Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 15 oktober 2015
Leerlingen in de grensregio’s groeien op in een unieke omgeving. Binnen enkele minuten staan zij in een ander land, met een andere taal en cultuur. Daardoor krijgen ze een grenzeloze blik op de toekomst mee. Als ze ook hun buurtaal goed beheersen kunnen ze optimaal profiteren van de kansen die de grensregio hen biedt. Die zijn rijk, zoals blijkt uit de Kansenatlassen die de afgelopen jaren zijn verschenen.1 Kansen op goede stages of banen in de regio, zowel in Nederland als over de grens. Talentvolle jongeren hoeven niet te verhuizen op zoek naar werk. Lokale bedrijven kunnen nieuwe klanten trekken, omdat ze deze in de eigen taal kunnen benaderen. Maar het biedt ook kansen op verrijkend onderwijs. Op een natuurlijke wijze krijgen leerlingen mee een open houding te hebben, zich in te leven in en aan te passen aan een ander en leren ze over andere culturen.
Scholen ervaren echter drempels om met buurtaalonderwijs aan de slag te gaan. Ik wil die barrières zoveel mogelijk wegnemen en heb daartoe overleg gevoerd met onderwijsinstellingen in de grensregio die buurtaalonderwijs aanbieden. Samen met hen ben ik tot de onderstaande analyse en aanpak gekomen en samen met hen wil ik dit plan van aanpak uitvoeren. Hiermee geef ik tevens invulling aan de motie van het lid Straus.2
Duits en Frans in het primair onderwijs
Sinds 2006 kunnen basisscholen Duits en Frans in hun curriculum opnemen. Dat kunnen ze al doen vanaf groep 1, door vroeg vreemdetalenonderwijs (vvto) aan te bieden. Het aanbieden van een vreemde taal vanaf jonge leeftijd, biedt grote voordelen bij het leren van die taal.3 Bij de opkomst van Duits en Frans in het basisonderwijs zijn scholen tijdelijk ondersteund met het programma LinQ.4 Via EP-Nuffic zijn jaarlijks subsidies beschikbaar om vvto te stimuleren. Daarnaast wordt de wettelijke ruimte uitgebreid voor scholen om vreemde talen te integreren in het onderwijs, zodat scholen Engels, Duits en Frans ook als voertaal kunnen gebruiken bij andere vakken.5
Het aantal scholen dat buurtaalonderwijs aanbiedt blijft echter beperkt tot ongeveer zestig scholen. Dat is, vooral in de grensregio’s, een gemiste kans. Het is daarom belangrijk om te achterhalen welke drempels scholen ervaren.
Probleemanalyse: welke factoren werken belemmerend?
Samen met EP-Nuffic ben ik het gesprek aangegaan met basisscholen en schoolbestuurders in de grensregio’s.6 Met deze verkenning is in kaart gebracht welke problemen scholen ervaren bij het aanbieden van buurtaalonderwijs. Uit de verkenning komen vier problemen naar voren.
Versnipperde opzet initiatieven buurtaalonderwijs
In het hele land zijn projecten voor buurtaalonderwijs. In een klein aantal gevallen werken meerdere scholen daarin met elkaar samen. Meestal gaat het echter om kleine projecten van één of twee scholen, die lokaal worden opgezet. Hierdoor vinden scholen steeds opnieuw het wiel uit en zorgt het voor een grote (tijds)investering. Sommige scholen stoppen hierdoor uiteindelijk met het aanbieden van een buurtaal. Kortom, er vindt onvoldoende kruisbestuiving plaats waardoor scholen niet profiteren van elkaars kennis, ervaringen en netwerken.
Belang van buurtalen onvoldoende ingezien
Leerlingen, ouders, leraren en bestuurders hebben vaak weinig interesse in Duits en Frans. De talen zijn ook minder dan vroeger vanzelfsprekend in onze samenleving, bijvoorbeeld in televisieprogramma’s of andere (sociale) media. De prioriteiten van scholen liggen vaak bij andere onderwerpen. Dat komt deels door beeldvorming en deels door een informatieachterstand. Scholen en ouders hebben nog weinig inzicht in de toekomstperspectieven die een goede beheersing van talen, de buurtaal in het bijzonder, kan bieden. Grensgemeenten zien niet altijd in dat het ook talent aan de regio kan binden, omdat bijvoorbeeld verhuizing voor een goede baan niet langer nodig is.
Beschikbaarheid voldoende kwalitatief lesmateriaal
Een volledige methode voor Duits of Frans op Nederlandse basisscholen ontbreekt. Vaak wordt gebruik wordt gemaakt van verschillende methodes en online materiaal om tot een compleet aanbod te komen. Het kost scholen dus veel tijd om een goed aanbod van lesmaterialen te vinden. Soms gebruiken scholen lesmateriaal uit Duitsland. Dat is gemaakt voor bijvoorbeeld een leerling van zes jaar met Duits als moedertaal en wordt gebruik voor een Nederlandse leerling van tien jaar oud. Het sluit niet aan op hun belevingswereld en is niet gemaakt voor het leren van een vreemde taal. Bovendien is er voor de leraar geen Nederlandse handleiding, wat voor drempelvrees kan zorgen.
Taalvaardigheden leraren
Leraren beheersen soms het Duits of Frans onvoldoende om daarin les te geven, of hebben onvoldoende vertrouwen in hun eigen kunnen. Scholingsaanbod wordt niet altijd benut. Scholen ervaren daarvoor een gebrek aan tijd en geld. Dat komt mede door de besteding van scholingsbudgetten aan andere prioriteiten. Er wordt van leraren met enige regelmaat gevraagd taalcursussen in hun vrije tijd te volgen. Dat kan een reden zijn voor leraren om zo’n cursus niet te willen volgen. Daar waar scholen aan uitwisseling van leraren doen met een school over de grens, knelt wet- en regelgeving soms. Bijvoorbeeld ten aanzien van bevoegdheden.
Plan van aanpak
Mijn uitgangspunt is basisscholen beter te faciliteren om belemmeringen weg te nemen om een kwalitatief goed programma voor Duits of Frans in te richten. Daartoe worden kennis en goede voorbeelden makkelijk vindbaar en toegankelijk gemaakt binnen een netwerk van scholen, overheden en bedrijven.
EP-Nuffic richt hiervoor een kenniscentrum in, dat als aanjager zal fungeren langs de volgende vier actielijnen:
1. initiatieven in het veld ondersteunen, samenwerking bevorderen en partijen verbinden in een netwerk;
2. scholen en gemeenten actief informeren over kansen en initiatieven;
3. verzamelen van geschikte materialen, methodieken en goede voorbeelden;
4. scholen ondersteunen bij hun kwaliteitsbeleid en nascholing.
Kwartiermakers van het kenniscentrum geven samen met partijen uit het onderwijs invulling aan deze actielijnen. Het kenniscentrum is ook verantwoordelijk voor de uitvoering van het plan van aanpak. Daarbij worden beschikbare kennis, expertise en eerder ontwikkelde hulpmiddelen ingezet, zoals het door EP-Nuffic ontwikkelde E-platform LINE.7 Ook werkt het kenniscentrum samen met regionale expertisecentra.
Actielijn 1: Samenwerking en verbinding
Het kenniscentrum inventariseert lopende initiatieven en verbindt deze met elkaar in een scholennetwerk ten behoeve van de versterking en verrijking van de initiatieven en kennisuitwisseling. Daarnaast richten de kwartiermakers een landelijk netwerk buurtaalonderwijs po in, waarin onderwijs, rijksoverheid, gemeenten, provincies en bedrijfsleven de krachten bundelen om gezamenlijk het buurtaalonderwijs te versterken. Gemeenten en provincies kunnen bestaande initiatieven versterken en er kunnen nieuwe initiatieven ontstaan. Dit netwerk houdt oog voor de regionale verschillen en daarbij passende aanpakken. Bovendien wordt aansluiting gezocht bij initiatieven in het voortgezet onderwijs, die zijn gericht op Duits en Frans en kennis en ervaringen die bestaat uit projecten rondom Engels op de basisschool. In een kennisbank verzamelt het kenniscentrum goede voorbeelden en informatie, zodat startende en lopende initiatieven hier een beroep op kunnen doen bij het opzetten, verbeteren of uitbreiden van projecten gericht op buurtaalonderwijs.
