Gepubliceerd: 14 oktober 2014
Indiener(s): Agnes Wolbert (PvdA)
Onderwerpen: beroepsonderwijs onderwijs en wetenschap
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34026-5.html
ID: 34026-5

Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 14 oktober 2014

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel genoegzaam voorbereid.

Inhoudsopgave

 
       

I

Algemeen

2

       
 

1.

Aanleiding, historie en doelstelling

3

 

1.1

Aanleiding

4

 

1.2

Historie: Wat doen kenniscentra nu?

4

 

1.3

Waarom is verandering nodig?

4

 

1.4

Oprichting Stichting SBB

5

 

1.5

Advies Stichting SBB over uitwerking regeerakkoord

6

2.

Gemaakte keuzes bij de uitwerking van het wetsvoorstel

6

 

2.1

Behoud van de huidige wettelijke taken

6

 

2.2

Uitwerking van het advies van de Stichting SBB

6

 

2.3

Geen taken overgeheveld naar mbo-instellingen

7

 

2.4

Hoe kunnen de wettelijke taken effectiever worden uitgevoerd met minder middelen?

7

 

2.5

Afname bestuurlijke drukte

9

3.

Inhoud wetsvoorstel

10

 

3.1.

Algemeen

10

 

3.2.

Wat gaat de Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven doen?

10

 

3.3.

Organisatie Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven

12

 

3.4.

Toetsfunctie landelijke kwalificatiestructuur en kwalificatiedossiers

12

 

3.5.

Zelfstandig bestuursorgaan

13

 

3.6.

Sturing van de Minister

14

 

3.7.

Transitietraject

14

4.

Financiële gevolgen voor de rijksbegroting

15

5.

Administratieve lasten

16

6.

Gevoerd overleg

16

7.

Openbare internetconsultatie

17

       

II

Artikelsgewijs

17

I Algemeen

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij zien aanleiding tot het stellen van een aantal vragen. Deze leden zien de overgang van de wettelijke taken naar de SBB1 als een belangrijke stap van de invoering van het Actieplan «Focus op Vakmanschap»2. Sinds het opstellen van dit actieplan is er in het publieke debat veel veranderd. Er is een nieuw kabinet aangetreden dat aanvullende voorstellen heeft gedaan ten aanzien van het beroepsonderwijs, zoals onlangs in de visiebrief3 mbo4. Ook is er in de vorm van het WRR5-rapport «Naar een lerende economie»6 een politieke en publieke discussie ontstaan over de responsiviteit en flexibiliteit van ons Nederlandse onderwijsbestel.

De leden van deze fractie hebben, met de oproep van de WRR in gedachten, dit wetsvoorstel gelezen. Zij vragen de regering of in haar ogen in dit wetsvoorstel voldoende responsiviteit en flexibiliteit is opgenomen om in te spelen op de toekomstige (voor ons nog onbekende) vraag van de arbeidsmarkt. De leden uiten hun zorgen ten aanzien van de responsiviteit en flexibiliteit binnen dit wetsvoorstel ten aanzien van het mogelijke uitbreiden van het aantal taken van de SBB in de toekomst, waardoor de organisatie log en traag zou kunnen worden, alsmede het vermengen van de publieke en private activiteiten binnen de SBB en de keuze voor de zbo-structuur7, ten opzichte van de keuze voor een agentschap. Deze zorgen zullen onder de hoofdstukindeling nader toegelicht worden. Wel vragen deze leden de regering een afgewogen oordeel te geven over alle zorgen die zij uiten bij het wetsvoorstel, zoals het nu is voorgelegd.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Zij hechten zeer aan een goede kwalificatiestructuur en een bpv-component8 voor de deelnemers binnen het mbo, maar zien de organisatie die daarvoor wordt opgezet niet als een doel op zich, maar slechts als een middel. Voor deze leden staan de belangen van de jongeren die zich in het mbo kwalificeren voor hun beroepsleven voorop. Indien een andere organisatie borg kan staan voor een goede kwalificatiestructuur en bpv-component, dan spreekt het voor de leden van deze fractie niet voor zich dat moet worden vastgehouden aan de bestaande organisaties. De leden vernemen graag of de regering deze visie deelt.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel.

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel waarbij de bestaande 17 kbb9 worden opgeheven. De taken van de kenniscentra worden overgedragen aan een, bij ministeriële regeling, aan te wijzen rechtspersoon, te weten de in 2012 opgerichte Stichting SBB. De leden vinden de combinatie van overheveling van de taken van de kenniscentra met een bezuinigingsdoelstelling onverstandig. Zij stellen daarom ook enkele vragen.

De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Deze leden merken op dat bedrijven veelal met weemoed terugkijken naar de tijd van het leerlingstelsel. «Toen werd er nog goed opgeleid» is dan de opmerking. Dat kwam omdat de kenniscentra de volle aandacht op de bpv richtten. Opleiden op school en in het bedrijf zijn twee verschillende zaken. Van opleiden in het bedrijf hebben de kenniscentra verstand. De leden van deze fractie zijn van oordeel dat deze kennis en vaardigheden niet verloren mogen gaan. Zij vernemen graag of de regering deze visie deelt. Zo ja, op welke manier zal de regering proberen deze kennis en vaardigheden in stand te houden, willen zij weten.

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel om de wettelijke taken van de kbb onder te brengen bij de SBB en willen de regering graag nog enkele vragen voorleggen.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van de wijziging van onder meer de Wet educatie en beroepsonderwijs inzake overgang van de wettelijke taken van kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven naar de Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven. Zij stellen nog vragen over het behoud van kennis en over het behoud van voldoende bedrijven en organisaties van goede kwaliteit die de bpv verzorgen.

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel.

1. Aanleiding, historie en doelstelling

De leden van de CDA-fractie vragen de regering te motiveren waarom deze bezuinigingsdoelstelling vanuit het regeerakkoord de kwaliteit van het beroepsonderwijs en in het bijzonder de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt zal verbeteren. Welke knelpunten in het huidige systeem worden met deze wetswijziging opgelost, vragen de leden. Hadden deze knelpunten ook op een andere wijze kunnen worden opgelost, zo vragen de genoemde leden.

De overgang van de wettelijke taken gecombineerd met de bezuiniging van 60 miljoen euro zal ervoor zorgen dat kennis en continuïteit onder grote druk komen te staan. De leden van deze fractie maken zich zorgen over de continuering van de kennis en ervaring die door de kenniscentra zijn opgebouwd. Kan de regering aangeven welke waarborgen er zijn dat deze kennis wordt gecontinueerd, zo vragen zij. Ook willen zij weten wat de redenering achter deze schaalvergrotende operatie is.

Deze leden wijzen erop dat de vakbonden het onverantwoord vinden dat de overgang van de expertise van de kbb naar SBB samenvalt met een bezuiniging van deze omvang. Weliswaar levert een samenvoeging van de werkzaamheden geclusterd in één organisatie een efficiencyslag op, maar op deze schaalgrootte is dit onverantwoord. Ook de Raad van State heeft in zijn advies10 vraagtekens gezet bij de opbrengst van déze efficiencyslag en refereert aan de brede herwaardering van 2010 met een te verwachte opbrengst van 40 miljoen euro. De leden vragen de regering nader toe te lichten hoe de kenniscentra zelf denken over deze wetswijziging en de wijzigingen in het voorstel ten opzichte van het regeerakkoord van Rutte II. Zijn de kenniscentra en SBB van mening dat deze operatie met het nieuwe budget gerealiseerd kan worden, willen deze leden weten. Zo nee, waarom niet? Kan de regering onderbouwen in hoeverre de bezuinigingen neerdalen in de administratieve kant, zonder de kwaliteit van de dienstverlening aan te tasten, zo vragen deze leden.

De leden van de SP-fractie willen weten of de regering kan garanderen dat de SBB met de grote bezuiniging voldoende in staat is om alle bestaande taken van de kenniscentra uit te voeren. En, zo vragen deze leden vervolgens, als dat niet kan worden gegarandeerd, welke taken komen te vervallen. Kan de regering uitsluiten dat door de bezuiniging de afstand tussen beroepsonderwijs en bedrijfsleven groter wordt, willen deze leden weten. Ook vernemen zij graag in hoeverre door het grotere werkgebied van de sectorkamers de representativiteit voor sectoren en bedrijfsleven zal afnemen. Schat de regering in dat die representativiteit meer, gelijk of minder zal zijn in vergelijking met de representativiteit van de kenniscentra? Kan de Minister dat onderbouwen, zo vragen deze leden.

Voorts willen de genoemde leden weten of het klopt dat de kenniscentra een deel van de bezuinigingen al moet opbrengen, voordat dit wetsvoorstel ingaat. Indien dit het geval is, dan willen deze leden weten of er eerst werknemers van kenniscentra worden ontslagen en, na de transitie naar SBB, er weer een ontslaggolf komt. Vindt de regering dat wenselijk, zo vragen deze leden. Levert dat ongelijkheid op voor het personeel dat wordt ontslagen? Is het al duidelijk hoeveel personeel van de huidige kenniscentra in totaal ontslagen zal worden, zo vernemen deze leden graag.

1.1 Aanleiding

De leden van de VVD-fractie vragen waarom dit wetsvoorstel zo laat in het traject naar de Kamer komt, gezien de beoogde inwerkingtreding? Komt de uitvoering van het regeerakkoord in het geding als dit wetsvoorstel vertraging oploopt en hoe gaat de Minister eventuele vertraging oplossen, zo vragen deze leden.

1.2 Historie: Wat doen kenniscentra nu?

De leden van de PvdA-fractie merken op dat de opheffing van de kenniscentra de complexiteit en bestuurlijke drukte in de mbo-sector moet verminderen. Kan de regering nader toelichten hoe deze complexiteit en bestuurlijke drukte in het licht van de belangen van deelnemers in het mbo verkeerd uitpakte? En wordt de voorgestelde wijziging door het veld ervaren als een stap vooruit, zo vragen deze leden.

1.3 Waarom is verandering nodig?

De leden van de VVD-fractie onderschrijven dat het doel van dit wetsvoorstel past binnen het kabinetsbeleid om het mbo te versterken en de kwaliteit te verhogen. Zij zagen de energie en het enthousiasme van de Minister in haar mbo-tour en horen hoe bevlogen de Minister over deze sector is. Deze leden steunen de analyse van de Minister, die zij al in haar mbo-visiebrief uitte, namelijk dat het mbo flexibel moet worden ingericht ten behoeve van de leerling en de arbeidsmarkt. Daarom zijn de uitgangspunten van het actieplan «Focus op vakmanschap» ook zo belangrijk, stellen deze leden. Het niveau verhogen zal ook het aanzien van het beroepsonderwijs en van vakmensen doen stijgen. De leden vragen hoe de regering aankijkt tegen de mbo-skills wedstrijd en de fantastische resultaten die Nederland dit jaar bereikt heeft. Bij de skills-wedstrijden wordt gewerkt met uitgebreide omschrijvingen van «vakkwaliteit». Welke mogelijkheden ziet de regering om deze ook binnen SBB mee te nemen bij het opstellen van kwalificatiedossiers, om zo dubbel werk te voorkomen en de internationale vergelijkbaarheid van opleidingen te vergroten, zo vragen deze leden.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen in hoeverre deze wetswijziging ingegeven is door inhoudelijke of financiële argumenten. Zo beschouwt de regering het als een «gegeven dat er voor deze taken vanaf 2015 aanzienlijk minder middelen beschikbaar zijn». Deze leden vragen regering aan te tonen dat de beschikbaarheid van minder middelen niet ten koste gaat van de kwaliteit van het vakonderwijs, de aansluiting tussen onderwijs en bedrijfsleven en de beschikbaarheid en erkenning van leerbedrijven.

1.4 Oprichting Stichting SBB

De leden van de VVD-fractie vragen naar het afspiegelingsbeginsel en de manier van samenstellen van de deelnemers in de SBB. Zij zien dat de vertegenwoordigers van het onderwijs voornamelijk werkgevers zijn (in plaats van vakdocenten), maar hebben vernomen dat ook de vakbonden zitting nemen. Is het wenselijk dat beide partijen aan tafel zitten in de SBB, zo willen de leden weten. Ook vragen zij wat de toegevoegde waarde is van de vakbonden in het realiseren van een goede afstemming tussen vraag van werkgevers en aanbod van opleiders. Is de regering het met deze leden eens dat het onderwijs op inhoud vertegenwoordigd moet worden in de SBB, in plaats van op bestaande belangen? Is zij het voorts eens dat de leden van de SBB niet hun eigen arbeidsvoorwaardenoverleg mogen herhalen of van invloed laten zijn op inhoudelijk overleg over de kwaliteit en invulling van het onderwijs? Hoe ziet de regering het evenwicht tussen deze onderwijsmachten en de werkgeversorganisaties van het georganiseerde bedrijfsleven, zo vragen deze leden vervolgens. Ook vernemen zij graag of de regering van mening is dat hiermee het hele bedrijfsleven goed vertegenwoordigd is. Heeft zij bij het oprichten van de SBB haar oor te luister gelegd bij het niet georganiseerde bedrijfsleven en zo ja, wat hoorde zij daar? Tevens willen deze leden weten of de regering van mening is dat de nieuwe innovatie startup sector vertegenwoordigd zou moeten zijn. Wat zijn haar inspanningen om deze sector te betrekken bij de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt, vragen de aan het woord zijnde leden.

De genoemde leden vragen de regering voorts hoe zij de sectorale indeling ziet, met landelijke afspraken? Op welke manier worden regionale verschillen en regionale belangen voldoende behartigt? Heeft de regering, net als de leden van deze fractie, signalen vernomen van kleinere regionale instellingen die al verder zijn in hun overleg dan de sectorkamers en die zich niet vertegenwoordigd voelen door diezelfde sectorkamers? Zo ja, wat is zij voornemens daaraan te gaan doen, zo vragen de leden.

