagd of uit eigen beweging te adviseren over de taakuitvoering door de Politieacademie. Het adviseren ziet op de gehele taak van de Politieacademie, te weten: het ontwikkelen en verzorgen van politieonderwijs, het ontwikkelen van kennis over de politie of de politietaak en het bijdragen aan de ontwikkeling van de uitoefening van de politietaak waarop het politieonderwijs is gericht, onder meer door het verrichten van onderzoek, en ten slotte het verrichten van hiermee samenhangende werkzaamheden.
In aansluiting op de wijze van benoeming van de directeur van de Politieacademie (als zelfstandig bestuursorgaan) en zijn plaatsvervanger worden de leden van de raad van advies ook bij koninklijk besluit benoemd, herbenoemd, geschorst en ontslagen. Voor de vergoeding van werkzaamheden worden eveneens aangesloten bij de regels die gelden binnen de politie (artikel 76b, vierde lid).
De raad van advies is bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1, eerste lid, onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (een orgaan van een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld), maar geen zelfstandig bestuursorgaan in de zin van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen, omdat de raad niet met openbaar gezag is bekleed als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, van die wet. Openbaar gezag houdt in dat beschikt wordt over de publiekrechtelijke bevoegdheid om de rechtspositie te bepalen van andere rechtssubjecten. Niettemin zijn een aantal bepalingen uit de Kaderwet van overeenkomstige toepassing verklaard op de raad van advies. Het gaat om de volgende bepalingen.
1. Artikel 9 van de Kaderwet. Met de van overeenkomstige toepassing verklaring van dit artikel is geregeld dat een lid van de raad van advies niet tevens een aan de Minister ondergeschikte ambtenaar kan zijn. Dit versterkt de onafhankelijkheid van de raad van advies ten opzichte van de Minister, zodat de raad van advies zich kan richten naar het belang van de Politieacademie raad als bedoeld in het voorgestelde nieuwe artikel 76a, tweede lid.
2. Artikel 11 van de Kaderwet. De raad van advies stelt ingevolge het nieuwe artikel 76b, derde lid, een bestuursreglement op over in ieder geval zijn werkwijze. Dit reglement wordt met toepassing van artikel 11 van de Kaderwet door de Minister goedgekeurd. De Minister kan zijn goedkeuring slechts onthouden wegens strijd met het recht of op de grond dat het bestuursreglement naar het oordeel van de Minister een goede taakuitoefening door de raad van advies kan belemmeren. Onder een goede taakuitoefening moet worden verstaan het gevraagd of uit eigen beweging adviseren over de taakuitvoering van de Politieacademie.
3. Artikel 12, tweede lid, van de Kaderwet. Voor de gronden voor schorsing en ontslag wordt aangesloten bij de gronden voor schorsing en ontslag van een lid van een zelfstandig bestuursorgaan.
4. Artikel 13 van de Kaderwet. Hoewel een lid van de raad van advies met dit lidmaatschap een nevenfunctie vervult, is het ongewenst dat leden van de raad van advies andere functies bekleden die ongewenst zijn met het oog op een goede vervulling van deze nevenfunctie of de handhaving van de vertrouwelijkheid of het vertrouwen daarin. Het voornemen tot aanvaarden van een functie, anders dan uit hoofde van de functie bij de raad of de hoofdfunctie die het lid bij zijn aantreden reeds bekleedde, moet aan de Minister worden gemeld. Deze nevenfuncties moeten bovendien worden openbaar gemaakt door het ter inzage leggen van een opgave ervan bij het bestuur en bij de Minister.
5. Artikel 18 van de Kaderwet. De raad van advies stelt ieder jaar voor 15 maart een jaarverslag op. Om de kosten daarvan te beperken wordt, aanvullend op de Kaderwet, geregeld dat dit jaarverslag mag worden opgenomen in het jaarverslag van de directeur van de Politieacademie.
6. Artikelen 39, eerste lid, en 41 van de Kaderwet. De artikelen 39, eerste lid, en 41 van de Kaderwet gaan over de beoordeling van de doelmatigheid en doeltreffendheid van het zelfstandig bestuursorgaan eens in de vijf jaar, respectievelijk de voor de Rijksdienst geldende voorschriften voor de beveiliging van gegevens. Het is wenselijk dat deze bepalingen op de gehele Politieacademie van toepassing zijn en niet alleen op de directeur van de Politieacademie. Om die reden zijn deze bepalingen van overeenkomstige toepassing verklaard op de raad van advies.
Tellegen