Gepubliceerd: 1 september 2014
Indiener(s): Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD)
Onderwerpen: organisatie en beleid werk
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34012-3.html
ID: 34012-3

Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING1

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt/uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat (artikel 26, vijfde lid, van de Wet op de Raad van State)

1. Algemeen

Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft op 20 juni 2013 geoordeeld dat Nederland zijn verplichtingen inzake werknemersmedezeggenschap bij grensoverschrijdende fusies van kapitaalvennootschappen niet is nagekomen (Arrest C-635/11). Het Hof heeft bepaald dat Nederland, door artikel 16 lid 2, onderdeel b, van Richtlijn 2005/56/EG van het Europees parlement en de Raad van 26 oktober 2005 betreffende grensoverschrijdende fusies van kapitaalvennootschappen (PbEU 2005, L 310, hierna: de GOF-richtlijn) niet om te zetten, niet heeft verzekerd dat werknemers van in andere lidstaten gelegen vestigingen van de uit een grensoverschrijdende fusie ontstane vennootschap die haar statutaire zetel in Nederland heeft, dezelfde medezeggenschapsrechten hebben als werknemers die in Nederland werkzaam zijn. Op grond van het EU-Werkingsverdrag is Nederland verplicht maatregelen te nemen die nodig zijn ter uitvoering van het arrest van het Hof (artikel 260 lid 1 EU-Werkingsverdrag). Met dit wetsvoorstel wordt beoogd om artikel 333k van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek zodanig te wijzigen, dat het in overeenstemming is met artikel 16 van de GOF-richtlijn in het licht van de uitspraak van het Hof van Justitie.

Artikel 16 van de GOF-richtlijn betreft regelingen met betrekking tot werknemersmedezeggenschap bij grensoverschrijdende fusies van kapitaalvennootschappen. Onder werknemersmedezeggenschap wordt verstaan: de invloed van het orgaan dat de werknemers vertegenwoordigt en/of van de werknemersvertegenwoordigers op de gang van zaken bij een vennootschap via: het recht om een aantal leden van het toezichthoudend of het bestuursorgaan te kiezen of te benoemen, of het recht om met betrekking tot de benoeming van een aantal of alle leden van het toezichthoudend of het bestuursorgaan van de vennootschap aanbevelingen te doen of bezwaar te maken, met dien verstande dat, indien het bestuursorgaan overeenkomstig een onderlinge taakverdeling leden heeft die belast zijn met het uitvoerend bestuur en leden die daarmee niet zijn belast, onder medezeggenschap wordt verstaan het recht ten aanzien van de leden die niet zijn belast met het uitvoerend bestuur (artikel 1:1, onderdeel n, van de Wet rol werknemers bij Europese rechtspersonen (hierna: WRW) ter implementatie van artikel 2, onderdeel k, van Richtlijn 2001/86/EG van de Raad van 8 oktober 2001 tot aanvulling van het statuut van de Europese vennootschap met betrekking tot de rol van de werknemers, PbEG 2001, L 294, hierna: SE-richtlijn).

