Vastgesteld 24 februari 2016
De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie heeft op 8 februari 2016 overleg gevoerd met Minister van der Steur van Veiligheid en Justitie over:
– het wetsvoorstel Wijziging van de Politiewet 2012 in verband met de inbedding van de Politieacademie in het nieuwe politiebestel (Kamerstuk 34 129).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de commissie, Ypma
De griffier van de commissie, Nava
Voorzitter: Tellegen
Griffier: Loeffen
Aanwezig zijn vijf leden der Kamer, te weten: Helder, Kooiman, Marcouch, Swinkels en Tellegen,
en Minister van der Steur van Veiligheid en Justitie.
Aanvang 13.00 uur.
De voorzitter:
Goedemiddag. Ik heet de Minister en zijn ambtenaren hartelijk welkom bij dit wetgevingsoverleg, evenals de mensen op de publieke tribune en de drie collega's aan mijn linkerzijde. Heel veel afspraken zijn er niet te maken, want wij hebben bij een wetgevingsoverleg geen vastgestelde spreektijden en geen vast aantal interrupties. Dat is geen oproep om hier ellenlange betogen te houden, maar de collega's zijn niet gebonden aan mijn klok. Overigens wel aan een eindtijd, namelijk 17.00 uur. Ik denk dat wij het makkelijk voor die tijd gaan halen, gezien het aantal sprekers.
Mevrouw Helder (PVV):
Voorzitter. In het proces van de vorming van de nationale politie is ervoor gekozen om het Landelijk Selectie- en Opleidingsinstituut Politie (LSOP), in de volksmond de Politieacademie, op een later moment in het nieuwe politiebestel op te nemen op basis van een apart wetsvoorstel. Dat wetsvoorstel bespreken wij vandaag. Het doel van het wetsvoorstel is het borgen van de kwaliteit van het politieonderwijs en de onderzoeks- en kennisfunctie in het nieuwe politiebestel. De huidige onafhankelijke positie van de Politieacademie blijft daarbij wel bestaan, omdat dit een vereiste is voor de zogenoemde civiele diplomaerkenning en de aansluiting op het reguliere onderwijs. Mijn fractie is het eens met deze doelstelling en is het daarmee in beginsel ook eens met het wetsvoorstel.
Er zit echter een hele voorgeschiedenis aan dit wetsvoorstel vast. Die moeten wij wel even aanhalen. Er is een adviesrapport uitgebracht door de heer Wallage over het gewenste model van inbedding van de Politieacademie in het politiebestel. Parallel aan dit adviestraject liep het onderzoek van de heer Vogelzang naar het functioneren van de Politieacademie. Aanleiding hiervoor was een vertrouwensbreuk tussen het college van bestuur en de ondernemingsraad van de Politieacademie. De heer Vogelzang sprak zelfs van een crisis; ik kom nog terug op dit onderdeel. In ieder geval staat vast dat die voorgeschiedenis zich niet moet gaan herhalen. Daarom heb ik een aantal vragen aan de Minister.
In beide rapporten is geadviseerd om de verbinding tussen de Politieacademie en de politie te versterken. Daarvoor wordt in het wetsvoorstel geregeld dat de Politieacademie het onderwijs in het nieuwe model primair ontwikkelt en verzorgt op basis van de behoeftestelling van de korpschef, waardoor het politieonderwijs beter aansluit op de praktijk. Alle medewerkers van de Politieacademie komen in dienst van de politie. Een uitzondering wordt gemaakt voor de toekomstige directeur en zijn plaatsvervanger. In de brief van 13 maart 2013 merkt de heer Wallage op dat de diverse relaties die tussen het korps en de Politieacademie bestaan, nadrukkelijk van elkaar moeten worden onderscheiden. Na het bepalen van de plaats van de Politieacademie moet duidelijk zijn wie de verantwoordelijkheid draagt voor diverse vraagstukken. Als vraagstukken worden genoemd de allocatie van onderwijscapaciteit, kwalificatie-eisen, exameneisen, kwaliteitseisen, het civiele effect van diploma's en de accreditatie van het onderwijs, en de normen van onafhankelijkheid met betrekking tot het wetenschappelijk onderzoek. De Minister wordt op deze onderwerpen bijgestaan door de Politieonderwijsraad, maar dat is al zo sinds medio 2003, terwijl het rapport van de heer Wallage dateert van 2013, dus tien jaar later. Hij noemt deze onderwerpen expliciet. Wordt met dit wetsvoorstel dus wel voldaan aan de eis van voldoende duidelijkheid inzake de verantwoordelijkheid? Waarom is het niet meer de Politieonderwijsraad, maar de Minister die uiteindelijk de politieopleidingen aanwijst? Ook het advies van de Politieonderwijsraad over het aantal leerwerkplaatsen in het korps komt te vervallen. Nu er nog maar één landelijk politiekorps oftewel één werkgever is, ligt het volgens de Minister in de rede dat dit nu een verantwoordelijkheid van de politie zelf wordt. Is dit de enige reden om het tot op heden wettelijk verplichte advies weg te halen?
In de memorie van toelichting staat dat het merendeel van de adviezen van de heer Wallage is overgenomen. In dat kader heb ik een vraag over de volgende passage uit het betreffende rapport: «Vanuit het korps bezien laat die inpassing in algemene onderwijswaarborgen onverlet dat men zekerheden wil dat hetgeen vanuit de beroepspraktijk wordt gevraagd door de opleiding ook wordt «geleverd», dat de afstand tussen de werkelijkheid in de klas en de realiteit op straat beperkt blijft en dat het onderwijs steeds opnieuw geijkt wordt op de politiepraktijk.» Ik zie nergens in het wetsvoorstel dat hiervoor waarborgen zijn opgenomen. Hoe wordt voorkomen dat het politieonderwijs en de praktijkbegeleiding lijden onder de operationele druk? Hoe wordt voorkomen dat de Minister agenten onvoldoende gelegenheid geeft voor het volgen van onderwijs door ze in te zetten voor een nieuwe prioriteit, of een nieuwe topprioriteit, net hoe je het wilt noemen? Als de Minister antwoordt dat niet hij, maar de korpschef de primaire behoeftesteller is voor het onderwijs, dan is dat naar de mening van mijn fractie onvoldoende, want in artikel 31 van de Politiewet is bepaald dat de Minister aan de korpschef algemene en bijzondere aanwijzingen kan geven met betrekking tot de uitoefening van diens taken en bevoegdheden.
Verder wordt gesteld dat de beide rollen die de Minister heeft, nadrukkelijker moeten worden onderscheiden. Enerzijds is de Minister namelijk verantwoordelijk voor de nationale politie, maar anderzijds is hij ook een zogenoemde onderwijsminister voor het politieonderwijs. Aangezien de Minister direct het beheer voert over het korps, is hij dus als onderwijsminister gehouden om het toezicht in eerste instantie te laten uitvoeren door de raad van toezicht. De raad van toezicht komt met dit wetsvoorstel echter te vervallen. Hoe wordt de geadviseerde scheiding tussen beide rollen van de Minister dan gewaarborgd?
In het begin zei ik al dat ik zou terugkomen op het rapport van de heer Vogelzang. Het was even zoeken, maar in bijlage vier van het rapport wordt als een van de katalysatoren van de in het verleden ontstane vertrouwensbreuk letterlijk de «stevige bezuinigingsdruk» genoemd. Wij weten allemaal dat de Minister helaas nog zeer krap bij kas zit. De vraag is dan ook hoe de Minister gaat voorkomen dat een gebrek aan geld wederom problemen op dit punt oplevert.
Nu het toch over geld gaat: ook voor de Politieacademie geldt een taakstelling ofwel bezuiniging. In het Inrichtingsplan nationale politie wordt ingegaan op het besparingspotentieel indien de bedrijfsvoering van de Politieacademie wordt geïntegreerd in het Politiedienstencentrum. Dat besparingspotentieel is in totaal 167,5 fte. Dat zou neerkomen op 10,9 miljoen. Die besparing valt binnen de voornoemde taakstelling. In de bijlage bij het Voortgangsbericht vorming nationale politie van 31 augustus vorig jaar wordt op pagina 3 de volgende passage opgenomen over de vorming van het Politiedienstencentrum. «Eind 2017 moeten ook de bedrijfskritische bedrijfsvoeringsvoorzieningen voor de overige onderdelen van de eenheden operationeel zijn. Dan zal de bedrijfsvoering zijn ingericht conform het inrichtingsplan, is de harmonisatie gereed en daarmee de basis op orde.» En: «De optimalisatie zal echter daarna nog meerdere jaren duren.» Is het dan wel juist om de bedrijfsvoering van de Politieacademie na inwerkingtreding van het wetsvoorstel over te laten gaan naar het Politiedienstencentrum?
Hoe is die taakstelling te combineren met de volgende passage in de begroting voor 2016? «Naar aanleiding van de laatste berekeningen uit de Strategische Personeelsprognose van de politie is in overleg met de Politieacademie de gewenste initiële instroom voor 2015 verhoogd van 400 aspiranten naar 594. De initiële instroom voor 2016 is, in afwachting van de vaststelling van de begroting 2016, bepaald op 1.300 aspiranten en 300 zijinstroom. Hierdoor komt de instroom vanaf 2016 op een substantieel hoger niveau dan voorgaande jaren.» Meer mensen en minder geld is echter geen gelukkige combinatie. Ik hoor dus graag een toelichting van de Minister daarop.
In het genoemde rapport wordt ook gesteld dat het ontbreken van sturend vermogen bij de leiding en het college van bestuur van de Politieacademie in het verleden mede debet was aan de toen ontstane situatie. Overigens wordt het college van bestuur in het wetsvoorstel vervangen door een directeur. Laat er geen misverstand over bestaan: mijn fractie heeft vertrouwen in het huidige college van bestuur. Misschien wordt de heer Kuijs wel de nieuwe directeur; daar ga ik niet over. Dat laat echter onverlet dat er wel een vraag is als zo'n situatie zich onverhoopt weer zou voordoen. Wie moet in een dergelijke situatie ingrijpen? De Minister als stelselverantwoordelijke of de korpschef als werkgever? Het lijkt mij dat het de Minister is, omdat de korpschef niet verantwoordelijk is voor het college van bestuur. Maar als dit op het bordje van de Minister ligt, komt de vereiste onafhankelijkheid van de Politieacademie dan niet in gevaar?
Dan kom ik op een ander punt; ik ben bijna aan een afronding toe, voorzitter. Wat is de positie van de plaatsvervanger van de directeur? De werknemers van de Politieacademie treden in dienst bij de nationale politie. De directeur van de Politieacademie is een zelfstandig bestuursorgaan en het enige orgaan van de rechtspersoon die de politieacademie is. Voor de plaatsvervanger geldt dit allemaal niet. Dus wat is zijn of haar positie?
Doorslaggevend voor mijn fractie is natuurlijk dat de medewerkers van de Politieacademie op grond van het wetsvoorstel in dienst van de politie komen, maar ook dat dit niet ten koste mag gaan van blauw op straat. Het is even zoeken, maar op pagina 36 van de memorie van toelichting schrijft de Minister dat het wetsvoorstel niet tot gevolg heeft dat er minder blauw op straat komt. Ik zie hem knikken. Dat heb ik dus bij het juiste eind, maar dat wilde ik toch wel even gezegd hebben.
Ik rond af. In de memorie van toelichting staat dat ernaar wordt gestreefd het wetsvoorstel zo spoedig mogelijk in werking te laten treden. Op de website van de Politieonderwijsraad staat zelfs een streefdatum, namelijk 1 januari 2016. Die halen we al niet meer. De vraag is: wanneer dan wel? Het wetsvoorstel is namelijk gekoppeld aan de realisatie van de nationale politie. In september vorig jaar heeft de Minister bevestigd dat het oorspronkelijke tijdpad niet zou worden gehaald. Welke gevolgen heeft dat voor dit wetsvoorstel?
De voorzitter:
Dat waren een heleboel relevante vragen.
De heer Marcouch (PvdA):
Voorzitter. Mijn fractie staat achter dit wetsvoorstel om de Politieacademie op te nemen in de nationale politie. Mij gaat het erom dat onze dienders de beste opleiding krijgen. Dat moet kunnen nu de academie niet langer met de wensen van 25 korpschefs hoeft te puzzelen en het geld beter wordt besteed aan het onderwijs in plaats van aan inkomens en huisvesting apart. Met een Politieacademie die onder de nationale politie valt en een zelfstandig bestuursorgaan is, inclusief een inspectie, regelt de Minister wettelijk dat de Politieacademie geen interne bedrijfsopleiding wordt, maar volwaardige mbo- en hbo-examens biedt.
De sleutel ligt dan wel bij de kwaliteit van de uitvoering. Wat gaat de Minister doen om te waarborgen dat de Politieacademie de beste docenten heeft, in sterke teams en met de juiste leiding? Het is belangrijk dat zowel de leraren op de Politieacademie als de stagebegeleiders voldoen aan de pedagogische en didactische eisen die aan het leraarschap en aan leraren mogen worden gesteld. Ik vraag daar nadrukkelijk naar omdat ik heb gemerkt dat goede agenten niet vanzelf goede leraren zijn. Als begeleiders kunnen zij aspiranten maken en breken. Recent vroeg een Marokkaans-Nederlandse agente mij om hulp. Zij is een zeer gemotiveerde vierdejaarsstudente. Om agent te kunnen worden, heeft zij haar rechtenstudie opgegeven, is zij verhuisd en heeft zij de bezorgdheid van haar ouders weerstaan. Op hun beurt hebben haar ouders de protesten van de familie getrotseerd. Toch scheelde het niet veel of het was haar studiebegeleiders gelukt om haar weg te pesten. Die wisten zelfs haar examinator in kwade zin te beïnvloeden. De korpschef heeft het ontslag gelukkig kunnen terugdraaien vanwege de goede studieresultaten van de aspirante, maar haar andere klasgenoten van Turkse of Marokkaanse herkomst hadden het toen al opgegeven.
De wijze waarop agenten worden voorbereid op hun beroepspraktijk gaat mij aan het hart. Deze agenten komen tijdens hun werk in aanraking met gemeenschappen waarmee ze van oudsher niet per se kunnen lezen en schrijven. Daardoor kunnen zij in hun werk niet snel onderscheid maken tussen wie wel of niet deugt. Daarom houden zij te breed staande, op basis van categorieën, met als risico dat zij beschuldigd worden van etnisch profileren. Het is daarom heel belangrijk dat de Politieacademie gevarieerde teams opleidt en de agenten voorbereidt op een beroepspraktijk waarin zij als collega's elkaars expertise kunnen inschakelen, zodat zij ook kunnen omgaan met meldingen en aangiften uit gesloten gemeenschappen en daar waarheidsvinding kunnen genereren.
Ik vraag de Minister om onze agenten te koesteren. Ik vraag daarom aandacht voor drie onderwerpen die agenten echt in hun opleiding nodig hebben om hun belangrijke beroep te kunnen uitoefenen. Ten eerste vraag ik om de agenten goed voor te bereiden op hun werk in onze diverse samenleving. Ik heb daar zojuist al veel over verteld. Ten tweede vraag ik de Minister om erop toe te zien dat de politiechefs tijdig de gelegenheid bieden tot bijscholing, ook als de situatie op de straat extra inzet verlangt en ook in deze tijden van reorganisatie. De Minister heeft beloofd om dit jaar extra agenten op te leiden, waaronder de observatierechercheurs die de jihadterugkeerders moeten volgen. Daar houd ik de Minister graag aan. Ten derde vraag ik de Minister om onze agenten in de opleiding zo veel mogelijk weerbaar te maken tegen beroepsziekten zoals het posttraumatisch stresssyndroom, PTSS.
Wij kennen PTSS vooral van militairen die zijn uitgezonden naar Libanon of Irak, maar toch komt het vaker voor bij agenten. Maar liefst 7% van onze agenten, van ons totale korps, lijdt aan PTSS. De verklaring hiervoor is dat het werk voor agenten veel onvoorspelbaarder is dan voor militairen, zo zegt psychiater en PTSS-kenner Gersons. Militairen weten immers dat ze een oorlogsgebied ingaan, maar agenten weten nooit wat ze op een dag zullen tegenkomen. Veel agenten zien meer dan tien doden per jaar. Daarnaast worden ze tijdens de uitoefening van hun taak nog te vaak van alle kanten door omstanders belaagd. Als je het zo bekijkt, verdienen onze agenten toch zeker een excellente opleiding.
Traumadeskundige Marcella Pommee heeft bovendien gemerkt dat de beroepsmentaliteit verschilt. Militairen kiezen hun beroep vaak omdat het hun leuk en uitdagend lijkt, terwijl agenten hun keuze sterk laten bepalen door een gerichtheid op de maatschappij. Agenten zijn veel meer op de maatschappij gericht. Ze zijn betrokken en altruïstisch.
Ik rond af. Als wij dit tot ons laten doordringen, beseffen wij hoe kostbaar de politie is en wat het belang is van een excellente politieacademie.
Mevrouw Kooiman (SP):
Voorzitter. Wij spreken vandaag eindelijk over de inbedding van de Politieacademie bij de nationale politie. Ik zeg «eindelijk», want het heeft een tijd geduurd. Mevrouw Helder heeft het heel mooi chronologisch beschreven. Er zijn rondetafelgesprekken geweest. Er is heel veel discussie geweest over de vraag hoe dat dan zou moeten gebeuren. Moest er wel of niet sprake zijn van een zbo, of moest zij helemaal ondergebracht worden bij de nationale politie?
Dat er destijds zo veel discussie was, had vooral te maken met de vraag hoe je de kwaliteit van het politieonderwijs stimuleert en behoudt. Het is een speciaal vak. Hoe zorg je ervoor dat de kwaliteit ervan voldoende wordt gewaarborgd? Een punt van zorg, ook bij veel collega's van mij, was de vraag hoe je de onafhankelijke positie van het politieonderwijs behoudt, met name voor het wetenschappelijke onderzoek. Als ik de wijzigingen, de memorie van toelichting en het wetsvoorstel zelf lees, zie ik dat er goed is geluisterd naar onze zorgen. In het wetsvoorstel is gekozen voor de constructie met een onafhankelijke rechtspersoon, een zbo-constructie. Hierdoor wordt de onafhankelijkheid van de Politieacademie gewaarborgd. Ik kom later terug op de vraag of dit helemaal naar wens is van de SP. Dit is inderdaad een cliffhanger, zoals ik een van mijn collega's hoor zeggen.
In de aanloop naar deze wetsbehandeling heb ik samen met veel collega's mogen meedraaien op de Politieacademie. Ik heb veel medewerkers gesproken, evenals de ondernemingsraad, die hier vandaag is. Voordat ik begin met mijn inbreng over dit wetsvoorstel, wil ik een lans breken voor al die medewerkers die de afgelopen jaren dit bijzondere werk hebben mogen doen. Ik weet nog dat wij ongeveer vier jaar geleden spraken over de bende bij de Politieacademie. Zij werd geteisterd door enorme bezuinigingen. Daarnaast waren veel roosters niet op orde en vielen examens uit. Voor de medewerkers van de academie die hier vandaag aanwezig zijn of meeluisteren, zal ik die ellende maar niet herhalen. Zij hebben in de afgelopen vier jaar ontzettend hard aan de weg getimmerd en orde in de chaos aangebracht. Dat vind ik ontzettend knap; mijn complimenten daarvoor.
Uit mijn gesprekken met mensen van de academie, of dat nu de directie of de ondernemingsraad is, komt één wens heel sterk naar voren, namelijk dat medewerkers van de academie dezelfde rechtspositie hebben en op dezelfde payroll staan als de nationale politie. Als nu iemand vanuit blauw, dus vanuit de nationale politie, wil werken bij de academie, moet hij weg bij de nationale politie. Als hij vervolgens terug wil in het werkveld, moet hij weer solliciteren. Dat zijn gekke constructies. Na invoering van deze wet is die overstap veel gemakkelijker. Men kan veel gemakkelijker vanuit het werkveld naar de Politieacademie en vice versa. Dat is een lang gekoesterde wens, die mogelijk wordt door deze wet.
U hoort het, ik ben op dit moment nog zeer positief, maar dat neemt niet weg dat ik ook punten van zorg heb.
De voorzitter:
De Minister raakt al enigszins van slag, want nu komt het.
Mevrouw Kooiman (SP):
Dat snap ik. Dan moet de Minister nu extra goed opletten, want ik kom nu op die punten. Die betreffen met name de vorm van toezicht op de Politieacademie. In dit wetsvoorstel is het volgens de SP onvoldoende geregeld. Er is een directeur en een plaatsvervangend directeur, en daarmee houdt het op. Ik heb heel lang nagedacht over de manier waarop je een vorm van toezicht zou kunnen inbedden in deze wet. Ik neem aan dat de Minister er zelf ook mee geworsteld heeft. Ik heb bijvoorbeeld gedacht aan de Politieonderwijsraad, maar daar past het eigenlijk ook niet. Die heeft echt een andere functie. Toen dacht ik aan een raad van advies. Ik hoorde dat andere collega's daar ook over nadachten. Ik meen dat de VVD-fractie met een amendement komt op dit punt. Ik vraag de Minister om hier goed naar te kijken en zijn oordeel erover te geven. Ik sta heel positief tegenover dit amendement, sterker nog, ik heb het meeondertekend. Het is eigenlijk een beetje raar, want het amendement zelf is nog niet ingediend. We praten hier dus over iets wat niemand hier nog heeft meegekregen. Ik zie dat zelfs de Minister er nog geen kennis van heeft kunnen nemen. Hoe staat hij tegenover de inbedding van een raad van advies in deze wet?
Ik heb voorts nog een vraag over het toezicht op de Politieacademie door twee inspecties. Dat zijn de Inspectie Veiligheid en Justitie en de Inspectie van het Onderwijs. Ik ben heel benieuwd hoe de Minister de samenwerking tussen deze inspecties ziet. Het klinkt veelbelovend, maar wat gebeurt er als het belang van het onderwijs botst met dat van Justitie? Kan de Minister daar wat meer uitleg over geven? Kan hij ook aangeven of de Algemene Rekenkamer door deze constructie niet buiten de deur gehouden kan worden? Ik kan het me niet voorstellen, maar ik wil daar heel graag de mening van de Minister over horen.
Ik moet eerlijk zeggen dat ik voorheen grote bedenkingen heb gehad bij dit wetsvoorstel. Dat heeft met name te maken met de vraag of je het onderbrengen van de Politieacademie bij de nationale politie nu wel zou moeten willen. Als je vanaf een afstandje kijkt, zie je een bende en gaten in de financiën bij de nationale politie. Er zijn op financieel vlak enorme gaten, er zijn ICT-problemen en er is onvrede over het landelijk functiehuis, de auto's en de huisvesting. Ik kan het hele rijtje hier wel gaan opnoemen! Moet je een Politieacademie wel onderbrengen in een organisatie waarin ontzettend veel onrust heerst? Kan de Minister garanderen dat de academie niet zal lijden onder de chaos van de reorganisatie van de nationale politie?
En neem nou het enorme tekort bij de Politieacademie zelf. Mijn angst is dat de bezuinigingen op de nationale politie straks ook weer terechtkomen op het bordje van de Politieacademie. Mevrouw Helder heeft het rapport van de commissie-Vogelzang terecht aangehaald, waarin inderdaad letterlijk staat dat de bezuinigingen bij de Politieacademie destijds funest waren. Ik wijs op de bezuinigingen voor de komende jaren. Het gaat om ongeveer een vijfde van het totale budget. Ik vind dat gek. Juist nu zou je meer moeten investeren. Onze mensen in blauw moeten goed getraind aan de frontlinie verschijnen. Hier wringt echter de schoen: er gaat enkel geld af in plaats van dat er geld bij komt. De Minister zal bij de voorjaarsnota onderzoeken welke aanvullende middelen nodig zijn voor de nationale politie. Is hij bereid om dan ook in kaart te brengen wat dat kan betekenen voor de Politieacademie zelf?
Daar komt nog bij dat ik zorgelijke berichten krijg over het post-initieel onderwijs. Dat betreft de training na de opleiding. Er zouden veel mensen moeten worden bijgeschoold, maar de schoolbanken blijven nog leeg. Dat is te zien bij de recherche-, de FinEC- en de cyberopleiding, juist opleidingen waar de Minister in wil investeren. Hoe kan dat? Wat gaat de Minister eraan doen om dit te verbeteren?
Er is ook veel achterstallig onderhoud. Dat zie je ook bij de opleiding voor wijkagent. We hebben heel veel wijkagenten, maar uiteindelijk hebben maar 200 wijkagenten de opleiding tot wijkagent volbracht. Ik heb zelf ook nagedacht over de oorzaak daarvan. Ik hoor dat de vergrijzing toeneemt. Dat is geen geheim, dat heeft de Minister destijds zelf ook onderzocht. Daardoor komt er wel een enorme druk op de jonge generatie, die de avond- en weekenddiensten moet draaien. Deze agenten worden daardoor zo zwaar belast dat zij niet ook nog eens naar een opleiding gaan. Dit probleem zal alleen maar toenemen, aangezien de vergrijzingsproblematiek bij de politie ook alleen maar toeneemt. Wat gaat de Minister aan dit probleem doen?
Zoals de Minister weet, denk ik altijd graag in oplossingen. Er moet dus capaciteit bij. De SP is echt van mening dat het angstvallig vasthouden aan de oude capaciteitscijfers van vijf jaar terug echt belachelijk te noemen is. Ik zou de Minister willen vragen om zijn ogen open te doen en om zich heen te kijken, want de wereld is veranderd. Wij hebben te maken met de opvang van meer vluchtelingen. De politie is daar enorm veel tijd aan kwijt. We hebben ook te maken met een verhoogde terroristische dreiging en met meer verwarde mensen op straat. Vasthouden aan oude cijfers is onrealistisch. Ik vraag de Minister dan ook om met een toekomstvisie te komen.
Naast dit probleem is er ook het probleem dat er straks meer studenten in opleiding zijn en dat er minder fte's op straat zullen zijn. De Minister telt studenten in opleiding nog steeds gewoon voor de volle 100% mee. Het mag geen geheim zijn dat ik vind dat dit niet kan. Een student hoort begeleid te worden en van een student kun je niet gelijk verwachten dat hij of zij alles direct alleen en voor de volle 100% kan. Ik roep de Minister op om een beetje retro te denken. Destijds telden de aspiranten maar voor 40% mee. Ik wil dat voorstel hier vandaag ook doen. Hoe staat de Minister daartegenover?
Ik sluit mij graag aan bij de mooie woorden van de heer Marcouch over diversiteit op de opleidingen. Als ik bij de opleidingen langsga, valt het mij altijd op dat het een heel blanke opleiding is. Als je wilt dat de Politieacademie een afspiegeling is van de samenleving, zou je ook moeten investeren in het binnenhalen van meer diversiteit. Ik vraag de Minister hoe hij dit precies wil stimuleren.
Alles overwegende zijn er dus nog veel punten van zorg en aandacht. Ik hoor graag hoe de Minister deze punten gaat aanpakken.
Mevrouw Swinkels (D66):
Mevrouw de voorzitter. Vandaag bespreken wij twee favoriete D66-onderwerpen: onderwijs en politie. Wij weten allemaal dat je een beroep als politieagent niet in de schoolbanken leert, maar op straat. Dat zal voor iedereen duidelijk zijn. We vinden het belangrijk en nuttig om de Politieacademie dan ook in te bedden in de nationale politie. Mijn collega Kooiman zei het al: dat maakt de uitwisseling van mankracht veel gemakkelijker en komt de rechtspositie van agenten ten goede.
Er zijn wel zorgen aan de kant van D66, die met name en allereerst de onafhankelijkheid van het politieonderwijs betreffen. Ik wil echt benadrukken dat dit niet alleen van belang is voor de civiele diplomaerkenning en voor de aansluiting op het reguliere onderwijs. Dat zijn de onderwijsaspecten. Ik vind het ook van belang dat er ruimte blijft voor onafhankelijk onderzoek. Dat is namelijk een andere taak van de Politieacademie. Uit het wetsvoorstel heb ik begrepen dat de Minister ervoor kiest om die onafhankelijkheid van de Politieacademie te waarborgen door onderbrenging in een zbo. Die zbo is dan één persoon: de directeur. Die heeft dan nog een plaatsvervanger, maar dat is het dan ook. Kan de Minister toelichten hoe hij denkt dat de onafhankelijkheid van de Politieacademie wordt gewaarborgd met die ene enkele persoon? Ik wijs op het krachtenveld waarin die ene persoon, die directeur, moet opereren. Hij moet tegenwicht bieden aan de korpschef, die zegt hoeveel mensen hij nodig heeft – dus de behoeftestelling – en tegelijkertijd aan de Minister, die moet beslissen over middelen en mensen. De directeur is dus aan alle kanten afhankelijk als het gaat om mensen en middelen, alsmede om de onderzoeksagenda die door de Minister wordt vastgesteld. Tegenover die afhankelijkheid van de directeur staat het grote belang dat D66 hecht aan onafhankelijk onderzoek. Ik vraag me dus af of de gekozen constructie voldoende ruimte laat voor kritisch onderzoek, ook naar het functioneren van de politie zelf.
Niet zo lang geleden, vorige week, spraken wij in het kader van een mensenrechtenbijeenkomst over etnisch profileren. Volgens mij zaten wij zelfs in dezelfde zaal. Dat is nou zo'n onderwerp dat misschien wat ongemakkelijk is voor de politieorganisatie. Je kunt je voorstellen hoe belangrijk het is om daaraan in de opleiding aandacht te besteden. Je moet dan natuurlijk eerst weten hoe groot het verschijnsel is, waar het om gaat en wat de oorzaken ervan zijn. Dat vergt onderzoek. Met het oog op dat soort onderzoek is de mogelijkheid van onafhankelijk onderzoek door de Politieacademie dus zo belangrijk. Ik hoor daarom graag van de Minister of de onafhankelijkheid van de Politieacademie op dit punt zodanig gewaarborgd is dat de politie dat inderdaad zelf kan doen, juist met het oog op verbetering van de opleiding en het functioneren van de politie.
Mijn tweede punt betreft de raad van advies. Mijn collega had het er ook al over. Ook dat punt baart D66 zorgen. Het gaat hier opnieuw over die ene directeur, die nogal wat verantwoordelijkheden heeft. Ik som die verantwoordelijkheden even kort op. Ten eerste is er de verantwoordelijkheid voor het verzorgen van het politieonderwijs en het examineren, dus de onderwijstaak. Ten tweede is er het beleid omtrent strategisch onderzoek. Daar had ik het net al over. Ten derde is er de personele inrichting, waarbij het gaat om de vraag hoeveel personeel er moet zijn en wie er dan van de politie naar de academie komen. Ten vierde is er de verantwoordelijkheid voor het opstellen van een beperkte begroting. Het totale beheer van de middelen ligt bij de Minister, maar de directeur mag zelf beslissen over de beperkte begroting wat betreft zijn salaris en dat van zijn plaatsvervanger. Dat zijn nogal wat verantwoordelijkheden voor één persoon. De raad van toezicht ontbreekt op dit moment. Die staat er niet in. Die is juist met opzet komen te vervallen.
We hebben al eerder gesproken over alternatieven. Er is gevraagd welke alternatieven de Minister zag voor het toezicht. Toen heeft de Minister geantwoord: misschien de Politieonderwijsraad of de Inspectie Veiligheid en Justitie. Zij zijn echter gefocust op de onderwijskwaliteit. Dan gaat het dus veel minder over de onafhankelijkheid van het onderzoek en andere toezichthoudende taken. Ik wil nog even benadrukken dat D66 heel blij is met het toezicht op de onderwijskwaliteit, want wij vinden onderwijs heel belangrijk. Wij zijn wat minder tevreden over de personele en beleidsmatige verantwoordelijkheden van de directeur en het toezicht daarop.
Anderen hebben het ook al genoemd: gelet op het verleden van de Politieacademie is toezicht, vooral onafhankelijk toezicht, geen overbodige luxe. De commissie-Vogelzang is hier al eerder genoemd. Zij heeft hierover harde uitspraken gedaan. Zij sprak zelfs van falend beleid binnen de Politieacademie.
Mevrouw Helder (PVV):
Ik heb een vraag ter verheldering voor mijzelf. Ik zie net een amendement binnenkomen over een raad van advies (34 129, nr. 9). Ik hoor collega Swinkels thans niet zozeer spreken over een raad van advies, maar wel heel veel over een raad van toezicht. Hebben we het dan over het hetzelfde, of heeft D66 een ander idee over de rol van een raad van toezicht of van een raad van advies?
Mevrouw Swinkels (D66):
Dat is een goed punt. Aanvankelijk waren wij duidelijk voor een raad van toezicht. Er ligt nu een amendement voor waarmee een raad van advies wordt voorgesteld. Die raad zal geen toezichthoudende taak hebben. Het zou gaan om een advies aan de directeur, althans zo lees ik het. Ik zou de Minister en de indiener van het amendement – ik ben van plan om dat mede te ondertekenen – willen vragen of er ook ruimte is om er een toezichthoudende taak aan toe te voegen. De Minister zelf heeft ...
De voorzitter:
Mevrouw Helder, hebt u nog een vervolgvraag?
Mevrouw Helder (PVV):
Misschien is het meer een tussenstap. Als het een bindend advies zou zijn, zou dat dan een raad van toezicht of een toezichthoudende taak overbodig maken? Ik vraag dit even ter informatie en voor de duidelijkheid.
Mevrouw Swinkels (D66):
In het reguliere hoger onderwijs kan een raad van toezicht ook de directeur naar huis sturen. Dat zou de meest verstrekkende toezichthoudende taak zijn. Ik leg de vraag hier op tafel of iemand bereid is om daarover mee te denken. Ik zou daar wel voor zijn, in beginsel.
De Minister heeft het gerelateerd aan de toepassing van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen en legt een deel van de verantwoordelijkheid voor het toezicht bij hemzelf. Ik wijs erop dat hij dan twee petten draagt. Dan treedt de Minister namelijk op als beheerder van de politie én als Minister van Onderwijs. Mevrouw Helder heeft het net ook gehad over dat onderscheid en die petten. Dat kan schuren. Daar moet een oplossing voor gevonden worden. Dan denk ik dus aan zo'n raad van advies of zo'n raad van toezicht, al naargelang we verdere invulling aan dat amendement kunnen geven. Van belang is dat het een raad is die onafhankelijk het beleid, het bestuur, de begroting en de strategie controleert.
Ik zal het nog even samenvatten. Het waarborgen van onafhankelijkheid staat voor ons voorop. Er moet toezicht zijn op de vele taken van de directeur en er dient te worden aangesloten bij de reguliere gang van zaken in het hoger beroepsonderwijs. Dit alles met in het achterhoofd het recente bestuursverleden van de Politieacademie. Ik hoop daarom dat de Minister met een meer dan serieus oog naar het amendement-Tellegen wil kijken.
Ik kom op nog twee kleinere onderwerpen. Op zichzelf zijn ze niet klein, maar ik noem ze «kleiner» omdat mevrouw Kooiman ze ook al heeft aangestipt. Het gaat om het 100% meetellen van de studenten in de operationele sterkte van de politie. Dat vind ik misleidend. Dat vind ik een cijfermatige truc; ik kan er heel kort over zijn. Een deel van hun studie zitten die studenten immers in de schoolbanken. Dat staat ook in de memorie van toelichting; de Minister erkent dat ook. Daarom vind ik dat je deze studenten niet 100% mag meetellen in de operationele sterkte. Pas op het moment dat ze klaar zijn met de opleiding, kun je dat doen. Dat klemt temeer omdat er op dit moment grote capaciteitsproblemen zijn bij de politie. De politie krijgt er steeds meer taken bij, bijvoorbeeld de bewaking van azc's. Ik ken het antwoord van de Minister: hij zal over de berekening van de operationele sterkte zeggen dat het erom gaat of er direct contact is met de burger. Dat mag je dan allemaal meetellen, alsof daarmee een bijdrage aan de politietaak wordt gegeven. Maar dat vind ik echt papieren feiten, want de realiteit is anders. Daarom nogmaals de vraag aan de Minister of hij bereid is om realistisch naar de inzetbaarheid van politiestudenten te kijken. Is hij bereid om de berekening aan te passen aan de werkelijke tijd die studenten op straat doorbrengen?
Ook over het budget zijn al de nodige woorden gezegd. Gedurende enkele jaren is het budget voor de Politieacademie successievelijk verlaagd. Het loopt terug tot 148 miljoen in 2018. Dat is zorgelijk; ook anderen hebben erop gewezen. Het is vooral zorgelijk omdat we bij de Nationale Politie al hebben gezien dat tegelijkertijd reorganiseren en bezuinigen een gevaarlijke combinatie is, die gaten oplevert. Welke financiële risico's zitten er volgens de Minister aan deze reorganisatie? Hoe gaat hij daarop in de toekomst anticiperen, misschien wel in de zeer nabije toekomst, namelijk bij gelegenheid van de voorjaarsnota? Is het overigens al met de nieuwe korpschef besproken? Ik vraag dat natuurlijk omdat dit een belangrijk punt wordt voor de nieuwe korpschef die vorige week is aangetreden. De korpschef moet immers straks de middelen voor de Politieacademie ter beschikking stellen.
D66 ziet het belang van dit wetsvoorstel, maar zet dus vraagtekens bij de onafhankelijkheid en het budget van de Politieacademie. D66 zou verder graag nader van gedachten wisselen met de Minister over een vorm van toezicht, bijvoorbeeld een raad van advies met eventueel een toezichthoudende taak. Ten slotte dringen wij erop aan om de operationele sterkte realistisch te berekenen.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan geef ik nu de voorzittershamer door aan mevrouw Helder, zodat ik mijn eigen inbreng kan houden.
Voorzitter: Helder
Mevrouw Tellegen (VVD):
Voorzitter. Bij de vorming van de nationale politie hoort ook de Politieacademie, het instituut waar onze politieagenten worden opgeleid en klaargestoomd om Nederland veiliger te maken. Het is het instituut dat de basis vormt voor al het blauw op straat. De VVD is blij dat we dit wetsvoorstel, waarin de bestuurlijke ophanging – het is een afschuwelijk woord; ik gebruik het maar één keer – van de academie in het nieuwe politiebestel wordt geregeld, vandaag eindelijk behandelen. Mevrouw Kooiman zei het ook al.
Het is een goede wet die hoogwaardig politieonderwijs als doel heeft, zodat Nederland nu en in de toekomst kan beschikken over professionele agenten. De VVD kan zich dan ook goed vinden in het wetsvoorstel en hoopt dat het snel in beide Kamers wordt aangenomen. De wet is de uitkomst van de wens om de verbinding tussen Politieacademie en politie te versterken. Er is een mooie balans gevonden tussen enerzijds het handhaven van de onafhankelijke positie van de academie en het behouden van de volledige rechtsbevoegdheid, die nodig is voor het behoud van de civiele diplomaerkenning, en anderzijds de gewenste personele verbinding, waardoor doceren op de Politieacademie niet langer een gat is in je politie-cv maar hoort bij je carrière. Het hoort daar natuurlijk integraal deel van uit te maken.
De accreditatie wordt behouden, zodat er sprake is van volledige en volwaardige erkenning van het opleidingsniveau en de capaciteiten van agenten. Tegelijkertijd wordt de academie met deze wet, doordat de middelen en sterkte worden overgeheveld naar de nationale politie, als onderwijsinstelling dicht tegen de nationale politie aan georganiseerd. De nationale politie is de enige behoeftesteller. Hierdoor ligt er naar de mening van de VVD-fractie een stevige basis om praktijk en theorie nog nauwer en directer op elkaar af te stemmen. Met de nationale politie als werkgever wordt het uitwisselen van personeel makkelijker. Voor de professionaliteit en kwaliteit van de politie is dat goed, want hoogwaardig en praktijkgericht politieonderwijs is essentieel. Dat vindt de VVD van belang, zeker gezien de complexe veiligheidsvraagstukken waarmee de politie vandaag de dag in toenemende mate wordt geconfronteerd.
Dat ter inleiding. Zoals gezegd, is de VVD voorstander van deze wet. De wet zit goed in elkaar, zo bleek ook tijdens de hoorzitting die wij al een hele tijd geleden hier in de Kamer hadden. Eigenlijk was er over nog maar één punt discussie, ook naar aanleiding van de rapporten van Vogelzang en van Wallage, namelijk het waarborgen van de onafhankelijkheid van de academie. Het college van bestuur wordt in deze wet vervangen door een directeur en zijn plaatsvervanger in de vorm van een zelfstandig bestuursorgaan. Eigenlijk zijn zij als enigen niet in dienst van de nationale politie. De vraag die bleef hangen, was of de onafhankelijkheid zo wel voldoende wordt gewaarborgd. De VVD is het eens met de lijn zoals gekozen in de wet. De middelen en de sterkte worden overgeheveld naar de nationale politie. Daarmee is – omdat de financiële risico's veel kleiner zijn – de toezichthoudende rol van de raad van toezicht, in tegenstelling tot wat bij andere onderwijsinstellingen het geval is, niet langer nodig. De VVD volgt die lijn, maar dan blijft de vraag of er dan helemaal geen vorm van officiële tegenspraak meer nodig is. Wie is nu de interne toezichthouder, of beter, adviseur bij de Politieacademie?
Het gaat de VVD niet zozeer om het toezicht op de middelen en de sterkte, zeg ik tegen mevrouw Swinkels – dat regelen wij immers in de begroting van de nationale politie – maar om de rol van het adviseren aan de directeur en zijn of haar plaatsvervanger.
Wel blijft de vraag of er dan helemaal geen vorm van officiële tegenspraak nodig is. Wie is de interne toezichthouder of, beter, adviseur? Dat kan in ieder geval niet de Onderwijsinspectie, het accreditatieorgaan, de Minister, de nationale politie zelf of de Politieonderwijsraad zijn. Hoe ziet de Minister dit? De VVD zou het goed vinden voor de balans als er een adviesraad komt die gevraagd en ongevraagd de directeur en zijn of haar vervanger adviseert over het ontwikkelen en verzorgen van politieonderwijs, het ontwikkelen van kennis over de politie of de politietaak en het bijdragen aan en ontwikkelen van de uitoefening van de politietaak waarop het politieonderwijs is gericht. Ik heb hiertoe een amendement ingediend dat inmiddels is rondgedeeld. Ik hoor graag de reactie van de Minister hierop.
Mevrouw Swinkels (D66):
Mevrouw Tellegen had het in haar laatste zin over een bijdrage aan de taak van de politie. Ziet zij dan geen noodzaak om ook op dat punt toezicht te hebben? Het is immers de taak van de Politieacademie om daarnaar onderzoek te doen en om in die zin via de opleiding op lange termijn bij te dragen aan innovatie en verbetering van de politie. Stel dat de directeur daar helemaal niets aan doet of dat de onderzoeksagenda die de Minister vaststelt geen ruimte laat voor de directeur om een programma op te stellen. Het lijkt mij belangrijk dat hierop toezicht is. Hoe staat mevrouw Tellegen daartegenover?
Mevrouw Tellegen (VVD):
Ik denk dat wij de Minister straks moeten vragen om een duiding te geven van het woord «toezicht». Daar zit immers enigszins een probleem. Ik denk bij toezicht puur aan de financiën, de middelen en de sterkte. Dat hebben wij nu anders georganiseerd en dat was ook de reden voor de Minister om in de wet het college van bestuur niet te vervangen door een raad van toezicht. Bovendien kan naar mijn weten bij de keuze voor een zbo-status helemaal geen raad van toezicht worden ingesteld. Volgens mij is dat wettelijk niet mogelijk, maar daarover hoor ik straks graag meer van de Minister. Vandaar deze formule, waarbij een raad van advies wordt ingesteld die gevraagd of ongevraagd advies kan geven, met name – ik ben het helemaal met mevrouw Swinkels eens – op het punt van de onderzoeksagenda. Dat is juist een van de zaken waarvan de onafhankelijkheid moet kunnen worden gewaarborgd. Ik hoop dat vraagstuk met dit amendement te ondervangen.
Mevrouw Swinkels (D66):
Precies, die onderzoeksagenda! Is mevrouw Tellegen het met mij eens dat die juist wordt vastgesteld door de Minister en dat er op dat punt van onafhankelijkheid van de Politieacademie geen sprake is? Ik zou het toezicht zo willen invullen dat het gaat om het functioneren van de directeur. Als de directeur het zelf niet aankaart, kan de raad van advies of hoe je het ook wilt noemen niet alleen eigenmachtig adviseren aan de directeur om daar iets aan te doen, maar zo mogelijk nog verder gaan. Als de directeur niet goed functioneert, moet de raad het meest vergaande middel ten dienste staan, namelijk ontslag. Dat geldt alleen in heel extreme situaties. Misschien zegt de Minister dat dat niet kan met de zbo-status, maar dat weet ik niet; dat laat ik graag aan hem over.
Mevrouw Tellegen (VVD):
Ik volg de zorg van D66. Ik ben in dit amendement niet zo ver gegaan dat ik het advies bindend wil laten zijn; daar heb je het dan immers over. De Minister stelt de onderzoeksagenda niet in zijn uppie samen maar in overleg met de korpsleiding en de Politieonderwijsraad in het tripartiete overleg. Maar dan nog, als de Kamer zich zorgen gaat maken over de rol en ruimte die de directeur daarin heeft om voldoende onafhankelijk mee te kunnen opereren, dan zou ik – wellicht wat flauw – eerst een reactie van de Minister willen hebben op dit amendement. Ik wil namelijk niet zo ver gaan om dat op dit punt bindend te laten zijn. Dat zit expliciet niet in het amendement en dat heb ik ook niet beoogd.
Ik heb een korte vraag over de middelen. Collega Kooiman refereerde daar ook al aan. Ik heb mijn vraag iets anders ingekleed, maar deze komt op hetzelfde neer. De middelen en de sterkte worden overgeheveld naar de begroting van de nationale politie. Ik wil daar iets meer over weten. Hoe kunnen we ervoor zorgen dat heel helder is welke geldstromen bedoeld zijn voor het politieonderwijs? Hoe waarborgen we dat het geld terechtkomt op de plekken waar het nodig is? Zeker omdat er in de huidige constellatie toch druk staat op de begroting, krijg ik daarop graag een reactie van de Minister.