De leden van de SP-fractie verwijzen naar het advies van de Raad van State. De Raad van State constateert dat uit de memorie van toelichting niet duidelijk wordt waarom de betrokkenheid van de sociale partners, onderwijs en bedrijfsleven dwingt tot het instellen van een privaatrechtelijke zbo. Kan de regering deze keuze nader onderbouwen, zo vragen de leden. Kan de regering aangeven of de stellingname van de Raad klopt, dat ook in een publiekrechtelijke zbo met deze partijen kan worden overlegd? Waarom vindt regering het ongewenst dat de beoordeling van leerbedrijven worden ondergebracht bij de overheid of een publiekrechtelijk rechtspersoon, zo vragen de leden van deze fractie.

De leden van de CDA-fractie vragen een nadere toelichting waarom de regering de opvatting van de Raad van State niet deelt dat het wetsvoorstel gedetailleerd toezicht op de statuten behelst.

1.5 Advies Stichting SBB over uitwerking regeerakkoord

De leden van de VVD-fractie vernemen graag waarom de regering sectorale betrokkenheid van het bedrijfsleven zo belangrijk acht. Is niet juist in het beroepsonderwijs onzichtbaar welke cross-sectorale ontwikkelingen zich zullen voordoen? Waarom staat bij de randvoorwaarden niet de regionale betrokkenheid centraal? Zouden we in de ogen van de regering als volgende stap niet veel meer naar een regionaal bestel toe moeten werken en in hoeverre biedt dit wetsvoorstel daar ruimte voor, zo vragen de aan het woord zijnde leden.

2. Gemaakte keuzes bij de uitwerking van het wetsvoorstel

2.1 Behoud van de huidige wettelijke taken

De leden van de VVD-fractie maken zich zorgen over de mogelijke uitbreiding van de taken van de SBB. Nu wordt er een aantal wettelijke taken voorgelegd, maar de SBB is vrij om private activiteiten te ontwikkelen, mits deze de publieke taak niet schaden. Kan de regering aangeven wie controleert of de taken van de SBB niet ongebreideld groeien? Hoe kan de regering ingrijpen indien zij deze groei onacceptabel vindt, zo vragen de leden.

De leden vragen voorts naar artikel 1.5.1 en 1.7.1. en de verhouding daartussen. Hoe ziet zij de ruimte die de SBB hiermee krijgt, ten aanzien van marktpartijen? Deze leden denken bijvoorbeeld aan examenleveranciers. De beperking dat private activiteiten het publieke niet mogen schaden, is beredeneerd vanuit de SBB zelf. Kan de regering een beperking aan de SBB formuleren, die beredeneerd is vanuit marktpartijen? Is het correct dat volgens art 1.5.1. de SBB beperkt wordt voor de subsidie-activiteiten, maar dat in art 1.7.1. deze beperking geen betrekking heeft op de contractactiviteiten? De leden vernemen graag een reactie van de regering op deze punten.

2.2 Uitwerking van het advies van de Stichting SBB

De leden van de VVD-fractie vragen wat volgens de regering het verschil is tussen bekostiging en een subsidie? Verandert deze financieringsrelatie juridisch door het verschil tussen bekostiging en subsidie? Is hiervoor van belang dat er sprake is van een zelfstandig bestuursorgaan? Hoe ziet de Minister haar uitspraak bij de behandeling van de subsidiebrief van dit kabinet dat subsidies alleen bedoeld zijn om op te starten en niet om structurele verbindingen in stand te houden?

De leden van de D66-fractie merken op dat aanwijzing van een rechtspersoon, die belast is met taken op het gebied van kwalificatiestructuur en op het gebied van de beroepspraktijkvorming, gebeurt door middel van een ministeriële regeling. De genoemde leden krijgen graag een toelichting van de Minister waarom dit per ministeriële regeling gebeurt en niet gewoon in de wet wordt vastgelegd. Voorts vragen deze leden of de Stichting SBB reeds afspraken heeft gemaakt met de kenniscentra over het transitietraject. Zo niet, wanneer zullen deze afspraken er wel zijn, zo vragen deze leden.

2.3 Geen taken overgeheveld naar mbo-instellingen

De leden van de VVD-fractie vragen de regering of zij over de overheveling van de taken naar de SBB ook met het bedrijfsleven heeft overlegd, in plaats van louter met de MBO raad. De leden lezen in het regeerakkoord dat de taken worden overgeheveld aan zowel de SBB als aan instellingen. Zij snappen de toelichtingen inzake de huidige verandering onder «Focus op Vakmanschap», maar zien die veranderingen als tijdelijke opdracht. Is de regering voornemens sommige of alle taken uiteindelijk weer terug te leggen bij de hoofdverantwoordelijke voor de opleiding, namelijk de instellingen zelf? Kan zij toelichten waarom zij voor deze route gekozen heeft, zo vragen deze leden.

De leden van de PvdA-fractie merken op dat vóór 1997 het juist de mensen van de kenniscentra waren, die belast werden met het begeleiden van leerlingen. In 1997 werd bedacht dat docenten dit moesten gaan doen, om zo zelf aansluiting bij het bedrijfsleven (en het actuele beroep) te krijgen. Dit experiment is eigenlijk mislukt. Bij bedrijven valt dagelijks hetzelfde verhaal te horen: de begeleiders komen niet, de scholen zijn onbereikbaar en staan op enorme afstand in het beroepspraktijkvormingsproces bij de bedrijven. Zouden mensen die tot nog toe werkzaam waren bij de kenniscentra wellicht hun oude werk bij de opleidingen kunnen hervatten, zo vragen de leden van deze fractie.

De leden van de CDA-fractie zetten vraagtekens bij de keuze om in het nieuwe model geen taak bij de mbo-instellingen neer te leggen. De reden die de regering hiervoor noemt is dat de instellingen op dit moment al een zware taak te vervullen hebben met de uitvoering van de maatregelen uit «Focus op Vakmanschap». Kan de regering aangeven hoe de mbo-instellingen hier zelf over denken? Zijn zij van mening dat hun inbreng voldoende gewaarborgd blijft? Kunnen de mbo-instellingen voldoende tijdig bijsturen indien nodig? Kan de regering aangeven op welke wijze mbo instellingen invloed hebben binnen het SBB, willen deze leden weten.

De leden van de SGP-fractie lezen op pagina vijf van de memorie van toelichting dat een bedrag van maximaal 20 miljoen euro extra beschikbaar zal worden gesteld. Op pagina zes wordt echter gemeld dat een bedrag van 20 miljoen euro zal worden overgeheveld. Zij vragen of de SBB kennelijk op dit bedrag kan rekenen, dan wel in welke situatie toch een lager bedrag zal worden overgeheveld.

2.4 Hoe kunnen de wettelijke taken effectiever worden uitgevoerd met minder middelen?

De leden van de VVD-fractie ontvangen graag een overzicht van de uitgaven aan de wettelijke taken van de kenniscentra van de afgelopen tien jaar. Welke trend is daarin waarneembaar? Is met die trend rekening gehouden bij het opstellen van de wettelijke taak aan de SBB, zo vragen zij. Ook willen de leden weten hoeveel van deze uitgaven op termijn voor rekening van de lumpsum van het beroepsonderwijs zouden kunnen komen.