Goed voorbeeld: De Euregioschool
De Euregioschool is een initiatief van vier Limburgse schoolbesturen voor po en vo, waarbij samenwerking met partnerscholen in de buurlanden voorop staat. Door communicatie met leerlingen van de partnerschool leren leerlingen in de leeftijd van acht tot en met vijftien jaar buurtalen. Steeds meer beginnen de scholen al in groep 1. De Euregioscholen ontwikkelen een model voor vroeg vreemdetalenonderwijs, een taalportfolio voor leerlingen en lesmateriaal voor lessen Duits en Frans. Er zijn ook verschillende programma’s opgezet voor scholing van leraren. Er zijn op dit moment twaalf Euregioscholen voor primair onderwijs in Nederland. Het project wordt gefinancierd met steun van de Europese Commissie. Gemeenten, de provincie Limburg en de Belgische en Franse ambassades zijn ook partners in dit project.
Actielijn 2: Actief informeren over kansen en initiatieven
Gemeenten, besturen en scholen worden beter geïnformeerd over de meerwaarde van de beheersing van het Duits en Frans. Een regionale aanpak is hierbij van belang. De kwartiermakers organiseren daarom regionale bijeenkomsten en delen actief goede voorbeelden. Daarbij worden ambassadeurs uit de regio betrokken om scholen, besturen en gemeenten te bezoeken. Dat kunnen burgemeesters of lokale ondernemers zijn, maar ook schoolleiders en bestuurders. Hierbij wordt ook aansluiting gezocht met het netwerk buurtaalonderwijs en de kennisbank, die ook onder actielijn 1 zijn genoemd.
Goed voorbeeld: Lokaal Educatieve Agenda Enschede
De gemeente Enschede heeft in haar Lokaal Educatieve Agenda 2015–2018 specifieke aandacht voor het intensiveren van het Duitse taalonderwijs. Onder het thema «Kinderen en jongeren hebben een goed beeld van hun toekomstmogelijkheden» is opgenomen dat scholen de leerlingen bewust moeten maken van de kansen die het Duits hen biedt voor hun carrière: «Duitsland is verreweg onze grootste handelspartner en is in deze regio de helft van de arbeidsmarkt. Duitsland biedt interessante kansen voor werkgelegenheid, net als bedrijven in techniek en ondernemerschap. In 2020 spreekt een substantieel deel van de leerlingen voldoende Duits om in Duitsland te kunnen werken.»
Actielijn 3: Ondersteunen ontwikkeling en verzameling lesmateriaal
Scholen die ervoor kiezen om Duits of Frans aan te bieden, moeten daarbij de beschikking hebben over een volledige methode. Omdat deze nu niet beschikbaar is, ga ik de doorontwikkeling van het gratis online lesprogramma Elena ondersteunen, zodat dit wordt uitgebreid naar een lesprogramma voor groep 1 tot en met 8. Daarnaast brengt het kenniscentrum het beschikbare lesmateriaal in kaart, zodat scholen dit op één plek makkelijk kunnen vinden. Daarbij gaat het ook om voorbeelden waarbij buurtaalonderwijs verbonden wordt met bestaande curriculuminhouden, bijvoorbeeld burgerschapscompetenties. Duits en Frans kunnen ook een hulpmiddel zijn om andere onderwijsdoelen te bereiken.
Belangrijk is dat in het voortgezet onderwijs adequaat kan worden aangesloten op de op de basisschool opgedane kennis en ervaring, ook als hierin verschillen zijn tussen leerlingen. Daarnaast voert EP-Nuffic een verkenning uit naar een doorlopende leerlijn po-vo Duits. Ervaringen met Duits op enkele scholen in Limburg en ervaringen bij bijvoorbeeld Engels worden hierbij benut. Het kenniscentrum deelt de opbrengsten van dit ontwikkelprogramma actief online en via het netwerk buurtaalonderwijs.