Over de instroom is al veel gezegd. Dit is meer een praktisch punt en gaat over de vraag hoe deze wet in de praktijk zal uitpakken. Geen dag gaat voorbij of er wordt gesproken over de capaciteitsproblemen bij de politie. Ongetwijfeld komen we hierover ook weer te spreken in het algemeen overleg over de politie, dat aanstaande woensdag plaatsvindt. Mijn vraag aan de Minister met het oog op deze wet is meer van algemene aard. Is met deze wet voldoende flexibiliteit mogelijk om te voldoen aan de capaciteitsvraagstukken? Het is van groot belang dat er sprake is van een continue en gelijkmatige in- en uitstroom om het juiste niveau van kennis, kwaliteit en inzet te kunnen behouden. Ligt hieraan een gedegen plan ten grondslag waarop we kunnen bouwen?
Het aanbod van het onderwijs moet voldoende kunnen inspelen en variëren op de behoeften uit de praktijk. Het vluchtelingenvraagstuk, de aanpak van terrorisme en de hoge vlucht van cybercriminaliteit zijn zaken die vandaag de dag andere kwaliteiten van agenten vragen dan die we vijf jaar geleden voor ogen hadden. Het inspelen op de actualiteit en de criminaliteit van de toekomst is de sleutel tot een volledig en hoogwaardig onderwijsaanbod. Hoe wordt deze ambitie gewaarborgd met dit wetsvoorstel? In het verlengde hiervan ligt de ambitie om bijvoorbeeld op het terrein van de recherche met meer hbo'ers te gaan werken. Die professionaliseringsslag is de academie nu zelf al aan het maken. Ik heb daar veel over gehoord toen ik een bezoek bracht aan de academie. Maar hoe ziet de Minister de verhouding tussen mbo en hbo in relatie tot het wetsvoorstel dat nu voor ons ligt?
Ik kom te spreken over de taaleis. De opleiding aan de Politieacademie is niet niks. Er wordt veel van de studenten verwacht en het niveau is hoog. Dat is ook goed, want zij zijn degenen die straks op straat de veiligheid moeten kunnen bewaken. Dit betekent echter ook dat de studenten aan het begin van de opleiding klaar moeten zijn voor het niveau van het onderwijs. Een stevige selectie aan de poort is dus meer dan logisch en hard nodig. Van de aspirant-studenten wordt onder andere verwacht dat zij beschikken over een goede conditie, die wordt getoetst door een pittige fysieke vaardigheidstoets. Het is dan toch ook meer dan logisch dat er eenzelfde strenge eis is met betrekking tot het taalniveau. Tijdens de opleiding is er geen ruimte om extra taallessen te faciliteren. Het taalniveau van de mensen die bij de politie willen werken, zal dus voor aanname op het gewenste niveau moeten zijn. De VVD heeft al vaker hierop gehamerd. Overigens deed niet alleen de VVD dat. Ook met de vorige korpschef heb ik al een aantal keren hierover gedebatteerd. Kan de Minister vandaag opnieuw toezeggen dat de taaleis een voorwaarde is om de poort van de academie binnen te stappen?
Tot slot heb ik nog een vraag over de omscholing van de leraren. De meeste leraren komen straks in dienst van de nationale politie. Dat is mooi, maar ik meen dat collega Marcouch het al zei: een politieagent is niet per definitie ook meteen iemand die goed voor de klas kan staan. Een goede politieagent is niet per definitie een goede docent. Hoe gaan we die slag op korte termijn maken?
Voorzitter: Tellegen
De voorzitter:
De Minister heeft na al deze lastige vragen behoefte aan een kwartier schorsing.
De vergadering wordt van 13.52 uur tot 14.07 uur geschorst.
Minister Van der Steur:
Voorzitter. Laat ik allereerst de Kamer hartelijk danken voor het feit dat we dit wetsvoorstel kunnen bespreken in een wetgevingsoverleg, zodat we wat lucht kunnen brengen in de plenaire agenda. Dat zeg ik met name omdat er nog meer wetsvoorstellen zijn die ik graag op korte termijn met de Kamer zou willen behandelen. Vandaag spreken we in dit wetgevingsoverleg over het wetsvoorstel waarmee de Politieacademie wordt ingebed in het nieuwe politiebestel. Ik proef eigenlijk bij alle sprekers steun voor dat uitgangspunt en ik vind het goed dat er vervolgens naar aanleiding van het wetsvoorstel, waarvan ik vermoed dat iedereen zich daarin kan vinden, nog een aantal kritische en soms indringende vragen zijn over hoe het in de praktijk gaat werken. Ik geef daar graag antwoord op.
Ik ben het geheel eens met al die woordvoerders die gezegd hebben dat de Politieacademie een belangrijke bijdrage levert aan het bevorderen van de professionaliteit en het lerend vermogen van de politie en bijdraagt aan de veiligheid in Nederland. De politie en de Politieacademie zijn van oudsher onlosmakelijk met elkaar verbonden. Ik geef even een paar cijfers. In 2015 heeft ongeveer de helft van het politiepersoneel een opleiding gevolgd aan de Politieacademie. Het gaat om circa 3.400 aspiranten – 400 meer dan in 2014 – en om 26.000 medewerkers die een post-initiële opleiding hebben gevolgd, waarnaar ook de heer Marcouch vroeg. Er zijn ruim 18.000 examens afgenomen in 2015; dat zijn er 200 meer dan in 2014. Ik ben trots op deze prestatie.
Ik ben zelf op een van de locaties van de Politieacademie geweest. Ik mocht daar ook lang blijven, omdat er een blokkade werd opgeworpen in het kader van de stakingen en acties rond de cao. Ik heb dus lang met mensen bij de Politieacademie kunnen spreken. Ik ben bij dat bezoek niet alleen heel enthousiast geworden over het enthousiasme van de mensen, maar vooral ook over de innovatiegedachte: het vroegtijdig aannemen en onderzoeken van nieuwe middelen om het de politiemensen zo makkelijk mogelijk te maken.
Uiteindelijk is de aanleiding van dit wetsvoorstel de invoering van de nationale politie. Door enkele woordvoerders is al gememoreerd dat de Politieacademie tot 2013 te maken had met 26 afzonderlijke korpsen en dat er nu maar één behoeftesteller en één afnemer van de Politieacademie is, namelijk de nationale politie. Dat nieuwe politiebestel biedt enorme kansen. Het biedt de mogelijkheid om de Politieacademie en de politie nog dichter bij elkaar te brengen, maar daarnaast biedt het de Politieacademie ook de mogelijkheid om een veel simpeler opleidingspalet te verzorgen, omdat er niet aan 26 behoeften moet worden voldaan. Er is immers nog maar één centrale organisatie waarmee moet worden samengewerkt.
Enkele woordvoerders hebben terecht onderstreept dat het van groot belang is dat de Politieacademie een onafhankelijke onderwijs- en onderzoeksinstelling is en blijft. Mevrouw Swinkels refereerde vooral aan het onderzoeksdeel. Ook op dat terrein is en blijft de Politieacademie onafhankelijk. De taken van de Politieacademie zijn het verzorgen van het politieonderwijs op mbo-, hbo- en wo-niveau, het examineren daarvan, het verrichten van toegepast wetenschappelijk onderzoek en het invulling geven aan de kennisfunctie, primair ten behoeve van de politie maar ook voor andere veiligheidspartners, zoals de Koninklijke Marechaussee en de Rijksrecherche.
Het is juist dat onder de afgelopen kabinetten een taakstelling is opgelegd aan de Politieacademie, maar ik hecht eraan om op te merken dat dit niet ten koste is gegaan van de kwaliteit van het politieonderwijs en het onderzoek. De Politieacademie heeft die taakstelling namelijk voor een groot deel opgevangen door een aantal onder het oude politiebestel ontstane dubbelingen uit het opleidingsaanbod te halen en door efficiencymaatregelen te treffen in de bedrijfsvoering. Door de invoering van het wetsvoorstel is verdere efficiencyverbetering met betrekking tot de bedrijfsvoeringsfunctie binnen de gestelde financiële kaders mogelijk. Door het onderbrengen van alle docenten en onderzoekers en van de taken van de afdelingen personeel, ICT, organisatie, facilitair en huisvesting bij de politie ontstaat een doelmatiger en flexibeler bedrijfsvoering.
Overigens wordt los van het wetsvoorstel voortdurend gewerkt aan het verder verbeteren van de kwaliteit van onderwijs, examinering, onderzoek en kennis. Zo is er sprake van herziening van de kwalificatiestructuur, verdere digitalisering van het onderwijs, de ontwikkeling van een kwaliteitszorgsysteem en investeringen in de kwaliteit van docenten.
Ik zou eigenlijk kunnen verwijzen naar wat mevrouw Helder over de huidige onafhankelijkheid van de Politieacademie heeft gezegd, want zoals ik al jaren van haar gewend ben, heeft zij dat uitzonderlijk goed gedaan. De onafhankelijkheid van de Politieacademie wordt geborgd doordat de Politieacademie een zelfstandig bestuursorgaan is binnen het in 2013 gevormde politiebestel. Bijna alle mensen en middelen van de Politieacademie zullen overgaan naar de politie. Dat betreft uiteindelijk bijna 1.258 fte's. De behoeftestelling voor onderwijs en onderzoek van de politie en de daarvoor benodigde sterkte en middelen worden geïntegreerd en afgestemd binnen één planning- en controlcyclus.
Dit heeft natuurlijk belangrijke voordelen. De opleidingsvraag en het opleidingsaanbod worden veel nauwer aan elkaar verbonden. De uitwisselbaarheid van het personeel wordt eenvoudiger. Ik ben het overigens geheel met de heer Marcouch eens dat niet elke politieagent automatisch een goede docent is. Andersom geldt dat op langere termijn misschien ook, maar dit geldt zeker van de ene naar de andere kant. Daar moet je natuurlijk zorgvuldig naar kijken. Het is ook belangrijk dat sterkte en middelen efficiënter worden ingezet. Bij de vormgeving van dit nieuwe model is behoud van de onafhankelijke positie van de Politieacademie ten aanzien van de inhoud en de kwaliteit van het politieonderwijs altijd leidend geweest. Die onafhankelijkheid is ook van belang om de civiele erkenning en accreditatie van de politieopleidingen te behouden en de onafhankelijkheid van de onderzoeksfunctie te waarborgen, zoals mevrouw Swinkels ook zei.
Hoe wordt de onafhankelijkheid geborgd? Dat doen we op een aantal verschillende manieren. De directeur van de Politieacademie is hiërarchisch niet ondergeschikt aan de Minister of aan de korpschef. Een aantal woordvoerders vroegen wat er gebeurt als de Minister zegt dat het zo en zo moet. Dat is dan jammer voor de Minister, want de directeur van de Politieacademie is directeur van een zelfstandig bestuursorgaan en heeft op dat punt niet veel met de Minister te maken. De directeur bepaalt de facto welk personeel bij de academie werkt en heeft ook het functionele gezag over het personeel dat aan de Politieacademie ter beschikking wordt gesteld. De directeur van de Politieacademie is binnen bepaalde kaders vrij invulling te geven aan het politieonderwijs en de onderzoeks- en kennisfunctie. De Minister stelt eisen aan de sterkte en middelen die de korpschef aan de Politieacademie ter beschikking stelt. Ook daarbij geldt dus dat de Minister de eisen stelt. De korpschef kan daar dus niet zelfstandig mee omspringen.
Mevrouw Swinkels (D66):
Ik weet niet of ik het goed gehoord heb, of dat ik iets gemist heb, maar zei de Minister nu dat de directeur bepaalt wie er werkzaam is bij de Politieacademie?
Minister Van der Steur:
Dat is juist, ja. Dat is precies de bedoeling.
Mevrouw Swinkels (D66):
Hoe rijmt de Minister dat dan met het feit dat de directeur uitsluitend aanbevelings- en instemmingsrecht heeft? Hij mag aanbevelingen doen voor het actieve deel en instemming geven voor het passieve deel. Dat betekent dat hij niet zelf de samenstelling van het personeel van de Politieacademie kan bepalen. Dat kan hij nou net niet.
Minister Van der Steur:
Nee, de directeur is bevoegd om zelf het personeel te selecteren dat werkzaam zal zijn aan de Politieacademie, omdat hij anders ook niet aan zijn verantwoordelijkheid kan voldoen.
Mevrouw Swinkels (D66):
Maar was er aanvankelijk niet alleen voorzien in een instemmingsrecht, en is dit instemmingsrecht later uitgebreid tot een aanbevelingsrecht? Ik ben een jurist: een aanbeveling is zoiets als een advies. Dat wil niet zeggen dat je de bevoegdheid hebt om te beslissen.
Minister Van der Steur:
Volgens mij zit het als volgt, maar daarvoor kijk ik ook even om mij heen, zoals mijn voorganger zou hebben gezegd. De directeur is verantwoordelijk voor de kwaliteitseisen die hij stelt en die hij nodig heeft om het functioneren van de Politieacademie te garanderen. In de relatie tussen degene die sterkte ter beschikking moet stellen – dat is de korpschef – en de directeur is volgens mij overleg hierover. De korpschef is ervoor verantwoordelijk om dat voor elkaar te krijgen en de directeur is ervoor verantwoordelijk dat hij het krijgt.
De voorzitter:
Dat is een heel lange interruptie, maar goed.
Mevrouw Swinkels (D66):
Als het nog even mag, voorzitter, de Minister heeft het over verantwoordelijkheden. Dat klopt. Zo staat het in de wet, maar het punt is juist: hoe kan hij aan een verantwoordelijkheid voldoen als hij niet zelf mag beslissen en uitsluitend mag aanbevelen dat hij Pietje Puck wil en Jantje niet?
Minister Van der Steur:
Nee, kijk, het zit zo. De directeur heeft ervoor zorg te dragen dat de Politieacademie goed kan functioneren. Hij heeft er dus belang bij dat kwalitatief hoogwaardige mensen in de Politieacademie aanwezig zijn. De korpschef heeft de taak om die mensen ter beschikking te stellen. Er wordt ook niet elke week veranderd van personeel. Er zijn mensen die bij de Politieacademie horen. Die worden vanuit de politie aan de Politieacademie ter beschikking gesteld. Mocht de situatie zich voordoen dat de directeur zegt dat hij de verkeerde mensen krijgt – stel dat dat zou kunnen – dan is het uiteindelijk aan de Minister om de korpschef erop te wijzen dat hij de taak heeft om mensen ter beschikking te stellen. Ik ben immers uiteindelijk stelselverantwoordelijk voor het reilen en zeilen van de hele organisatie. Dan is het plaatje weer sluitend, want dan kan zowel de directeur als de korpschef bij mij aan tafel komen om uit te leggen wat er aan de hand is.
Dat geeft mij een mooie brug, met dank aan mevrouw Swinkels, naar mijn volgende zin: met dit wetsvoorstel worden de rollen van de Minister van Veiligheid en Justitie, de korpschef en de directeur van de Politieacademie stevig vastgelegd en verankerd. Dan komt het: de Minister is politiek verantwoordelijk voor de politie én voor kwalitatief goed politieonderwijs en toegepast wetenschappelijk onderzoek. Dat wordt geborgd op de volgende manieren. De Minister heeft de politieke verantwoordelijkheid voor het zelfstandig bestuursorgaan, waaronder de goedkeuring van het bestuursreglement, de begroting en de jaarrekening van de Politieacademie. Daarnaast ben ik verantwoordelijk voor het vaststellen van de kwalificatiestructuur op voorstel van de Politieonderwijsraad, het vaststellen van de opleidingen die de Politieacademie kan verzorgen, het vaststellen van de strategische onderzoeksagenda, wederom op voorstel van de Politieonderwijsraad, en het vaststellen van de sterkte en middelen die de korpschef aan de directeur van de Politieacademie ter beschikking stelt ten behoeve van de taakuitvoering van de Politieacademie.
Vervolgens wordt de onafhankelijke Inspectie Veiligheid en Justitie belast met toezicht op zowel het politieonderwijs als de examinering op het vereiste niveau. Omdat deze inspectie ook toezicht houdt op de politie, beoordeelt de inspectie de kwaliteit van het onderwijs in samenhang met de kwaliteit van de politie. Ook dat is een waarborg dat die twee elementen onafhankelijk worden getoetst, ook door de inspectie.
De korpschef is vervolgens verantwoordelijk voor het feitelijk ter beschikking stellen van sterkte en middelen aan de directeur van de Politieacademie. Daarbij is hij gebonden aan de eisen die worden gesteld aan de sterkte en de middelen én aan het aanbevelings- en instemmingsrecht van de directeur, waarnaar mevrouw Swinkels net vroeg. Het formuleren van de behoeftestelling van de politie aan onderwijs en toegepast wetenschappelijk onderzoek behoort ook tot de taak van de korpschef. De directeur heeft een aanbevelings- en instemmingsrecht voor personeel en de middelen die ter beschikking worden gesteld. Hij is verantwoordelijk voor het ontwikkelen en verzorgen van onafhankelijk politieonderwijs, het verzorgen van examinering en het verrichten van onafhankelijk toegepast wetenschappelijk onderzoek met het personeel dat onder zijn gezag staat. In het wettelijk geformaliseerde tripartiet overleg worden deze punten afgestemd waar de verschillende rollen van deze partijen elkaar raken. Dat is ook het balansmoment waarnaar mevrouw Swinkels zocht.
Het voorgestelde model is de uitkomst van een zorgvuldig proces, waarbij ook de Kamer nadrukkelijk is betrokken. Daar werd al door veel leden naar verwezen. Ook de politie, het college van bestuur van de Politieacademie en de politievakbonden zijn nauw betrokken bij het proces. Met de politievakbonden zijn inmiddels afspraken gemaakt over de reorganisatie.
Samenvattend beoog ik met dit wetsvoorstel het behoud van verworvenheden van de huidige wet op het politieonderwijs, een verbetering van de afstemming van vraag naar en aanbod van het politieonderwijs en een doelmatiger en flexibeler inzet van sterkte en middelen.
Laat ik beginnen met het ingediende amendement, want ondanks het feit dat ikzelf en mijn ambtsvoorganger van oordeel waren dat er juist in de balans tussen de drie elementen korpschef, directeur en Minister, in samenhang met de Politieonderwijsraad voldoende checks-and-balances in het wetsvoorstel zitten om het functioneren van de Politieacademie te garanderen, is het helder dat een aantal leden het van belang vindt dat er een extra orgaan wordt toegevoegd. Als ik het goed inschat, betreft het een meerderheid van de leden. Dit amendement, op stuk nr. 9, is, als ik het goed heb beluisterd, van de leden Tellegen, Marcouch, Kooiman en Swinkels. Daarin wordt voorgesteld om een raad van advies op te richten die advies kan geven binnen het kader van een zbo en zoals het past binnen een zbo.
Ik wijs erop dat het van essentieel belang is dat dit advies natuurlijk nooit een bindend advies kan zijn. Want let op: als het een bindend advies zou zijn, zou de onafhankelijkheid van de Politieacademie worden opgeheven of in gevaar gebracht door een raad van advies. En dat is nou precies niet wat wij willen. Wij willen dat die directeur een volledig onafhankelijke rol heeft, ook in principe ten opzichte van een raad van advies. Gegeven het feit dat dit een nieuw fenomeen is – we gaan een nieuwe stap zetten met de Politieacademie – kan ik mij voorstellen dat de Kamer het prettig vindt als de Politieacademie met raad en daad wordt bijgestaan. Ik kan mij voorstellen dat dit gebeurt door een raad van advies zoals vormgegeven in het amendement. Om die reden sta ik welwillend tegenover dit amendement. Ik laat het oordeel erover dus aan de Kamer.
Ik kom nu bij de beantwoording van de individuele vragen. Ik heb drie blokjes. Het eerste is de inhoud van het wetsvoorstel en de inrichting. Ik vertel daarin nog wat over het wetsvoorstel zelf. Het tweede blokje gaat over financiën en bedrijfsvoering. En dan heb ik nog een blokje «overig».
Ik begin met de inhoud van het wetsvoorstel, en allereerst met de vragen die gesteld zijn door mevrouw Helder. Zij vroeg hoe het zit met de positie van de plaatsvervanger van de directeur van de Politieacademie. Dat is terecht en begrijpelijk en het laat weer zien dat mevrouw Helder de stukken zorgvuldig heeft bestudeerd, want dit was inderdaad ook een discussiepunt in de uitwisseling met de Kamer. Vervolgens is ervoor gekozen om de rechtspositie van de plaatsvervanger gelijk te maken aan die van de directeur. De plaatsvervanger en de directeur zijn dus de enige twee personeelsleden van de zbo zelf. Zij zijn niet in dienst van de politie, waardoor de onafhankelijkheid waarnaar mevrouw Helder zocht, is gegarandeerd.
Vervolgens vroeg mevrouw Helder hoe het precies zit met de behoeftestelling. De behoeftestelling wordt gedaan door de korpschef en bevat de behoefte aan politieonderwijs, aan onderzoek en aan kennis van de politie en van derden. De korpschef is de primaire behoeftesteller, omdat hij ook de afnemer is van het politieonderwijs. De korpschef geeft aan aan welk type opleiding hij behoefte heeft en voor hoeveel studenten. De meerjarige behoeftestelling van de korpschef is mede gebaseerd op de strategische personeelsplanning, de werkprocessen, het hrm-beleid, de landelijke en de lokale beleidsprioriteiten – ook de afspraken die met het lokaal gezag gemaakt zijn, zijn van essentieel belang voor de vraag wat de behoefte is van de nationale politie – de resultaatsverplichtingen van de politie en de eisen die zijn opgenomen in het landelijk functiegebouw van de Nederlandse politie. Daarnaast geeft de politie de behoefte aan onderzoek en kennis aan. De Politieacademie brengt in kaart welke andere partijen behoefte hebben aan politieonderwijs en -onderzoek. Daartoe heb ik de Politieacademie ook een opdracht gegeven. Ook de Minister kan een behoefte aan politieonderwijs en -onderzoek melden. Deze kan bijvoorbeeld voortkomen uit beleidsprioriteiten of uit een regeerakkoord.
Mevrouw Helder vroeg wat de streefdatum van inwerkingtreding is.
De voorzitter:
Het woord «regeerakkoord» viel. Het woord is aan mevrouw Helder.
Mevrouw Helder (PVV):
Ik sloeg al iets eerder aan, voorzitter.
De behoeftestelling zou via een omweg toch door de Minister bepaald kunnen worden. Om die reden stelde ik mijn vraag. Dat is verder niet ingekaderd, dus de Minister kan dat doen via de algemene of bijzondere aanwijzingsbevoegdheid. Daarom heb ik de situatie aangehaald waarin er een nieuwe prioriteit of topprioriteit zou komen. Ik gaf daar ter verduidelijking voor de Minister een voorbeeld bij. Uit een onderzoek bleek dat het vertrouwen in de politie aanzienlijk toenam bij een terugkoppeling naar bijvoorbeeld een aangever. Dat heeft ertoe geleid dat de toenmalige Minister aan de politie de opdracht gaf om alle aangevers van woninginbraken binnen twee weken een terugkoppeling te geven. Dat kost wel capaciteit. Dat is een prioriteit die er dan in een keer tussen gefietst wordt. Via een achterdeur raakt dat uiteindelijk ook de Politieacademie; die vrees heeft mijn fractie althans. Om die reden stelde ik deze vraag.
Minister Van der Steur:
Of het voorbeeld dat mevrouw Helder nu geeft via de achterdeur de Politieacademie direct raakt, kan ik niet beoordelen. De mensen die daarbij betrokken zijn, werken immers niet noodzakelijkerwijs bij de Politieacademie. Op dat punt heeft het dus geen effect. Het is wel mogelijk dat een beleidsprioriteit, bijvoorbeeld een nieuwe vorm van mensenhandel of een nieuwe vorm van mensensmokkel, ertoe leidt dat ik als Minister een behoefte heb – in dat geval wordt dat vermoedelijk gedeeld met deze Kamer – en dat ik aan de Politieacademie vraag of zij daarin kan voorzien. De directeur van de Politieacademie moet wel binnen zijn eigen verantwoordelijkheid bekijken of hij daaraan kan voldoen. Wij hebben daar dan een discussie over, ook met de korpschef. Als dit gaat wringen – dat is het punt dat mevrouw Helder noemt – sta ik daar in ieder geval niet zo tegenover dat ik dan zeg dat mijn wil wet is. Het gaat immers om het totaal. De Politieacademie is natuurlijk heel groot. Ik zei het net al: vorig jaar zijn alleen al 26.000 mensen postinitieel opgeleid. De heer Marcouch was er net niet; ik herhaal het daarom nog even. Dat is de helft van het korps. Dat is echt gigantisch. De Politieacademie presteert dus onvoorstelbaar goed. Als Minister mag ik dat natuurlijk niet met nieuwe prioriteiten in gevaar brengen. Daarover ben ik het helemaal met mevrouw Helder eens.
Mevrouw Helder vroeg verder naar de streefdatum van inwerkingtreding en stelde vast dat 1 januari 2016 niet is gelukt. Dat is juist. Ik streef naar inwerkingtreding op 1 januari 2017. Dat betekent wel dat op dit moment de mensen en middelen over zullen gaan naar de politie en dat de aanpassing van het Politiedienstencentrum in verband hiermee gefaseerd zal plaatsvinden. Dat is ook afgesproken in het kader van de herijking.
Mevrouw Helder vroeg voorts naar de rol van de Politieonderwijsraad. Deze raad is primair een adviseur van mij. Hij adviseert over de eisen die worden gesteld aan de plaatsen waar de beroepspraktijkvorming plaatsvindt. De Politieonderwijsraad doet ook een voorstel voor de kwalificatiestructuur. Hij bewaakt daarbij de aansluiting van het aanbod van politieopleidingen op de behoefte van de politie daaraan. De raad adviseert mij ook over de strategische onderzoeksagenda.
Stel dat het weer fout gaat zoals dat in het verleden is gebeurd, zo vroeg mevrouw Helder, wie grijpt er dan in? Het goede nieuws is dat ik politiek verantwoordelijk ben voor het zelfstandig bestuursorgaan. Voor de Minister gelden hierbij de kaders die zijn gesteld in de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen en het wetsvoorstel. In het uiterste geval kan ik bewerkstelligen dat de directeur wordt ontslagen, maar ik hoop natuurlijk dat wij eventuele problemen al voor die tijd hebben opgelost.
Mevrouw Swinkels vroeg in het kader van de bedrijfsvoering hoe de onafhankelijkheid van de Politieacademie met één persoon als directeur wordt gewaarborgd. Zij wees op het krachtenveld met de Minister en de korpschef. Het goede nieuws is dat de onafhankelijkheid niet wordt bepaald door het aantal leden van het zelfstandig bestuursorgaan. Dat zullen er overigens twee zijn: de directeur en de plaatsvervangend directeur. De onafhankelijkheid wordt gewaarborgd doordat de Politieacademie een zbo is. De Minister bepaalt op basis van een transparante behoeftestelling de sterkte en de middelen die aan de Politieacademie ter beschikking worden gesteld. De directeur heeft een instemmings- en aanbevelingsrecht inzake het personeel. Dat hebben wij al besproken. Er worden eisen gesteld waaraan de sterkte en de middelen die aan de Politieacademie ter beschikking worden gesteld, moeten voldoen. De directeur heeft het gezag over het personeel en over de middelen die ter beschikking worden gesteld. Hij heeft op dit vlak dus een eigen verantwoordelijkheid.
Mevrouw Swinkels (D66):
Ik wil daar toch een opmerking over maken. De Minister zegt hoe groot de Politieacademie is, hoeveel mensen daar worden opgeleid en hoeveel geld daarmee is gemoeid, maar als je over het zbo-karakter spreekt, heb je het toch alleen maar over de directeur en de plaatsvervanger? De rest valt daar namelijk niet onder, maar hoort allemaal bij de politie.
Minister Van der Steur:
Mevrouw Swinkels moet nu even uitleggen wat zij precies bedoelt. Het zbo is zo ingericht dat de onafhankelijkheid van de Politieacademie volgens nationale en internationale standaarden is gewaarborgd. Dat vinden wij hier allemaal van belang, en de Politieacademie zelf niet in het minst. Dat wordt door de zbo-status gewaarborgd en door de onafhankelijke directeur en een onafhankelijke plaatsvervangend directeur. Ik ben aan het zoeken naar welk probleem mevrouw Swinkels bedoelt.
Mevrouw Swinkels (D66):
Dan was ik misschien niet helder. De ACM is bijvoorbeeld ook een zbo. Dat is een groot apparaat, met allerlei mensen in dienst. Het personeel van de ACM wordt niet zomaar even uitgeleend of uitgewisseld; ze bepaalt zelf alles over haar mensen en middelen, met een eigen budget. Met de Politieacademie hebben we te maken met een echt uitgeklede zbo. Dat wordt de facto gevormd door de directeur en diens plaatsvervanger; voor de rest is de Politieacademie afhankelijk. Daar zit het verband dat ik bedoelde: de directeur is weer afhankelijk van de mensen en middelen die hem via de korpschef door de Minister ter beschikking worden gesteld.
Minister Van der Steur:
Ja, maar uiteindelijk werken er wel 1.258 fte's binnen dit onafhankelijke zbo. Die zijn weliswaar ter beschikking gesteld door de nationale politie, maar dat doet niets af aan de onafhankelijkheid en de kwaliteit van het wetenschappelijk onderzoek en ook niet aan de wijze waarop binnen de Politieacademie aan de bestaande eisen en verplichtingen wordt voldaan. Je hoeft zelf geen personeel in dienst te hebben om je onafhankelijkheid te waarborgen. Bedoelde mevrouw Swinkels dat? Mevrouw Kooiman zei al dat het juist een van de vurige wensen van het personeel is om een onderdeel van de nationale politie te zijn, omdat dat veel meer ruimte biedt voor rechtspositie en mogelijkheden. Naar ik heb begrepen heeft mevrouw Kooiman daar gelijk in.
Mevrouw Swinkels (D66):
Een afsluitende opmerking. Als uw zoon gaat studeren, zijn eigen kamer heeft, daar in zijn eentje woont, maar zijn geld van u krijgt, is hij toch van u afhankelijk?
Minister Van der Steur:
Maar die zoon is geen zbo, mevrouw Swinkels. De Politieacademie is dat juist wel. Als alles doorgaat, heeft ze ook een raad van advies en een korpschef die de behoeftesteller is en er belang bij heeft dat zijn mensen goed worden opgeleid. De Minister ziet daar weer op toe en vindt dat de Politieacademie uitstekend werk moet kunnen verzetten. Hij heeft ook de uiteindelijke leiding over de 1.258 fte's die daar aan het werk zijn. Ik denk dus dat wij ons daarover niet zo veel zorgen hoeven te maken. Of mevrouw Swinkels zich zorgen moet maken over studerende zoons, laat ik graag aan haar.
Mevrouw Swinkels vroeg verder naar de vormgeving van het onafhankelijke onderzoek. Mag de Politieacademie zich bezighouden met de onderwerpen die volgens haar van belang zijn? Het is de taak van de Politieacademie om de Strategische Onderzoeksagenda te vertalen naar een concrete onderzoeksprogrammering. De academische vrijheid van de Politieacademie wordt geborgd doordat het wetsvoorstel bepaalt dat de Politieacademie naast deze onderzoeksprogrammering ander toegepast onderzoek kan verrichten. Dat kan betekenen dat de Politieacademie in afstemming met de politie of met andere betrokken partijen, bijvoorbeeld de Koninklijke Marechaussee, inspeelt op actuele onderzoeksthema's.
Ik kom nu te spreken over de financiën, een niet onbelangrijk onderwerp. Mevrouw Helder maakte zich daar zorgen over en mevrouw Kooiman maakte daar ook opmerkingen over. Is er in de toekomst genoeg geld voor de Politieacademie? Mijn antwoord op die vraag is: ja. Op basis van het financiële kader is een formatief kader samengesteld, zowel voor onderwijs, kennis en onderzoek als voor het uitvoeren van de bedrijfsvoeringstaken. Dit kader is voor de Politieacademie richtinggevend en bevat de taakstelling. De Politieacademie doet er alles aan om dit formatief kader vóór de overgang van de sterkte en de middelen te realiseren. Ik heb er alle vertrouwen in dat dat gaat lukken. Voor de helderheid: net zoals voor de algehele organisatie is er ook voor de Politieacademie sprake van een taakstelling. Mevrouw Helder vroeg hoe de taakstelling is te combineren met de begroting, althans zo heb ik haar vraag begrepen. De taakstelling waarover we het nu hebben, is al jaren in de begroting van de Politieacademie verwerkt. De Politieacademie heeft er in de laatste jaren veel energie in gestoken om binnen de toekomstige financiële kaders te komen. Het doel is om dit vóór de overdracht, dus voor 1 januari 2017, te bereiken. Dan zal de toewijzing van de middelen ook conform de taakstelling plaatsvinden.
Mevrouw Kooiman vroeg of de Politieacademie zou kunnen lijden onder de reorganisatie van de nationale politie. Mijn antwoord op die vraag is: nee, net zomin als de politie zal lijden onder de reorganisatie van de Politieacademie. Het overgrote deel van de sterkte van de Politieacademie, bijna 900 fte's, komt in een ondersteunende dienst terecht. Die worden ter beschikking gesteld aan de directeur van de Politieacademie voor het verzorgen van de taken van de Politieacademie. De fte's die zich bezighouden met de bedrijfsvoering – daarin zit een groot deel van de besparing – worden opgenomen in het Pdc, in het tempo dat het Pdc aankan. U weet dat ik de Pdc's in de herijking wat heb getemporiseerd.
Voorzitter, zal ik dan nu pauzeren zodat mevrouw Kooiman haar vraag kan stellen? Ik heb geen vragen meer van haar liggen.
De voorzitter:
Zowel mevrouw Helder als mevrouw Kooiman heeft een vraag.
Mevrouw Kooiman (SP):
Mogelijk zit hierin een enorm probleem. Bij de reorganisatie van de nationale politie zijn er op diverse fronten financiële problemen. De Minister is ook bezig om die in kaart te brengen en zal ons daarover informeren. Mijn grootste angst als je het geld op één hoop gooit, is dat de Politieacademie mogelijk zal lijden onder de bezuinigingen in verband met de reorganisatie. Mevrouw Swinkels heeft hier ook al op gewezen. Ik ben bang dat de tekorten ook bij de Politieacademie terechtkomen. Daar ging mijn vraag vooral over. Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat de Politieacademie niet te lijden heeft onder het begrotingstekort van de nationale politie?
Minister Van der Steur:
Daarin kan ik mevrouw Kooiman geruststellen. Het systeem is zo gekozen dat de Minister verantwoordelijk is voor het vaststellen van de sterkte en de middelen van de Politieacademie. Er is ook een rechtstreekse lijn tussen mij en de Kamer. U kunt mij er dus op aanspreken als ik ermee ga schuiven en mij vragen of dat wel verantwoord is. Om die reden ligt een en ander ook niet bij de nationale politie. Dan zou dat risico, theoretisch overigens, kunnen bestaan.
Mevrouw Kooiman (SP):
Is de Minister bereid om dit bij de Voorjaarsnota goed in kaart te brengen? Dit is namelijk echt heel belangrijk, juist ook omdat we te maken hebben met een veranderende samenleving. Er worden meer mensen getraind. Sommige mensen hebben een achterstand in de postinitiële opleidingen. Dan is het wel van belang om een en ander goed in kaart te brengen. Er moeten voldoende ruimte en middelen zijn om die mensen goedgetraind aan de frontlinie te laten verschijnen.
Minister Van der Steur:
Zoals u weet zijn wij bezig met een onderzoek over personeel en materieel. Daar zit de Politieacademie als onderdeel bij. In het kader van de uitkomsten daarvan kunnen we het erover hebben. Misschien is het goed als ik de cijfers noem. In 2018 zal in totaal 147 miljoen euro beschikbaar zijn voor de Politieacademie. Mijn bijdrage daarin is 98 miljoen euro. Dat bedrag wordt toegevoegd aan de politiebegroting, met uitzondering van 2,8 miljoen, want dat bedrag gaat rechtstreeks naar de Politieacademie zelf. Dat is dus dat onderdeel van de onafhankelijkheid. De politie neemt vervolgens voor 42 miljoen euro onderwijs en kennis af bij de Politieacademie. Dit is dan het zogenaamde contractonderwijs. Dit bedrag is ook al onderdeel van de politiebegroting zelf. Het zit dus al in de huidige begroting. Tot slot wordt verwacht dat derden, zoals de Koninklijke Marechaussee en de Rijksrecherche, voor ongeveer 7 miljoen aan producten zullen afnemen. Dit bedrag wordt via mijn ministerie toegevoegd aan de begroting van de Politieacademie. Al deze bedragen zijn onderdeel van de huidige begroting van Veiligheid en Justitie. Op basis van de opleidingsbehoefte stel ik de begroting van de politie vast voor de sterkte en de middelen ten behoeve van de Politieacademie. Dit wordt gevolgd in het jaarverslag. Zo is dat dus geregeld. Het zijn heel forse bedragen.
Mevrouw Helder (PVV):
Ik heb gevraagd of de taakstelling te combineren is met de begroting, omdat daarin staat dat er vanaf 2016 substantieel meer instromers zullen zijn, zowel aspiranten als zij-instromers. In dezelfde passage staat overigens: in afwachting van de vaststelling van de begroting van 2016. Dat is inmiddels gebeurd. Mag ik het antwoord van de Minister zo uitleggen dat er in de begroting van 2016 rekening is gehouden met die substantieel grotere instroom? Dat was mijn vraag. De Minister antwoordde dat er genoeg financiën zijn en dat een en ander past binnen een financieel kader waarin rekening is gehouden met de taakstelling. Ik wil die zaken even naast elkaar leggen.
Minister Van der Steur:
Mijn ministerie bekostigt de Politieacademie al jaren voor een instroom van in totaal 2.000 aspiranten. Volgens mij is dat aantal de afgelopen jaren niet gehaald. Dat betekent dus dat we in feite meer hebben bekostigd dan is uitgestroomd. Er ligt een vaste afspraak voor een bekostiging van 2.000 aspiranten.
Mevrouw Swinkels (D66):
Ik heb een vraag omdat ik het antwoord echt niet weet. Is op dit moment de behoefte aan onderwijs voor het komende jaar helemaal in kaart gebracht? Dan kun je ook kijken naar de nieuwe korpschef. De Minister zegt dat er allerlei bedragen zijn gereserveerd in de begroting. Daarmee veronderstel je dat die behoefte vaststaat.
Minister Van der Steur:
Die behoefte staat ook vast omdat, voor zover ik weet, ook nu al vaststaat wat de in- en uitstroom in het komend jaar zullen zijn. Iedereen weet precies hoe het met de leeftijdsopbouw van de nationale politie gesteld is en wat er nodig is aan instroom om uiteindelijk weer tot de gewenste capaciteit te komen.
Mevrouw Swinkels (D66):
Ik wil even zeker weten dat ik het goed begrijp. Ik hoor de Minister dus niet zeggen dat we hier nog iets over horen bij de Voorjaarsnota omdat het allemaal al vaststaat en al in de begroting is opgenomen. Er is dus al ruimte in de begroting. Heb ik dat goed begrepen?
Minister Van der Steur:
De bestaande afspraken liggen vast in alle begrotingen die hier ter sprake komen. Dat is dus met inbegrip van de bestaande taakstellingen die er over de hele linie zijn. Daarnaast zijn wij natuurlijk bezig met een onderzoek naar de behoefte aan personeel en materieel binnen de nationale politie. Daar krijgt de Kamer nog informatie over.
De voorzitter:
Ik heb daarover nog een vraag, puur ter informatie. Dat onderzoek loopt. Heeft de Minister enige indicatie wanneer dat afgerond wordt? Wanneer is dat klaar?
Minister Van der Steur:
Ik moet even nadenken over de precieze werking van de cyclus en kom daar in tweede termijn op terug.
Mevrouw Kooiman (SP):
Ik blijf een beetje hangen op het geld dat normaal gesproken vanuit de nationale politie naar de Politieacademie gaat. Het is niet gelabeld en de bankjes blijven leeg. Het is heel lastig dat het geld dat eigenlijk vanuit de nationale politie naar de Politieacademie zou moeten gaan, soms niet wordt ingezet. Die middelen komen dus niet toe aan de Politieacademie. Hoe voorkomen wij dat met deze nieuwe wet? Moeten we het labelen? Ik ben dus een beetje op zoek naar een manier om ervoor te zorgen dat het geen sluitpost wordt.
De voorzitter:
Ik heb namens de VVD-fractie ook een vraag hierover gesteld. Het ging om het oormerken van het geld. De Minister heeft die vraag wel beantwoord, maar het is voor mij ook nog niet helemaal duidelijk.
Minister Van der Steur:
Ik zal aangeven hoe dat volgens mij precies zit. De korpschef levert een groot deel van de sterkte en de benodigde middelen die nodig zijn om de Politieacademie in staat te stellen om aan de doelstellingen die er liggen, te voldoen. Nu kunnen er nog onderlinge verrekeningen plaatsvinden, maar dat zal in de toekomst niet meer het geval zijn. Dat betekent ook dat er dan dus ruimte is voor het bekostigen van het onderwijs dat nodig is en dat is afgesproken. Dit is vrij technische materie, dus ik luister even naar mijn adviseur. Ik hoor van hem dat wij ervoor zorgen dat in de begroting herkenbaar blijft welk deel van die middelen wordt besteed aan het politieonderwijs.
De voorzitter:
Daar ging mijn vraag om. Ik zie dat dit ook voor mevrouw Kooiman geldt. Het gaat om de herkenbaarheid van de geldstroom vanuit de nationale politie naar de academie. Dat moet geoormerkt zijn. In ieder geval moet duidelijk zijn welk geld waarnaartoe gaat. Of is «geoormerkt» dan geen goede term?
Minister Van der Steur:
Volgens mij is «geoormerkt» dan het verkeerde woord. Door mij wordt vastgesteld welke sterkte en welke middelen ter beschikking moeten worden gesteld aan de Politieacademie. Dat ligt vast. Daar hoeft geen oormerking aan vooraf te gaan. Daar moet aan voldaan worden. Als blijkt dat dit onvoldoende of niet juist wordt uitgevoerd, kan de Kamer mij daarop aanspreken.
Mevrouw Kooiman (SP):
Daar zit ook het probleem. De bankjes blijven bijvoorbeeld leeg bij de FinEC-opleiding en bij de opleidingen voor rechercheurs en wijkagenten. Je kunt dan wel zeggen dat het gelabeld wordt, maar als die agenten uiteindelijk de training niet volgen, dan krijgt de academie mogelijk ook niet de financiële middelen. Daar zit mijn probleem. Daarom willen wij niet zozeer dat het gelabeld wordt, maar zoeken wij naar een manier om er in ieder geval voor te zorgen dat de Politieacademie daar wel voldoende middelen voor krijgt. We moeten er ook voor zorgen dat de eenheden uiteindelijk ook daadwerkelijk mensen sturen. Het is namelijk niet de bedoeling dat die bankjes leeg blijven.
De voorzitter:
Misschien is het een idee om dit in tweede termijn nog kort te behandelen?
Minister Van der Steur:
Dit is wel een wezenlijk punt. Ik begrijp de zorgen van mevrouw Kooiman wel, maar die hebben eigenlijk betrekking op een ander onderdeel. Die hebben geen betrekking op het financiële deel, maar op de taak die de korpschef heeft om de door mij vastgestelde sterke en middelen optimaal te benutten. Als de bankjes leeg blijven, is er wel voor een dienst betaald, maar wordt die niet afgenomen. De zorg heeft dan dus geen betrekking op het financiële deel. De bankjes, de stoelen en de docenten zijn er, alleen de mensen zijn er niet. Daar zal ik dan de korpschefs op moeten aanspreken. Dat zal ik ook doen.
Het is dus anders dan nu het geval is. Nu gaat het om contractonderwijs. Als er dus niemand komt, dan loopt men inkomsten mis. Maar in de toekomst zijn de middelen en de sterkte er. De mensen, de stoelen, de tafels en de koffieautomaat zijn er. De korpschef moet er alleen voor zorgen dat de mensen ook komen.
Mevrouw Kooiman heeft gesproken over de FinEC-opleiding.
Ik kom nu meteen bij dat punt van mevrouw Kooiman. Zij heeft gevraagd hoe wij ervoor zorgen dat die lege stoelen zich niet voordoen bij belangrijke opleidingspunten zoals financieel-economisch rechercheren, cyber en de wijkagenten. Dat is als volgt gedaan. Voor de periode 2016–2018 heb ik met de politie en de Politieacademie afspraken gemaakt over de instroom. Deze instroom is verhoogd ten opzichte van die van de laatste jaren. Met die verhoogde instroom wordt geanticipeerd op de toekomstige hoge uitstroom bij de politie, de vergrijzingsuitstroom, en de verwachte onderbezetting in de gebiedsgebonden politiezorg. De totale instroom van de operationele sterkte bij de politie zal 1.600 fte zijn. 1.300 fte daarvan zullen aspiranten zijn die naar de Politieacademie gaan, die daar de bachelor politiekunde doen of recherchekundige worden. Daarnaast hebben wij nog de zijinstromers: 100 fte financieel-economisch, 100 fte digitale expertise en 100 fte voor de forensic intelligence en de reguliere vervangingsvraag naar opleiding. Op die manier hebben wij gewaarborgd dat er voldoende capaciteit is om aan de vereisten te voldoen waarnaar mevrouw Kooiman terecht verwees.
In het kader van het onderwijs heeft de heer Marcouch gevraagd hoe wordt gewaarborgd dat er voldoende agenten worden opgeleid in diversiteit, dat de chefs de agenten voldoende ruimte bieden voor bijscholing – hij noemde in dit kader de observatierechercheurs – en dat de agenten weerbaar zijn, met name op het vlak van het voorkómen van beroepsgebonden ziekten zoals PTSS. Ik heb daarover al eerder van gedachten gewisseld met de heer Marcouch en daarbij opgemerkt dat het omgaan met diversiteit geborgd is in de opleidingen van de Politieacademie. Het is van essentieel belang dat voldoende ruimte wordt geboden aan bijscholing. Het vakbekwaam worden en blijven is een verantwoordelijkheid van zowel de werkgever als de werknemer zelf. In de gesprekscyclus tussen leidinggevende en medewerker zal het niveau van de vakbekwaamheid van de medewerker telkens worden besproken. Waar nodig worden afspraken gemaakt over de wijze waarop het juiste niveau kan worden bereikt. Daarnaast zijn diverse opleidingen verplicht voor het mogen vervullen van bepaalde functies. Dat garandeert ook dat mensen dat ook graag willen. Professionele weerbaarheid is duurzaam geborgd in het initieel onderwijs en in de aanvullende opleidingen en trainingen, zoals de IBT. Ook hier geldt weer dat ik de korpschef kan aanspreken als blijkt dat binnen het korps niet aan de afspraken wordt voldaan.
De heer Marcouch (PvdA):
Ik twijfel absoluut niet aan de intentie en de wil van de Minister en de beslissers, maar de werkelijkheid is dat het gewoon niet goed gaat. Ik schetste dat al met dat ene voorbeeldje, dat op zichzelf best schokkend is. Dat geldt zowel voor de instroom als voor cultuur binnen de organisatie. Collega Kooiman zei al dat de Politieacademie al heel lang een witte organisatie is. Wij zien op geen enkele manier een beweging waaruit blijkt dat we enigszins gerustgesteld kunnen zijn dat het de goede kant op gaat. Er is echt een offensief nodig van de Minister en de beslissers om dit binnen de politieorganisatie te veranderen. Anders zijn we over tien jaar niets opgeschoten.
Minister Van der Steur:
Wij hebben dit onderwerp uitgebreid aan de orde gehad in een vorig AO. Kort daarvoor was er een blog uitgekomen van de toenmalige korpschef, die nogmaals heel helder heeft gemaakt waar de nationale politie op dit punt voor staat. Het is een absoluut essentieel onderdeel dat er een voldoende deugdelijke en goede instroom is van mensen uit alle geledingen van de samenleving en van alle afkomsten. De heer Marcouch weet ook dat hierover wisselend wordt gedacht in de Kamer. Er zijn ook mensen die vinden dat dit helemaal niet zou moeten of dat het anders zou moeten. Ik ben het echter met de heer Marcouch en met de nationale politie eens dat we op dit punt echt nog een slag kunnen maken. Het is een beleidsintentie van de korpsleiding om dat ook te doen. Daar zie ik op toe, want zoals de heer Marcouch terecht opmerkt, moet een orgaan als de nationale politie herkenbaar zijn voor iedereen in de samenleving. Dat betekent ook dat mensen uit de diverse bevolkingsgroepen waaruit onze samenleving is samengesteld, een herkenbaar onderdeel van de nationale politie moeten zijn. Ik was vorige week toevallig op werkbezoek in Noord-Nederland. Daar is dat een specifiek aandachtspunt waarvan iedereen doordrongen is. Met de lokale politiechef heb ik hierover uitgebreid gesproken. Hoe ga je dat doen, daar waar het aanbod in Noord-Nederland beperkter is dan in bijvoorbeeld West-Nederland of Zuid-Nederland? De hele politieorganisatie realiseert zich dat dit een punt van zorg is. Het beleid erop is goed, maar dat wil niet zeggen dat het ook snel gerealiseerd is. Dat snapt de heer Marcouch ook.
De heer Marcouch (PvdA):
Ik snap dat dit niet van de ene op de andere dag kan, hoewel wij er al 30 jaar over praten. Je zou dus verwachten dat binnen de politieorganisatie wordt gezegd: we gaan het niet opnieuw uitvinden, maar we balen er wel van en constateren dat we er niets van hebben gebakken. De instroom laat echt te wensen over. Het is ook een urgent onderwerp.
Ik maak mij ook zorgen over het feit dat de enkelen die eenmaal zijn binnengekomen, het niet volhouden vanwege de cultuur. In mijn inbreng heb ik daarover net een geanonimiseerd voorbeeld naar voren gebracht. Als die mensen wel blijven, hebben ze heel treurige verhalen. Het zijn geen wervers. Die mensen zeggen tegen hun broertje: ik ben blij dat ik er zit, maar jij moet vooral wat anders gaan doen. Dat vind ik pijnlijk. Ik wil dat dit verandert. Ik weet wat we willen, maar ik wil dat we ook gezamenlijk die urgentie voor ogen houden.
Minister Van der Steur:
Daarover hebben wij de vorige keer uitgebreid van gedachten gewisseld. Ook de nationale politie deelt het gevoel van urgentie. Ik vind het lastig om op één specifiek voorbeeld in te gaan, maar het signaal is helder. Mevrouw Kooiman vroeg ook hoe we ervoor kunnen zorgen dat de studenten een afspiegeling van de maatschappij zijn. Die vraag raakt aan de intentie van de nationale politie. Daar wordt aan gewerkt. Op alle manieren wordt daar beleid voor gevoerd, maar het is niet eenvoudig. Ik noemde Noord-Nederland als voorbeeld. Daar is het echt heel ingewikkeld, sowieso qua aanbodmogelijkheden. We zullen er met elkaar voor moeten zorgen dat het wordt gerealiseerd. Daar mag de Kamer mij ook op blijven aanspreken.
De voorzitter:
De heer Marcouch heeft een suggestie.
De heer Marcouch (PvdA):
Die suggestie doe ik om de Minister te helpen. We voelen de urgentie. Zouden politiechefs hier niet op beoordeeld moeten worden, zoals dat ook wordt gedaan met de behaalde resultaten op het terrein van bijvoorbeeld high-impact crime? Ik zou willen zien dat die beoordeling elke keer weer terugkomt en dat we de chefs erop afrekenen als ze op dit terrein niet presteren. De Minister maakte terloops de opmerking dat niet de hele Kamer dit wil. Maar er is geen twijfel over dat de overgrote meerderheid van de Kamer dit wil.
Minister Van der Steur:
Ik aarzel een beetje om in te grijpen in de bevoegdheden van de korpschef ten opzichte van de politiechefs. Ik denk dat het niet verstandig is om op dat punt in dit AO een toezegging te doen. Wel zeg ik toe dat ik dit punt met de nieuwe korpschef zal bespreken. Hij is er, in tegenstelling tot wat mevrouw Swinkels denkt, nog niet aan begonnen. Ik zie hem toevallig deze week en zal dan ook dit punt bij hem onder de aandacht brengen. Ik denk niet dat het een verrassing zal zijn. De nieuwe korpschef en overigens ook de oude korpschef een beetje kennende, ligt er een stevige afspraak binnen de nationale politie om op dit punt succes te laten zien. Iedereen realiseert zich namelijk dat het noodzakelijk is.
Mevrouw Kooiman (SP):
Als de Minister toch in gesprek gaat, wil hij dan specifiek kijken naar de werving? Ik vind het ontzettend frustrerend dat je, als je bijvoorbeeld naar de Politieacademie in Rotterdam gaat, daarbinnen alleen maar blanken ziet, terwijl er bij het roc daartegenover wel een redelijke afspiegeling van de maatschappij is. In de politietop zitten voornamelijk blanke mannen. Dat is ook leuk, maar er mag toch wel wat meer diversiteit komen. De politietop zou eigenlijk een voorbeeld moeten zijn en de werving zou beter moeten kunnen zijn. Voorheen waren er nog weleens projectjes, maar ik denk dat we er structureel iets aan moeten doen.
De voorzitter:
Dat was een hartenkreet.
Minister Van der Steur:
Op dat punt ben ik het met mevrouw Kooiman eens. Dat was ook de essentie van het gesprek dat we tijdens het vorige algemeen overleg hebben gevoerd. Toen stond dit punt ook heel pregnant op de agenda. Het beleid van de nationale politie is om het te veranderen. Dat betekent niet dat wij binnen een week nieuwe politiechefs zullen hebben of dat er mensen zijn die daar in het kader van de opleiding al aan toe zijn. We zijn ons wel nadrukkelijk bewust hiervan. We moeten op dit punt echt actie ondernemen en actie blijven ondernemen. Ik zeg «actie blijven ondernemen» omdat het al wordt gedaan.
De taaltoets blijft overigens een voorwaarde, zeg ik tegen mevrouw Tellegen. Dat heeft ook een andere kant.
Mevrouw Kooiman (SP):
Daarop moet de voorzitter namens de VVD-fractie straks zelf maar interrumperen.
Ik vind het wel een belangrijk onderwerp. Het komt steeds weer terug. Mag ik de Minister vragen om een keer specifiek op dit punt in te gaan in een voortgangsrapportage over de politie? Het gaat mij vooral om werving en selectie en diversiteit binnen de politie. Ik denk dat het goed is als de Kamer hierover wordt geïnformeerd.
De voorzitter:
Ik moet als voorzitter wel opmerken dat we met dit onderwerp steeds verder weggaan van het wetsvoorstel dat we hier bespreken. Mogelijk is het een idee om hier nog even kort op terug te komen in het AO Politie van aanstaande woensdag. Ik weet dat dat AO een heel volle agenda heeft. Ik kijk even waartoe de Minister bereid is, maar op zich staat dit punt enigszins los van het wetsvoorstel dat we vandaag behandelen. Dit soort toezeggingen gaan ver.
Minister Van der Steur:
Als wij kunnen afspreken dat wij het er woensdag niet over hebben, zeg ik toe dat ik woensdag in mijn openingstoespraak zal melden wanneer wij daarover rapporteren. Dat zal een natuurlijk moment moeten zijn in de cyclus waarin wij over de nationale politie rapporteren. Als dat akkoord is, hoeven we daar woensdag niks meer over te zeggen, zo zeg ik maar tegen de Kamer.
Mevrouw Kooiman vroeg naar de samenwerking tussen de Inspectie Veiligheid en Justitie en de Inspectie van het Onderwijs. De Inspectie Veiligheid en Justitie houdt mede namens de Inspectie van het Onderwijs toezicht op de geaccrediteerde opleiding. In het Toezichtkader Politieonderwijs 2015 van de inspectie zijn de wettelijke eisen uit de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek opgenomen. We hebben dus maar één inspectie voor beide kanten. De Algemene Rekenkamer houdt toezicht op de financiële kant van de Politieacademie. Dat is een andere toezichthoudende rol dan die van de inspectie.
Mevrouw Tellegen vroeg naar de kwaliteit van de docenten. De Politieacademie heeft een plan van aanpak om de kwaliteit van de docenten op een hoger niveau te brengen. Hier wordt hard aan gewerkt, maar uiteraard zal het niet van de ene op de andere dag zijn gerealiseerd. Het is dus wel een belangrijk punt van aandacht voor de Politieacademie. Mevrouw Tellegen vroeg verder hoe de Minister garandeert dat het politieonderwijs flexibel kan inspelen op ontwikkelingen in de praktijk. Daarvoor is het van groot belang dat de behoeftestelling goed tot stand komt en dat het ook tijdig met de Politieacademie wordt besproken. Het is de taak van de korpschef om dat te doen.
Hoe kijk ik aan tegen de verhouding tussen mbo- en hbo-niveau? Mevrouw Tellegen weet dat de komende tijd meer op hbo-niveau zal worden geworven. Ik sta daar volledig achter, omdat het noodzakelijk is voor de aspecten die ik net met mevrouw Kooiman besprak. Voor cyber en financieel-economisch rechercheren is een ander opleidingsniveau nodig dan voor andere politietaken, taken die natuurlijk ook heel erg belangrijk zijn.
We hebben het al veelvuldig gehad over de vraag hoe je aspiranten meetelt in de capaciteit. Het antwoord is: zij tellen voor 100% mee, ook al weet iedereen dat zij niet voor 100% inzetbaar zijn. Omdat deze medewerkers voorzien in de vervangingsbehoefte aan uitstromend personeel en vanwege het duale leerstelsel, zijn ze al wel voor 40% inzetbaar. Dat betekent dat je ze ook niet niét mee kunt rekenen en ook niet altijd alleen maar voor 40%. Je kunt er anders tegen aankijken, maar om een eenduidige lijn te hebben, hebben we het op 100% gelegd. Ik wil dat ook zo houden.
Aan het einde van de rit vroeg mevrouw Tellegen nog of de Minister garandeert dat de studenten bij de instroom voldoen aan de taaltoets. Die vraag heeft mevrouw Tellegen mij een-, twee-, driemaal eerder gesteld. Zij heeft er ook een motie over ingediend. Deze motie is aangenomen en ik kan haar bevestigen dat dit nog steeds het beleid van deze Minister is.
Voorzitter, daarmee ben ik gekomen aan het einde van de beantwoording van de vragen van de Kamer. Ik bedank de leden van de Kamer voor het zeer positieve geluid over het wetsvoorstel. Ik denk echt dat we hiermee een belangrijke stap vooruit zetten voor de toekomst van de Politieacademie en de kwaliteit van de Nederlandse nationale politie.
De voorzitter:
Ik constateer dat wij op dit moment onderbezet zijn, omdat er maar vier Kamerleden aanwezig zijn. Om een motie in te kunnen dienen, moeten er namelijk minsten vijf leden aanwezig zijn. We wachten daarom totdat mevrouw Helder terug is. Daarna gaan we verder met de tweede termijn.
De vergadering wordt van 14.58 uur tot 15.01 uur geschorst.
Mevrouw Helder (PVV):
Voorzitter. Ik dank de Minister voor het antwoord op de vragen. Ik heb even snel meegeschreven en volgens mij heb ik op een aantal vragen geen antwoord gekregen, hoewel ik even weg ben geweest voor een sanitaire stop.
Volgens mij heeft de Minister, in reactie op mijn vraag over het tot op heden nog bestaande wettelijk verplichte advies van de Politieonderwijsraad, een antwoord gegeven dat niet bij de vraag paste. Ik heb gevraagd of de enige reden om dat wettelijk verplichte advies daar weg te halen, is dat dit nu een verantwoordelijkheid van de politie zelf is, maar volgens mij gaf de Minister daar een heel ander antwoord op. Ik hoor graag wat het antwoord daarop moet zijn.
Ik heb ook een antwoord gemist op de vraag hoe de geadviseerde scheiding tussen beide rollen van de Minister gewaarborgd wordt, dus de scheiding tussen zijn rol als «onderwijsminister» en als stelselverantwoordelijke.
Verder heb ik gevraagd of de vereiste onafhankelijkheid van de Politieacademie niet in gevaar komt. Wie moet er ingrijpen als er sprake is van een situatie zoals in het verleden, waarbij er een gebrek aan vertrouwen is in het college van bestuur of in dit geval de directeur? Moet de Minister als stelselverantwoordelijke of de korpschef als werkgever ingrijpen?
Dat waren de vragen die naar mijn mening niet beantwoord waren.
Ik had verder alleen een korte inleiding, waar ik nu maar mee afsluit. Mijn fractie heeft geen behoefte aan een rapportage over het selectiebeleid. Mijn fractie pleit altijd voor de juiste man of vrouw op de juiste plek. Wij willen niet op de stoel gaan zitten van de mensen die over het aannamebeleid gaan. Ik ga de voorbeelden die mijn collega's hebben aangehaald, niet ontkennen, maar kan er daar wel een heleboel tegenover zetten die daar haaks op staan. Wij moeten wel een beetje weten hoe het werkt, maar ik hoef echt geen rapportage over welk poppetje op welke stoel komt te zitten. Dat vindt mijn fractie onze taak niet.
De heer Marcouch (PvdA):
Voorzitter. Ik dank de Minister voor zijn beantwoording en voor het feit dat hij benadrukte dat een excellente opleiding voor agenten van groot belang is. Ze moeten immers worden voorbereid op een heel ingewikkelde werktaak.
Diversiteit is geen luxe. Het is een urgente noodzaak om de politieorganisatie effectief te laten zijn. Zoals ik al vaker heb gezegd, gaat het om taligheid, culturele kennis en herkenbaarheid van de organisatie. De werkelijkheid van de politie laat te wensen achter. Ik zou bijna zeggen dat de organisatie faalt om dit goed te doen. Daaronder lijden agenten, omdat ze in bepaalde wijken en gebieden overvraagd worden in hun taken en opdrachten. Daarom hecht ik hier zo veel belang aan. Ik ben blij dat de Minister heeft toegezegd dat hij dit nog eens met de nieuwe korpschef zal opnemen. Ik zeg de Minister toe dat ik dit bij elk overleg over de nationale politie zal agenderen, totdat ik het gevoel en de zekerheid heb dat het loopt. Ik heb er alle vertrouwen in dat de nieuwe korpschef dit belangrijk vindt, net als de oude korpschef, de Minister en al die andere mensen die op posities zitten, maar mijn oproep is vooral om ook naar de werkelijkheid te kijken.
Tot slot. Wij hebben de afgelopen jaren in deze commissie veel aandacht gevraagd voor PTSS. Dat heb ik samen met Magda Berndsen, maar ook met andere collega's gedaan. De politieorganisatie pakt dat goed op. Ik heb ervoor gepleit om ook in de opleiding te bekijken wat je kunt doen om agenten voor te bereiden. Daarom haalde ik het voorbeeld van de militairen aan. Als nieuwe, vaak jonge agenten voorbereid zijn op de complexiteit van hun taak, kunnen zij weerbaar gemaakt worden tegen mogelijke oorzaken van PTSS. Ik dacht dat de Minister daarop in eerste termijn niet was ingegaan, maar begrijp nu dat ik dat gemist heb. Dan heb ik slecht geluisterd. Misschien kan de Minister dit nog eens zeggen, vanwege de kracht van herhaling. Ik hecht er dus belang aan dat wij niet alleen maar reactief en curatief reageren op PTSS. Wij moeten hier proactief en continu aandacht voor vragen bij de selectie en de opleiding.
Mevrouw Kooiman (SP):
Voorzitter. Ik ben erg positief over dit wetgevingsoverleg. Het heeft een lange aanloop gehad en er is ontzettend veel over gesproken. Ik denk dat hiermee de wensen van de Politieacademie zelf goed zijn verwoord. Dank aan iedereen die actief heeft meegedacht.
Zoals ik al had aangegeven, heb ik een aantal punten van zorg. Ik sluit mij aan bij de woorden van de heer Marcouch over diversiteit. Mevrouw Helder heeft geen behoefte aan informatie, maar wij wel. Het is goed als wij actief worden geïnformeerd over werving en selectie om te zien hoe het diversiteitsbeleid wordt uitgevoerd. Dit is een punt van zorg. Laten wij in ieder geval vasthouden aan de informatieplicht aan de Kamer.
Het grote punt voor ons was of er voldoende middelen zijn. Ik ben in ieder geval blij om te horen dat die gelabeld worden, waardoor wij de financiën goed in de gaten kunnen houden.
Ik wil nog wel meegeven dat momenteel de bankjes wat betreft FinEC, recherche en wijkagent nog te leeg zijn. Wij kunnen nog een grote hausse verwachten, ook gezien de ambitie van deze Minister qua rechercheopleidingen. Ik vind het van groot belang dat de Politieacademie hierop goed is geënt. Wij weten allemaal dat het destijds de wens was om veel agenten op te leiden. Nu zien wij dat bij specifieke opleidingen. Het ging niet altijd even gemakkelijk, dus laten wij leren van het verleden en de Politieacademie voldoende toerusten om haar taken te kunnen volbrengen. Om de Minister daar een beetje bij te helpen, dien ik de volgende motie in. Als de Minister dit al heeft toegezegd, hoor ik het graag, want dan houd ik de motie gewoon aan.
Motie |
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
van mening dat agenten goed opgeleid en getraind hun werk moeten doen en dat kwalitatief goed onderwijs en voldoende trainingsaanbod hiervoor essentieel is;
overwegende dat voor de Voorjaarsnota onderzocht wordt welke extra middelen nodig zijn voor de nationale politie;
verzoekt de regering, voor de Voorjaarsnota ook te onderzoeken welke financiële middelen er nodig zijn om het scholingsaanbod van de Politieacademie te optimaliseren en specifiek ook op dit punt de Kamer bij de Voorjaarsnota te informeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Kooiman en Swinkels. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 10 (34 129).
Mevrouw Kooiman (SP):
D66, de Partij van de Arbeid en ook de SP hebben er altijd naar gestreefd dat aspiranten niet volledig zouden worden meegeteld. Het kan dan ook niet uitblijven dat wij in dit wetgevingsoverleg, waarin het juist gaat over aspiranten, een motie hebben bedacht over dit onderwerp.
Motie |
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de regering in de cijfers van de politiesterkte de aspiranten als volledig operationele agenten meetelt;
van mening dat aspiranten niet als volledig operationele agenten dienen te worden meegeteld;
verzoekt de regering om bij de berekening van de actuele politiesterkte het uitgangspunt te hanteren dat aspiranten voor 0,4 fte operationeel zijn en de Kamer te rapporteren over het aangepaste politiesterktecijfer,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Kooiman en Swinkels. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 11 (34 129).
Mevrouw Kooiman (SP):
De laatste motie die ik heb ingediend, is geheel in lijn met de motie die ik destijds heb ingediend met mevrouw Kuiken van de Partij van de Arbeid. Ik lonk nu een beetje naar mijn collega van de Partij van de Arbeid; hij hoeft zich niet te schamen als hij deze motie meeondertekent. Ik nodig hem hiertoe graag uit, want dit is precies in de lijn met wat de Partij van de Arbeid destijds wilde.
Mevrouw Swinkels (D66):
Voorzitter. Wij zeggen van de politie altijd: die pet past ons allemaal. We weten allemaal dat dit bij de Politieacademie zeker niet zo is, maar het lijkt vandaag wel of de Politieacademie van ons allemaal is. In ieder geval maken wij ons er allemaal zorgen over en willen wij dat de academie zo goed mogelijk functioneert. D66 houdt toch nog zorgen over de onafhankelijkheid en dient daarom samen met mevrouw Tellegen van de VVD daarover een amendement in.
Wat betreft de berekening van de operationele sterkte krijgt de Minister er twee voor de prijs van één, want ik sluit mij aan bij de motie die mevrouw Kooiman daar net over heeft ingediend. We vinden dat dit eventueel op 40% vastgesteld moet worden als dat het reële percentage is. Ik heb van de Minister niet gehoord waarom dit niet zou kunnen.
Tot slot ga ik in op het dalende budget van de Politieacademie. Ik heb vandaag gehoord dat het onderzoek naar mensen en middelen nog loopt. Daarom zouden wij graag bij de Voorjaarsnota, of het liefst daaraan voorafgaand, conform de motie daarover, meer van de Minister horen of het scholingsaanbod gewaarborgd kan worden en welke middelen daarvoor nodig zijn.
Voorzitter: Helder
Mevrouw Tellegen (VVD):
Voorzitter. Ik houd het heel kort.
De voorzitter:
Ik vertrouw u wel. U gaat gewoon uw inbreng leveren in tweede termijn.
Mevrouw Tellegen (VVD):
Ik dank de Minister voor de beantwoording. Ik heb een hoopvolle datum gehoord, namelijk 1 januari 2017. Het was overigens een streefdatum, maar ik mag hopen dat het geen streefdatum is, maar dat we de wet dan gewoon in werking zien treden. Daar is namelijk haast bij geboden. Bovendien heeft het al te lang geduurd. Ik roep de Minister ertoe op om de streefdatum een invoeringsdatum te laten zijn voor dit wetsvoorstel. Daarvoor is de Kamer mede verantwoordelijk, maar onze overburen zijn dat ook. Wij zullen onze collega's in de Eerste Kamer tot spoed manen, zodat dit wetsvoorstel per 1 januari 2017 daadwerkelijk in werking kan treden. Laten we dat hopen.
Ik heb geen vragen meer. Op het belangrijkste punt dat bij dit wetsvoorstel nog openstond, namelijk de onafhankelijkheid van de Politieacademie en de rol van de directeur en zijn plaatsvervanger, heb ik een amendement ingediend dat erop ziet dat een raad van advies zal worden ingesteld. Ik noem dat een georganiseerde vorm van tegenspraak die nuttig en nodig is om een bepaalde balans te brengen bij het interne toezicht op de directeur. Ik ben blij met de reactie van de Minister op dit amendement.
Voorzitter: Tellegen
De voorzitter:
De Minister kan direct antwoorden in tweede termijn.
Minister Van der Steur:
Voorzitter. De laatste vraag van mevrouw Helder was: wie grijpt er in bij een crisis? Het antwoord is: ik.
Mevrouw Helder vroeg wat de waarborg is van de rollen van onderwijsminister en politieminister. Ik had mijzelf nog niet eerder als onderwijsminister gezien, maar ik vind het eigenlijk wel een mooi beeld. Het vervelende in dit geval is dat mijn onderwijsministerschap relatief beperkt is omdat de directeur van de Politieacademie, die onafhankelijk is en hiërarchisch ook niet ondergeschikt is aan de Minister, verantwoordelijk is voor de kwaliteit van het onderwijs. Mijn rol als onderwijsminister is dus uiterst beperkt op dat punt.
Mevrouw Helder stelde een vraag over de Politieonderwijsraad. Ik denk dat het goed is dat we daar nog even naar kijken. De taak van de Politieonderwijsraad was indertijd om de behoeften van de 26 korpsen zodanig te kanaliseren dat er een programma uitkwam voor de Politieacademie. Daar kwamen de bevoegdheden van de Politieonderwijsraad ook vandaan. Er is nu maar één korps, dus daarvoor zijn de bevoegdheden ook niet meer nodig. Daarom zijn de bevoegdheden veranderd. Er is één korps, dat één en dezelfde behoefte heeft. Daarover word ik vervolgens geadviseerd.
Ik heb er net nota van genomen dat mevrouw Helder zei geen behoefte te hebben aan die rapportage. Maar gegeven de discussie die we hier in het verleden hebben gehad en vooral gegeven de beleidsintenties van de korpsleiding op het gebied van diversiteit, is het goed dat we woensdag even laten weten op welke manier we daarover zullen terugkoppelen aan de Kamer.
Ik dank de heer Marcouch voor zijn opmerkingen en voor zijn belofte om zich altijd zorgen te blijven maken over de diversiteit. Dat waardeer ik zeer. Ik herhaal wat ik in eerste termijn al heb gezegd, namelijk dat weerbaarheid een vast onderdeel is van de reguliere opleiding van de Politieacademie en ook bij de integrale beroepsvaardigheidstrainingen. Zo hoort het ook te zijn.
Mevrouw Kooiman bedank ik zoals altijd voor haar betrokkenheid bij het onderwerp. De motie op stuk nr. 11 van haar en mevrouw Swinkels gaat over de wijze waarop aspiranten worden meegeteld. Daarover voert mevrouw Kooiman al enige jaren een debat met de Minister van Veiligheid en Justitie, ongeacht wie die Minister is. Het antwoord is altijd hetzelfde: we houden het systeem zoals het is, wetende hoe het werkt. Om die reden moet ik deze motie ontraden.
De motie op stuk nr. 10 van mevrouw Kooiman en mevrouw Swinkels vind ik iets lastiger, want die motie doet voorkomen alsof er een tekort aan middelen zou zijn om aan de opleidingsbehoefte van de politie te voldoen. Zoals ik al zei, is dat niet het geval. De voor 2.000 aspiranten beschikbaar gestelde financiering werd in de afgelopen jaren niet in alle gevallen gehaald. Het is dus eerder andersom. Daarom twijfel ik een beetje over die motie. Misschien kan mevrouw Kooiman de motie aanhouden. Dan zet ik tijdig voor de Voorjaarsnota in een brief uiteen wat de verwachtingen zijn ten aanzien van de opleidingsbehoefte van de nationale politie, of de Politieacademie de komende jaren – ik denk dat mevrouw Kooiman dit ook voor 2017 wil weten – aan die opleidingsbehoefte kan voldoen en of dit in de begroting is meegenomen. Ik denk dat dat de zorgen van mevrouw Kooiman en mevrouw Swinkels kan wegnemen, want daaruit kan blijken dat in de opleidingsbehoefte kan worden voorzien door de Politieacademie.
Mevrouw Kooiman (SP):
Ik heb in mijn motie niet specifiek willen suggereren dat er nu al een tekort is, want dan had ik zeker geweten dat de Minister de motie zou ontraden, omdat we daarover van mening verschillen. Ik heb juist gevraagd om het financiële beeld te schetsen. Dat is wat ik met mijn motie beoog. Als de Minister kan aangeven dat hij ook die financiële middelen in kaart wil brengen bij de Voorjaarsnota, ben ik daar gelukkig mee.
Minister Van der Steur:
Dat kunnen we doen. De Kamer krijgt dan een aparte brief waarin ten aanzien van de Politieacademie staat wat de verwachtingen zijn, hoe de financieringsstructuur in elkaar zit, hoeveel mensen er geacht worden te worden opgeleid en of daar voldoende geld voor is. Dat is dan het verhaal. Ja, dat leveren wij aan.
Mevrouw Kooiman (SP):
Dat is inderdaad exact wat ik vraag in de motie. Wij kunnen de motie dus aanhouden.
De voorzitter:
Op verzoek van mevrouw Kooiman stel ik voor, haar motie (34 129, nr. 10) aan te houden.
Daartoe wordt besloten.
Minister Van der Steur:
Ik heb er goede nota van genomen dat mevrouw Swinkels achter het amendement staat. Zoals bekend heb ik het oordeel daarover aan de Kamer gelaten. Ik kan bevestigen dat het scholingsaanbod gewaarborgd is, maar dat wordt nogmaals bevestigd in de brief die mevrouw Kooiman zojuist toegezegd heeft gekregen. Ik dank mevrouw Tellegen voor haar opmerkingen.
Ik sluit af met de vaststelling dat wij vandaag in dit wetgevingsoverleg een belangrijke stap hebben gezet in de verdere vorming van de nationale politie, maar met name ook in het belang van de Politieacademie. Dat zeg ik ook in de richting van de aanwezige betrokkenen van de Politieacademie; dat zijn niet alleen leden vanuit de ondernemingsraad maar ook andere betrokkenen. Als het enthousiasme aan de overzijde van dit gebouw, in de Eerste Kamer, even groot is als hier, kunnen we een mooie stap vooruitzetten op het punt waar het om gaat, namelijk garanties voor de kwaliteit van de nationale politie, de jonge mensen die worden opgeleid, de mensen die er al langer werken en die post-initieel onderwijs volgen, en om het feit dat dit op een zorgvuldige, goede en kwalitatief hoogwaardige manier wordt gedaan om Nederland veiliger te maken en onze rechtsstaat te versterken. Ik dank de Kamer zeer voor haar positieve bijdrage daaraan.
De voorzitter:
Daarmee zijn wij aan het einde gekomen van dit wetgevingsoverleg. Ik heb de Minister één toezegging horen doen. Voor de Voorjaarsnota komt er een brief waarin hij aangeeft wat de verwachtingen zijn ten aanzien van de opleiding bij de Politieacademie. Hij gaat die verwachtingen in kaart brengen en gaat bekijken of daar voldoende middelen voor zijn.
Ik heb ook de opdracht om dit wetgevingsoverleg van een officiële conclusie te voorzien: hiermee is de mondelinge behandeling van dit wetsvoorstel afgerond. De stemming hierover zal volgende week dinsdag plaatsvinden.
Sluiting 15.21 uur.