Ontvangen 20 november 2014
Algemeen
De leden van de VDD-fractie informeerden naar de mogelijkheid om de wet gedeeltelijk in werking te laten treden. Het wetsvoorstel biedt deze mogelijkheid om rekening te kunnen houden met de mate waarin de regelgeving van de afzonderlijke landen reeds voorziet in de beoogde toepassing van Europese sanctieregimes. De toepassing van de wet kan immers worden beperkt ten aanzien van landen die zelf al de nodige maatregelen getroffen hebben om Europese sancties te implementeren. Dat heeft geen gevolgen voor de uitvoerbaarheid van de wet.
In antwoord op de vraag van de leden van de VVD-fractie wie bevoegd is om de autoriteiten aan te wijzen die belast zijn met de uitoefening van specifieke, in de Europese verordeningen voorziene bevoegdheden, wijst de regering erop dat de aanwijzing van de bevoegde instanties een aangelegenheid van de landen zelf is. De rijkswetgever treedt niet in de interne bevoegdheidsverdeling van de landen.
De vraag van de leden van de PvdA-fractie naar de wijze waarop de Caribische delen van het Koninkrijk zijn meegenomen in het voortraject en wat hun standpunten dienaangaande zijn, wordt als volgt beantwoord. Onmiddellijk nadat het Ministerie van Buitenlandse Zaken, conform een besluit van de Rijksministerraad (RMR), een concept-Rijkssanctiewet had opgesteld, is dit concept ter visie en commentaar gezonden aan de Directies Buitenlandse Betrekkingen van Aruba, Curaçao en Sint Maarten. De Kabinetten van de Gevolmachtigde Ministers ontvingen daarvan een afschrift. Aruba en Sint Maarten hebben ook daadwerkelijk van de gelegenheid gebruik gemaakt inhoudelijk commentaar te geven; Curaçao had aangegeven geen formele positie te kunnen innemen ten aanzien van het concept. Voorafgaand aan de voorbereiding van de vergadering van RMR van 20 december 2013, hebben de Kabinetten van de Gevolmachtigde Ministers aangegeven de tijdige betrokkenheid te appreciëren. Ook vervolgens heeft er herhaaldelijk contact plaatsgehad met de Caribische Koninkrijkslanden over zowel de inhoudelijke als de procesmatige aspecten van de concept-Rijkswet. De landen hebben daarbij aangegeven dat een rijkswet wat hen betreft niet nodig is, nu men door aanpassing van de eigen regelgeving zelf zou kunnen voorzien in implementatie van EU-sancties.
In antwoord op een vraag van de leden van de PvdA-fractie, bevestigt de regering dat de vragen en opmerkingen van de leden van de Staten van Curaçao worden beantwoord in de nota naar aanleiding van dat verslag. Bij de totstandkoming van het voorstel van rijkswet zijn de bepalingen van het Statuut in acht genomen.
Ook aan de leden van de PVV-fractie kan worden bevestigd dat de bepalingen van het Statuut in acht zijn genomen. De regering kan niet treden in de wijze waarop het gemeen overleg tussen de landsregering van Curaçao en de Staten van Curaçao is verlopen. Voor het overige wordt verwezen naar het antwoord op een vergelijkbare vraag van de leden van de PvdA-fractie, hiervoor.
Bij de beantwoording van een vergelijkbare vraag van de leden van de fractie van de ChristenUnie, moet de regering in herhaling vallen: de bepalingen van het Statuut zijn in acht genomen. Voor het overige wordt verwezen naar het antwoord op een vergelijkbare vraag van de leden van de PvdA-fractie, hiervoor.
Artikel 1
Het wetsvoorstel heeft betrekking op maatregelen vastgesteld in het kader van het Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid van de EU (art. 215 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, VWEU), antwoordt de regering op een vraag van de leden van de VVD-fractie. Maatregelen op basis van artikel 75 VWEU tegen personen en organisaties die hun wortels en activiteiten uitsluitend binnen de EU hebben vallen niet onder het wetsvoorstel. Het voorstel heeft immers het oogmerk de eenheid van het buitenlands beleid te waarborgen. De reikwijdte van het wetsvoorstel is dan ook beperkt tot verplichtingen die voortvloeien uit het externe optreden van de Unie. De praktische gevolgen hiervan zijn beperkt.
In antwoord op een vraag van de leden van de PvdA-fractie over regelgeving die niet verenigbaar is met een of meer van de op grond van de onderhavige rijkswet van toepassing verklaarde verordeningen, merkt de regering het volgende op. Voor zover dergelijke regelgeving – nog – niet door de landswetgever is ingetrokken of aangepast, moet deze op grond van artikel 1, eerste lid, slotzin, van het voorstel van rijkswet buiten toepassing blijven.
De toepassing van de in sanctieregimes neergelegde ontheffingsmogelijkheden of van bepalingen inzake vergunningverlening kan met toepassing van de in de landen geldende bepalingen inzake rechtsbescherming aan de rechter worden voorgelegd. Tegen de toepasselijkheid van een sanctieregime staan geen mogelijkheden tot rechtsbescherming open. Dit vloeit immers rechtstreeks voor uit het voorstel van rijkswet. De invoering van een sanctieregime gaat doorgaans niet gepaard met compensatiemogelijkheden, antwoordt de regering op een vraag van de leden van de PVV-fractie.
De praktijk hoe andere EU lidstaten de doorwerking van EU sanctie- en antiterrorismemaatregelen regelen laat een divers beeld zien. Het Verenigd Koninkrijk (VK) heeft een mechanisme waarbij het VK zelf voor de LGO de noodzakelijke regelgeving vaststelt door een «Order in Council». Uitzondering is Bermuda, dat zelf regelgeving vaststelt op basis van de VK wetgeving. Voor Frankrijk geldt dat de betreffende Franse wetgeving rechtstreeks doorwerkt in haar gebieden overzee. In de relatie van Denemarken met Groenland geldt dat een en ander per geval geregeld wordt in nauw overleg tussen Denemarken en Groenland.
Artikel 2
In antwoord op een vraag van de leden van de PvdA-fractie geeft de regering te kennen dat zij niet beschikt over gegevens over de omvang van de kosten die voor de landen gemoeid zijn met toepassing van de sancties. Zowel op het terrein van de regelgeving als op het gebied van de toepassing verleent Nederland assistentie aan de landen.
Artikel 3
De leden van de fracties van de VVD, de PvdA, van het CDA en van de ChristenUnie informeerden naar de wijze waarop uitvoering zal worden gegeven aan de afstemmingsplicht die in artikel 3 is neergelegd.
EU sancties worden in de Werkgroep voor de Ambassaderaden Buitenlandse Betrekkingen (RELEX) uit onderhandeld. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken informeert de landen over sancties zodra deze geagendeerd worden in RELEX. De landen zijn dan in de gelegenheid om eventuele geopolitieke en economische belangen kenbaar te maken, zodat deze in de instructie voor de Permanente Vertegenwoordiging in Brussel kunnen worden meegenomen. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken informeert de landen ook over de officiële publicatie en inwerkingtreding van de sancties. De landen nemen daarnaast deel aan het driemaandelijkse sanctie-overleg, waarin met verschillende betrokken instanties gesproken wordt over implementatie van de sancties. Ter informatie treft u bijgaand de consultatie- en informatieprocedure bij totstandkoming van EU sancties, die de Minister van Buitenlandse Zaken op 11 augustus jl. aan de Minister-Presidenten van Aruba, Curaçao en Sint Maarten heeft verzonden. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken staat open voor suggesties van de landen om de afstemmingsprocedure verder te verbeteren.
In antwoord op een vraag van de leden van de PvdA-fractie over de toegevoegde waarde van de afstemmingsplicht in artikel 3 van het wetsvoorstel, merkt de regering op dat deze bepaling een verbijzondering vormt van de generieke afstemmingsplicht die uit het Statuut voortvloeit. Artikel 3 stelt buiten twijfel dat deze bijzondere afstemmingsplicht ook van toepassing is voor aangelegenheden die niet in de RMR aan de orde komen (artikel 11 van het Statuut) en die niet betrekking hebben op de voorbereiding of toepassing van internationale overeenkomsten die verbindend zijn voor de landen (artikel 27 van het Statuut).
Wijzigingen en intrekking van sanctiemaatregelen door de EU zijn kenbaar uit het officiële Publicatieblad, dat via internet geraadpleegd kan worden, antwoordt de regering op een vraag van de leden van de PvdA-fractie. Het afstemmingsoverleg op grond van artikel 3 vormt een afdoende waarborg dat de landen tijdig op de hoogte zijn van voornemens daartoe. Het wetsvoorstel brengt niet mee dat over en weer informatieverplichtingen tussen de lidstaten van de EU en de landen zullen ontstaan.
De leden van de PvdA-fractie vroegen in hoeverre Nederland in het geval van de eventuele voorbereiding van sancties tegen een buurland van een van de landen rekening zal houden met de economische belangen van de landen.
In het wetsvoorstel is vastgelegd dat Aruba, Curaçao en Sint Maarten worden betrokken bij de standpuntbepaling van Nederland met het oog op de totstandkoming van sanctiebesluiten. Hierdoor kunnen regionale economische en politieke belangen van de landen op integrale wijze en in een vroegtijdig stadium worden meegewogen bij de totstandkoming van de Nederlandse standpuntbepaling bij de voorbereiding van Europese besluitvorming. Op dit moment kan niet vooruit worden gelopen op de uitkomsten van de betrokkenheid van de landen van het Koninkrijk op de Nederlandse standpuntbepaling. Als EU-sancties eenmaal van kracht zijn biedt het wetsvoorstel de landen geen ruimte om eigenstandig een afweging te maken om de sancties al dan niet over te nemen. Het oogmerk van het wetsvoorstel is immers de eenheid van het buitenlands beleid in het gehele Koninkrijk.
Artikel 4
Dat Europese sancties niet voorafgaand aan inwerkingtreding van het wetsvoorstel van toepassing zijn, staat niet in de weg aan het na inwerkingtreding bevriezen van tegoeden die voor die inwerkingtreding zijn opgebouwd, antwoordt de regering op een vraag van de leden van de VVD-fractie. Dat geldt mutatis mutandis ook voor de lidstaten: zodra een bevriezingsmaatregel van kracht is, zijn alle bestaande tegoeden van de getroffen persoon of organisatie bevroren. Een dergelijke maatregel is niet beperkt tot toekomstige tegoeden. Dat zou ernstig afbreuk doen aan de effectiviteit van de maatregel.
Tot slot
De leden van de PVV-fractie vroegen om een analyse van de belangen van de landen ten aanzien van een aantal landen waartegen thans sancties van toepassing zijn.
In antwoord hierop merkt de regering op dat in het voorstel van rijkswet is vastgelegd dat Aruba, Curaçao en Sint Maarten worden betrokken bij de standpuntbepaling van Nederland met het oog op de totstandkoming van sanctiebesluiten. Hierdoor kunnen regionale economische en politieke belangen van de landen op integrale wijze en in een vroegtijdig stadium worden meegewogen bij de totstandkoming van de Nederlandse standpuntbepaling bij de voorbereiding van Europese besluitvorming. De Europese besluitvorming over de reikwijdte en aard van sancties heeft een dermate dynamisch karakter dat het niet goed mogelijk is om zelfs maar een globaal overzicht van de in het geding zijnde belangen te schetsen zonder dat dit meer zou zijn dan een momentopname. Op de uitkomsten van de betrokkenheid van de landen van het Koninkrijk bij de Nederlandse standpuntbepaling kan niet vooruit worden gelopen.
De Minister van Buitenlandse Zaken, A.G. Koenders