In beginsel is het nationale recht inzake werknemerszeggenschap van de lidstaat waar de uit de grensoverschrijdende fusie ontstane vennootschap haar statutaire zetel heeft, van toepassing (artikel 16 lid 1 GOF-richtlijn). Op grond van het tweede lid van artikel 16 is het nationale recht evenwel niet van toepassing, indien ten minste een van de fuserende vennootschappen in de zes maanden voorafgaande aan bekendmaking van het voorstel gemiddeld meer dan vijfhonderd werknemers heeft en werkt met een stelsel van werknemersmedezeggenschap, of als de nationale wetgeving die van toepassing is op de uit de grensoverschrijdende fusie ontstane vennootschap a) niet voorziet in hetzelfde niveau van werknemersmedezeggenschap dat van toepassing is in de fuserende vennootschappen, of b) niet voorschrijft dat werknemers van in andere lidstaten gelegen vestigingen van de uit de grensoverschrijdende fusie ontstane vennootschap hetzelfde recht tot uitoefening van medezeggenschapsrechten hebben als de werknemers in de lidstaat waar de uit de grensoverschrijdende fusie ontstane vennootschap haar statutaire zetel heeft. Uit het voornoemde arrest van het Hof van Justitie EU blijkt dat de richtlijn zo moet worden uitgelegd dat het nationale recht slechts van toepassing is indien het zowel voorziet in medezeggenschap van het hoogste niveau als voorschrijft dat werknemers van buitenlandse vestigingen dezelfde medezeggenschapsrechten hebben als de «eigen» werknemers. Dit betekent dat, wanneer de nationale wetgeving niet voorziet in (één van) beide gevallen, de beginselen en regelingen van de SE-richtlijn inzake werknemerszeggenschap van toepassing zijn (hierna: de Europese regeling). Kort gezegd houdt dit in dat een bijzondere onderhandelingsgroep met de fuserende vennootschappen tot een overeenkomst over de medezeggenschapsrechten moet komen. Komen zij er niet uit (artikel 7 lid 1, onderdeel b, SE-richtlijn), of besluiten de fuserende vennootschappen om niet te onderhandelen (artikel 16 lid 4, onderdeel a, GOF-richtlijn) dan gelden de referentievoorschriften («standard rules») voor medezeggenschap uit deel 3 van de bijlage bij de SE-richtlijn, voor zover er vóór de inschrijving van de uit de grensoverschrijdende fusie ontstane vennootschap in een of meer van de fuserende vennootschappen een of meer vormen van medezeggenschap van toepassing waren die ten minste 33 1/3% van het totale aantal werknemers van de fuserende vennootschappen bestreken. In de referentievoorschriften is onder meer bepaald dat, indien er vóór de inschrijving van de SE voor geen van de deelnemende vennootschappen medezeggenschapsregels golden, de SE geen voorschriften voor de medezeggenschap van de werknemers hoeft in te voeren en dat de werknemers van de SE medezeggenschapsrechten hebben voor een aantal dat gelijk is aan het hoogste van de aantallen dat vóór de inschrijving van de SE in de betrokken deelnemende vennootschappen van toepassing was (vgl. artikel 16 lid 3, onderdeel e, GOF-richtlijn).

Nederland heeft artikel 16 van de GOF-richtlijn uitgewerkt in artikel 2:333k BW. In lid 2, onderdeel a, is voorzien in de toepassing van de Europese regeling op vennootschappen met gemiddeld meer dan 500 werknemers die een werknemersmedezeggenschapsregeling hebben. In lid 2, onderdeel b, is voorzien in de toepassing van de Europese regeling in geval één van de fuserende vennootschappen een werknemersmedezeggenschapsregeling heeft en de verkrijgende vennootschap niet voldoet aan de structuurregeling. De uitspraak van het Hof van Justitie EU maakt duidelijk dat de richtlijn tot gevolg heeft dat de Europese regeling ook van toepassing moet zijn, indien de nationale medezeggenschapsregeling van de verkrijgende vennootschap werknemers uit andere lidstaten niet dezelfde medezeggenschapsrechten geeft als die in de lidstaat waar de verkrijgende vennootschap haar statutaire zetel heeft.

De Nederlandse structuurregeling voorziet in het recht van de ondernemingsraad om personen aan te bevelen om als commissaris te worden voorgedragen (artikel 2:158/268 lid 5 BW). Voor een derde van het aantal leden van de raad van commissarissen geldt een versterkt aanbevelingsrecht (artikel 2:158/268 lid 6 BW). Uitgangspunt van de Nederlandse medezeggenschapswetgeving is het territoriale karakter ervan: zo is de Wet op de ondernemingsraden (WOR) van toepassing op in Nederland in stand gehouden ondernemingen en heeft deze tot doel de belangen van in Nederland werkzame werknemers te behartigen. Hetzelfde geldt voor de structuurregeling. Dit blijkt ook uit de vrijstelling voor internationale holdingmaatschappijen (artikel 2:153/263 lid 3, onderdeel b, BW) en het verzwakte regime voor Nederlandse dochtermaatschappijen van buitenlandse moedermaatschappijen (artikel 2:155 BW) die van toepassing zijn indien de werknemers in meerderheid buiten Nederland werkzaam zijn. Uitgaande van het territoriale karakter van de Nederlandse werknemersmedezeggenschapsregeling, voorziet de Nederlandse structuurregeling er niet in dat de in buitenlandse vestigingen werkzame werknemers dezelfde medezeggenschapsrechten hebben als werknemers in Nederland (het in artikel 16 lid 2, onderdeel b, van de GOF-richtlijn genoemde geval).

Het wetsvoorstel sluit zoveel mogelijk aan bij de bepalingen in artikel 16 van de GOF-richtlijn, zodat ruimte wordt gelaten aan de fuserende vennootschappen om tot een invulling van de medezeggenschapsregeling te komen en om onnodige toepassing van de Europese regeling zoveel mogelijk te voorkomen. In het voorontwerp werd uitgegaan van de gedachte dat toepassing van het uitgangspunt van artikel 16 lid 1 GOF-richtlijn niet zou voorkomen, omdat de Nederlandse structuurregeling niet voorschrijft dat werknemers in het buitenland dezelfde rechten hebben als de werknemers in Nederland. Om die reden was in het voorontwerp voorgesteld om in alle gevallen waarin één van de fuserende vennootschappen een werknemersmedezeggenschapsregeling heeft, toepassing van de Europese regeling voor te schrijven. In de consultatie is erop gewezen dat het Nederlandse recht, naast de wettelijke structuurregeling, ook andere werknemersmedezeggenschapsregelingen kent, bijvoorbeeld wanneer regelingen tot stand zijn gekomen via de SE-richtlijn in een SE of SCE met statutaire zetel in Nederland, of via een NV of BV die uit een grensoverschrijdende fusie is ontstaan. Voorts is er in de consultatie op gewezen dat artikel 333k ook van toepassing kan zijn op een grensoverschrijdende fusie, waarbij een vennootschap naar buitenlands recht optreedt als verkrijgende vennootschap. Artikel 16 GOF-richtlijn bevat immers ook voorschriften voor de procedure bij de fuserende vennootschappen.

4. Adviezen / consultatie

Het wetsvoorstel maakte oorspronkelijk deel uit van het voorontwerp grensoverschrijdende omzetting van kapitaalvennootschappen. Dit voorontwerp is besproken met de Commissie vennootschapsrecht. De Commissie vennootschapsrecht achtte het niet nodig om in alle gevallen waarin één van de fuserende vennootschappen een medezeggenschapsregeling heeft, toepassing van de Europese regeling voor te schrijven. Over het voorontwerp is een internetconsultatie gehouden van 31 januari tot 18 april 2014. In totaal zijn drie reacties ontvangen waarin wordt ingegaan op de wijziging van artikel 333k. De reacties hebben het inzicht in de werking van artikel 333k in de praktijk vergroot. Waar de reacties aanleiding zijn geweest tot aanpassing van het voorontwerp, wordt dit in de toelichting vermeld.

Een respondent meent dat het voorontwerp duidelijker en overzichtelijker dient te worden opgezet. Onderkend wordt dat de regeling complex is. Teneinde de leesbaarheid te vergroten, zijn in het wetsvoorstel de verwijzingen naar SE-richtlijn, geïmplementeerd in de WRW, meer uitgeschreven. Op deze wijze wordt beoogd de procedure voor de bij de fusie betrokkenen beter inzichtelijk te maken.

5. Regeldruk, administratieve lasten en financiële gevolgen voor de rijksoverheid

Het wetsvoorstel leidt niet tot een noemenswaardige toename van de regeldruk voor bedrijven. Naar verwachting zal bij een grensoverschrijdende fusie van kapitaalvennootschappen, resulterend in een NV of BV, vaker de Europese regeling moeten worden gevolgd en kan niet worden volstaan met de structuurregeling. Er wordt, gelet op het aantal aankondigingen in de Staatscourant, uitgegaan van circa 100 grensoverschrijdende fusies per jaar.2 Niet zeker is in hoeveel van deze gevallen de werknemersmedezeggenschap een rol speelt. Aannemelijk is dat het gaat om minder dan vijf gevallen per jaar. Veel grensoverschrijdende fusies zijn herstructureringen binnen een internationaal concern. In Nederland is minder dan 1 op 1500 kapitaalvennootschappen een structuurvennootschap. Sommige lidstaten kennen geen werknemersmedezeggenschap in hun kapitaalvennootschappen, in andere waar men wel werknemersmedezeggenschap kent is deze ook afhankelijk van de omvang van het bedrijf dan wel het aantal werknemers. Om deze redenen wordt het aannemelijk geacht dat er in minder dan vijf gevallen per jaar werknemersmedezeggenschap een rol speelt. Omdat het sterk van de omstandigheden van het geval afhangt of er moet worden onderhandeld over de medezeggenschap, vallen de kosten moeilijk te kwantificeren. Naar verwachting zullen vennootschappen veelal kiezen voor rechtstreekse toepassing van de referentievoorschriften, waardoor niet onderhandeld hoeft te worden. Voor het overige bevat het wetsvoorstel geen wijzigingen ten opzichte van de bestaande regeling die gevolgen hebben voor de regeldruk. Het wetsvoorstel heeft evenmin financiële gevolgen voor de rijksoverheid.

6. Transponeringstabel

Artikel richtlijn

Artikel Burgerlijk Wetboek

Beleidsruimte

Toelichting

Artikel 16

Artikel 333k

geen

 

lid 1

lid 2

geen

 

lid 2

lid 1, 3

geen

 

onderdeel a

lid 3 onderdeel b

geen

 

onderdeel b

lid 3 onderdeel c

geen

 

lid 3

lid 3, 10, 11

geen

 

onderdeel a

lid 4, 5, 8

geen

 

onderdeel b

lid 6

geen

 

onderdeel c

lid 7

geen

 

onderdeel d

lid 8

geen

 

onderdeel e

lid 13

geen

 

onderdeel f

lid 4, 12

geen

 

onderdeel g

lid 14

geen

 

onderdeel h

lid 12, 13

geen

 

lid 4

 

geen

 

onderdeel a

lid 12

geen

 

onderdeel b

lid 9

geen

 

onderdeel c

 

optie tot beperking aantal werknemersvertegenwoordigers in bestuursorgaan

geen gebruik gemaakt vanwege beperking in definitie medezeggenschap

lid 5

behoeft geen implementatie

geen

 

lid 6

behoeft geen implementatie

geen

 

lid 7

lid 15

geen

 

7. Artikelen

Artikel I

Artikel 333k

Voorgesteld wordt om artikel 333k in overeenstemming te brengen met artikel 16 GOF-richtlijn, in het licht van de eerdergenoemde uitspraak van het Hof van Justitie EU van 20 juni 2013. Op onderdelen is voor de terminologie aangesloten bij de reeds bekende nationale terminologie. Zo spreekt de richtlijn van «de uit de grensoverschrijdende fusie ontstane vennootschap». In het wetsvoorstel wordt, conform de regeling voor de nationale fusie, de term «verkrijgende vennootschap» gebruikt. Inhoudelijk bestaat daartussen geen verschil. Het eerste lid bevat de definitie van medezeggenschap, waarbij wordt verwezen naar artikel 1:1 lid 1 WRW komt overeen met het huidige lid 1.

Het voorgestelde tweede lid voorziet in het uitgangspunt van artikel 16 lid 1 GOF-richtlijn dat de verkrijgende vennootschap onderworpen is aan de regelingen met betrekking tot de medezeggenschap die in voorkomend geval van toepassing zijn in de lidstaat waar zij haar statutaire zetel heeft. Indien de verkrijgende vennootschap een Nederlandse NV of BV is, is Nederlandse recht van toepassing, behalve in de gevallen genoemd in het derde lid.

Het voorgestelde derde lid bevat de drie gevallen waarin, in afwijking van het tweede lid, de Europese regeling van toepassing is bij de verkrijgende vennootschap, overeenkomstig artikel 16 lid 2 GOF-richtlijn. Het gaat in de eerste plaats om het geval dat bij ten minste één van de fuserende vennootschappen in de zes maanden voorafgaand aan de datum van neerlegging of openbaarmaking van het fusievoorstel bedoeld in artikel 14 gemiddeld meer dan 500 werknemers werkzaam zijn en op deze fuserende vennootschap regelingen met betrekking tot medezeggenschap van toepassing zijn (vgl. artikel 16 lid 2, eerste alinea, GOF-richtlijn, thans artikel 333k lid 2, onderdeel a).

In de tweede plaats gaat het om het geval dat de nationale wetgeving van toepassing op de verkrijgende vennootschap, niet voorziet in ten minste hetzelfde niveau van medezeggenschap dat van toepassing is in de betrokken fuserende vennootschappen, gemeten naar het werknemersaantal in het toezichthoudend of bestuursorgaan, in de commissies van die organen of in het leidinggevende orgaan dat verantwoordelijk is voor de winstbepalende entiteiten van de vennootschap (vgl. artikel 16 lid 2, onderdeel a, GOF-richtlijn).

In de derde plaats gaat het om het geval dat de nationale wetgeving van toepassing op de verkrijgende vennootschap, niet voorschrijft dat werknemers van in andere lidstaten gelegen vestigingen van de verkrijgende vennootschap hetzelfde recht tot uitoefening van de medezeggenschapsrechten hebben als de werknemers in de lidstaat waar de verkrijgende vennootschap haar statutaire zetel heeft (vgl. artikel 16 lid 2, onderdeel b, GOF-richtlijn).

Wanneer één of meer van deze gevallen zich voordoen, bepaalt het voorgestelde derde lid dat de medezeggenschap bij de verkrijgende vennootschap wordt geregeld volgens de beginselen en regelingen vervat in artikel 12 leden twee tot en met vier van Verordening (EG) nr. 2157/2001 van de Raad van de Europese Unie van 8 oktober 2001 betreffende het statuut van de Europese vennootschap (SE), PbEG 2001, L 294, hierna: SE-verordening) en de leden vier tot en met veertien.

In artikel 12 lid 2 en 3 SE-Verordening staat in welke gevallen de SE kan worden ingeschreven: kortweg, wanneer is voldaan aan de regeling met betrekking tot de vaststelling van eventuele medezeggenschap. In artikel 12 lid 4 staat dat de statuten van een SE nimmer in strijd mogen zijn met de aldus vastgestelde regelingen met betrekking tot de rol van de werknemers. Wanneer nieuwe medezeggenschapsregelingen strijdig zijn met de statuten, moeten de statuten worden gewijzigd. In dat geval kan een lidstaat bepalen dat het bestuur van de SE gemachtigd is de statuten te wijzigen zonder dat de algemene vergadering een nieuw besluit hoeft te nemen. Hieraan wordt uitvoering gegeven in het voorgestelde lid 11 (thans lid 6).

Het voorgestelde vierde lid bepaalt dat de fuserende vennootschappen zo spoedig mogelijk na de openbaarmaking van het fusievoorstel een bijzondere onderhandelingsgroep instellen overeenkomstig artikel 1:7 tot en met 1:10 Wet rol werknemers, dat de instelling, samenstelling en verkiezing van de leden van de bijzondere onderhandelingsgroep regelt (vgl. artikel 3 leden 2 en 6 SE-richtlijn). Het vierde lid verklaart voorts artikel 1:4, over de rechten en plichten van werknemers in de bijzondere onderhandelingsgroep (vgl. artikel 8 en 10 SE-richtlijn), 1:16, over de bijstand door deskundigen en de kosten (vgl. artikel 3 leden 5 en 7 SE-richtlijn), en 1:26 lid 3 WRW, over de omgang met geheime en vertrouwelijke informatie (vgl. artikel 8 lid 2 SE-richtlijn), van overeenkomstige toepassing.

Het voorgestelde vijfde lid bepaalt dat de fuserende vennootschappen en de bijzondere onderhandelingsgroep in een schriftelijke overeenkomst regelingen met betrekking tot de medezeggenschap vaststellen met inachtneming van artikel 1:11 en 1:12 WRW (vgl. artikel 3 lid 3 SE-richtlijn). Deze voorschriften zien op het bijeenkomen van de bijzondere onderhandelingsgroep en de informatieverstrekking aan deze, ten behoeve van het sluiten van de overeenkomst.

Het voorgestelde zesde lid ziet op de inhoud van de overeenkomst. Het gaat om ten minste de aangelegenheden bedoeld in artikel 1:18 lid 1, onderdelen a, h, i en j, en lid 3 WRW (vgl. artikel 4 lid 1 SE-richtlijn). Het gaat dan om procedurele en inhoudelijke aspecten van de overeenkomst. Het zesde lid verklaart voorts artikel 1:18 lid 6 WRW van overeenkomstige toepassing. Dit artikel bepaalt dat de referentievoorschriften niet van toepassing zijn op de overeenkomst, tenzij de overeenkomst anders bepaalt.

Het voorgestelde zevende lid ziet op de aanvang en duur van de onderhandelingen en komt inhoudelijk grotendeels overeen met het huidige lid 8. De onderhandelingen beginnen op het tijdstip waarop de eerste vergadering van de bijzondere onderhandelingsgroep wordt gehouden en kunnen worden voortgezet gedurende een periode van zes maanden (vgl. artikel 1:17 lid 1 WRW en artikel 5 lid 1 van de SE-richtlijn). De fuserende vennootschappen en de bijzondere onderhandelingsgroep kunnen in gezamenlijk overleg besluiten de onderhandelingsperiode te verlengen tot ten hoogste één jaar, te rekenen vanaf het begin van de onderhandelingen (vgl. artikel 1:17 lid 2 WRW en artikel 5 lid 2 SE-richtlijn). In geval er wordt onderhandeld, kan het voorkomen dat de termijn van zes maanden bedoeld in artikel 318, tussen het verlijden van de akte van fusie en de aankondiging van de nederlegging of openbaarmaking van het voorstel, te knellend is, omdat ook de instelling van een bijzondere onderhandelingsgroep tijd neemt. Hierop is in de consultatie gewezen. Om die reden wordt voorgesteld dat de termijn van artikel 318 wordt verlengd tot drie maanden na het einde van de onderhandelingsperiode, ongeacht of deze zelf is verlengd. De maximale termijn voor het verlijden van de akte is één jaar en drie maanden na de aankondiging.

Het voorgestelde achtste en negende lid zien op de besluitvorming van de bijzondere onderhandelingsgroep. Deze vindt plaats overeenkomstig artikel 1:14, leden 1, 2, 3, onderdeel a, en 4 WRW (vgl. artikel 3 lid 4, eerste alinea, eerste gedachtestreepje, en tweede alinea, SE-richtlijn en artikel 16 lid 4, onderdeel b, GOF-richtlijn). Dit houdt kort gezegd in dat ieder lid van de bijzondere onderhandelingsgroep één stem heeft en dat de besluitvorming bij volstrekte meerderheid plaatsvindt, tenzij anders is bepaald. Een besluit tot goedkeuring van een overeenkomst waarin de medezeggenschap wordt beperkt (artikel 1:14 lid 3, onderdeel a, WRW), of waarin wordt afgezien van het openen van de onderhandelingen of tot het beëindigen van reeds geopende onderhandelingen (het voorgestelde lid 9) behoeft een meerderheid van twee derde van haar aantal leden, tevens vertegenwoordigende twee derde van de werknemers en afkomstig uit ten minste twee lidstaten.

Het voorgestelde negende lid bepaalt voorts dat het gevolg van een besluit tot het afzien of beëindigen van onderhandelingen is dat de regelingen met betrekking tot medezeggenschap van toepassing zijn die gelden in de lidstaat waar de verkrijgende vennootschap haar statutaire zetel heeft (vgl. artikel 16 lid 4 GOF-richtlijn). In het huidige lid 4, dat overeenkomt met het voorgestelde lid 9, was dit laatste niet uitdrukkelijk bepaald, wel in de memorie van toelichting vermeld (Kamerstukken II, vergaderjaar 2006–2007, 30 929, nr. 3, p. 25). Gelet op het doel om de inzichtelijkheid van de regeling te vergroten, wordt thans voorgesteld om dit rechtsgevolg in de wet neer te leggen.

Het voorgestelde tiende lid bepaalt dat, indien de verkrijgende vennootschap een vennootschap naar Nederlands recht is, de uitwerking van de medezeggenschap in de statuten wordt vastgelegd (vgl. het huidige lid 5). Op deze wijze kan de notaris vaststellen of aan alle formele vereisten van de fusie is voldaan (vgl. Kamerstukken II, vergaderjaar 2006–2007, 30 929, nr. 3, p. 25).

Het voorgestelde elfde lid komt overeen met het huidige lid 6. De algemene vergadering kan aan het besluit tot fusie als bedoeld in artikel 317 de voorwaarde verbinden dat zij de regelingen met betrekking tot de medezeggenschap goedkeurt. De algemene vergadering kan bij het besluit tot goedkeuring machtiging verlenen in de statuten de veranderingen aan te brengen die nodig zijn voor het vastleggen van de regelingen met betrekking tot de medezeggenschap. Daarmee is uitdrukking gegeven aan artikel 12 lid 4 SE-Verordening.

Het voorgestelde twaalfde lid komt grotendeels overeen met het huidige lid 3. De algemene vergadering van elke fuserende vennootschap kan besluiten af te zien van het openen van onderhandelingen over regelingen met betrekking tot medezeggenschap. Dit besluit heeft tot gevolg dat de referentievoorschriften als bedoeld in artikel 1:31 leden 2 en 3 WRW vanaf de datum van inschrijving van overeenkomstige toepassing zijn op de verkrijgende vennootschap (vgl. artikel 16 lid 4 onderdeel a GOF-richtlijn). Op grond van artikel 1:31 lid 2 hebben de werknemers van de SE of hun vertegenwoordigingsorgaan het recht om leden van het toezichthoudend orgaan of het bestuursorgaan van de SE te kiezen of te benoemen of om met betrekking tot die benoeming aanbevelingen te doen of bezwaar te maken, voor een aantal dat gelijk is aan het hoogste van het aantal leden ten aanzien waarvan dat recht vóór de inschrijving van de verkrijgende vennootschap kon worden uitgeoefend in een van de fuserende vennootschappen. In artikel 1:31 lid 3 staat dat, indien vóór de inschrijving van de SE op geen van de deelnemende vennootschappen regels betreffende de medezeggenschap van werknemers van toepassing waren, de SE geen voorschriften voor medezeggenschap van de werknemers hoeft in te voeren. Dit is slechts anders indien de verkrijgende vennootschap een NV of BV is die verplicht is tot het doen van opgaaf in de structuurregeling op grond van artikel 153/263. In het huidige artikel 333k lid 2, onderdeel b, is als voorwaarde voor toepassing van de principes uit de SE-richtlijn gesteld dat er op één van de fuserende vennootschappen regelingen met betrekking tot de medezeggenschap van toepassing zijn, teneinde omzeiling van de structuurregeling tegen te gaan ingeval twee vennootschappen zonder medezeggenschap fuseren met een NV of BV die aan de criteria van de structuurregeling voldoet als verkrijgende vennootschap. Nu het voorgestelde derde lid meer aansluit bij de bewoordingen van artikel 16 lid 2 GOF-richtlijn, bevat het voorgestelde twaalfde lid de noodzakelijke aanvulling om omzeiling van de structuurregeling tegen te gaan. De verwijzing naar artikel 1:31 lid 3 WRW heeft tot gevolg dat fuserende vennootschappen zonder regelingen met betrekking tot medezeggenschap nu zelf de keuze hebben om af te zien van het openen van onderhandelingen en zich rechtstreeks te verlaten op de referentievoorschriften. Het is niet langer de wetgever die deze keuze voor hen maakt.

Het voorgestelde dertiende lid vormt de uitwerking van artikel 1:20 en 1:21 lid 2 WRW, met dien verstande dat het percentage is opgehoogd van 25 naar 33 1/3%. Om de leesbaarheid te bevorderen wordt de bepaling nu uitgeschreven in het BW. De referentievoorschriften bedoeld in artikel 1:31 lid 2 Wet rol werknemers bij Europese rechtspersonen zijn van overeenkomstige toepassing vanaf de datum van inschrijving van de verkrijgende vennootschap met haar statutaire zetel in Nederland, indien er vóór de inschrijving van de verkrijgende vennootschap in een of meer van de fuserende vennootschappen een of meer vormen van medezeggenschap van toepassing waren die ten minste 33 1/3% van het totale aantal werknemers van de fuserende vennootschappen bestreken en: a) indien de fuserende vennootschap en de bijzondere onderhandelingsgroep dit overeenkomen, dan wel b) indien er binnen de in lid 7 bedoelde termijn geen overeenkomst is gesloten en de fuserende vennootschappen besluiten ermee in te stemmen dat de referentievoorschriften worden toegepast en de bijzondere onderhandelingsgroep heeft niet besloten om af te zien van het openen van de onderhandelingen dan wel om de reeds geopende onderhandelingen te beëindigen.

Het voorgestelde veertiende lid verklaart enkele bepalingen uit de WRW en uit Boek 7 BW van overeenkomstige toepassing. Het gaat om de artikelen 1:5, ten aanzien van de gang naar de rechter (vgl. artikel 12 SE-richtlijn), en 1:6, leden 2 en 3, WRW. Uit de consultatie bleek dat de huidige verwijzing in artikel 333k lid 2 naar het gehele artikel 1:6 WRW niet nodig is. Artikel 1:6 lid 1 WRW ziet op de toepassing van de Wet op de Europese ondernemingsraden (vgl. artikel 13 lid 1 SE-richtlijn). In artikel 16 lid 3 GOF-richtlijn wordt echter niet verwezen naar artikel 13 lid 1 SE-richtlijn, maar uitsluitend naar artikel 13 lid 4. Daarom wordt voorgesteld de verwijzing te beperken tot artikel 1:16 leden 2 en 3 WRW. Voorts wordt verwezen naar artikel 670 leden 4 en 11 en artikel 670a lid 1 BW (vgl. artikel 13 lid 4 SE-richtlijn over de verhouding tot andere wetten).

Het voorgestelde vijftiende lid komt overeen met het huidige lid 7. Indien een vennootschap binnen drie jaar na het van kracht worden van de fusie deelneemt aan een fusie als bedoeld in deze titel, is dit artikel van overeenkomstige toepassing, teneinde omzeiling van de medezeggenschapsregeling tegen te gaan.

Artikel II

Met de Wet werk en zekerheid (Stb. 2014, 216) zullen de artikelen 670 lid 11 en 670a lid 1 onderdeel a van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek worden gewijzigd. De inwerkingtreding van deze onderdelen zal plaatsvinden op 1 juli 2015 (artikel 1 van het Besluit van 10 juli 2014 tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet werk en zekerheid, Stb. 2014, 274). Om die reden wordt in onderdeel A een samenloopbepaling voorgesteld, die ervoor zorgt dat naar artikel 670 leden 4, 10 onderdeel a en 12 van Boek 7 BW wordt verwezen indien de Wet werk en zekerheid eerder dan deze wet of gelijktijdig met deze wet in werking is getreden. Indien de Wet werk en zekerheid later in werking treedt dan deze wet, bevat onderdeel B een wijziging van artikel II van de Wet werk en zekerheid die bewerkstelligt dat artikel 333k verwijst naar artikel 670 leden 4, 10 onderdeel a en 12 van Boek 7 BW.

Artikel III

De inwerkingtreding geschiedt bij koninklijk besluit. Dit biedt flexibiliteit om aan te sluiten bij de vaste verandermomenten van 1 januari en 1 juli.

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten