Vastgesteld 27 januari 2015
De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet genoegzaam voorbereid.
Inhoudsopgave
I. |
ALGEMEEN |
1 |
|
1. |
Inleiding |
1 |
|
2. |
Bijdrage aan de kosten van de strafvordering in Nederland tot 1896 |
5 |
|
3. |
Bijdrage aan de kosten van de strafvordering en de slachtofferzorg in andere Europese landen |
5 |
|
4. |
Voorgestelde regeling |
6 |
|
5. |
Financiële paragraaf |
13 |
|
6. |
Adviezen |
15 |
|
II. |
ARTIKELSGEWIJS |
18 |
De leden van de VVD-fractie hebben met grote interesse en een positieve grondhouding kennisgenomen van het wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering in verband met de eigen bijdrage van veroordeelden aan de kosten van de strafvordering en de slachtofferzorg (hierna: het wetsvoorstel). De daarin voorgestelde maatregelen zijn een uitwerking van wat hierover in het regeerakkoord is afgesproken, namelijk dat de kosten voor het strafproces waar mogelijk worden verhaald op de daders. Zij ondersteunen dan ook de strekking van het voorstel dat degene die een strafbaar feit heeft gepleegd en daarvoor wordt veroordeeld, bijdraagt in de kosten van het proces waarin de door hem begane strafbare feiten zijn onderzocht. Deze leden vinden het meer dan redelijk dat iemand meebetaalt wanneer hij de overheid en daarmee de belastingbetaler, met hoge kosten opzadelt die voortvloeien uit zijn eigen en meestal weloverwogen gemaakte keuze strafbare feiten te plegen. De ratio achter deze voorgestelde eigen bijdrage regeling en het hiermee nauw samenhangende wetsvoorstel tot wijziging van de Penitentiaire beginselenwet, de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden, de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen en enige andere wetten in verband met de eigen bijdrage voor verblijf in een justitiële inrichting (Kamerstuk 34068, hierna: het wetsvoorstel eigen bijdrage voor verblijf in een justitiële inrichting) is dat degene die de strafwet overtreedt en aldus een strafrechtelijke reactie uitlokt verantwoordelijk kan en moet worden gehouden voor een deel van de kosten daarvan. Deze ratio onderschrijven de aan het woord zijnde leden volkomen. De verantwoordelijkheid van de dader strekt naar hun mening zover dat hij of zij ook dient bij te dragen in de eventuele kosten van slachtofferzorg, ook door die geleverd door fonds slachtofferhulp, die thans uit de algemene middelen worden betaald en dus door de samenleving worden gedragen. Als vanzelfsprekend sluiten zij ook ten aanzien van deze voorgestelde verplichte eigen bijdrage voor veroordeelden van strafbare feiten niet de ogen voor eventuele uitdagingen in de uitvoering. Zij zijn echter van mening dat deze niet opwegen tegen de positieve strekking van de wet en het krachtige signaal dat daar van uitgaat. Deze staan wat hen betreft dan ook niet aan een spoedige invoering van de wet in de weg. Ook de leden van de VVD-fractie zijn van oordeel dat het verplicht stellen van het betalen van een eigen bijdrage door gedetineerden geen zware negatieve gevolgen moet hebben voor de resocialisatie van die gedetineerden of dat hun financiële positie van de gedetineerden zodanig wordt aangetast dat andere sociale problemen ontstaan. Daarom zijn zij verheugd te lezen dat het wetsvoorstel op verschillende manieren zorgt dat deze neveneffecten worden voorkomen. Deze leden hebben nog enkele vragen en opmerkingen bij het voornoemde wetsvoorstel.
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering kan aangeven over hoeveel inkomsten het fonds slachtofferhulp beschikt, welk bedrag daarvan wordt besteed en waaraan dat wordt besteed. Indien dit laatste een substantieel lager bedrag is dan het eerste, willen deze leden graag weten hoe dit komt.
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij hebben middels het regeerakkoord ingestemd met het voornemen om eigen bijdragen te gaan vragen aan veroordeelden voor de kosten van het strafproces, slachtofferzorg en detentie. Ook kunnen deze leden zich vinden in het uitgangspunt dat niet alleen de belastingbetaler deze kosten moet dragen, maar dat ook de veroorzaker van die kosten daarop aangesproken kan worden. Voornoemde leden hebben echter ook kennisgenomen van de breed gedragen bezwaren tegen het voorliggend wetsvoorstel bij de betrokken organisaties van rechters, advocaten, reclassering, wetenschappers en anderen. Deze leden delen de zorg die daar leeft dat het opleggen van eigen bijdragen zal leiden tot hogere schuldenlasten bij ex-gedetineerden en dat daardoor de resocialisatie geschaad wordt. Daardoor zouden de eigen bijdragen naar de mening van velen het risico met zich meebrengen dat daardoor meer ex-gedetineerden gaan recidiveren, hetgeen uiteindelijk voor zowel de veiligheid als ook in financiële zin contraproductief zou zijn.
De leden van de PvdA-fractie vragen waarom gezien de grote samenhang in de aard van de maatregelen en de doelstellingen van het voorliggend wetsvoorstel en het wetsvoorstel eigen bijdrage voor verblijf in een justitiële inrichting, beide wetsvoorstellen niet als één wetsvoorstel zijn ingediend. Zij vragen dit temeer omdat beide wetsvoorstellen financiële gevolgen hebben voor deels dezelfde doelgroep van tot gevangenisstraffen veroordeelde delinquenten, hun draagkracht, de opbouw van schulden en de gevolgen daarvan voor hun resocialisatie.
De leden van de SP-fractie hebben met afkeuring kennisgenomen van onderhavig wetsvoorstel. Ze hebben dan ook veel vragen en opmerkingen.
Deze leden delen in ieder geval de zorgen van verschillende organisaties dat het verhogen van schulden niet op een positieve manier bijdraagt aan resocialisatie en recidivebestrijding. Juridisch gezien is het wellicht geen straf, maar in de praktijk zal dit zo ervaren worden. Het geldbedrag komt immers bovenop bijvoorbeeld een celstraf, taakstraf of boete. Opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten is verder bij uitstek een overheidstaak. Voornoemde leden vinden het goed om te lezen dat ze in dat opzicht met de regering op één lijn zitten. Wat vragen oproept is de constatering van de regering dat het echter niet meer vanzelfsprekend is dat de kosten daarvan in hoofdzaak door de samenleving worden gedragen. Waarom geldt het oorspronkelijke uitgangspunt nu plotseling niet meer? Wat is er nu volgens de regering veranderd in de samenleving waardoor een eigen bijdrage geoorloofd is? De regering wijst op een bijdrageregeling in 1896, wat volgens deze leden geen overtuigend argument is. Waarom vindt de regering dat eigenlijk wel? Sinds 1896 zijn de inzichten in de wijze waarop resocialisatie en recidivebestrijding bevorderd kunnen worden immers fors veranderd.
De aan het woord zijnde leden lezen dat de regering stelt dat de doelgroep van dit wetsvoorstel niet gelijk te stellen is met de gedetineerdenpopulatie. Het gaat ook om veroordeelden die geen celstraf hebben gekregen. Zijn er cijfers bekend over hun schuldenpositie? Om wat voor mensen gaat het? Zijn dat daklozen, verslaafden, werklozen, werkenden?
Deze leden zijn benieuwd naar de reactie van de regering op het feit dat vrijwel alle genodigden zich tijdens het rondetafelgesprek over de eigen bijdrage voor veroordeelden op 18 december 2014 in meer of mindere mate hebben uitgesproken tegen onderhavig wetsvoorstel en zorgen hebben geuit over de resocialisatie en recidive.
De leden van de CDA-fractie hebben met zorg kennisgenomen van onderhavig wetsvoorstel. Zij kunnen zeer zeker begrip opbrengen voor het principiële gevoel dat ten grondslag ligt aan onderhavig wetsvoorstel, namelijk dat veroordeelden deels verantwoordelijk gesteld zouden moeten worden voor de kosten die uit de door hun strafbaar gestelde handelingen voortvloeien, tot aan de verblijfskosten van detentie aan toe. Dit begrip vertaalt zich voor deze leden evenwel niet automatisch in enthousiasme voor onderhavig wetsvoorstel. Zij vragen in dit kader of in het vertalen van kosten naar de dader niet zozeer aan de achterkant van het strafproces maar juist aan de voorkant nog meer stappen gezet kunnen worden. Deze leden denken dan aan schadevergoedingen aan slachtoffers en nabestaanden alsmede vorderingen als het gaat om de zogeheten Plukze-wetgeving. Voornoemde leden vernemen hierop graag een reactie van de regering.
De aan het woord zijnde leden lezen dat onderhavig wetsvoorstel een kostenbesparing van in totaal 65 miljoen euro per 2015 moet opleveren. De bijdrage kosten strafvordering dient 53 miljoen euro op te leveren en de netto opbrengst van de bijdrage aan slachtofferzorg 5 miljoen euro. Het wetsvoorstel eigen bijdrage voor verblijf in een justitiële inrichting beoogt 7 miljoen euro op te brengen met de eigen bijdrage veroordeelden in een justitiële inrichting.
De leden van de CDA-fractie vragen welke betekenis zij eraan moeten hechten dat de regering geen impactanalyse heeft laten uitvoeren naar de vraag of, en zo ja, wat redelijk en haalbaar is qua eigen bijdrage van veroordeelden maar wel een impactanalyse heeft laten uitvoeren naar de vraag met welke bijdrage bovengenoemde bezuiniging kan worden gehaald.
Voornoemde leden hebben voorts hun zorgen over de mogelijk ongewenste effecten op de recidivekansen van veroordeelden. Zij hebben dan ook nog enkele vragen.
Deze leden vragen in hoeverre de regering op basis van de binnengekomen adviezen heeft overwogen onderhavig wetsvoorstel aan te passen of in te trekken. Is het immers niet van belang dat in de (rechts)praktijk en bij ketenpartners steun is voor hetgeen wordt voorgesteld? In het rondetafelgesprek eigen bijdrage strafrecht op 18 december 2014 viel het deze leden op dat enkel de vertegenwoordiger van DJI gematigd positief was over onderhavig wetsvoorstel. Opvallend vonden deze leden echter wel zijn uitspraak dat onderhavig wetsvoorstel geen excentrieke waarde bevat. Voornoemde leden vragen de regering om een reactie hierop.
De leden van de CDA-fractie constateren dat de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), de Raad voor de rechtspraak (RvdR), de Reclassering Nederland, de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak (NVvR) en de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA) zeer kritisch gereageerd hebben op onderhavig wetsvoorstel. Waaruit put de regering steun voor onderliggend voorstel? Welke betekenis moet bij gebrek hieraan worden toegekend aan een adequate uitwerking in de praktijk van onderhavig wetsvoorstel? De aan het woord zijnde leden vragen de regering of zij heeft overwogen ten aanzien van onderhavig wetsvoorstel dezelfde argumentatie toe te passen om het voorstel aan te passen, zoals gehanteerd in het thans bij de Kamer voorliggende wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering ter aanvulling van het spreekrecht van slachtoffers en nabestaanden in het strafproces en wijziging van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven ter uitbreiding van de mogelijkheid van uitkering aan nabestaanden (Kamerstuk 34 082). In het nader rapport stelt de regering dat gelet op de stellige voorkeur van de meerderheid van de adviesorganen en het oordeel van de Afdeling advisering van de Raad van State het haar niet zinvol lijkt in de huidige situatie de praktijk met deze nieuwe figuur voor welke klaarblijkelijk weinig draagvlak bestaat, te belasten. Wat zijn de overeenkomsten en verschillen ten aanzien van de besluitvorming door de regering over onderhavig wetsvoorstel?
De leden van de CDA-fractie vragen de regering of zij van mening is dat van onderhavig wetsvoorstel een afschrikwekkende werking uitgaat. Is dat een beoogd effect van onderhavig wetsvoorstel of zou dat een neveneffect kunnen zijn?
Deze leden vragen of de aangekondigde bijdrage in het regeerakkoord van veroordeelden ten aanzien hun strafproces overeenkomt met de wijze waarop dit in de impactanalyse terugkomt en in onderhavig wetsvoorstel is vormgegeven.
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van voorliggend wetsvoorstel. Naar aanleiding daarvan hebben zij enkele vragen.
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Alhoewel het idee sympathiek lijkt dat degene die kosten veroorzaakt, deze ook betaalt roept het voorstel bij deze leden veel vragen op over de uitvoerbaarheid en financiële haalbaarheid. Voornoemde leden zien bezwaren bij het voorstel en hebben in dat verband een aantal vragen.
Deze leden vragen hoe het wetsvoorstel zich verhoudt tot het principiële kabinetsstandpunt zoals in 2008 door Staatssecretaris Albayrak werd verwoord dat voor de invoering van een eigenbijdrageregeling geen toereikende rechtvaardiging bestaat en zodoende geen aanleiding bestaat om van dit principiële uitgangspunt af te wijken. Welke concrete aanleiding ziet de regering om in tegenstelling tot eerdere kabinetsstandpunten nu wel een eigen bijdrage in te voeren? Wat voegt het wetsvoorstel toe aan de al bestaande mogelijkheid om te verplichten tot een eigen bijdrage door als bijzondere voorwaarde een herstellende voorwaarde op te leggen waarbij de veroordeelde verplicht kan worden tot het betalen van een schadevergoeding of een waarborgsom?
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij willen graag een aantal vragen ter beantwoording aan de regering voorleggen.
De leden van de SGP-fractie vinden het uitgangspunt van het voorliggende wetsvoorstel in principe positief. Voor zover gedetineerden ertoe in staat zijn, is het goed dat er van hen een eigen bijdrage in de kosten van het strafproces wordt gevraagd. Wel zien zij een aantal belemmeringen die de uitvoering mogelijk bemoeilijken. Zij hebben daarom diverse vragen over dit wetsvoorstel.
De leden van de PvdA-fractie lezen dat er in het voorliggend wetsvoorstel vanwege het voorkomen van administratieve lasten voor gekozen is om de eigen bijdrage in de vorm van vaste bedragen te gaan opleggen. Kan de regering aangeven aan de hand van welke criteria die eigen bijdragen zijn vastgesteld? Hoe gaat de regering haar voornemen om te differentiëren naar het soort rechter vormgeven?
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering nader kan toelichten wat de algemene ervaringen van de genoemde landen zijn met de door hen gehanteerde eigen bijdrage regelingen voor het strafvorderingsproces. Wat was de algemene teneur bij de invoering ervan en zijn in deze landen reeds evaluaties uitgevoerd van de wet- en regelgeving waarin de verplichting tot het betalen van deze eigen bijdrage door veroordeelden is onderzocht?
De leden van de PvdA-fractie lezen dat de Engelse rechter over de bevoegdheid beschikt om de kosten voor het strafproces, zoals die aan de veroordeelde zou kunnen worden opgelegd, te matigen. Daarbij wordt klaarblijkelijk ook rekening gehouden met de financiële positie van de veroordeelde. Waarom krijgt in het voorliggend wetsvoorstel de Nederlandse strafrechter deze bevoegdheid niet? Heeft de Nederlandse rechter impliciet niet toch de bevoegdheid om indirect de eigen bijdrage te matigen namelijk door met het oog de financiële draagkracht van een veroordeelde een lagere straf op te leggen, zoals een lagere boete? Voorziet het wetsvoorstel in enige juridische belemmering voor de rechter om in zijn straftoemeting rekening te houden met de financiële situatie van de veroordeelde waaronder zijn verplichting tot het opleggen van eigen bijdragen?
De leden van de SP-fractie zijn benieuwd hoe lang de eigen bijdrageregelingen in Engeland, Wales, Duitsland en Frankrijk bestaan. Wat was destijds de reden om deze regelingen in te voeren? Kan een vergelijking worden gemaakt van de recidivecijfers daar met die in Nederlands?
Voorts vragen deze leden hoe hoog het uurloon is dat gedetineerden in die drie landen krijgen voor arbeid in detentie. Behouden die gedetineerden hun uitkering of een andersoortige financiële bijdrage van hun overheid? Wat is hierin het verschil met Nederland?
De leden van de CDA-fractie vragen waarom de regering ervoor heeft gekozen in onderhavig wetsvoorstel wel aandacht te besteden aan de wijze waarop in andere Europese landen een systeem is vormgegeven van een bijdrage van de veroordeelde aan de kosten van de strafvordering, maar in het wetsvoorstel eigen bijdrage voor verblijf in een justitiële inrichting niet.
Voornoemde leden vragen de regering of in één van de door haar aangehaalde landen die een dergelijke regeling kennen en waarop in het onderzoek van het Wetenschappelijk Onderzoek en Documentatiecentrum (WODC) is ingegaan, de regeling beperkt blijft tot enkel een bijdrage aan de slachtofferzorg en niet zozeer tevens omvat de kosten van het proces en/of kosten die zijn gemaakt in de vervolging/opsporing.
Deze leden vragen de regering of het juist is dat de Duitse regeling als enige in Europa niet voorziet in een draagkrachttoets vooraf. Zo nee, welke landen hebben hier nog meer voor gekozen?
De leden van de VVD-fractie merken op dat iedere bijdrageplichtige een vast, forfaitair bedrag verschuldigd is. Zij delen de gedachte achter deze keuze, namelijk dat hiermee wordt voorkomen dat verdachten zich belemmerd voelen in hun verdediging. Wel vragen deze leden op basis waarvan dit bedrag wordt vastgesteld. Hoe kijkt de regering aan tegen de consequentie van deze keuze dat veroordeelden in omvangrijke, complexe en verstrekkende zaken uiteindelijk hetzelfde bedrag zullen betalen als veroordeelden in simpele en overzichtelijke zaken? Op welke wijze zou deze consequentie enigszins kunnen worden gemitigeerd? De hoogte van de te innen forfaitaire bedragen zullen bij algemene maatregel van bestuur (amvb) worden vastgesteld. Kan reeds iets worden gezegd over de hoogte van deze bedragen? Zo nee, op welke termijn zal deze amvb worden uitgevaardigd en zal de Kamer bij de vaststelling hiervan worden betrokken?
Op 18 december 2014 heeft de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie een rondetafelgesprek gevoerd met diverse belanghebbenden en personen uit de praktijk die met het wetsvoorstel van doen zullen krijgen. Het wetsvoorstel werd in zijn algemeenheid als billijk en sympathiek gekwalificeerd. Wel werd gewezen op de veelal hoge schuldenlast van veel veroordeelden die verergerd zou kunnen worden door het betalen van de voorgestelde eigen bijdrage. Dit zou consequenties kunnen hebben voor de resocialisatie van gedetineerden. Ten aanzien daarvan wordt in de memorie van toelichting vermeld dat bij de oplegging van de bijdrage een standaardbetalingsregeling zal worden aangeboden. De leden van de VVD-fractie vragen waaruit deze regeling bestaat. Daarnaast maakt de voorgestelde wet het mogelijk een individuele betalingsregeling te treffen. Welke voorwaarden zijn aan deze individuele betalingsregeling verbonden? Hoe zal deze regeling worden vormgegeven? Heeft dit negatieve netto-effecten voor de verwachte te behalen opbrengst van de maatregel? Zo ja, kan een inschatting worden gegeven waaruit deze bestaan en op welke wijze deze zullen worden opgevangen? Op welke wijze wordt er voor gezorgd dat de betrokkene voldoende middelen van bestaan overhoudt na de uitgezeten detentieperiode, zodat daadwerkelijk aan het opbouwen van een eerwaardig bestaan kan worden begonnen? In dit kader pleiten de aan het woord zijnde leden ook voor het uitbreiden van het aantal uren die gedetineerden tijdens hun detentie kunnen werken. Met het werken van 40 uur in de week kunnen meer financiële middelen worden verworven waarmee de voorgestelde eigen bijdrage kan worden voldaan. Daarnaast heeft het als voordeel dat men wordt voorbereid op een volwaardig werkzaam leven na de detentieperiode. Hoe kijkt de regering hier tegen aan? Ziet zij hier ook de voordelen van in? Is zij bereid dit mogelijk te maken?
Voorts hebben de aan het woord zijnde leden het rechtsvergelijkend rapport: «Kostenveroordeling in strafzaken. Een rechtsvergelijkend onderzoek naar de veroordeling van de verdachte in de proceskosten in Duitsland en Engeland» (WODC 2012) van professor mr. Tak over de voorgestelde eigen bijdrage bestudeerd. Uit dat rapport volgt dat geen onmiddellijke samenhang bestaat tussen de betalingsplicht voor detentie en de resocialisering. De leden van de VVD-fractie zijn verheugd over deze conclusie en delen deze. Kent de regering inmiddels een dan wel meerdere andere rapporten waarin op basis van deugdelijk wetenschappelijk onderzoek tot een andere conclusie wordt gekomen? Zijn de reeds geuite kritische geluiden ten aanzien van de schuldenlast gebaseerd op onderzoeken of slechts op aannames?
De aan het woord zijnde leden merken op dat in het wetsvoorstel wordt voorgesteld om een deel van de te betalen eigen bijdrage aan de kosten van de strafvordering ten goede te laten komen aan de slachtofferzorg. Deze leden zien graag hun aanname bevestigd dat dit slechts ziet op de algemene dienstverlening van slachtofferzorg. Dit mag naar hun oordeel niet ten koste gaan van de aan het concrete en daadwerkelijke slachtoffer in een specifieke zaak te betalen schadevergoeding.
Voornoemde leden merken op dat sinds oktober 2012 het mogelijk is administratieve kosten die in de aan de verhaalfase voorafgaande inningfase zijn gemaakt door te berekenen bij geldboetes die bij OM-strafbeschikking of rechterlijke uitspraak zijn opgelegd. Een veroordeelde tot geldboete zal dan ook te maken krijgen met zowel administratiekosten als het forfaitaire bedrag voor de strafvordering en de slachtofferzorg. Kan de regering op deze verhouding nog eens kort reflecteren? Ten slotte staat in de memorie van toelichting dat titel 4.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing is. In de wetsgeschiedenis behorende bij deze titel is opgenomen dat voor de toepassing van de hier voorgestelde regeling derhalve is vereist dat de betalingsverplichting ofwel voortvloeit uit een bestuursrechtelijk wettelijk voorschrift ofwel uit een daartoe strekkend besluit dat vatbaar is voor bezwaar of beroep door de bestuursrechter. Dat laatste is in ieder geval niet het geval en op voorhand is niet geheel duidelijk of de betalingsverplichting zoals wordt voorgesteld voortvloeit uit een bestuursrechtelijk wettelijk voorschrift nu het wetsvoorstel, als ook wetsvoorstel eigen bijdrage voor verblijf in een justitiële inrichting strekt tot wijziging van onder meer het Wetboek van Strafvordering en de Penitentiaire beginselenwet. Kan de regering hier nader op ingaan en duidelijkheid verschaffen?
De leden van de PvdA-fractie vragen in hoeverre het feit dat veroordeelden aan slachtofferzorg moeten bijdragen de bereidheid van slachtoffers beïnvloedt om mee te werken aan herstelbemiddeling. Deze leden zouden het onwenselijk vinden als veroordeelden onder het mom dat zij al aan het slachtoffer hebben betaald, zouden afzien van herstelbemiddeling. Kan de regering hier nader op ingaan? Voorts vragen deze leden in hoeverre de financiële verplichtingen om een eigen bijdrage te moeten betalen, nadelige gevolgen kunnen hebben voor de draagkracht van de veroordeelde en zijn wil en capaciteit om een schadevergoeding aan slachtoffers te betalen.
De aan het woord zijnde leden lezen dat de rechter geen bevoegdheid heeft om de hoogte van de eigen bijdrage te matigen, maar dat er wel rechterlijke controle bij de bestuursrechter bestaat tegen de eigen bijdrage de beslissing om een betalingsregeling te treffen, of geen uitstel van betaling te geven. Deze leden menen te begrijpen dat ook de bestuursrechter niet over de mogelijkheid beschikt om de eigen bijdrage te matigen. Is dit correct?
Voornoemde leden lezen ook dat in Engeland en Wales de rechter vanwege de hoogte van de bedragen die daar aan de orde zijn wel een draagkrachttoets kan doen. Hoe hoog zijn de kosten voor de veroordeelde in die landen? Deelt de regering de mening dat ook de forfaitaire bedragen die op basis van het voorliggend wetsvoorstel straks in Nederland moeten worden betaald evenzeer de draagkracht van een gedetineerde te boven kunnen gaan? Zo ja, waarom zou er dan ook niet in Nederland sprake moeten zijn van een draagkrachtmeting? Mede in het licht van het feit dat anders de rechter via het middel van een lagere straftoemeting mogelijk via een omweg zelf toch een draagkrachttoets zal inbouwen?
Zoals de leden van de PvdA-fractie al in de inleiding van hun inbreng naar voren hebben gebracht, vrezen zij dat als gedetineerden met hoge schulden uit de cel zouden komen, dat nadelig voor hun resocialisatie kan uitwerken. Is er onderzoek gedaan, anders dan het in de memorie van toelichting aangehaalde onderzoek, naar het verband tussen schulden en een hoger risico op recidive? Zo ja, wat waren de conclusies van die onderzoeken? Zo nee, acht de regering het net zoals deze leden niet ook zeer relevant om te weten dat het heffen van een eigen bijdrage niet de resocialisatie van ex-gedetineerden schaadt? Deelt de regering de mening dat uitzichtloze hoge schulden naast een vaak gering inkomen van de ex-gedetineerde de kans op recidive vergroot? Zo ja, wat zijn de gevolgen daarvan voor de veiligheid en hoe verhouden de opbrengst van de eigen bijdrage zich tot de financiële kosten die recidive met zich meebrengt voor burgers, bedrijfsleven en de overheid?
Voornoemde leden vragen hoeveel personen er in detentie zitten omdat zij een strafrechtelijke boete niet konden betalen. Acht de regering het mogelijk dat vanwege een toegenomen schuld op grond van de eigen bijdrageregeling, meer personen niet in staat zullen zijn om een boete te betalen?
De aan het woord zijnde leden vragen of de regering zich de volgende uitspraak van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie herinnert: «Vaak kampen [...] moeders bij hun ontslag uit detentie ook met problemen op het gebied van huisvesting, werk en/of hun – geestelijke – gezondheid. Of ze hebben flinke schulden, die ze moeten gaan afbetalen. Krijgen ze bij deze problemen geen hulp, dan is de kans groter dat die moeders weer terugvallen in crimineel gedrag. Voor de kinderen is dat funest: het betekent dat ze blijven opgroeien in een onveilige omgeving.»?
De leden van de PvdA-fractie begrijpen dat er wel rekening kan worden gehouden met de inkomens- en vermogenspositie van veroordeelden, maar dat daar van geen sprake is ten tijde van de strafoplegging maar dat dat pas aan de orde kan komen op het moment dat de eigen bijdragen geïnd moeten worden en er een betalingsregeling kan worden afgesproken. Begrijpen zij dat goed? Waaruit bestaan in de praktijk de voorwaarden op grond waarvan de Minister van Veiligheid en Justitie kan meewerken aan een minnelijk akkoord voor het innen van schulden die op basis van de eigen bijdrage (mede) zijn ontstaan? Deze leden lezen in het voorgestelde artikel 592e Wetboek van Strafvordering (Sv) dat in het kader van een schuldregeling de Minister kan besluiten van (gedeeltelijke) inning af te zien. Dat kan onder andere indien redelijkerwijs te voorzien is dat de bijdrageplichtige niet zal kunnen voortgaan met betalen van zijn schulden of indien hij in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen. Betekent dit dat als een ex-gedetineerde zijn door de eigen bijdrage opgebouwde schuld niet kan betalen de Minister dan kan overwegen van (gedeeltelijke) inning van die schuld af te zien? Begrijpen de aan het woord zijnde leden dat hiermee de Minister achteraf zelf als het ware een draagkrachttoets kan gaan doen? Voorts lezen deze leden dat in een ministeriële regeling nadere regels worden gesteld ten aanzien van de bevoegdheid om mee te werken aan schuldregelingen. Naar de mening van de leden van de PvdA-fractie zou in het kader van het meewerken door de Minister aan een schuldregeling het belang van resocialisatie en het voorkomen van recidive ruim voor het belang van het innen van de eigen bijdrage moeten komen te staan. Deze leden lezen echter in de memorie van toelichting dat het meewerken aan een minnelijk akkoord vooral voort lijkt te komen uit de verwachting dat op die manier een hoger bedrag kan worden geïnd dan wanneer het tot schuldsanering op grond van de Wet schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp) komt. Kan de genoemde ministeriële regeling waarborgen dat het voorkomen recidive als belangrijkste criterium wordt gehanteerd door daarin van coulance uit te gaan? Waarom moet volledige betaling het uitgangspunt zijn en blijven? En als het dat al zou moeten blijven, in hoeverre strookt dat met voorkomen dat de resocialisatie mislukt? Waarom moet per se het uitgangspunt zijn dat plegers van strafbare feiten in beginsel gehouden zijn de bijdrage in de kosten van de strafvordering en slachtofferzorg volledig te voldoen? Zou het voor de samenleving, de schatkist en de ex-gedetineerde niet beter zijn als de resocialisatie een succes wordt?
De leden van de SP-fractie willen weten of het klopt dat onderhavig wetsvoorstel is gebaseerd op het Franse model. Hoe hoog is daar de eigen bijdrage en hoeveel procent wordt daar jaarlijks van afgelost? Welke negatieve en positieve kritiek is er in Frankrijk op deze regeling? Kan worden aangegeven hoe hoog het (soort) griffierecht is dat Franse veroordeelden dienen te betalen aan de staat?
Kan aan voornoemde leden duidelijk worden aangegeven waar de kosten nu precies uit bestaan die worden gevorderd van veroordeelden? Zijn dat alleen de kosten van de gerechtelijke procedure of ook de kosten die het Openbaar Ministerie (OM) en het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) hebben moeten maken? Hoe hoog denkt de regering dat de kosten zullen gaan worden die bij amvb vastgesteld zullen worden? Zal de concept-amvb worden voorgehangen en dus ter controle aan het parlement voorgelegd worden? Zo nee, waarom niet?
De aan het woord zijnde leden hebben van de Raad voor de rechtspraak vernomen dat een rechter rekening houdt met alle omstandigheden van het geval en in dit geval dus ook met de eigen bijdrage(n) waar een veroordeelde mee te maken zal krijgen. Zij vermoeden dat rechters dus bij de straf rekening gaan houden met die bijdrage(n). Graag ontvangen zij een reactie hierop. De regering geeft alleen aan dat het niet de bedoeling was, maar gezien het advies van de Raad voor de rechtspraak kan het dus zeker gebeuren. Denkt de regering niet dat dit voorkomen kan worden door de draagkrachttoets wel door de strafrechter uit te laten voeren?
De leden van de SP-fractie zijn het met verschillende organisaties eens dat het aantal procedures zeker zal toenemen. Er zal verzet worden ingediend tegen de dwangbevelen en bezwaar is mogelijk tegen onder andere de hoogte van de eigen bijdrage, de beslissing om (g)een betalingsregeling te treffen, geen uitstel van betaling te verlenen en als van kwijtschelding wordt afgezien. Meer procedures betekent ook meer kosten voor de samenleving. Ook het vaststellen van een individuele betalingsregeling brengt de nodige werklast met zich mee. Voornoemde leden lezen dat deze maatschappelijke kosten niet duidelijk zijn. Toch zullen deze er komen. De regering stelt dat kosten niet afgewenteld mogen worden op de samenleving, maar doet dit zo alsnog. Afgezien van het standpunt van de leden dat de eigen bijdrage niet bijdraagt een betere resocialisatie en recidivebestrijding. Graag ontvangen zij hierop een reactie.
De aan het woord zijnde leden constateren dat er een standaard betalingsregeling komt. Kan de regering daar al wat meer over vertellen? Wie bepaalt of iemand recht heeft op een individuele regeling of kwijtschelding? Zal dat het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) worden? Is dat verstandig gezien de problemen die er spelen met betrekking tot de betalingsregelingen bij boetes? Bovendien draagt de bemoeienis van het CJIB eraan bij dat mensen de eigen bijdrage als extra straf gaan ervaren. Graag ontvangen zij hierop een reactie.
Op welke manier wordt er bij het verlenen van de betalingsregeling rekening gehouden met de inkomenspositie van veroordeelden? Wordt een individuele betalingsregeling alleen op verzoek van de veroordeelde afgegeven? Wanneer is kwijtschelding mogelijk en wanneer niet? Hoe wordt bij beslag rekening gehouden met de beslagvrije voet? Op dit moment ontbreekt voor deurwaarders vaak voldoende informatie om precies te weten wat onder andere het inkomen is van een beslagene of er nog meer beslagleggers zijn en voor welk bedrag er reeds beslag is gelegd (Pre-advies «Naar een beslagvrije voet», KBvG, 30 juni 2014). Er komt in 2015 een beslagregister voor deurwaarders. Zal dat beslagregister klaar voor gebruik zijn nog voor inwerkingtreding van dit wetsvoorstel? Zo nee, wanneer is dat dan wel het geval? Deze leden vinden het belangrijk dat dit kan voordat onderhavig wetsvoorstel eventueel in werking is getreden. Ook overheidsinstanties zullen er gebruik van kunnen maken. Op welke manier zal worden voorkomen dat mensen in de problemen raken door een verkeerd berekende beslagvrije voet?
De leden van de SP-fractie vinden het opvallend dat de regering wil voorkomen dat de bijdrageregeling toelating tot de Wsnp verhindert en op die manier mogelijk in de weg staat aan de resocialisatie en rehabilitatie van de betrokkene. Deze leden zijn het eens met dit inzicht, maar eerder gaf de regering aan geen onmiddellijk verband te zien tussen het hebben van schulden en recivide. Geldt dit dan niet voor resocialisatie? Kortom, geeft de regering toe dat het hebben van schulden zeker in de weg kan staan aan de resocialisatie en dat onderhavig wetsvoorstel ertoe zal leiden dat resocialisatie van veroordeelden in de toekomst moeilijker wordt gemaakt?
De leden van de CDA-fractie vragen de regering wat de nadelen zijn van een vast, forfaitair bedrag voor bijdrageplichtigen. Zij leggen de regering de situatie voor dat de rechter bepaalt dat ingezette vervolging en/of opsporingsbevoegdheden door de politie en het OM onrechtmatig zijn ingezet. Kan de regering bevestigen dat deze gemaakte kosten zijn opgenomen in het vooraf vastgestelde bedrag? Zo ja, kan dat dan als rechtvaardig worden beschouwd? De veroordeelde draagt dan immers financieel bij aan opsporingsmiddelen die klaarblijkelijk niet tegen hem hadden mogen worden ingezet.
De aan het woord zijnde leden vragen in hoeverre de bijdrage aan de kosten van de strafvordering ook (in)direct terugvloeien naar de beschikbare geldelijke middelen van de politie, het OM, het NFI, het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie en de reclassering.
Deze leden vragen de regering hoe de verplichting voor de rechter om in zijn uitspraak rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zich verhoudt tot de keuze in onderhavig wetsvoorstel om af te zien van een draagkrachttoets. De leden van de CDA-fractie vragen de regering te reageren op de uitspraak van de voorzitter van de Raad voor de rechtspraak tijdens het rondetafelgesprek eigen bijdrage strafrecht op 18 december 2014 in de Tweede Kamer dat de rechter ook in de toekomst met de schuldenproblematiek rekening zal houden bij de oplegging van de straf. Deze leden vragen de regering in haar antwoord ervan uit te gaan dat in de toekomst omvat de situatie dat onderhavig wetsvoorstel door het parlement wordt aangenomen. Deze leden vragen de regering in dit kader ook om een reactie op de vergelijking die door de Raad voor de rechtspraak in haar advisering wordt gemaakt met het bestuursrechtelijk opgelegde alcoholslotprogramma.
De leden van de CDA-fractie vragen de regering waarom zij in het nader rapport de stellingname van de Afdeling advisering van de Raad van State niet gecorrigeerd heeft dat aan de eigen bijdrage voor het gevoerde strafproces een inningspercentage is verbonden van circa 45% (bij een bijdrage van 2.500 euro, – 60% bij een bijdrage van 500 euro), blijkens de impactanalyse van Significant. Door de Afdeling advisering van de Raad van State wordt aangegeven dat dit percentage tussen de 12% en 32% ligt maar dit betreft de berekening bij de eigen bijdrage voor het verblijf en niet op de bijdrage bij het gevoerde strafproces. Graag vernemen zij op dit punt de zienswijze van de regering.
Voornoemde leden vragen hoe de regering de inningspercentages aangaande eigen bijdrage aan het strafproces beoordeelt, afgaande op de forfaits zoals weergeven in de impactanalyse.
Deze leden vragen de regering waarom niet door haar expliciet wordt aangegeven welk uitvoerend orgaan de vaststelling en inning zal verzorgen, terwijl in de voorbereiding op onderhavig wetsvoorstel aan het Centraal Administratie Kantoor (CAK) gevraagd is zorg te dragen voor een uitvoeringstoets. De leden van de CDA-fractie vragen de regering of zij kan bevestigen dat het CAK deze taken op zich zal nemen.
De leden van de CDA-fractie vragen de regering naar de gevolgen die de optie van uitstel tot betaling heeft voor de gevolgen in het inningstraject in de praktijk. In de impactanalyse wordt aangegeven dat dit de betaling met enkele jaren kan vertragen. Kan de regering specificeren tot hoeveel jaar deze vertraging kan oplopen en welke gevolgen dit heeft voor het bedrag dat de geschatte besparingen moeten opleveren? Op welke wijze wordt er door de betrokken instanties zorg voor gedragen dat uitstel niet tot afstel van betaling leidt?
De leden van de PVV-fractie merken op dat in dit wetsvoorstel een regeling is opgenomen waarmee (een gedeelte van) de kosten van de strafvordering en de slachtofferzorg kunnen worden verhaald op daders. Onder kosten voor strafvordering vallen onder meer de kosten gemaakt door de politie, het OM, het NFI, de kosten van berechting, etc. Aangegeven wordt dat als de bijdrageplichtige voor meerdere (cumulatief) ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld, hij slechts eenmaal de bijdrage voor de kosten van de strafprocedure daarvoor betaalt. Dit wordt redelijk geacht omdat er ook maar één strafprocedure is gevoerd, hetgeen lagere kosten voor de strafrechtsketen tot gevolg heeft dan wanneer meerdere procedures zouden zijn gestart. Deze leden wijzen erop dat deze redenering misschien op gaat voor de kosten van berechting, maar zeker niet voor de kosten van bijvoorbeeld de politie en het NFI in het kader van de opsporing. Zij vragen dan ook of hiermee wel rekening is gehouden en zo ja, waarom dan toch is besloten de dader van meerdere misdrijven die gelijktijdig worden berecht slechts eenmaal een bijdrage te laten betalen?
Voornoemde leden merken op dat jeugdigen worden uitgezonderd van de plicht tot betaling van een eigen bijdrage omdat dit zich niet verhoudt tot het nationaal en internationaal erkende pedagogische karakter van het jeugdstrafrecht. De leden van de PVV-fractie vragen waarom hier niet in een ouderbijdrage wordt voorzien, net zoals in het wetsvoorstel eigen bijdrage voor verblijf in een justitiële inrichting wordt voorgesteld. Weliswaar neemt de overheid met detentie een belangrijk deel van de verzorging van de jeugdige over en kan van ouders in het kader van hun onderhouds- en verzorgplicht een bijdrage worden gevraagd, maar ook bij de bijdrage voor het strafproces zijn goede redenen om een ouderbijdrage op te leggen. Alleen het pedagogische karakter van het jeugdstrafrecht als reden vinden deze leden onvoldoende. Opvoedkundig/pedagogisch gezien is het heel goed dat een jeugdig merkt dat hij met zijn gedrag de samenleving op kosten jaagt en voor ouders is het wellicht een extra stimulans om hun kinderen wat strakker op te voeden. Daarbij zijn ouders gewoon verantwoordelijk voor hun minderjarige kinderen. Voornoemde leden vragen daarom of een nadere onderbouwing kan worden gegeven waarom jeugdigen worden uitgezonderd en er niet wordt voorzien in een ouderbijdrage.
De leden van de PVV-fractie vragen waarom ervoor is gekozen de bijdrage in lagere regelgeving te regelen en waar bij het bepalen van de bedragen allemaal rekening mee wordt gehouden. Deze leden zouden graag zien dat deze bedragen wettelijk geregeld worden zodat de Kamer betrokken is bij de hoogte van de bedragen en bijvoorbeeld kan bepalen of er rekening zal worden gehouden met de complexiteit van een zaak, het vermogen van de dader (dus ook als dat heel veel is), etc. Nu weten we slechts dat de regering voornemens is de bedragen te differentiëren naar het soort rechter.
De leden van de D66-fractie merken op dat het voorliggende wetsvoorstel griffierechten voor strafzaken introduceert. Op welke wijze is de regering voornemens te differentiëren naar het soort rechter dat de verdachte veroordeelt? Welk deel van de eigen bijdrage zal ten goede komen aan de slachtofferzorg en betreft het een vast deel van het vaste forfait?
Deze leden lezen dat aan de rechter in het wetsvoorstel geen rol toekomt bij de oplegging van de eigen bijdrage. Wat betekent de extra beroepsprocedure voor de belasting van de bestuursrechtspraak? In hoeverre kan gijzeling aan de orde zijn indien betaling van de eigen bijdrage niet plaatsvindt?
Voornoemde leden merken op dat er rekening wordt gehouden met de inkomens- en vermogenspositie van de bijdrage plichtige. Op welke wijze wordt bij de vaststelling en inning rekening gehouden met de mate waarin een eventuele schuld of de druk van een betalingsregeling een (ernstig) criminogeen risico is voor de individuele veroordeelde?
De inkomenspositie wordt pas meegenomen op het moment van inning in plaats van bij de vaststelling. Kan de regering die keuze nader toelichten aangezien binnen zes weken na dagtekening van de factuur moet worden betaald en de termijn tussen vaststelling en inning dus relatief kort is?
Kan de regering toelichten waarom in tegenstelling tot bijvoorbeeld geldboetes, het vaste forfaitair bedrag en het maximum dat aan de totaal te betalen eigen bijdrage kan worden gesteld, niet bij wet wordt vastgesteld maar bij amvb? Welke instantie zal worden belast met de uitvoering van de eigen bijdrage regeling en welke uitvoeringskosten gaan jaarlijks gepaard met de uitvoering? In hoeverre is schuldhulpverlening in voldoende mate een optie voor de doelgroep van dit wetsvoorstel gezien contra-indicaties zoals verslaving, psychische problematiek en beperkingen en onregelmatigheden die zich bij deze doelgroep kunnen voordoen?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen een nadere toelichting waarom de regering kiest voor het invoeren van een eigen bijdrage van veroordeelden aan de kosten van de strafvordering, terwijl schulden die hierdoor ontstaan kunnen leiden tot een grotere kans op recidive. Zij stellen vast dat de regering in de memorie van toelichting ook aangeeft dat het hebben van schulden een factor is bij de kans op recidive. Waarom wil de regering dan toch de eigen bijdrage invoeren?
Deze leden vragen of de regering de opvatting deelt dat binnen de rechtshandhaving het voorkomen van recidive ook een taak is van de overheid. Voornoemde leden vragen hoe de regering hier rekening mee houdt in het wetsvoorstel. Welke maatregelen neemt de regering om contraproductieve effecten te voorkomen?
De leden van de ChristenUnie-fractie stellen vast dat uit de derde monitor nazorg ex-gedetineerden van het WODC uit 2012 blijkt dat bijna drie kwart van de ex-gedetineerden voor aanvang van de detentie al schulden heeft. De inning van de eigen bijdrage kan dan leiden tot een verergering van de schuldenproblematiek en de daaruit volgende problemen. Zij vragen om een toelichting hoe voorkomen wordt dat het wetvoorstel leidt tot een toename van de schuldenproblematiek en de daaruit volgende problemen bij veroordeelden en eventueel hun gezin. Op welke wijze houdt de regering er rekening mee dat een groot deel van de ex-gedetineerden niet voor gemeentelijke schuldhulpverlening in aanmerking zullen komen, gezien de eis dat de schulden te goeder trouw moeten zijn ontstaan en mogelijke aanvullende voorwaarden die gemeenten stellen (bijvoorbeeld dat mensen een aantal maanden vaste lasten moeten hebben betaald of vrij zijn van drugsproblemen). In reactie op het rapport «Gevangen in schuld» stelt de regering immers zelf vast dat de dienstverlening van betrokken partijen hier op het moment niet voldoende toereikend voor lijkt te zijn (Kamerstuk 24 515, nr. 299).
Voornoemde leden merken op dat de regering van mening is dat bij het opleggen van de eigen bijdrage aan de kosten van de strafvordering geen sprake is van een straf in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Hoewel de regering aangeeft dat het slechts om een doorberekening van een gedeelte van de kosten betreft, gaat het mede gelet op de financiële positie van veel veroordeelden volgens de Afdeling advisering van de Raad van State om een relatief hoog bedrag. Kan de regering ingaan op de vraag in hoeverre de regering met het wetsvoorstel in de praktijk indirect toch tegemoet wil komen aan de behoefte om strenger te straffen?
De leden van de SGP-fractie vinden het begrijpelijk dat gekozen wordt voor forfaitaire bedragen. Zij vernemen graag welke bedragen de regering van plan is in de amvb op te nemen. Aan wat voor gedifferentieerde tarieven wordt gedacht? Is het niet logischer en vanuit rechtstatelijk perspectief beter om die bedragen precies in de wet vast te leggen? Gaan deze bedragen in geen enkel geval de daadwerkelijke kosten te boven? Er wordt onderscheid gemaakt tussen personen die wel en die geen straf of maatregel opgelegd krijgen. Is het risico niet aanwezig dat er bij de strafoplegging met dit onderscheid rekening gehouden zal worden, wat de objectiviteit van de strafoplegging vermindert?
Voornoemde leden lezen dat de uitvoeringsinstantie de gegevens kan opvragen bij bijvoorbeeld de Belastingdienst. Deze leden vragen waar in het wetsvoorstel deze bevoegdheid is vastgelegd. Wat wordt bedoeld met de in te dienen nota van wijziging? Welk wetsvoorstel wordt hierdoor gewijzigd?
De aan het woord zijnde leden merken op dat de regering stelt dat de factuur pas na het onherroepelijk worden van het vonnis wordt verstuurd. Waarom wordt dit uitgangspunt niet in de wet zelf vastgelegd?
De leden van de SGP-fractie constateren dat een fors deel van de gedetineerden schulden heeft bij aanvang van de detentie. De regering stelt daar tegenover dat velen ook inkomen hebben. Kan er meer inzicht worden gegeven in het soort inkomen dat deze gedetineerden hebben en ook in de hoogte ervan? Hoe reëel is de verwachting dat de forfaitaire bijdragen bij gedetineerden met (hoge) schulden inbaar zijn, zonder al teveel administratieve lasten? Zijn er wel mogelijkheden voor hen om die bijdrage na het onherroepelijk worden van het vonnis, maar nog tijdens detentie, te betalen?
De leden van de SP-fractie vinden het nog steeds onduidelijk hoe het te bezuinigen nettobedrag van 60 miljoen euro tot stand is gekomen. Graag ontvangen zij hierop een toelichting. Wat wordt bedoeld met de doelstelling die nog eens extra 5 miljoen euro moet opleveren? Welke aanloopverliezen verwacht de regering en op welke manier zullen deze worden opgevangen? Kortom, waar zal dan op bezuinigd worden?
Voornoemde leden lezen dat de regering stelt dat er geen hoge (extra) schulden ontstaat en het dus allemaal wel meevalt. Wat verstaat zij echter onder geen hoge (extra) schulden? Waar een schuld voor de één meevalt kan dat voor een ander heel anders uitpakken, vooral als iemand niet vermogend is.
De aan het woord zijnde leden begrijpen uit de impactanalyse van Significant (Kamerstuk 34 067, nr. 5) dat het inningspercentage tussen de 12% en de 32% ligt. Volgens het WODC en de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) zijn deze inningspercentages waarschijnlijk nog lager. Graag ontvangen zij hierop een reactie en op het voorstel van het WODC en de DJI om hier vervolgonderzoek naar te doen om de inningspercentages preciezer te krijgen.
De leden van de CDA-fractie vragen de regering vanaf welke datum in 2015 de besparingen zijn ingeboekt die voortvloeien uit onderhavig wetsvoorstel. Zij vragen de regering ook naar de verwachte ingangsdatum van onderhavig wetsvoorstel. Kan de regering in beantwoording van vragen tevens de door het CAK gestelde randvoorwaarde meenemen dat uiterlijk negen maanden voor ingangsdatum het CAK de opdracht tot uitvoering dient te ontvangen? Deze leden vragen wat de gevolgen zijn voor de inwerkingtreding op het moment dat deze randvoorwaarde niet wordt vervuld.
De aan het woord zijnde leden vragen ook hoe een eventuele verlate inwerkingtreding van onderhavig wetsvoorstel zich verhoudt tot de ingeboekte besparing voor 2015 van 37 miljoen euro. Deze leden vragen de regering in dit antwoord ook te verwerken de werking van de geschetste aanloopperiode ten aanzien van de opbrengsten in de impactanalyse van Significant.
De leden van de CDA-fractie vragen de regering naar de kosten die tot nu toe zijn gemaakt in verband met het opstellen van onderhavig wetsvoorstel, onder meer op het departement maar ook de kosten in verband met de door Significant opgestelde impactanalyse alsmede de uitvoeringstoets door het CAK.
Deze leden vragen de regering in te gaan op de verhoging van de kosten die de VNG verwacht te maken ten aanzien van doelgroep die een beroep gaat doen op de bijstand, bijzondere bijstand en de schuldhulpverlening. Erkent de regering dat gemeenten als gevolg van onderhavig wetsvoorstel waarschijnlijk een grotere kostenpost heeft ten aanzien van deze doelgroep? Op welke wijze houdt de regering hier rekening mee in onderhavig wetsvoorstel?
Voornoemde leden vragen hoe de regering de overeenstemming in de adviezen beoordeelt dat onderhavig wetsvoorstel wel eens duurder voor de overheid kan uitpakken dan de geschatte opbrengsten. Deze leden vragen of alleen al deze breed gedeelde vrees geen reden is hier nader onderzoek naar te (laten) doen.
De leden van de CDA-fractie vragen de regering of zij de stellingname van de Afdeling advisering van de Raad van State kan bevestigen dat de aanloopverliezen de eerste jaren na invoering van de eigen bijdragen tot 2017 oplopen tot een bedrag van 34 miljoen euro. Deze leden vragen de regering waar zij deze financiële last voor de overheid terug kunnen vinden.
De aan het woord zijnde leden vragen de regering waarom in de impactanalyse niet is meegenomen eventuele gedragsreacties in de keten, eventuele bijkomende kosten en 2e of meerdere orde effecten, alsmede investeringen en projectenkosten om de bijdrageregelingen te implementeren. Deze leden vragen de regering om ten aanzien van een ieder van deze punten alsnog een inschatting te maken van de verwachte kosten en effecten op onderhavig wetsvoorstel.
De leden van de PVV-fractie vragen waar de dekking is gevonden voor de aanloopverliezen.
Deze leden merken op dat in de memorie van toelichting geen bedragen worden genoemd. De bedragen zullen in lagere regelgeving worden uitgewerkt. Als de hoogtes van de bedragen nog niet bekend zijn, hoe kan dan worden aangegeven dat dit wetsvoorstel 53 miljoen euro op zal leveren? Gesproken wordt van een impactanalyse waarin wordt uitgegaan van een maximale eigen bijdrage van 2.400 euro. Is dit daadwerkelijk het bedrag dat in de amvb zal worden opgenomen?
De leden van de D66-fractie merken op dat het voornoemde voorstel een symbolische tegemoetkoming beoogt in de kosten dat wordt gekoppeld aan een vast forfaitair bedrag. Wat zijn de investeringskosten van de regering om de eigen bijdrage regeling te realiseren en de procedure op poten te zetten? Een opbrengst van 65 miljoen euro in totaal wordt verwacht waarvan 58 miljoen euro eigen bijdrage in de strafvorderingen en de slachtofferzorg. Uit de impactanalyse blijkt dat hiermee een middenscenario is gekozen. Daarvan zeggen de onderzoekers dat het middenscenario niet wil zeggen dat dit ook het meest waarschijnlijke scenario is. Welke aanloopverliezen verwacht de regering precies en over welke periode?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen een onderbouwde reactie van de regering op het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State, waarin gesteld wordt dat gezien de maatschappelijke en financiële lasten ernstig moet worden betwijfeld of de beoogde financiële opbrengsten zullen worden behaald. Kan de regering nader ingaan op de kritiek dat er bij de financiële berekening onvoldoende rekening is gehouden met de stijging van de kosten door een groter beroep op bijstand en door extra beroepsprocedures? Deze leden willen weten hoe groot de regering het risico inschat dat door mogelijke tweede orde effecten van de maatregel de beoogde financiële opbrengsten niet zullen worden behaald.
De leden van de SGP-fractie merken op dat de verwachte netto-opbrengst ongeveer 65 miljoen euro is. Zij vragen om een nadere onderbouwing van dit bedrag. Wat zijn de verwachte brutoinkomsten en wat is de hoogte van de uitvoeringslasten? Zijn er uit andere landen ervaringen te geven met de hoogte van de inkomsten en de administratieve lasten en de effectiviteit hiervan?
Voornoemde leden merken op dat in het wetsvoorstel niet wordt genoemd welk aandeel van de opbrengsten ingezet worden voor slachtofferbeleid. Kan worden aangegeven welk deel daarvoor bestemd wordt? Waarom is dat aandeel niet in de wet opgenomen?
De leden van de SP-fractie onderschrijven de zorg van onder andere de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak (NVvR), de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA), Reclassering Nederland en de VNG dat het hebben van schulden een criminogene factor is. Deelt de regering deze constatering? Het risico is er dus zeker dat extra schulden ertoe kunnen leiden dat mensen recidiveren. Dit wordt ook aangegeven in het door de regering veelvuldig aangehaalde en eerder genoemde rechtsvergelijkende onderzoek van professor mr. Tak. Een eigen bijdrage hoeft niet in de weg te staan aan resocialisatie, maar het kan wel. Het risico is er zeker. Dit risico moet volgens de leden gewoonweg vermeden worden. Hoe neemt de regering dat extra risico weg? Graag ontvangen deze leden hierop een uitgebreide reactie. De regering wijst in antwoord hierop overigens op de mogelijkheid van een betalingsregeling, maar dat doet niets af aan de hoogte van de schuld of aan het feit dat mensen opgezadeld blijven zitten met extra schulden. Dat het hebben van schulden één van meerdere criminogene factoren betreft, betekent immers niet dat dit risico verwaarloosbaar is.
Verder willen voornoemde leden erop wijzen dat ook het gezin van een veroordeelde kan worden meegenomen in de schuldenlast. Indien er een gemeenschap van goederen is, kan ook de partner worden aangesproken als het gaat om het gemeenschappelijke gedeelte. De schuld valt immers in de boedel. Hoe kijkt de regering hier tegen aan?
De aan het woord zijnde leden constateren dat de regering ook richting de adviserende organisaties laat weten dat de eigen bijdrage geen straf is. Ontkent hij daarmee ook dat dit door veroordeelden heel anders ervaren zal worden?
Met onder andere Slachtofferhulp Nederland en de NOvA delen deze leden de mening dat de extra schuld nadelig is voor andere schuldeisers, met name voor slachtoffers. De regering verwacht dat de gevolgen van de bijdrageregeling beperkt zullen zijn voor slachtoffers, maar geeft daarmee geen antwoord op de impact voor andere schuldeisers. Graag ontvangen deze leden alsnog een reactie daarop.
Waar het slachtoffers betreft hebben de leden van de SP-fractie nog wel vragen. De regering verwacht dat de gevolgen voor hen beperkt zijn. Zij geeft daarmee toe dat er dus zeker gevolgen zijn. Niet iedereen heeft recht op een schadevergoeding tot 5.000 euro. De vergoeding daarboven moeten slachtoffers zelf incasseren bij de veroordeelde indien de vervangende hechtenis ten uitvoer is gelegd. Heeft de bijdrageregeling daar geen nadelig effect op? Graag ontvangen zij hierop een reactie. Ook als het gaat om civielrechtelijke schadevergoedingen. De slachtoffers dienen dan zelf tot incasso over te gaan en krijgen geen help via de voorschotregeling. Welke gevolgen heeft de bijdrageregeling voor hen? Het Schadefonds Geweldsmisdrijven gaat alleen over tot vergoeding als deze niet op andere wijze vergoed kan worden. Kan de regering aangeven hoe dit in de praktijk zal uitwerken? Wanneer zal een slachtoffer zich precies kunnen wenden tot het Schadefonds Geweldsmisdrijven en wanneer zal van hen verwacht worden dat ze hun schadevergoeding nog bij de veroordeelde kunnen halen?
Voornoemde leden hebben bij het rondetafelgesprek in de Tweede Kamer over de eigen bijdrageregeling op 18 december 2014 van DJI vernomen dat er veel aandacht besteed zal worden aan de nazorg. Dit vergt alleen maar meer capaciteit, nemen deze leden aan. Is dat haalbaar gezien de bezuinigingen waarmee het gevangeniswezen te maken krijgt?
De leden van de CDA-fractie vragen of de regering zicht had op de einddatum waarop de impactanalyse door Significant gereed zou zijn. Indien dat het geval was, vragen zij waarom de sluitingsdatum voor de consultatie was gesteld op 10 maart 2014 en niet iets later, aangezien dan de impactanalyse van 9 april 2014 mee had kunnen worden genomen in de uitgebrachte adviezen.
De aan het woord zijnde leden lezen dat de regering de kritiek dat onderhavig wetsvoorstel het recidiverisico zou verhogen probeert te pareren door te stellen dat er diverse voorzieningen kunnen worden getroffen waardoor rekening wordt gehouden met de inkomenspositie van de betalingsplichtige, zoals het treffen van een betalingsregeling. Zij vragen de regering of, los van de effectiviteit van deze voorzieningen voor recidive op lange termijn, deze niet te laat komen om recidive op korte termijn te voorkomen. Immers, zo leggen zij de regering voor, ook direct na het vonnis door de rechter kan de veroordeelde (zowel buiten de gevangenis als wel binnen of vanuit de gevangenis) direct recidiveren omdat hij weet dat binnen zes weken betaald moet worden maar zijn financiële situatie dat onmogelijk maakt.
De leden van de CDA-fractie leggen de regering de situatie nogmaals voor die Slachtofferhulp Nederland in haar advies naar voren bracht. Volgens onderhavig wetsvoorstel moet de veroordeelde binnen zes weken de vastgestelde bijdrage aan zijn strafproces betalen, eventueel gevolgd door een aanmaning, verhaal en uiteindelijk verhaal met dwangbevel. Slachtoffers van een geweldmisdrijf (en vanaf augustus 2016 slachtoffers van andere misdrijven) die een schadevergoeding krijgen onder de voorschotregeling krijgen hun vergoeding uiterlijk acht maanden na de (onherroepelijke) uitspraak van de rechter. Voornoemde leden vragen of en zo ja op welke wijze de regering deze verhouding rechtvaardig acht, gelet op het feit dat de staat haar vergoeding binnen enkele weken krijgt.
Deze leden vragen de regering voorts in haar antwoord te betrekken het gegeven dat de voorschotregeling is beperkt tot 5.000 euro en dat slachtoffers voor de toegewezen schadevergoeding boven dit bedrag, zelf zorg moeten dragen voor de inning. Deelt de regering de opinie dat het dan nog weleens veel langer kan duren dan acht maanden voordat het slachtoffer zijn vergoeding heeft ontvangen en hoe verhoudt zich dat tot de zes weken waarbinnen de staat haar vergoeding ontvangt?
De aan het woord zijnde leden vragen de regering hoe zij het risico beoordeelt dat als gevolg van onderhavig wetsvoorstel extra juridisering zal optreden omdat behalve het instellen van een bezwaarprocedure, vervolgens ook beroep tegen de beslissing mogelijk is bij de bestuursrechter op grond van de Awb. Deze leden vragen de regering of zij de percentages kan bevestigen die het CAK in dit kader heeft geschetst dat in 0,75% van de gevallen bezwaar zal worden gemaakt, waarvan 5,5% leidt tot een beroep. Deze leden vragen de regering om een onderbouwing van deze percentages. Zij vragen de regering hierin ook de verwachting van de Rvdr te betrekken. Deze verwachting betreft een jaarlijkse instroom van 1600 zaken voor de raadkamer en een structurele jaarlijkse werklasttoename van 300.000 euro. Deze leden vragen de regering of deze werklasttoename wordt opgevangen binnen de begroting voor de rechtspraak of dat de regering hiertoe extra middelen ter beschikking stelt.
De leden van de PVV-fractie merken op dat wordt aangegeven dat de regering zich realiseert dat de bijdrageregeling personen met een financieel zwakke positie kan treffen en dat het (in één keer) voldoen van de bijdrage in voorkomende gevallen de draagkracht van de betrokkene te boven gaat. Realiseert de regering zich ook dat er criminelen zijn die genoeg geld hebben voor een bijdrage? Zo ja, zal daarmee rekening worden gehouden bij het bepalen van de maximale eigen bijdrage?
De leden van de D66-fractie vragen hoe de regering het draagvlak beschouwt voor het innen van een eigen bijdrage nu onder andere de Afdeling advisering van de Raad van State adviseert om van het wetsvoorstel af te zien, de Raad voor de rechtspraak eraan refereert als een politieke keuze waarin zij niet kan en wil treden, de Raad voor de Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming het voorstel contraproductief noemt, Reclassering Nederland onwenselijke effecten verwacht voor recidive en kosten voor de samenleving en de VNG het voorstel ontraadt vanwege negatieve effecten op schulden, armoedebeleid, schuldhulpverlening en re-integratie, de terreinen waar gemeenten verantwoordelijk voor zijn?
Voornoemde leden merken op dat de eigen bijdrage niet punitief van aard bedoeld is. Op grond waarvan heeft de regering de verwachting dat veroordeelden dit niet als zodanig zullen ervaren? Voornoemde leden constateren dat bij toepassing van het alcoholslot de rechter nu dikwijls bij de strafoplegging rekening houdt met de toepassing ervan. Op grond waarvan meent de regering te kunnen stellen dat dit bij de toepassing van de eigen bijdrage niet het geval zal zijn?
De leden van de SGP-fractie vinden het belangrijk dat er geen sprake zal zijn van negatieve effecten op de resocialisatie van gedetineerden. Zij vragen of de betalingsregelingen niet zodanig individueel worden ingevuld dat het risico aanwezig is dat er verschillend mee wordt omgegaan. Zijn er geen mogelijkheden om te komen tot een meer geüniformeerd stelsel van betalingsregelingen voor de kosten van de strafoplegging, met name indien er al sprake is van schulden of ontbrekend inkomen?
De leden van de CDA-fractie vragen waarom de regering heeft afgezien van een artikelsgewijze toelichting in de memorie van toelichting. Deze leden hebben over de voorgestelde artikelen nog enkele vragen.
ARTIKEL III
Artikel 529b
De leden van de CDA-fractie vragen of het juist is dat de dader tevens in de kosten wordt veroordeeld indien aan hem geen straf of maatregel is opgelegd. Deze leden vragen in hoeverre de regering de situatie denkbaar acht dat het vergen van een bijdrage aan deze categorie veroordeelden procedures zal uitlokken, bijvoorbeeld met het oog op de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) ten aanzien van de zogeheten criminal charge in artikel 6 van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM).
Ten aanzien van het tweede lid vragen voornoemde leden of het is juist is dat deze bepaling het vergen van een bijdrage uitsluit van veroordeelden die berecht zijn volgens het adolescentenstrafrecht alsmede jeugdigen die volgens het volwassenrecht worden berecht. Deze leden vragen op welke wijze in nationaal en internationaal erkende pedagogische karakter van het jeugdstrafrecht een rechtvaardiging wordt gevonden voor deze keuzes. Voornoemde leden vragen ook hoe de keuze om jeugdigen volgens het volwassenrecht te bestraffen zich verhoudt tot het uitsluiten van een bijdrage van deze jongeren op basis van het nationaal en internationaal erkende pedagogische karakter van het jeugdstrafrecht. Deze leden vragen ook hoe het uitsluiten van deze bijdrage zich verhoudt tot de voorgestelde bepaling in het voorgesteld artikel 7c in het wetsvoorstel eigen bijdrage voor verblijf in een justitiële inrichting, dat jeugdigen van 21 jaar en ouder zelf een bijdrage betalen in de kosten van het verblijf in de inrichting. Jeugdigen van deze leeftijd hoeven dus geen bijdrage aan de slachtofferzorg te betalen maar dienen wel financieel zorg te dragen voor hun eigen verblijf in een inrichting. De leden van de CDA-fractie vragen de regering om de logica hierachter weer te geven.
Artikel 592c
Deze leden van de ChristenUnie-fractie stellen vast dat per ministeriële regeling wordt bepaald welk deel van de opbrengsten van de bijdrage wordt aangewend voor de slachtofferzorg. Kan de regering al nader ingaan op welk deel van de opbrengsten wordt aangewend voor de slachtofferzorg? Deze leden willen weten hoe voorkomen wordt dat door de eigen bijdrage van de veroordeelde de te betalen schadevergoeding aan het slachtoffer in het gedrang komt, indien de veroordeelde over onvoldoende financiële middelen beschikt.
Artikel 592d
De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat de regering aangeeft dat het niet voor de hand ligt om bij de vaststelling van de eigen bijdrage, maar om bij de inningsprocedure rekening te houden met de inkomenspositie van de bijdrageplichtige. Tegelijk stellen deze leden vast dat bij amvb de hoogte van de wordt bijdrage vastgesteld, waarbij een differentiatie in het op te leggen bedrag kan worden aangebracht. Deze leden vragen of de regering kan toelichten waarom via een amvb de hoogte van het op te leggen bedrag gedifferentieerd kan worden, terwijl de regering van mening is dat het niet voor de hand ligt om bij de vaststelling rekening te houden met inkomenspositie van de bijdrageplichtige.
Artikel 592e
De leden van de CDA-fractie vragen de regering om een inschatting van hoeveel en/of in hoeveel procent van de gevallen zich een van de gronden zoals genoemd onder lid 1, sub a tot en met e, zich zal voordoen.
Artikel 592d
Ten aanzien van het vierde lid vragen de leden van de CDA-fractie of deze bepaling mogelijk maakt dat ook beslag kan worden gelegd op de goederen die aan verdachte zijn toebedeeld in de inrichting waarin hij op dat moment verblijft. Ten aanzien de inkomsten en het vermogen vragen deze leden of daarop ook beslag kan worden gelegd indien de rekening hiervan beheerd wordt door de inrichting waar de veroordeelde verblijft.
Overgangsrecht
Het valt de leden van de SGP-fractie op dat er geen overgangsrecht is opgenomen. Deze leden vragen wat hiervan de consequentie is in de overgangsfase en wat dit betekent voor het al dan niet in hoger beroep gaan rond de datum van inwerkingtreding. Betekent deze keuze dat een verdachte die dan wel in hoger beroep gaat vlak voor inwerkingtreding van het wetsvoorstel wel een bijdrage is verschuldigd, omdat zijn zaak pas na invoering onherroepelijk wordt, terwijl een verdachte die besluit niet in hoger beroep te gaan geen bijdrage in de kosten verschuldigd is. Is dit een logisch onderscheid?
Een ander punt is dat er ook geen termijn opgenomen is waarbinnen de forfaitaire bijdrage gevraagd moet worden. Deze leden veronderstellen dat het niet de bedoeling is om bijvoorbeeld na inwerkingtreding van de wet geen eigen bijdrage te vragen voor een zaak die al voor die datum onherroepelijk is geworden. Waarom is dit niet gedaan? Betekent dit dat het in principe mogelijk is om een eigen bijdrage te vragen voor een zaak die bijvoorbeeld een half jaar of een jaar voor de inwerkingtreding van het wetsvoorstel onherroepelijk is geworden? Is dit gewenst? Zou er niet een bepaling opgenomen moeten worden dat alleen voor zaken die onherroepelijk zijn geworden na inwerkingtreding van de wet een eigen bijdrage gevraagd kan worden?
Evaluatiebepaling
De leden van de CDA-fractie vragen waarom de regering heeft afgezien van een evaluatiebepaling in onderhavig wetsvoorstel.
De voorzitter van de commissie, Jadnanansing
De griffier van de commissie, Hessing-Puts