Vastgesteld 14 oktober 2014
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel genoegzaam voorbereid.
Inhoud |
Blz. |
ALGEMEEN |
1 |
1. Voorgestelde wijzigingen |
2 |
1.1. Onderwijstijd |
2 |
1.2. Orthopedagogisch didactisch centrum |
3 |
1.3. Leerlingenvervoer |
3 |
1.4. Technische wijzigingen in verband met bekostiging |
4 |
1.5. Medezeggenschap |
4 |
1.6. Geschillenregeling |
4 |
1.7. Lichamelijke opvoeding in voortgezet speciaal onderwijs |
5 |
2. Uitvoerbaarheid |
5 |
3. Consultatie |
5 |
ARTIKELSGEWIJS |
5 |
Artikel I, onderdeel D |
5 |
ALGEMEEN
De leden van de VVD-fractie hebben met instemming kennisgenomen van het wetsvoorstel, die omissies in eerdere wetgeving herstelt. Daarmee laat de regering zien oog te hebben voor de praktische uitwerking van wetgeving, en daarop regels aan te passen. Zij zien wel aanleiding tot het stellen van enkele vragen.
De leden van de PvdA-fractie hebben de Variawet passend onderwijs en kwaliteit (v)so1 met interesse gelezen. Afgelopen augustus is passend onderwijs van start gegaan, waardoor kinderen van kwetsbaar tot hoogbegaafd op maat gesneden onderwijs kunnen volgen. Deze laatste technische wijzigingen om de uitvoering van passend onderwijs soepel te laten verlopen, heeft de steun van de leden.
De leden van de SP-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel.
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel dat een aantal beleidsmatige en technische zaken regelt ten aanzien van passend onderwijs. Deze leden kunnen zich vinden in de hoofdlijnen van dit wetsvoorstel.
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel ten aanzien van de Variawet passend onderwijs en kwaliteit (v)so. Zij hebben wel nog een enkele vraag over het wetsvoorstel.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de Variawet passend onderwijs en kwaliteit (v)so.
De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij hebben in aanvulling op de voorstellen nog een aantal vragen die met de invoering van passend onderwijs samenhangen.
De leden van de VVD-fractie merken op dat in de gehele toelichting meerdere malen wordt verwezen naar (v)so scholen die met meerdere samenwerkingsverbanden moeten werken. Kan de regering een overzicht geven van hoeveel scholen in het (v)so met meer dan twee samenwerkingsverbanden werken? Met hoeveel samenwerkingsverbanden werken deze scholen dan? Is de regering van mening dat de scholen met de meeste samenwerkingsverbanden efficiënt om kunnen gaan met hun deelname aan zoveel verbanden? Welke scholen hebben de meeste samenwerkingsverbanden? Klopt het dat bij gesplitste bekostiging, deze scholen voor de aanvullende bekostiging per leerling bij al die verschillende samenwerkingsverbanden moeten aankloppen? Acht de regering dat, in de uitvoering, werkbaar, zo vragen de leden.
Voorts vragen de leden naar de reden waarom ook de middelen voor onderwijsondersteuning in het aanvullend budget komen.
De leden van de SP-fractie vragen of de regering kan aangeven of – vooruitlopend op de wetswijziging die het mogelijk maakt om in individuele gevallen af te wijken van het minimum aantal uren onderwijstijd in het vso – op dit moment al afgeweken kan worden van dat minimum aantal. Bestaat er een mogelijkheid van een tijdelijke vrijstelling voor deze leerlingen? Hoe kan dat worden vormgegeven? Vindt de regering een dergelijke regeling wenselijk? Kan dat ook gelden voor leerlingen, die tijdelijk onderwijs volgen op een andere school? Kunnen deze uren – vooruitlopend op het onderhavige wetsvoorstel – op dit moment al worden meegeteld voor het wettelijk verplichte aantal uren dat de leerling tenminste moet ontvangen, zo vragen zij.
De leden van de CDA-fractie lezen dat het in het vso mogelijk wordt om voor individuele leerlingen af te wijken van de urennorm. Graag ontvangen zij een nadere toelichting voor welke leerlingen dit geldt en hoe de school dit moet motiveren richting ouders en de Inspectie van het Onderwijs.
De leden van de SP-fractie vragen wat de reden is dat leerlingen, die zijn ingeschreven bij een school, «gedurende hoogstens twee jaar (een gedeelte) van het onderwijsprogramma mogen volgen bij een opdc2». Het gaat tenslotte om leerlingen, die tijdelijk niet in staat zijn om onderwijs te volgen op de eigen reguliere school, ook niet met extra ondersteuning. Wat gebeurt er als deze leerlingen daar na twee jaar nog steeds niet toe in staat zijn? Moeten zij dan verplicht worden uitgeschreven bij het opdc, zo vragen zij.
De leden van de CDA-fractie merken op dat er nadere regels worden gesteld ten aanzien van het tijdelijk verblijven van leerlingen in een orthopedagogisch didactisch centrum. Graag ontvangen deze leden een nadere toelichting in hoeverre deze aanpassing en de voorgaande aanpassing ook symbiose tussen het reguliere onderwijs en het speciale onderwijs makkelijker kunnen maken. In hoeverre bieden deze aanpassingen ook oplossingen voor thuiszitters, zo vragen de genoemde leden.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen in het kader van bescherming van persoonsgegevens waarom persoonsspecifieke registratie van «zwaarwegend algemeen belang» is, terwijl juist bij de doelen van toezicht, monitoring en evaluatie de gegevens geanonimiseerd en geaggregeerd worden. De genoemde leden hebben een vergelijkbare vraag gesteld bij het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra, de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet op het onderwijstoezicht in verband met het registreren van leerlingen met een ontwikkelingsperspectief in het basisregister onderwijs3. Enerzijds benadrukt de regering dat inzicht nodig is in de schoolloopbaan van een specifieke leerling, terwijl anderzijds bij verstrekking van gegevens aan de Inspectie van het Onderwijs en/of het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap de gegevens geanonimiseerd en geaggregeerd worden.
De leden van de SP-fractie vragen in hoeveel gevallen gemeenten niet het leerlingenvervoer van leerlingen met een psychische handicap honoreren, omdat een dergelijke handicap niet uitdrukkelijk in de wet is genoemd. Wil de regering zich inspannen om ook nu al voor deze leerlingen het leerlingenvervoer te garanderen? Zo ja, op welke manier, zo vragen zij.
De leden van den CDA-fractie zijn tevreden met de verduidelijking van de voorwaarden om in aanmerking te komen voor door de gemeente bekostigd leerlingenvervoer. Wat gaat de regering doen om deze wijzingen goed te communiceren richting de gemeenten, zo vragen de leden.
De leden van de SP-fractie vragen of de regering een nadere toelichting kan geven hoe bij verschillende «peildata groeiregelingen» scholen te maken kunnen krijgen met een «nadelige bekostigingssituatie». Wat wordt bedoeld met mogelijk «strategisch gedrag van samenwerkingsverbanden», zo vragen de genoemde leden.
Voorts merken de leden op dat de regering voorstelt artikel 162 van de WPO4 aan te passen, die samenwerkingsverbanden in staat stelt te besluiten of een speciale school voor basisonderwijs al dan niet in stand wordt gehouden. Bestaat hiermee het risico dat er in een regio een gebrek aan dit soort scholen ontstaat? Kan het samenwerkingsverband om financiële redenen besluiten een school te sluiten, terwijl er wel leerlingen zijn die een plaats op deze school nodig hebben? Vindt de regering dat wenselijk, zo vragen zij.
De leden van de PvdA-fractie hebben vragen over de uitvoering van motie Ypma5, die de regering verzoekt een wetsvoorstel voor te bereiden om te regelen dat het handelingsdeel van het ontwikkelingsperspectief na overeenstemming met de ouders wordt vastgesteld. In de memorie van toelichting lezen de leden dat de motie Ypma in een ander wetsvoorstel uitgewerkt gaat worden. Wat is het tijdspad voor dit wetsvoorstel? De leden willen in het belang van kinderen en ouders het wetsvoorstel zo spoedig mogelijk behandelen. Het is van belang om dit onderwerp voortvarend op te pakken.
De leden van de CDA-fractie ontvangen graag een nadere toelichting op de aanvullingen met betrekking tot de medezeggenschap over de faciliteitenregeling en de betrokkenheid van de ondersteuningsplanraad bij het samenwerkingsverband. Wat betekenen deze aanpassingen voor de huidige situatie en wat verandert er precies, zo vragen zij.
De leden van de SGP-fractie vragen aandacht voor de wettelijke mogelijkheid van de medezeggenschapsraad om bevoegdheden om te zetten en de toepassing daarvan op de ondersteuningsplanraad. Zij constateren dat in artikel 29a van de WMS6 wel artikel 29 van overeenkomstige toepassing is verklaard op de ondersteuningsplanraad, maar niet artikel 24, tweede lid. Zij vragen naar de logica achter deze keuze. Immers, ligt het niet voor de hand dat de ondersteuningsplanraad, net als de medezeggenschapsraad zelf, bevoegdheden kan omzetten, aangezien de wet zelfs de verderstrekkende bevoegdheid geregeld heeft dat het bevoegd gezag bevoegdheden van de ondersteuningsplanraad en de medezeggenschapsraad kunnen omzetten. Zij vragen of de regering bereid is de regeling consequent door te trekken.
De leden van de CDA-fractie lezen met instemming dat bij geschillen in cluster 1 en 2, ouders nu ook de mogelijkheid krijgen om deze voor te leggen aan de tijdelijke landelijke geschillencommissie passend onderwijs. Kan al worden aangegeven wat de ervaringen op dit moment zijn met de werking van deze tijdelijke geschillencommissie voor de andere ouders? Hoe vaak is al een beroep op deze geschillencommissie gedaan? Wat waren de uitspraken, zo vragen de genoemde leden.
De leden van de VVD-fractie vragen waarom bij de invoering van de wet BIO7 de bepaling is geschrapt dat leraren lichamelijke opvoeding in het voortgezet speciaal onderwijs deze bevoegdheid moesten hebben. Wat is de mening van het onderwijsveld over de toenmalige afschaffing en de huidige herinvoering, zo vragen de genoemde leden.
De leden van de SP-fractie vragen wat de concrete gevolgen (financieel of anderszins) zijn voor scholen in het voortgezet speciaal onderwijs van het voorstel om te regelen dat in het voortgezet speciaal onderwijs het vak lichamelijke opvoeding niet kan worden gegeven met het pabo8-getuigschrift, maar uitsluitend met een vo9-bevoegdheid voor dit vak.
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering bereid is voortaan bij wijzigingen van de wetten die voortvloeien uit passend onderwijs een aparte alinea te maken waarin zij aangeeft wat de lasten betekenen voor scholen die met meer dan 10 samenwerkingsverbanden werken. Dit zijn immers, zo menen deze leden, vaak scholen met zeer specifieke zorgoplossingen voor leerlingen. Zo nee, waarom niet, zo vragen de leden.
De leden van de D66-fractie merken op dat het voor gemeenten moeilijk is om te bepalen wat een psychische handicap is en dat met de toevoeging «psychische handicap» de doelgroep wordt uitgebreid, maar dat daar geen verhoging van de middelen tegenover staat. De regering meent echter dat naar aanleiding van dit wetsvoorstel niet meer leerlingen een beroep doen op leerlingenvervoer. Kan de regering deze uitspraak nader toelichten, zo vragen zij.
ARTIKELSGEWIJS
De leden van de SGP-fractie vragen waarom de benaming Wet op de expertisecentra niet vervangen wordt door Wet op het speciaal onderwijs, aangezien met de invoering van passend onderwijs de expertisecentra zijn vervallen.
Artikel I, onderdeel D
De leden van de SGP-fractie vragen aandacht voor de regeling dat bij de toelating van leerlingen de zorgplicht buiten werking wordt gesteld wegens gebrek aan plaatsruimte. Deze leden vragen de regering welke garanties ouders hebben dat hun kind tijdig op een school geplaatst kan worden wanneer zij bij diverse scholen te horen krijgen dat plaatsing wegens gebrek aan plaatsruimte niet mogelijk is. Onderschrijft de regering dat de grondwettelijke verplichting van gemeenten om voldoende openbaar onderwijs te bieden door verzelfstandiging van het openbaar onderwijs niet ongedaan kan worden gemaakt en dat gemeenten de bevoegdheid hebben om voorwaarden te stellen aan het beleid van het openbaar onderwijs inzake de toelating van leerlingen. Deelt de regering de mening van deze leden dat het wenselijk zou zijn de grondwettelijke verplichting van gemeenten concreet uitwerking te geven in de onderwijswetgeving, zodat ouders naast hun verantwoordelijkheid op grond van de Leerplichtwet ook de garantie hebben dat zij hun verantwoordelijkheid kunnen waarmaken.
De voorzitter van de commissie, Wolbert
De adjunct-griffier van de commissie, Bosnjakovic