Ontvangen 8 december 2015
De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:
In artikel I, onderdeel C, wordt artikel 36e als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid, onderdeel b, wordt als volgt gewijzigd:
a. De punt aan het slot van subonderdeel 2° wordt vervangen door: , dan wel,.
b. Er wordt een subonderdeel toegevoegd, luidende:
3°. indien de geadresseerde niet als ingezetene is ingeschreven in de basisregistratie personen noch een feitelijke woon- of verblijfplaats van hem bekend is, aan het adres van de raadsman die rechtsbijstand verleent aan de geadresseerde op grond van de Wet op de rechtsbijstand.
2. In het tweede lid, onderdeel a, wordt voor de puntkomma ingevoegd: . De raadsman, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, onder 3°, is verplicht de aan zijn adres uitgereikte gerechtelijke mededeling in ontvangst te nemen en onverwijld aan de geadresseerde te doen toekomen. Deze uitreiking aan de raadsman geldt als betekening in persoon.
Onderhavig wetsvoorstel heeft tot doel de executie van opgelegde straffen spoedig te laten plaatsvinden. Een belangrijk onderdeel daarvan vormt de betekening van gerechtelijke mededelingen aan veroordeelde personen. Ten aanzien van de betekening van gerechtelijke mededelingen had de regering in het conceptwetsvoorstel zoals aan de Raad van State gezonden, drie extra mogelijkheden opgenomen om, indien de verdachte/veroordeelde niet in persoon de mededeling overhandigd kan worden, dit alsnog te kunnen doen aan 1: andere personen die op het huisadres wonen van betrokkene, 2: de toegevoegd raadsman, 3: de werkgever.
Op advies van de RvS heeft de regering deze voorgestelde mogelijkheden geschrapt. Indiener acht dit voorstelbaar en afdoende gemotiveerd ten aanzien van de eerste en derde mogelijkheid, maar betreurt de schrapping van de betekening in persoon middels de gevoegd raadsman. Daarom wordt in dit amendement voorgesteld deze mogelijkheid in het wetsvoorstel te behouden. Daartoe overweegt indiener als volgt:
Kerngedachte is dat dat van een persoon die eenmaal in een strafvervolging is betrokken, mag worden verwacht dat hij zelf een zekere inspanning levert om zich op de hoogte te stellen van gerechtelijke mededelingen. Met het eenvoudigweg bewust dan wel onbewust niet willen bereikbaar zijn via e-mail, telefoon of huisadres is volgens indiener een te gemakkelijke manier om aan berichtgeving over het vervolg van een strafrechtelijke traject, te ontkomen. De verdachte heeft tot op zekere hoogte een eigen verantwoordelijkheid om zich bereikbaar te houden voor justitie. Indien hij een e-mailadres opgeeft voor het ontvangen van gerechtelijke mededelingen ontvangt hij daar een notificatie dat er een gerechtelijke mededeling voor hem is. Dit is een laagdrempelige manier om kennis te nemen van stukken in zijn zaak. Indien hij geen e-mailadres opgeeft, maar wel zijn adres laat registreren in de gemeentelijke basisadministratie of indien zijn feitelijke woon- of verblijfplaats bekend is bij de autoriteiten, worden de gerechtelijke mededelingen daar uitgereikt. In het geval de betrokkene geen bekend adres heeft, spant de overheid zich verder in om de betrokkene actief te informeren over de (volgende stap in de) procedure. Voorgesteld wordt dat bij een verdachte die op grond van de Wet op de rechtsbijstand gesubsidieerde rechtsbijstand krijgt, maar die niet op de hiervoor genoemde adressen te bereiken is, gerechtelijke mededelingen kunnen worden uitgereikt op het kantoor van de toegevoegde raadsman. Deze uitreiking aan de raadsman geldt als betekening in persoon. De raadsman is verplicht het betekende stuk te overhandigen aan de geadresseerde. De verdachte moet er – zoals aangegeven – rekening mee houden dat er gerechtelijke mededelingen voor hem komen.
Door de RvS en NOvA wordt opgemerkt dat de positie en rol van een toegevoegd raadsman in strafzaken hiermee wijzigt. Ook wordt in een voetnoot opgemerkt dat het «overigens de vraag is wat de rechtvaardiging is voor het feit dat een toegevoegd raadsman wel en een andere raadsman niet is gehouden de stukken aan zijn cliënt te overhandigen».
Indiener meent dat juist van een toegevoegd advocaat mag worden verwacht dat hij zich verantwoordelijk voelt – en deze verantwoordelijkheid zal nemen – om een gerechtelijk stuk in persoon aan te nemen voor zijn cliënt, juist gelet op het feit dat deze toevoeging een van overheidswege verstrekte subsidiëring is. Dit rechtvaardigt volgens indiener de extra verantwoordelijkheid en belasting voor deze afgeleide betekening in persoon.
Ten aanzien van de veroordeelde persoon in kwestie merkt indiener het volgende op. Gebruikmakend van een overheidswege verstrekt subsidiëring om zijn advocaat te kunnen betalen, schept dit volgens indiener 1) sowieso de verantwoordelijkheid om voor de persoon in kwestie om zich bereikbaar te houden voor het ontvangen van gerechtelijke stukken 2) indien dit niet lukt, de gerechtvaardigde gevolgtrekking dat zijn toegevoegde advocaat deze last op zich dient te nemen en hem hiervan vervolgens op de hoogte stelt.
Zoals door de regering aangegeven in de conceptmemorie van toelichting geldt dat uit rechtsvergelijkend onderzoek naar voren is gekomen dat binnen Europa in elk geval Engeland, Zwitserland en Duitsland deze mogelijkheid kennen. Volgens indiener heeft dit tot op heden niet geleid tot fundamentele kritieken op dit aspect van de aldaar aanwezige rechtstelsel. Dit geeft indiener voldoende zekerheid dat de genoemde bezwaren van de RvS betreffende het EHRM inzake het afgeleide aanwezigheidsrecht van de verdachte ter zitting als gevolg van de voorgestelde wijziging, voldoende ondervangen worden.
Van Toorenburg