Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 2 december 2016
Met deze brief informeer ik u over de stand van zaken ten aanzien van de twee moties van de leden Van Weyenberg en Heerma (34 045, nr. 13) en van Yücel c.s. (34 045, nr. 14) die zijn aangenomen door de Tweede Kamer tijdens de behandeling van de Wet versterking positie ouders kinderopvang en peuterspeelzalen. De wijzigingen in de Wet Kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wko) uit deze wet zijn op 1 januari 2016 in werking getreden. Deze wetswijziging bevatte een aantal instrumenten om de positie van ouders te versterken, zoals de verplichting dat de houder van een kindercentrum, gastouderbureau of peuterspeelzaal het definitieve inspectierapport bespreekt met de oudercommissie. Daarnaast is het adviesrecht van de oudercommissie over de pedagogische kwaliteit versterkt. Met het wetsvoorstel is een eenduidige regeling voor de behandeling van klachten en geschillen tot stand gekomen. Als ouders een klacht hebben, kunnen zij een klacht indienen volgens het interne klachtenreglement van de opvangorganisatie. Mocht dit niet tot een oplossing leiden dan kunnen zij zich voor advies of bemiddeling wenden tot het Klachtenloket Kinderopvang of uiteindelijk kunnen zij een klacht formeel voorleggen aan de Geschillencommissie Kinderopvang voor een bindend advies.
In deze brief licht ik eerst de rol en het belang van de oudercommissie toe. Vervolgens ga ik in op de stand van zaken met betrekking tot de moties over het ontwikkelen van vormen van alternatieve ouderraadpleging en het monitoren van het aantal oudercommissies.
Over de oudercommissie
Oudercommissies geven vorm aan de inspraakmogelijkheid en het adviesrecht van de ouders naar de kinderopvangorganisatie. De oudercommissie vertegenwoordigt de belangen van alle ouders waarvan de kinderen naar deze kinderopvanglocatie gaan. De oudercommissie kan de houder, de eigenaar, gevraagd of ongevraagd adviseren over de in de wet genoemde onderwerpen. Op deze wijze draagt de oudercommissie bij aan het verbeteren en in stand houden van de kwaliteit en de veiligheid van de kinderopvangorganisatie. De oudercommissie is een belangrijke gesprekspartner zowel voor de eigenaar van de kinderopvangvoorziening als voor de toezichthouder. Dit blijkt ook uit de evaluatie van de commissie Gunning die recent is verschenen. De onderzoekers benadrukken in het evaluatierapport de belangrijke rol die oudercommissies kunnen spelen bij het borgen van de kwaliteit van de kinderopvangvoorziening en roepen de houder en de toezichthouder op om hier zo goed mogelijk gebruik van te maken. Een goede samenwerking tussen houder en oudercommissie, waarbij sprake is van een open dialoog en het geven en ontvangen van feedback draagt bij aan de kwaliteit van de kinderopvang.
Ik ga kort in op de wettelijke verplichting in de Wko om een oudercommissie in te richten. Alle locaties van kindercentra of gastouderbureaus zijn op grond van de wet verplicht om binnen zes maanden na hun toelating in het Landelijk Register Kinderopvang en Peuterspeelzalen (LRKP) een oudercommissie te hebben. Houders van een kindercentrum die in het LRKP op één adres zowel een dagopvangvoorziening als een buitenschoolse opvang hebben geregistreerd, kunnen een gecombineerde oudercommissie inrichten.
Houders hebben altijd een inspanningsverplichting om een oudercommissie in te richten. Met de Wet versterking positie ouders kinderopvang en peuterspeelzalen is de mogelijkheid opgenomen in de wet dat locaties van kindercentra met maximaal 50 geplaatste kinderen of gastouderbureaus met maximaal 50 aangesloten gastouders, als het hen na aantoonbaar voldoende inspanningen niet lukt om een oudercommissie op te richten, op een alternatieve wijze ouders gelegenheid kunnen geven het adviesrecht uit te oefenen.
In lijn met de intentie van de Wet versterking positie ouders kinderopvang en peuterspeelzalen zijn vanaf 1 januari 2017 ook alle peuterspeelzalen wettelijk verplicht een oudercommissie te hebben. Door de samenloop tussen verschillende wetswijzigingen is een omissie opgetreden waardoor bij de wetswijziging op 1 januari 2016 artikel 2.14 in de wet is blijven staan. Op grond van dit artikel dienen alleen niet-gesubsidieerde peuterspeelzalen te beschikken over een oudercommissie. Uitdrukkelijk was het echter de bedoeling dat de verplichting om een oudercommissie te hebben vanaf de inwerkingtreding van de Wet versterking positie ouders kinderopvang en peuterspeelzalen voor alle peuterspeelzalen zou gaan gelden. Met de Wet van 23 augustus 2016 tot aanpassing van enige bepalingen in de Wet Kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen in verband met de reparatie van enige onvolkomenheden (Stb. 2016, 319) vervalt dit artikel alsnog. Deze wet zal op 1 januari 2017 in werking treden.
Per 1 januari 2017 mogen dan ook locaties van peuterspeelzalen met maximaal 50 geplaatste kinderen die aan de wettelijke voorwaarden hiervoor voldoen als het na aantoonbaar voldoende inspanningen niet lukt om een oudercommissie in te stellen een vorm van alternatieve ouderraadpleging hanteren. Uitgangspunt blijft ook hier dat de houders een inspanningsverplichting hebben om een oudercommissie in te richten en dat het adviesrecht wordt uitgeoefend.
De GGD’en en de gemeenten dragen zorg voor de naleving van de wettelijke verplichtingen met betrekking tot de registratie en uitvoering van kwaliteitseisen door kinderopvangvoorzieningen ingevolge de Wko, waaronder de verplichting om een oudercommissie in te richten. De GGD ziet er daarmee ook op toe dat de houder voldoet aan zijn inspanningsverplichting om een oudercommissie in te stellen en dat deze de ouders voldoende gelegenheid hiervoor heeft geboden.
Doordat oudercommissies klachten en geschillen over de toepassing van het adviesrecht door de houder vanaf 1 januari 2016 rechtstreeks kunnen voorleggen aan de Geschillencommissie Kinderopvang en Peuterspeelzalen is vanaf die datum artikel 1.60 van de Wko dat de bevoegdheden van de oudercommissie bevat uitgezonderd van het toezicht door de GGD. Het kan zijn dat de houder, ondanks zijn inspanningen, er niet in is geslaagd om een oudercommissie op te richten. Als er een vorm van alternatieve ouderraadpleging is bij de kinderopvangvoorziening, ziet de GGD er eveneens op toe dat de houder vorm geeft aan het wettelijk adviesrecht van de ouders.
Ontwikkelen van vormen van alternatieve ouderraadpleging
De motie van het lid Yücel c.s. verzoekt de regering om in overleg met experts en met de sector geschikte vormen van alternatieve ouderraadpleging te ontwikkelen en deze onder de aandacht te brengen binnen de sector. In dit kader heb ik aan de Belangenvereniging van Ouders in de kinderopvang en peuterspeelzalen (BOinK) een projectsubsidie verleend om in afstemming met het veld in 2016 en 2017 een aantal vormen van alternatieve ouderraadpleging te ontwikkelen en die vervolgens onder de aandacht te brengen van de sector. BOinK haalt hiervoor eerst kennis op uit de praktijk en zal op basis van deze input in afstemming met de betrokken organisaties en deskundigen richtinggevende vormen van alternatieve ouderraadpleging ontwikkelen. Vervolgens zal BOinK deze vormen van alternatieve ouderraadpleging onder de aandacht brengen van het veld van de kinderopvang en zal ervoor worden gezorgd dat deze modellen en de bijbehorende informatie toegankelijk zijn voor het veld.
Nulmeting aantal oudercommissies
De motie van de leden Van Weyenberg en Heerma bevat het verzoek om na inwerkingtreding van de Wet versterking positie ouders kinderopvang en peuterspeelzalen de ontwikkeling van het aantal oudercommissies jaarlijks te monitoren en de Kamer hierover te informeren.
Naar aanleiding van deze motie heb ik allereerst opdracht gegeven om een nulmeting te verrichten van het aantal oudercommissies per 31 december 2015. Het rapport van deze nulmeting is ter informatie bijgevoegd bij deze brief1.
De nulmeting onder de bevraagde houders en oudercommissies laat zien dat bij 77% van de locaties van dagopvang, 69% van de buitenschoolse opvang en 64% van de gastouderbureaus een oudercommissie aanwezig is. Dit is bij gemiddeld 71% van de instellingen. Daarnaast had 11% van de bevraagde locaties bij de gastouderbureaus, 15% bij de dagopvang en 21% bij de buitenschoolse opvang een andere vorm van medezeggenschap, zoals een overkoepelende oudercommissie voor meerdere locaties van de houder of een vorm van gezamenlijke medezeggenschap met het onderwijs.
Zoals aangegeven waren de wettelijke regels voor peuterspeelzalen anders dan voor kindercentra en gastouderbureaus. Alleen niet-gesubsidieerde peuterspeelzalen waren eind 2015 wettelijk verplicht om een oudercommissie te hebben. Gesubsidieerde peuterspeelzalen konden ook een cliëntenraad of andere vorm van oudervertegenwoordiging hebben.
Eind 2015 hadden 54% van de niet-gesubsidieerde peuterspeelzalen een oudercommissie en 16% had een andere vorm van medezeggenschap van ouders. 45% van de gesubsidieerde peuterspeelzalen hadden eind 2015 een oudercommissie en 29% had een andere vorm van medezeggenschap. Dit houdt in dat circa 7 op de 10 peuterspeelzalen een of andere vorm van medezeggenschapsorgaan van ouders heeft eind 2015. Dit komt in grote lijnen overeen met het beeld van de dagopvang, buitenschoolse opvang en gastouderbureaus.
Ik acht het niet raadzaam om dit jaar al opnieuw een onderzoek te laten verrichten naar het aantal oudercommissies vanwege het belang van doelmatige besteding van publieke middelen en om het veld niet te veel te moeten bevragen voor de uitvoering van de monitor. Ik vind het wel belangrijk om ontwikkelingen op het gebied van ouderinspraak te monitoren. Daarom zou mijn voorstel zijn om iedere drie jaar een onderzoek te laten doen naar het aantal oudercommissies. Dit laat ik aan een nieuw kabinet.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher