Nr. 4 VERSLAG

Vastgesteld 29 januari 2015

De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet genoegzaam voorbereid.

De leden van de VVD-fractie merken op dat met het wetsvoorstel ter implementatie van de richtlijn 2014/62/EU van het Europees parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de strafrechtelijke bescherming van de euro en andere munten tegen valsemunterij en ter vervanging van Kaderbesluit 2000/383/JBZ van de Raad (PbEU L 151/1) (hierna: het wetsvoorstel) een verhoging van de minimale maximale gevangenisstraf van vier naar vijf jaren voor het wederrechtelijk uitgeven van echt geld dat bestemd is om in omloop te worden gebracht, wordt voorgesteld. Dit feit is strafbaar gesteld in artikel 210 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Het strafmaximum voldeed evenwel niet aan het minimaal voorgeschreven strafmaximum. De wijziging is daarmee noodzakelijk ter implementatie van bovengenoemde richtlijn. Voornoemde leden kunnen zich vinden in deze wijziging en hebben hierover enkele nadere vragen en opmerkingen.

Deze leden merken op dat zij alleen kunnen instemmen met vanuit Europa voorgeschreven minimale maximale straffen. De aan het woord zijnde leden achten het verstandig ook hier nog eens op te merken dat het primaat voor strafbaarstelling en het formuleren van strafmaxima is voorbehouden aan de lidstaten zelf. De leden van de VVD-fractie zullen nooit accepteren dat in Europees verband maximale straffen worden voorgesteld of opgelegd.

Deze wetswijziging poogt de strafbaarstelling en minimale strafmaat voor alle vormen van valsemunterij te harmoniseren. Deze harmonisering wil naar het oordeel van deze leden nog niet zegen dat ook in alle lidstaten met evenveel daadkracht en succes tegen deze ondermijnende vorm van criminaliteit wordt opgetreden. Kan de regering aangeven welke acties op dit vlak zullen worden ondernomen? Komt er een gezamenlijke aanpak van dit fenomeen? Is de regering op de hoogte van verschillen in aanpak tussen de diverse lidstaten? Zijn er lidstaten die het voor wat betreft deze aanpak beter doen dan Nederland zodat van deze «best practices» kan worden geleerd? Zijn er in dat kader landen waar meer dan in andere lidstaten vals geld wordt gedrukt of uitgegeven? Wat is de waarde van het in Nederland in beslag genomen valse geld voordat het wordt uitgegeven? Is bekend hoeveel schade het Nederlands bedrijfsleven jaarlijks lijdt als gevolg van de inname van vals geld? Welke eurobankbiljetten worden het meest nagemaakt? Zijn de nieuwe bankbiljetten van 5 en 10 euro een waarborg gebleken tegen namaak? Zullen de bankbiljetten van 20, 50 en 100 binnenkort ook worden gemoderniseerd? Is het risico op verlies van inkomsten als gevolg van valsemunterij verzekerbaar in Nederland? De leden van de VVD-fractie zijn benieuwd naar de antwoorden op hun vragen en willen op deze plek aangeven dat dit wetsvoorstel wat hen betreft een hamerstuk kan zijn.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van onderhavig wetsvoorstel. Zij hebben nog enkele vragen over de omvang en bestrijding van valsemunterij in Nederland.

Onlangs werd bekend dat de Europese Centrale Bank in de laatste zes maanden 507.000 valse biljetten heeft onderschept, waarvan 98 procent in de landen van de eurozone. Deze leden vragen de regering of zij al dan niet op basis van informatie van De Nederlandsche Bank kan aangeven hoeveel valse bankbiljetten er in de tweede helft van 2014 in Nederland zijn onderschept. In de eerste helft van 2014 werden in Europa 331.000 valse biljetten onderschept. Hiervan werden 24.000 valse biljetten in Nederland onderschept, hetgeen een stijging is van 24 procent in vergelijking met het laatste halfjaar van 2013.

De aan het woord zijnde leden vragen welke prioriteit de bestrijding van valsemunterij heeft bij de politie en het Openbaar Ministerie en of de regering een overzicht kan geven van het aantal strafrechtelijke onderzoeken hiernaar en veroordelingen in 2013 en 2014. Deze leden vragen of en zo ja, op welke wijze bij de bestrijding van de productie en/of handel in vals geld aandacht wordt besteed aan het aanbod hiervan op online platforms. Zij wijzen daarbij ook op de uitzendingen en meldingen hierover in het programma «Opgelicht» van 26 augustus 2014 (http://www.opgelicht.nl/uitzending/2014/997/) en het programma «Undercover Nederland» van 12 oktober 2014 (http://www.sbs6.nl/programmas/undercover-in-nederland/videos/Rn8tzkayutSa/vals-geld-aannemen). Biedt het wettelijk strafvorderlijk kader volgens de regering genoeg bevoegdheden voor adequate opsporing en worden deze bevoegdheden ook maximaal benut?

De leden van de CDA-fractie vragen welke Europese gezamenlijke aanpak er thans bestaat om de productie en handel van grensoverschrijdende valsemunterij aan te pakken en welke verbeteringen naast het strafrechtelijke instrumentarium in de afzonderlijke lidstaten op het terrein van samenwerking en informatie-uitwisseling nog te treffen zijn. Deze leden vragen welke lidstaten in de praktijk thans over onvoldoende adequate strafrechtelijke bepalingen en bevoegdheden beschikken om valsemunterij op te sporen en te vervolgen.

De voorzitter van de commissie, Ypma

De griffier van de commissie, Hessing-Puts