De leden merken op dat zij wél een behoefte zien in de komende jaren om wijzigingen aan te brengen in de kwalificatiedossiers. Mede met het oog op de eerdere opmerkingen over het WRR-rapport die deze leden in de inleiding gemaakt hebben, vragen zij de regering om deze opmerking te heroverwegen. Wie bedoelt zij met «de sector»? Is dat de roep van de MBO raad om zo veel mogelijk stabiliteit die hierin doorklinkt? De leden vinden dat de arbeidsmarkt juist gebaat is bij flexibiliteit in de kwalificatiedossiers en dat er ruimte in dit wetsvoorstel moet worden geboden om over dit stelsel door te discussiëren. Kan bijvoorbeeld toegewerkt worden naar een situatie waarin er meer sprake is van accreditatie van opleidingen achteraf in plaats van uitgebreide kwalificatiedossiers vooraf? De leden ontvangen graag de reactie van de regering op dit punt.

Voorts vragen de leden binnen welke termijn de SBB een (wijziging in) een kwalificatiedossier dient vast te stellen nadat een aanvraag is ingediend. Is deze termijn kort genoeg om flexibiliteit te bieden aan de arbeidsmarkt, zo willen zij weten. Hoe wordt de flexibiliteit in keuzedelen ontwikkeld, vragen de leden vervolgens. Ook willen zij weten binnen welke termijn een opleiding of instelling duidelijkheid krijgt of een keuzedeel kan worden gehonoreerd. Tot slot vernemen de leden graag of het mogelijk is om op termijn op te nemen dat keuzedelen mee gaan tellen in examens.

De leden van de SP-fractie vragen waar de aanname op is gebaseerd dat er na 2015 geen grote wijzigingen in de kwalificatiestructuur nodig zijn? Hoe lang zal dat het geval zijn? Hoe verhoudt zich deze aanname tot het advies van de commissie Kwalificeren en Examineren uit 201011 dat de grenzen tussen sectoren vervagen en dat nieuwe beroepen niet altijd één op één kunnen worden toegekend aan een bedrijfstak? Dat zou op termijn toch kunnen leiden tot een nieuwe wijziging in de kwalificatiestructuur, zo stellen de leden. En als dat het geval is, heeft de SBB voldoende financiële mogelijkheden om dat waar te maken, zo vragen de leden.

De leden van de CDA-fractie verzoeken de regering aan te geven in hoeverre zij het overnemen van personeelsleden die zijn belast met wettelijke taken, alsmede de uitkeringen van gewezen personeelsleden die waren belast met de wettelijke taken, worden geborgd. Dit betreft zowel personeelsleden in dienst bij de kbb alsmede personeelsleden in dienst bij de aan de kbb gelieerde stichtingen. Kan de regering ook een toelichting geven op het punt van de gezamenlijke vakbonden, namelijk dat door het niet willen garantstellen van de financiën door de Minister van OCW van met name personeelsleden met wettelijke taken werkzaam bij de bovengenoemde gelieerde stichtingen, vakbonden en werkgevers niet in staat zijn om een afdoende Sociaal Plan overeen te komen.

De leden van de D66-fractie merken op dat erkenning en regelmatige beoordeling van leerbedrijven zal geschieden door één organisatie, die zoveel mogelijk één set beoordelingscriteria hanteert. De genoemde leden ontvangen graag een toelichting of een dergelijke uniforme set aan beoordelingscriteria recht doet aan de diversiteit van leerbedrijven.

De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat de sectorale inbedding van de huidige kenniscentra zal verdwijnen en plaatsmaken voor een centrale uitvoering van wettelijke taken via de stichting SBB. Op welke manier wordt de regionale diversiteit van bedrijfsleven en arbeidsmarkt en de eigenheid van sectoren geborgd in het nieuwe model, zo vragen zij.

De genoemde leden wijzen voorts op het cruciale belang van voldoende erkende leerbedrijven voor mbo-studenten. De jeugdwerkloosheid is hoog, bovendien is er een tekort aan stageplaatsen en leerwerkplekken. Kenniscentra dragen zorg voor een voldoende aantal bedrijven en organisaties van voldoende kwaliteit die de beroepspraktijkvorming verzorgen. Het is belangrijk dat de bedrijven en organisaties regelmatig worden beoordeeld. De kenniscentra vervullen in het huidige stelsel een belangrijke taak als schakel tussen mbo en bedrijven in een specifieke sector. Zorgt de centrale uitvoering in combinatie met de bezuiniging niet voor verschraling en een afname in het aanbod van leerbedrijven, zo vragen deze leden. Voorts wijzen de leden op de belangrijke taak van de kenniscentra om de kwaliteit van de beroepspraktijkvorming bij erkende leerbedrijven te borgen. Een groot deel van het budget van de kenniscentra wordt ingezet voor bezoek en begeleiding bij bedrijven. Samenvoeging van taken in combinatie met een bezuiniging lijkt ten koste te gaan van bezoek en begeleiding. Kan de regering inzichtelijk maken of en hoeveel het aantal bedrijfsbezoeken zal afnemen, zo vragen de leden.

De leden van de SGP-fractie vragen of het klopt dat de hoogte van de subsidie voor de SBB volledig afhankelijk zal zijn van het bedrag dat jaarlijks bij de begroting voor dit doel beschikbaar zal worden gesteld. De leden merken op dat de regering de hoogte van de bezuinigingen rechtvaardigt met een beroep op de verwachting dat de ontwikkeling van de nieuwe kwalificatiedossiers zal zijn afgerond en dat de komende jaren nauwelijks werkzaamheden op dit gebied te verwachten zijn. Deze leden vragen of de SBB op een hogere vergoeding kan rekenen wanneer deze veronderstelling te optimistisch blijkt te zijn.

De leden constateren voorts dat de regering een omslag voorstaat in de benadering van leerbedrijven. Zij hebben de indruk dat weliswaar in theorie sprake kan zijn van een omslag, maar vragen in hoeverre in de praktijk ook van een omslag sprake zal zijn. Deze leden ontvangen graag een concreter beeld van de wijze waarop het contact tussen de SBB en een gemiddeld presterend leerbedrijf momenteel verloopt, ten opzichte van de voorgestelde situatie. Zij vragen de regering inzichtelijk te maken op welke onderdelen leerbedrijven momenteel beduidend frequenter contact hebben met de kenniscentra dan in de voorgestelde situatie het geval zal zijn.

2.5 Afname bestuurlijke drukte

De leden van de VVD-fractie merken op dat bestuurlijke drukte binnen het mbo wordt teruggebracht door de 17 kenniscentra in acht overlegkamers onder te brengen. Een goede ontwikkeling die past bij het streven van de leden van deze fractie om van een nationale overlegstructuur naar een regionaal georiënteerde en flexibele kwaliteitsstructuur te gaan. Wel moet ervoor worden gewaakt dat, zoals de Raad van State ook duidelijk waarschuwt, de externe bestuurlijke drukte niet voor een deel wordt vervangen door intern overleg binnen de SBB. De leden van deze fractie willen graag weten wat de concrete plannen zijn van de SBB om dit ook echt te realiseren.

De leden van de SP-fractie vragen of de regering een alternatief heeft overwogen om de «bestuurlijke drukte» te verminderen, bijvoorbeeld door middel van andere vormen van samenwerking tussen kenniscentra en onder andere sociale partners. Vindt de regering het huidige systeem van de kenniscentra voldoende of onvoldoende functioneren? Kan zij haar antwoord toelichten, zo vragen de leden.

De leden van de CDA-fractie vragen, evenals de Raad van State, of de externe bestuurlijke drukte voor een deel niet wordt vervangen door intern overleg binnen de Stichting SBB als gevolg van de in te stellen negen sectorkamers. Deze leden maken zich hier zorgen over en vragen de regering wat zij kan doen om te zorgen dat dit niet gebeurt. In hoeverre kan hierop gestuurd worden door de regering, willen deze leden weten.

3. Inhoud wetsvoorstel

3.1. Algemeen

De leden van de PvdA-fractie wijzen er op dat de SBB moet zorgdragen voor een toereikend aanbod van leerbedrijven van voldoende kwaliteit en de bevordering van kwaliteit van beroepspraktijkvorming. Nu is ook ooit in de wet DAL12 bepaald dat de eindverantwoordelijkheid voor de beschikbaarheid van de praktijkplaats bij de onderwijsinstelling ligt. Ziet de regering een risico dat betrokkenen opnieuw te makkelijk een beschuldigende vinger naar elkaar richten wanneer een mbo’er in de problemen geraakt doordat de praktijkplaats niet wordt gevonden? Wat staat de regering dan, mede in het licht van de motie van de leden Jadnanansing en Lucas13, voor ogen dat er in zo’n geval wordt ondernomen, zo vragen de leden.

Bij de wettelijke taken is ook expliciet het doen van onderzoek opgenomen, waarbij het bijvoorbeeld gaat om het verzamelen van gegevens over de arbeidsmarktrelevantie en perspectieven van kwalificaties. Gaan deze gegevens ook worden gebruikt voor de beoordeling van de macrodoelmatigheid van het opleidingenaanbod? Of wordt deze op (nog) een andere manier onderzocht, vragen de leden.

Het is de bedoeling dat de Minister op basis van het advies van SBB de kwalificatiedossiers gaat vaststellen voor een periode van maximaal zes jaar. De leden van deze fractie vragen welke overwegingen er precies ten grondslag liggen aan deze termijn.

De leden zijn in het algemeen geen voorstander van het in het leven roepen van nieuwe zelfstandige bestuursorganen. Het gegeven dat er geen extra zbo-taken ontstaan, maar dat bestaande zbo-taken niet langer worden belegd bij zeventien zbo’s, maar bij één samenwerkingsorganisatie, leidt ertoe dat deze leden wel ermee kunnen instemmen dat de SBB nu deels een zbo wordt.

De leden van de SP-fractie vragen of de regering kan garanderen dat controle, ondersteuning en bezoek aan leerbedrijven blijven voortbestaan, als de SBB de taken van de leerbedrijven overneemt. Zo ja, op basis waarvan komt de regering tot die conclusie? Hoe kan dat, gezien het feit dat de wettelijke taken hetzelfde blijven, voor maar een fractie van het huidige budget? En hoe garandeert de regering dat met het beperkte budget van de SBB op alle plaatsen in Nederland de beroepspraktijkvorming op hetzelfde niveau blijft, zo willen deze leden weten.

3.2. Wat gaat de Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven doen?

De leden van de VVD-fractie vragen nogmaals naar de grote wijzigingen in de kwalificatiedossiers die de regering niet voorziet. In de ogen van deze leden zijn er juist wél grote wijzigingen in aantocht en moet zowel het onderwijs als de arbeidsmarkt flexibel genoeg zijn om op deze ontwikkelingen in te kunnen spelen. Cross-overs tussen sectoren en kwalificatiedossiers en een ruimer aandeel aan keuzedelen zijn nodig om maatwerk te kunnen bieden. De leden vragen de regering aan te geven of dit wetsvoorstel die ruimte biedt,

Ten aanzien van de beroepspraktijkvorming vragen de leden wat een regelmatige beoordeling inhoudt; hoe vaak is dat? Levert de beoordeling van de erkende leerbedrijven momenteel problemen op bij de regeling subsidie praktijkleren? Kan de regering aangeven of het klopt dat leerbedrijven momenteel in afwachting zijn van de werking van de nieuwe regeling en daardoor overmatige administratieve lasten voeren uit angst verkeerde gegevens te bewaren? Tot hoeveel minder aanvragen heeft deze angst geleid, zo vragen de genoemde leden.

Hoe wordt een klacht van een werkgever/leerbedrijf in dit stelsel gewaardeerd, ten aanzien van de begeleiding door de school, willen de leden vervolgens weten. In de toelichting staan immers alleen klachten van de school of leerling. In hoeverre kan een leerbedrijf ondersteuning van een school verwachten en samenwerking met een docent tot stand brengen? Wie heeft hierin het voortouw en hoe werkbaar is deze situatie momenteel? Deze leden zien graag meer docenten in het bedrijfsleven en zien via de erkenning van leerbedrijven kansen om dit te realiseren. Deze docenten zijn immers de inhoudelijke krachten in een opleiding. Het is daarnaast voor zowel de leerlingen, als de toekomstige werkgever van belang dat docenten informatie op kunnen halen uit het erkende leerbedrijf om hun leerlingen de juiste lesstof mee te geven om hen voor te bereiden op de arbeidsmarkt. Ook zou een grotere rol van de scholen bij de erkenning van leerbedrijven de noodzaak om een zbo op te richten verkleinen. Op die manier kan ook aan de kritiek van de Raad van State tegemoet worden gekomen. Graag ontvangen deze leden een reactie van de regering hierop.

De leden van de SP-fractie willen weten waarom bedrijven die de beroepspraktijkvorming verzorgen maar één keer in de vier jaar worden gecontroleerd? In hoeverre is in een leerwerkbedrijf de situatie na vier jaar nog hetzelfde als tijdens het eerste controle? Kent u rapporten of adviezen die aangeven dat de reguliere controles frequenter zouden moeten plaatsvinden (los van de controle op basis van meldingen of incidenten), zo vragen de genoemde leden.

Ook willen de leden weten hoe vaak de huidige kenniscentra gemiddeld de leerbedrijven bezoeken. Wat doen de kenniscentra bij deze bezoeken en daarna? Worden al deze taken overgenomen door het SBB? De regering schrijft dat als er over een leerbedrijf een negatief signaal is, afkomstig uit de BPV-monitor, monitoring of van een student, het leerbedrijf wordt bezocht door de SBB. Geldt dat één op één, zo willen de leden weten. Of bedoelt de regering dat de student een klacht kan melden bij de stagebegeleider, die met het leerbedrijf overlegt en daarna mogelijk de SBB inschakelt? Als dat het geval is, acht de regering het waarschijnlijk dat alle klachten binnenkomen, omdat dit voor de student het risico meebrengt dat hij of zij een stageplaats kwijtraakt? Met betrekking tot de vraagsturing: verwacht de regering dat een bedrijf zich gaat melden wanneer het te weinig tijd besteed aan de bpv? Of zal een leerling zich gaan melden wanneer hij of zij niet zo veel hoeft te doen voor het behalen van de bpv, zo vragen deze leden.

De leden van de CDA-fractie sluiten zich aan bij de vraag van de Raad van State hoe de risico- en vraaggerichte controle zich verhoudt tot de wettelijk verplichte vierjaarlijkse controle. Uit de toelichting wordt, volgens de Raad, evenmin duidelijk hoeveel tijd, geld en energie kenniscentra thans besteden aan het controleren en ondersteunen van leerbedrijven en hoe vaak leerbedrijven worden bezocht. Dit geldt ook voor de onduidelijkheid van tijd, geld en energie en de constatering dat de verdeling thans 20 procent voor de kwalificatietaak en 80 procent beroepsvormingstaak is en, omdat de taken van de kenniscentra per centrum verschillend worden ingevuld, het niet goed mogelijk is om de omvang hiervan in tijd, geld en mate van inspanning te duiden.

De leden van de D66-fractie vragen of er reeds een beeld bestaat van het aantal niet-actieve leerbedrijven. Voorts vragen deze leden of het niet raadzamer is om de niet-actieve leerbedrijven weer actief te laten worden, in plaats van hun erkenning in te trekken. Is de regering bereid zich er voor in te zetten, of de Stichting SBB aan te sporen zich in te zetten, deze niet-actieve leerbedrijven weer actief te laten worden, zo willen deze leden weten.

3.3. Organisatie Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven

De leden van de SP-fractie willen weten wat de regering bedoelt met het «onderwijsveld» dat goed vertegenwoordigd is in de onderwijskamers? Zijn dat alleen de vertegenwoordigers van het onderwijs, of hebben ook andere of individuele leraren, studenten en professionals uit het bedrijfsleven kans om aan te schuiven bij dit overleg? Wil de regering ook hun mening rechtstreeks laten doordringen bij de sectorkamer, zo vragen de leden. Indien dat het geval is, dan vernemen zij graag hoe de regering dit actief wil organiseren.

De leden van de CDA-fractie vinden de toelichting van de regering over de representativiteit van de sectorkamer onvoldoende. Omdat een sectorkamer een groter werkgebied heeft dan een kenniscentrum, bestaat het risico dat de representativiteit hiervan voor sectoren in het bedrijfsleven kan afnemen. Het feit dat de representativiteit van de sectorkamer een belangrijk onderdeel is van de beoordeling door de Minister van de statuten en bestuursreglement, betekent niet dat deze representativiteit in de praktijk ook echt is geborgd. In dit kader vragen de leden ook aan de regering hoe de kennis van de specialistische opleidingen geborgd blijft in het nieuwe stelsel. In het huidige stelsel was dit al moeilijk te borgen, en dat zal niet beter worden doordat de sectorkamers groter zijn, verder van het bedrijfsleven en daarmee de vraag is hoe representatief de sectorkamers zijn voor de specialistische opleidingen.

De leden zijn het met de regering eens dat het tot de professionaliteit van de instelling (stagebegeleider) behoort om te beoordelen of de kwaliteit van een leerbedrijf voldoende is en indien dit niet het geval is er melding van te doen bij SBB. Wel vragen deze leden of door de nieuwe structuur instellingen nog wel net zo makkelijk als voorheen bij de kenniscentra melding hiervan kunnen maken, gezien de grotere afstand van de sectorkamers tot de instellingen en het feit dat de instellingen zelf geen taak hebben in SBB.

De leden van de SGP-fractie vragen in hoeverre de sectorverdeling van de kenniscentra volgens de regering gereduceerd kan worden tot een beperkter aantal sectoren. Zij vragen waarom de regering het niet nodig acht in het voorstel een minimumaantal sectoren te bepalen waarmee de SBB bij de inrichting van de organisatie rekening zal moeten houden.

3.4. Toetsfunctie landelijke kwalificatiestructuur en kwalificatiedossiers

De leden van de VVD-fractie vragen naar het in het hoger onderwijs ontwikkelde stelsel van kwaliteitsborging, inclusief accreditatie. Deze leden hebben in het debat over de mbo visiebrief al aangegeven dat zij graag met de Minister en het onderwijsveld stappen voorwaarts zetten naar een flexibel, responsief en toekomstbestendig onderwijsbestel. Daarbinnen hoort een kwaliteitsborgingssysteem met gelijkwaardige partners. Kan de regering de lessen uit het hoger onderwijs kwaliteitsborgingssysteem met accreditatiekaders toelichten, zoals zij die gebruikt heeft voor het opstellen van dit wetsvoorstel, zo vragen deze leden. Ziet de regering mogelijkheden voor een Toets Nieuwe Opleidingen binnen het mbo-bestel om nieuwe opleidingen ruimte te bieden zonder dat een heel nieuw kwalificatiedossier opgetuigd hoeft te worden? Biedt deze wet hiervoor voldoende ruimte, zo vragen de leden van deze fractie.

De leden van de CDA-fractie zetten vraagtekens bij het standpunt van de regering dat ondanks de snelle ontwikkelingen op technologisch gebied en op de arbeidsmarkt, er na 2015 geen grote wijzigingen in de kwalificatiestructuur nodig zijn. Zij ontvangen graag een nadere toelichting op dit punt.

3.5. Zelfstandig bestuursorgaan

De leden van de VVD-fractie vragen de regering nogmaals toe te lichten waarom zij kiest voor de structuur van een zbo. Deze leden onderschrijven de kritiek van de Raad van State en zien een mogelijkheid tot het instellen van een agentschap in plaats van een zbo. Het betreft immers alleen de taak van de erkenning van de leerbedrijven, waarbij deze leden van mening zijn dat deze taak uiteindelijk terug bij de instellingen moet komen te liggen.

Deze leden vragen voorts of het onderwijs en de regionale arbeidsmarkt te ver uit elkaar komen te liggen binnen deze voornamelijk sectorale structuur. Ook vernemen zij graag de opvatting van de regering inzake de kritiek van de Raad van State dat de Minister niet gaat over de indeling van de sectorkamers, omdat dat de interne organisatie van een zbo betreft. Is er nu sprake van een stichting op afstand of van directe invloed van de Minister op de statuten? En indien de regering die invloed noodzakelijk acht, waar deze leden het mee eens zijn, vragen de leden of het dan niet meer voor de hand ligt een agentschap in te stellen in plaats van een zbo.

Is het tevens juist dat er 400 fte14 in dienst wordt gesteld van de SBB? Klopt het voorts dat deze fte’s ingezet worden voor de erkenning van leerbedrijven? Zou deze taak niet beter belegd kunnen worden bij de instellingen, zodat meer docenten informatie kunnen ophalen uit het bedrijfsleven en leerbedrijven kunnen erkennen die bij hun opleiding passen, zo merken de leden op. De leden van deze fractie zijn het oneens met het argument dat een belanghebbende geen partij mag zijn bij de erkenning van het leerbedrijf. Het laten erkennen van een leerbedrijf door inhoudelijke vakdocenten in plaats van een vertegenwoordiger van de instelling, neemt deze kritiek volledig weg. Een docent is immers geen belanghebbende voor de instelling, maar voor de leerling en zal daarmee kwaliteit laten prevaleren boven kwantiteit. De leden vragen nadrukkelijk om de keuze voor een zbo te heroverwegen. Deze komt op zo’n grote afstand te staan van de Minister dat de invloed ten aanzien van zoiets belangrijks als de kwalificatiedossiers en de inhoud, kwaliteit en aansluiting van de arbeidsmarkt zo wel heel minimaal wordt, stellen de leden van voornoemde fractie.

De leden van de CDA-fractie verkrijgen graag een nadere toelichting op de keuze van de regering om van SBB een privaatrechtelijke zbo te maken. Zij verzoeken hierbij in te gaan op de vraag van de Raad van State of het nog wel wenselijk is dat een organisatie die verantwoordelijk is voor de kwalificatiestructuur en de kwaliteit van de stages in alle sectoren van het mbo, tevens private activiteiten onderneemt in deze sector. Ook bij CITO kwam de kwestie aan de orde of het wel mogelijk is dat een organisatie met een publieke taak daarnaast privaatrechtelijke activiteiten onderneemt. De leden wensen dat bij beantwoording van deze vraag ook het advies van de Algemene Rekenkamer15 wordt meegenomen waarin wordt gewezen op de risico’s van de vermenging van publieke en private taken (zoals oneerlijke concurrentie en het afwentelen van verlies bij de private taken op de publieke middelen). Zij vragen voorts wat precies de bevoegdheid van de Inspectie hierbij is en op welke wijze zij toezicht hierop zal houden. Is SBB gehouden adviezen van de Inspectie op te volgen? Heeft de Inspectie bij de uitoefening van dit toezicht aandacht voor de Europees-rechtelijke aspecten van het uitvoeren van privaatrechtelijke taken door een zbo?

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de vele argumenten van de regering om de Stichting SBB een privaatrechtelijk zbo te maken. Deze leden merken op dat deze zbo verantwoordelijk is voor, onder andere, beschikbaarheid van bpv, kwaliteit van de bpv, erkenning van leerbedrijven én beoordeling van leerbedrijven. De genoemde leden vragen of op deze manier de onafhankelijke controletaak voor uitvoering van overheidstaken voldoende is gewaarborgd. Immers, er wordt een zbo opgezet, één en dezelfde privaatrechtelijke rechtspersoon, die verantwoordelijk is voor erkenning én controle, voor aanwijzen én beoordelen. Graag ontvangen de genoemde leden een nadere toelichting op dit punt.

Voorts sluiten deze leden zich aan bij opmerkingen van de Raad van State dat de keuze voor een privaatrechtelijke zbo bevreemdt, aangezien een publiekrechtelijke zbo net zo goed deze taken had kunnen uitvoeren. De genoemde leden vragen de regering deze keuze uitvoeriger toe te lichten dan thans het geval is.

De leden van de ChristenUnie-fractie hechten waarde aan de betrokkenheid van onderwijs en bedrijfsleven bij de taken van de huidige kenniscentra. Tegelijkertijd is ook de onafhankelijke positie van belang bij een organisatie die de status van erkend leerbedrijf toewijst. Op welke manier wordt deze onafhankelijkheid geborgd, nu de erkenningstaak bij het bestuur van de samenwerkingsorganisatie wordt belegd?

3.6. Sturing van de Minister

De leden van de VVD-fractie zien het aangekondigde inspectietoezicht op de kwaliteit van de werkzaamheden betreffende de totstandkoming van de kwalificatiestructuur voornamelijk als een toezichtstructuur op de vraag «is er goed en efficiënt vergaderd». Zij willen voorkomen dat er sprake zal zijn van dubbel toezicht. In het hoger onderwijs is al vaak en veel gezegd over het naast elkaar bestaan van twee toezichtsorganen. Deze moeten gelijkwaardig zijn. Nu kan de Inspectie als een soort agentschap aangestuurd worden door de Minister, maar is het toezicht op de SBB beperkt omdat dat een zbo wordt. Deze leden zien liever een evenwichtiger stelsel met twee gelijkwaardige organisaties. Als toekomstbeeld ontstaat dan een accreditatie-orgaan waarin de Minister een agentschap aanstuurt om te toetsen op kwaliteit, macrodoelmatigheid en aansluiting van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt.

De leden van de CDA-fractie vragen wat de mogelijkheden tot sturing zijn, wat kan nu wel en wat kan niet. Zijn hier ook verschillen ten opzichte van de huidige situatie? Kan de regering hierbij ook de kritiek van de Algemene Rekenkamer meenemen?

3.7 Transitietraject

De leden van de SP-fractie vragen wat er gebeurt met de gebouwen van de kenniscentra. Wordt de SBB ook fysiek gecentraliseerd in één gebouw? Zo ja, is dat niet een gevaar voor de regionale binding, die dan vooral door uitvoerders verzorgd moet worden?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen op welke manier de kennis en ervaring van huidige medewerkers van de kenniscentra zal worden behouden. Genoemde leden wijzen op de eerste bezuinigingsronde in 2015, waardoor nu al medewerkers uit de organisatie vertrekken en medewerkers ontslagen zullen worden. Op welke manier wordt kennis en expertise behouden, willen de leden weten. Hoeveel medewerkers zullen noodgedwongen moeten vertrekken? Op welke manier worden deze medewerkers naar nieuw werk begeleid, zo vragen deze leden.

4. Financiële gevolgen voor de rijksbegroting

De leden van de VVD-fractie vragen tot wanneer de roc16-instellingen geen nieuwe taken willen krijgen en tot wanneer de regering voornemens is geen taken toe te voegen? Wat betekent dat voor de financiële situatie in de kwaliteitsafspraken en de lumpsum?

De leden van de PvdA-fractie merken op dat gezamenlijke vakbonden die de werknemers uit de mbo-sector vertegenwoordigen, van mening zijn dat door de bezuiniging van ruim 60 miljoen euro en de daaruit voortvloeiende opgelegde efficiencyslag, de kwaliteit en expertise van het huidige personeel vermindert en verdwijnt en dat dit de uitvoering van de nieuwe wettelijke taken die SBB onverkort op korte termijn moet gaan overnemen negatief zal beïnvloeden. Kan de regering, zo vragen deze leden van de, toelichten waarom zij dit anders ziet? SBB geeft zelf aan dat het wel gaat lukken met de voorgenomen bekostiging, maar dat er nog een probleem bestaat met de frictiekosten. Is de regering wel bereid om SBB voor dit probleem enige voorfinanciering te leveren, zo vragen deze leden.

De leden van de SP-fractie willen weten hoeveel door de huidige kenniscentra gemiddeld besteed wordt aan bezoek, controle en ondersteuning van leerbedrijven? Vindt zij die taken van belang? En zo ja, in hoeverre is er in het budget van de SBB voldoende financiering voor vrijgemaakt? Kan de regering voorrekenen hoe deze taken in het budget van de SBB terugkomen, vragen de leden van deze fractie. Is het juist dat uit het staatje op bladzijde 16 van de memorie van toelichting blijkt dat in 2016 niet 80 miljoen euro wordt bezuinigd, maar ruim 83 miljoen euro (los van de zogenaamde investeringsmiddelen)? Zo ja, wat is daarvan de reden, willen de leden weten.

Kan de regering nader onderbouwen hoe zij kan beweren dat de centralisatie door middel van de SBB een besparing van 50 procent (efficiencywinst) kan opleveren? Kan de regering dat voorrekenen? Of betreft het hier een aanname zonder duidelijke rekenkundige onderbouwing, zo vragen de leden van deze fractie.

De leden van de CDA-fractie verzoeken de regering nader toe te lichten waarom het nodig was 60 miljoen euro te bezuinigen op de kenniscentra terwijl er als gevolg van het Herfstakkoord 75 miljoen euro extra naar het mbo gaat? Waarom is er niet voor gekozen de bezuiniging op de kenniscentra verder te verzachten, zodat er wel behoud van kennis en continuïteit mogelijk is? Op welke wijze komen de gelden van het Herfstakkoord in het mbo terecht, willen de leden weten. Zij vragen de regering om ook te onderbouwen hoe zij denkt 60 miljoen euro te kunnen inboeken zonder te moeten inboeten aan kwaliteit. De leden vragen of de regering hierin ook kan meenemen dat indertijd in de Brede Heroverwegingen een dergelijke bezuiniging slechts 40 miljoen euro opleverde.

5. Administratieve lasten

De leden van de D66-fractie constateren dat de regering stelt dat er een vermindering van de structurele administratieve lasten voor instellingen plaatsvindt. Kan de regering daarbij ook, zoals gebruikelijk, aangeven hoe groot die structurele vermindering is, zo vragen deze leden.

6. Gevoerd overleg

De leden van de VVD-fractie maken zich zorgen over de kleine vakinstellingen. Deze kleinschalige unieke opleidingen, zoals de DHTA17 zijn van toegevoegde waarde voor leerlingen en werkgevers. Met het schrappen van oud artikel 9.1.5. WEB18 per 1 januari 2015 vallen deze kleinschalige unieke opleidingen tussen de mazen van de wet; er is immers geen wettelijke basis meer. De regering benoemt in de toelichting wel dit probleem, maar geeft niet aan wanneer de verkenner geacht wordt met een voorstel te komen. Hoe is de regering voornemens dit manco in de wet voor 1 januari op te lossen, zo vragen deze leden.

De leden van de PvdA-fractie waarderen dat bij de uitwerking van het wetsvoorstel regelmatig overleg is gevoerd met de Stichting SBB, MBO raad en de kenniscentra. Kan de Minister ook melden hoe de mbo’ers of hun organisatie JOB19 tegenover de overgang van de wettelijke taken naar de SBB staan, zo vragen zij.

De leden van de CDA-fractie vragen hoe het overleg met de kenniscentra over de bezuiniging en overheveling van de taken is gelopen vanaf het regeerakkoord van het kabinet Rutte 2. Kan de regering bevestigen dat in eerste instantie het verzet hiertegen breed verspreid was, ook omdat de kenniscentra nauwelijks waren meegenomen in de uitwerking van de nieuwe plannen, zo vragen de leden. Kan de regering tevens bevestigen dat het afzwakken van de bezuiniging er voor heeft gezorgd dat de scherpste kantjes ervan af waren bij de kritiek op de plannen, maar geenszins verstomden, zo willen deze leden weten.

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de bemoedigende opmerkingen van de Minister over het onderwijs, zoals dat wordt verzorgd door de DHTA. Toch vrezen deze leden dat met voorliggende wetswijzigingen de DHTA tussen wal en schip valt. Immers, artikel 9.1.5, tweede lid, van de WEB, die het wettelijk bestaansrecht vormt voor de DHTA, wordt opgeheven nog voordat er een alternatief voorhanden is. Deelt de regering de mening van de genoemde leden dat er op korte termijn (voor 1 januari 2015) duidelijkheid moet zijn over het perspectief voor de DHTA, opdat het onderwijs aan de deelnemers aan deze opleiding in schooljaar 2015/2016 en daarna verzekerd is? Kan de regering toelichten of er een mogelijkheid is om artikel 9.1.5, tweede lid, WEB te laten bestaan totdat er een duurzaam alternatief verankerd kan worden in het onderwijsstelsel, zo vragen deze leden. Kan de regering daarbij tevens aangeven aan welke alternatieven gewerkt wordt om de vangnetfunctie voor kleinschalig unieke opleidingen te waarborgen, anticiperend op de resultaten van het verkennend onderzoek naar een nieuwe landelijke vakinstelling, en wat de «passende maatregelen» die worden gemeld inhouden, zo vragen deze leden.

De genoemde leden horen voorts graag in hoeverre dit besluit is afgestemd met andere betrokken ministers. De kenniscentra bestrijken namelijk veel beroepsgroepen en beleidsterreinen. Daarom vragen de genoemde leden toe te lichten in hoeverre er samenwerking is met ministeries als SZW, VWS en EZ. Tot slot zijn de genoemde leden benieuwd in hoeverre dit besluit op instemming kan rekenen van mbo-studenten. Immers, deze wetswijziging heeft uiteindelijk tot doel het onderwijs voor deze jongeren te verbeteren. Is het JOB, als vertegenwoordiger van de mb-studenten, geconsulteerd, zo vragen deze leden.

7. Openbare internetconsultatie

De leden van de D66-fractie merken op dat zowel de Algemene Rekenkamer als de Raad van State opmerkingen maken over het onderscheid tussen publieke en private activiteiten. Ook bij de internetconsultatie zijn hier door diverse partijen opmerkingen over gemaakt. De Minister stelt dat de Stichting SBB bij uitvoering van de diverse taken er zorg voor moet dragen dat uitvoering van private activiteiten niet de wettelijke taken schaadt. Evenzo mogen private activiteiten van de Stichting SBB niet worden gefinancierd vanuit de subsidie voor uitvoering van de wettelijke taken. De genoemde leden vragen de regering toe te lichten op welke wijze er wordt zorggedragen dat dit ook werkelijk zo gebeurt, en hoe dat vervolgens wordt gecontroleerd en gehandhaafd.

II Artikelsgewijs

Artikel I, onderdeel P

De leden van de PvdA-fractie merken op dat met het schrappen van artikel 9.1.5, tweede lid, van de WEB het juridische fundament onder het vangnet voor kleine, unieke opleidingen verdwijnt zonder dat er een alternatief is vastgesteld. De uitkomst van de verkenning van een nieuwe landelijke vakinstelling als alternatief wordt eind 2014 verwacht, waardoor deze ontwikkelingen niet gelijktijdig plaatsvinden. In de memorie van toelichting (blz. 18–20) van het wetsvoorstel overgang wettelijke taken naar SBB staat hier wel het nodige over, maar in de tekst van de wetswijziging zelf is hier niets over opgenomen. Dit leidt tot de volgende dringende vraag: op welke wijze blijft het kleinschalig specialistisch vakmanschap wettelijk verankerd in het onderwijsbestel? Onderkent de regering risico’s verbonden aan het vervallen van artikel 9.1.5, tweede lid, WEB zonder dat er een alternatieve vangnetfunctie voor kleinschalige unieke opleidingen is verankerd in de WEB? Zo ja welke? En hoe worden deze risico’s afgewend? Ziet de regering mogelijkheden om artikel 9.1.5, tweede lid, WEB te laten bestaan totdat er een duurzaam alternatief verankerd kan worden in het onderwijsstelsel? Zo ja, welke? En zo nee, waarom niet?

De voorzitter van de commissie, Wolbert

Adjunct-griffier van de commissie, Boeve