Ontvangen 15 april 2015
De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:
In artikel I, onderdeel N, vervalt in artikel 133, eerste lid: onderdelen a tot en met c,.
Dit amendement regelt dat de kosten van alle taken die op grond van richtlijn 2013/30/EU worden uitgevoerd, worden doorberekend aan eigenaren van productie-installaties en niet-productie-installaties.
Op basis van het «de-veroorzaker-betaalt-beginsel» worden de totale kosten die het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) maakt in rekening gebracht aan de veroorzakers. Ook andere landen vorderen kosten voor het toezicht terug van ondernemingen. Bijvoorbeeld Ierland – tevens lid van de Europese Unie – tot 100%. Het is naar mening van de indieners redelijk deze kosten door te berekenen, omdat bijvoorbeeld Shell vanwege haar overname- en langetermijnstrategie uitgesproken heeft dat de vraag naar gas alleen maar zal toenemen in de overgang naar schonere brandstoffen. Transitie naar hernieuwbare energie mag uitgaan van reëel gemaakte kosten en deze mogen dan ook in rekening gebracht worden. De stelling (MvT Kamerstukken II, 2014/2015, 34 041, nr. 3) dat bedrijven niet gevraagd hebben om de werkzaamheden van het SodM en dat kosten daarvan daarom niet hoeven worden doorberekend aan de mijnbouwbedrijven onderschrijven de indieners niet.
Naar mening van de indieners hoeft het behartigen van een algemeen en collectief belang van veiligheid niet te worden afgewenteld op de individuele belastingbetaler. In het licht van gemaakte opmerkingen over veiligheid in het OVV-rapport over de gaswinning in Groningen mag dit nadrukkelijker gevraagd worden van de vergunninghouders.
Wetstechnisch is dit amendement vormgegeven door wijziging van artikel 133, eerste lid, van de Mijnbouwwet.
Smaling