Gepubliceerd: 13 november 2014
Indiener(s): Tanja Jadnanansing (PvdA)
Onderwerpen: burgerlijk recht recht
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34021-5.html
ID: 34021-5

Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 13 november 2014

De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet genoegzaam voorbereid.

Inhoudsopgave

ALGEMEEN

1

     

1.

Inleiding

1

2.

Voorgeschiedenis van de verordening

2

3.

Doel van de verordening

3

4.

Inrichting van de verordening

3

5.

Beschermingsmaatregelen in Nederland

3

6.

Inrichting van de uitvoeringswet

4

7.

Adviezen

5

ALGEMEEN

1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben met interesse en een positieve grondhouding kennisgenomen van de uitvoeringswet verordening wederzijdse erkenning van beschermingsmaatregelen in burgerlijke zaken (hierna: het wetsvoorstel). Als leden van een partij die staat voor veiligheid en bescherming van de lichamelijke integriteit in het algemeen en te meer wanneer het slachtoffers van (huiselijk) geweld betreft, zijn zij content met de maatregel die ervoor zorgt dat een persoon die in gevaar is en ten aanzien waarvan een beschermingsmaatregel is ingesteld, ook verzekerd is van de beschermende werking die uitgaat van die maatregel als hij zich vestigt in een andere lidstaat. In de Verordening (EU) Nr. 606/2013 van het Europees parlement en de Raad van 12 juni 2013 betreffende de wederzijdse erkenning van beschermingsmaatregelen in burgerlijke zaken (PbEU 2013, L181, hierna: de Verordening) wordt dit geregeld via een certificaat om ervoor te zorgen dat de EU-lidstaat waarnaar de in gevaar verkerende persoon is verhuisd, zonder verdere formaliteiten de civiele beschermingsmaatregel erkent die door de eerste EU-lidstaat is gelast. Zij hebben nog enkele vragen dan wel opmerkingen.

De aan het woord zijnde leden vragen waarom in de memorie van toelichting geen financiële paragraaf is opgenomen. Zijn de te verwachten financiële effecten in de praktijk nihil?

De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij vinden het terecht dat een civielrechtelijke maatregel die bedoeld is een slachtoffer te beschermen kan worden overgenomen door een andere EU-lidstaat. Deze leden hebben hierover slechts enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van onderhavig wetsvoorstel. Zij vragen waarom Denemarken niet deelneemt aan de vaststelling van de betreffende verordening. Welke werkafspraken bestaan er tussen Nederland en Denemarken als Nederlandse burgers in Denemarken civielrechtelijke bescherming willen verkrijgen en omgekeerd?

De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij hebben daarover nog enkele vragen.

Voornoemde leden constateren dat er een financiële paragraaf ontbreekt in de memorie van toelichting. Wat zijn de te verwachten kosten van de uitvoering van deze verordening?

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van deze uitvoeringswet. Zij hebben nog enige vragen ten aanzien van de implementatieprocedure.

2. Voorgeschiedenis van de verordening

De leden van de CDA-fractie vragen de regering in hoeverre in de discussie over het voorstel voor een Europees Beschermingsbevel het vraagstuk is meegenomen of ook privaatrechtelijke maatregelen erkend zouden moeten worden tussen EU-lidstaten. In het bijzonder vragen zij de regering wat het standpunt is over het nut en de mogelijkheden omtrent een Europese uitwisseling van privaatrechtelijk opgelegde stadionverboden. In de nota naar aanleiding van het verslag bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Gemeentewet en het Wetboek van Strafrecht ter aanscherping van de maatregelen ter bestrijding van voetbalvandalisme en ernstige overlast (Kamerstuk 33 882, nr. 6) geeft de regering aan dat stadionverboden van buitenlandse supporters worden doorgegeven via informatie-uitwisseling tussen organisaties die zich binnen de politie met voetbalvandalisme bezighouden. In Nederland is dat het Centraal Informatiepunt Voetbal. Deze leden vragen of het klopt dat deze uitwisseling geheel vrijblijvend van aard is en dat voetbalclubs zodoende niet zijn gehouden op basis van informatie uit een ander land ook een privaatrechtelijk stadionverbod op te leggen aan de betreffende relschoppers. Graag vernemen zij het standpunt van de regering op dit punt.

3. Doel van de verordening

De leden van de PVV-fractie merken op dat het doel van de verordening is de slachtoffers van geweld, in het bijzonder huiselijk geweld, stalking en geweld tegen kinderen te beschermen binnen alle EU-lidstaten. Tegelijkertijd lezen zij in de memorie van toelichting dat slechts in sommige zaken sprake zal zijn van grensoverschrijdende problematiek. Volgens deze leden is hier sprake van een tegenstrijdigheid. Kan de regering in het licht van de beperkte grensoverschrijdende problematiek het doel van het wetsvoorstel onderbouwen? Is onderzocht hoe vaak Nederlandse beschermde personen buiten Nederland gebruik zullen maken van deze beschermingsmaatregelen? Zo ja, om hoeveel gevallen gaat het? Zo nee, waarom niet? Is voorts onderzocht hoe vaak niet-Nederlandse EU-burgers in Nederland gebruik zullen maken van deze beschermingsmaatregelen? Zo ja, om hoeveel gevallen gaat het naar verwachting? Zo nee, waarom niet?

4. Inrichting van de verordening

De leden van de SP-fractie vragen of zij het goed zien dat een civielrechtelijke beschermingsmaatregel alleen wordt erkend als de uitspraak voorzien is van een certificaat of als deze maatregel noodzakelijk is aangepast door een bevoegde autoriteit conform de aldaar geldende wet- en regelgeving. Zijn deze voorwaarden cumulatief? Wanneer weet een beschermde persoon precies wanneer een civielrechtelijke beschermingsmaatregel aangepast dient te worden om daadwerkelijk uitvoerbaar te zijn in een andere EU- lidstaat?

De leden van de D66-fractie vragen hoe invulling zal worden gegeven aan de vertegenwoordiging van Nederland aan het comité dat blijkens artikel 20 van de Verordening de Europese Commissie gaat bijstaan en waarop de onderzoeksprocedure van Verordening 182/2011 van toepassing is. Zij zijn daarbij specifiek benieuwd naar de verantwoordingsstructuur.

5. Beschermingsmaatregelen in Nederland

De leden van de VVD-fractie merken op dat Nederland twee procedures kent die kunnen leiden tot een beschermingsmaatregel, namelijk in het kader van een procedure wegens onrechtmatige daad en voortvloeiende uit de Wet tijdelijk huisverbod. Zien zij het goed ten aanzien van laatstgenoemde maatregel dat dit een bestuursrechtelijke maatregel is die kan worden opgelegd door de burgemeester en waartegen beroep kan worden ingesteld bij de bestuursrechter? Op basis waarvan wordt deze maatregel dan in dit kader als een civiele beschermingsmaatregel gekwalificeerd? Klopt het voorts dat de beschermingsmaatregel van een opgelegd huisverbod aan een huisgenoot per definitie niet kan worden «meegenomen» naar het buitenland aangezien dit is verbonden aan een specifiek adres? Deze leden zijn van mening dat slechts het contactverbod (dat vaak samen met een huisverbod wordt opgelegd) naar een andere EU-lidstaat kan worden meegenomen. Hoe kijkt de regering hiertegen aan?

De leden van de SP-fractie vinden het onderscheid tussen de rechtsgebieden nog niet helemaal duidelijk. In beginsel gaat het hier om de erkenning van civielrechtelijke beschermingsmaatregelen, maar kan het ook gaan om bestuurlijke maatregelen omdat het huisverbod op grond van de Wet tijdelijk huisverbod ook onder betreffende verordening valt? Begrijpen deze leden het voorts goed dat alle beschermingsmaatregelen onder de verordening vallen zolang deze niet zijn opgelegd door de Nederlandse strafrechter, het Openbaar Ministerie of onder de werking vallen de Brussel-II verordening? Kan dit worden toegelicht? Om welke bestuurlijke maatregelen kan het nog meer gaan?

6. Inrichting van de uitvoeringswet

De leden van de VVD-fractie vragen hoe kan worden voorkomen dat de werking van een beschermingsmaatregel neergelegd in een certificaat langer zal doorwerken dan door de rechterlijke macht in de «moeder-lidstaat» is bepaald. Door wie wordt dit bijgehouden? Zal het certificaat ambtshalve worden ingetrokken of gewijzigd? Verwacht de regering dat er regelmatig een beroep op de voorgestelde wetgeving zal worden gedaan?

De leden van de SP-fractie vragen of het klopt dat het instellen van hoger beroep tegen de afgifte van certificaten in alle gevallen onmogelijk is. Is dit in elke EU-lidstaat ongeveer hetzelfde geregeld? Kan het niet voorkomen dat hoger beroep in de andere EU-lidstaat niet mogelijk is omdat er door het beginsel van wederzijdse erkenning vanuit gegaan moet worden dat de beslissing op juiste gronden genomen is en derhalve erkend moet worden? Deze leden vinden het ver gaan dat geen hoger beroep open staat tegen het intrekken van een certificaat, gelet op de verregaande gevolgen voor de beschermde persoon. Waarom wordt deze situatie op één lijn gesteld met de afgifte van een certificaat?

De aan het woord zijnde leden willen weten op welke manier wordt of kan worden gecontroleerd of een persoon van wie de dreiging uitgaat wel deugdelijk in kennis is gesteld van de voorgenomen aanpassing van de beschermingsmaatregel. Kan, naast deze persoon, ook de beschermde persoon in hoger beroep gaan als deze het niet eens is met de aanpassing?

De leden van de PVV-fractie vragen wat de gevolgen zijn voor de Nederlandse burger als deze uitvoeringswet niet ingevoerd wordt? Hoeveel Nederlanders zullen schade of nadeel ondervinden als deze uitvoeringswet niet ingevoerd wordt? Is er onderzoek gedaan naar deze nadelige gevolgen? Kan er voorts een volledige opsomming worden gegeven van alle beschermingsmaatregelen die onder het toepassingsbereik van deze verordening vallen?

De leden van de D66-fractie merken op dat de Europese Commissie de EU-lidstaten via artikel 18 van de Verordening heeft verzocht uiterlijk 11 juli 2014 door te geven welke instanties zij voor de uitvoering aanwijzen en in welke talen het verzoek tot erkenning gedaan kan worden. Dit teneinde deze informatie voor rechtzoekende beschikbaar te stellen op de website van het Europees justitieel netwerk in burgerlijke en handelszaken. Het wetsvoorstel is op 9 september 2014 ingediend bij de Tweede Kamer. Deze leden vragen of dat betekent dat de regering aan de Europese Commissie de uitvoerende instanties heeft doorgegeven alvorens het parlement de uitvoeringswet heeft aangenomen. Dit kan immers vanwege het op dat moment nog in gang te zetten wetgevingstraject hooguit met voorbehoud van wijziging geweest zijn. Anders gezegd vragen voornoemde leden hoe aan de commissiedeadline uitvoering is gegeven. Eveneens merken zij op dat het wetsvoorstel relatief laat aan de Kamer is voorgelegd. De Verordening is al op 12 juni 2013 vastgesteld en treedt per 11 januari 2015 in werking. Waarom is dit wetsvoorstel niet eerder naar de Tweede Kamer gezonden? Wat zijn de gevolgen als de wet pas na 11 januari 2015 in werking treedt, uitgesplitst naar Unierechtelijke gevolgen als wel gevolgen voor personen die gebruik willen maken van de in de Verordening opgenomen erkenning van beschermingsmaatregelen in burgerlijke zaken?

7. Adviezen

De leden van de CDA-fractie vragen de regering of het beroep in eerste aanleg dan wel het hoger beroep dat de persoon van wie de dreiging uitgaat kan instellen, de inwerkingtreding opschort van de beschermingsmaatregel die in een andere EU-lidstaat wordt opgelegd. Als dat bij één van de twee of beide beroepsmogelijkheden het geval is, vragen deze leden welke risico’s hieraan zijn verbonden voor de persoon die bescherming zou moeten verkrijgen.

De voorzitter van de commissie, Jadnanansing

Adjunct-griffier van de commissie, Van Doorn