Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is, ter bestrijding van de hoge kosten van opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten en de zorg voor slachtoffers van die strafbare feiten, de plegers van strafbare feiten te laten bijdragen aan de kosten van de strafvordering en de slachtofferzorg;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Het Wetboek van Strafvordering wordt als volgt gewijzigd:
B
Na artikel 592a wordt een afdeling ingevoegd, luidende:
1. Indien de zaak is geëindigd met oplegging van een straf of maatregel door de rechter of met toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, betaalt de gewezen verdachte een bijdrage aan de kosten van de strafvordering en de slachtofferzorg.
2. In afwijking van het eerste lid betaalt een gewezen verdachte die is berecht overeenkomstig Titel VIIIA van het Eerste Boek van het Wetboek van Strafrecht geen bijdrage aan de kosten van de strafvordering en de slachtofferzorg. Een gewezen verdachte betaalt evenmin een bijdrage in zaken waarin verzet als bedoeld in de Vijfde afdeling van Titel IVA van het Tweede Boek is gedaan.
Bij ministeriële regeling wordt bepaald welk deel van de opbrengsten van de bijdrage wordt aangewend voor de slachtofferzorg.
1. De Minister van Veiligheid en Justitie is belast met de inning van de bijdrage. Bij algemene maatregel van bestuur kan een organisatie worden aangewezen die namens hem wordt belast met de inning van de bijdrage.
2. Bij algemene maatregel van bestuur wordt de hoogte van de bijdrage vastgesteld. Daarbij kan een differentiatie in het op te leggen bedrag worden aangebracht. Ook worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere voorschriften gegeven voor de inningsprocedure. Deze voorschriften hebben in ieder geval betrekking op de plaats en wijze van betaling, de verantwoording van de ontvangen geldbedragen, alsmede op de kosten van verhaal, de invorderingskosten daaronder begrepen.
3. De bijdrageplichtige, bedoeld in artikel 592b, verstrekt de Minister van Veiligheid en Justitie desgevraagd alle gegevens die noodzakelijk zijn voor de inning van de bijdrage. De inlichtingen moeten, indien dit wordt verzocht, schriftelijk worden verstrekt binnen een door de Minister van Veiligheid en Justitie schriftelijk te stellen termijn.
4. Indien de bijdrageplichtige nalatig blijft de bijdrage en de daarop op grond van artikel 4:113 van de Algemene wet bestuursrecht gevallen verhoging geheel te voldoen binnen de in de aanmaning gestelde termijn van twee weken, kan door de Minister van Veiligheid en Justitie verhaal worden genomen op de goederen, de inkomsten en het vermogen van de onherroepelijk veroordeelde. De artikelen 575, eerste, tweede, vierde en vijfde lid, en 576, eerste tot en met vijfde en zevende lid, zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat onder «het openbaar ministerie» steeds wordt verstaan: de Minister van Veiligheid en Justitie.
1. In afwijking van het bepaalde in de artikelen 592b en 592d kan de Minister van Veiligheid en Justitie, op verzoek van de bijdrageplichtige, bedoeld in artikel 592b, besluiten van inning of gedeeltelijk van verdere inning af te zien door medewerking aan een schuldregeling, indien:
a. redelijkerwijs te voorzien is dat de bijdrageplichtige niet zal kunnen voortgaan met betalen van zijn schulden of indien hij in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen;
b. redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen;
c. een naar het oordeel van de Minister van Veiligheid en Justitie betrouwbaar voorstel voor een schuldregeling tot stand is gekomen door tussenkomst van een schuldhulpverlener als bedoeld in artikel 48 van de Wet op het consumentenkrediet;
d. aannemelijk is dat medewerking aan een schuldhulpregeling niet concurrentieverstorend werkt; en
e. uitdeling in het kader van de schuldregeling plaatsvindt overeenkomstig artikel 349 van de Faillissementswet.
2. Het besluit tot afzien van inning of verdere inning wordt ingetrokken of ten nadele van de bijdrageplichtige gewijzigd indien:
a. niet binnen twaalf maanden nadat dat besluit bekend is gemaakt een schuldregeling tot stand is gekomen die voldoet aan de eisen, bedoeld in het eerste lid;
b. de bijdrageplichtige zijn schuld aan de Minister van Veiligheid en Justitie niet overeenkomstig de schuldregeling voldoet; of
c. onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van de juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.
3. Bij ministeriële regeling kunnen met betrekking tot dit artikel nadere regels worden gesteld ten aanzien van de bevoegdheid om mee te werken aan schuldregelingen.
Onder vernummering van het derde tot en met vijfde lid tot vierde tot en met zesde lid, wordt in artikel 288 van de Faillissementswet een lid ingevoegd, luidende:
3. Onder schulden die voortvloeien uit een onherroepelijke veroordeling als bedoeld in het tweede lid, onder c, wordt voor de toepassing van deze wet niet verstaan de bijdrage die gewezen verdachten verschuldigd zijn op grond van artikel 592b van het Wetboek van Strafvordering.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Veiligheid en Justitie,