Goed voorbeeld: Elena
Elena is een gratis online leeromgeving waarin twee leerjaren zijn ontwikkeld voor het spelenderwijs leren van Duits, Frans of Nederlands. Elena is een meisje dat banden heeft met Nederland, Duitsland en Frankrijk. Via haar avonturen maken de leerlingen kennis met taal en cultuur. Met het programma oefenen leerlingen met luisteren, begrijpen en spreken en kunnen ze grotendeels zelfstandig werken. Elena kan dus ook ingezet worden als de leraar de taal zelf niet (goed) beheerst. De lerarenhandleiding en lesplannen zijn in alle drie de talen beschikbaar. Elena is een initiatief van partners uit België, Duitsland, Nederland en Frankrijk, dat gefinancierd is met subsidies van de Europese Commissie.
Actielijn 4: Kwaliteitsbeleid op scholen activeren
Als scholen kiezen voor buurtaalonderwijs, zullen ze dat ook moeten inpassen in hun kwaliteitsbeleid. Dat betekent dat ze – wanneer nodig – zorg dragen voor de scholing van hun leraren voor bijvoorbeeld taalvaardigheid of taaldidactiek. Om scholen te ondersteunen bij dit kwaliteitsbeleid zet het kenniscentrum in op het bekend maken van scholen met richtlijnen die voor vvto zijn ontwikkeld, bijvoorbeeld door de SLO en EP-Nuffic.8 Daarnaast verzamelen en verspreiden ze goede voorbeelden ten aanzien van dit kwaliteitsbeleid en professionalisering van leraren. De kennisbank brengt tevens in beeld welk scholingsaanbod voor taalvaardigheden en taaldidactiek er is en welke extra subsidies hiervoor nationaal en internationaal – zoals Erasmus-plus en Interreg – worden verstrekt. Scholen krijgen ook ondersteuning bij het aanvragen daarvan.
Om uitwisseling van leerkrachten tussen Duitse en Nederlandse scholen mogelijk te maken brengen de kwartiermakers met het netwerk buurtaalonderwijs po ook de barrières in kaart waar scholen nu tegenaan lopen, zoals diploma-erkenningen. Op basis daarvan kan met de overheden van onze buurlanden het gesprek gevoerd worden over oplossingen. Mogelijk zijn niet alle problemen oplosbaar, maar ik streef ernaar zoveel tot mogelijk werkbare uitkomsten te komen.
Goed voorbeeld: «Buurtaal jong leren»
OBS Kotten in Winterswijk en de Von-Galenschule in Oeding-Südlohn (Duitsland) liggen slechts drie kilometer van elkaar. Binnen het project «Buurtaal jong leren» verzorgen de scholen samen buurtaalonderwijs. Dat doen zij door de leraren tussen de scholen uit te wisselen: Nederlandse leraren geven Nederlands op de Duitse school en andersom. Ze evalueren de lessen gezamenlijk en registreren deze in een handboek, waarin lesvoorbeelden worden gekoppeld aan een thema. De leraren van beide scholen worden ook geschoold in de buurtaal. Op korte termijn is het streven dat leerkrachten de buurtaal als onafhankelijke gebruiker beheersen (ERK B2 niveau). Op de lange termijn kan dit nog uitgroeien naar het in Duitsland verplichte niveau (ERK C1 niveau).
Planning en financiën
Bij het opstellen van dit plan van aanpak heb ik gemerkt dat er veel energie in het onderwijs zit om aan de slag te gaan. Die energie wil ik vasthouden en ik wil daarom zo snel mogelijk starten met de uitvoering van dit plan van aanpak. EP-Nuffic gaat nog dit jaar starten met het inrichten van het kenniscentrum. Ik stel hiervoor tot en met 2017 in totaal € 600.000 beschikbaar. Eind 2017 vindt er een evaluatie plaats en wordt in kaart gebracht hoe de opgebouwde expertise geborgd wordt en welke behoeften aan eventuele vervolgstappen er zijn.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker