Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 10 december 2015
Naar aanleiding van de plenaire behandeling (Handelingen II 2015/16, nr. 35, Uitvoering Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap) over de uitvoering van het op 13 december 2006 te New York tot stand gekomen Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap1 en de Rijkswet houdende goedkeuring van het op 13 december 2006 te New York tot stand gekomen Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap2, ontvangt u met deze brief de schriftelijke antwoorden op de inbreng van de leden.
Tevens ontvangt u met deze brief mijn schriftelijke reactie op de ingediende amendementen.
De PvdA-fractie en de ChristenUnie-fractie vragen of ik het met hen eens ben, dat geen verschil mag bestaan tussen Nederland en de BES-eilanden, daar waar het de positie van mensen met een beperking betreft. Deze fracties vragen tevens of het onderzoek naar de uitvoering van bestaande regelgeving en gevoerd beleid in het licht van de verdragsverplichtingen al gereed is?
Het Verdrag wordt goedgekeurd voor het gehele Koninkrijk. Ik ben mij ervan bewust dat de positie van mensen met een beperking in het Caribisch deel van Nederland achterloopt bij die van het Europese deel. Het is dan ook de bedoeling dat het Verdrag, zodra dat mogelijk is, ook gelding krijgt op het Caribisch deel van Nederland.
Een inventarisatie zal worden uitgevoerd naar de implicaties van medegelding van het Verdrag in Caribisch Nederland. Hiertoe wordt op dit moment het onderzoek aanbesteed. Deze inventarisatie is eind november 2015 gestart en zal 1 juli 2016 gereed zijn.
Het wordt Wel wordt gestimuleerd om in de tijd tussen goedkeuring en bekrachtiging van het verdrag materiële verbetering aan te brengen in de positie van mensen met een beperking in Caribisch Nederland. Zo kunnen de beschikbare middelen voor de integrale aanpak van de sociaal economische problematiek ook worden ingezet voor het verbeteren van de positie van mensen met een beperking. Hierdoor ontstaat de mogelijkheid voor de eilandbesturen om projecten of pilots te starten voor activiteiten ten behoeve van mensen met een beperking in Caribisch Nederland gerelateerd aan de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.
De D66-fractie en de ChristenUnie- fractie vragen naar de ambitie als het gaat om het van kracht worden van het verdrag voor Caribisch Nederland?
Het is de bedoeling dat het Verdrag, zodra dat mogelijk is, ook gelding krijgt op het Caribisch deel van Nederland.
De SP-fractie vraagt op welke wijze de toets van wet- en regelgeving heeft plaatsgevonden waarin rechten van mensen met een beperking zijn vastgelegd.
De bestaande wetgeving is getoetst en doorgelicht. In het artikelsgewijs deel van de memorie van toelichting bij de goedkeuringswet is per artikel uiteengezet wat er in Nederland is aan wetgeving of beleid op het desbetreffende terrein. Deze toetsing betreft alle wetgeving van Nederland en vanzelfsprekend ook die waarin rechten van mensen met een beperking zijn neergelegd. Gezien de grote omvang van lagere wetgeving is een toetsing van al die bestaande lagere wetgeving praktisch niet mogelijk. Toekomstige wetsvoorstellen zullen ook expliciet moeten maken, waar relevant, dat deze sporen met het VN-verdrag.
De fractie van GroenLinks vraagt of de Participatiewet in lijn is met het VN-verdrag.
De Staatssecretaris van SZW heeft uw Kamer op 10 april 2014 een brief gestuurd over de verhouding van de Participatiewet en het VN-Verdrag, naar aanleiding van de motie met Kamerstuk 33 161, nr. 160 van mevrouw Voortman.
In deze brief is opgenomen dat het doel van de Participatiewet is om mensen die nu nog moeilijk aan het werk komen meer kansen op regulier werk te bieden. De Participatiewet levert daarmee een bijdrage aan de versterking van gelijke kansen voor mensen met een beperking en sluit aan bij de doelstelling en meer specifiek artikel 27 van het VN-verdrag. Verder biedt de Participatiewet gemeenten kaders voor de invulling van de opdracht om op voet van gelijkheid met anderen deelname aan de arbeidsmarkt van mensen met een arbeidsbeperking te bevorderen.
Op basis van de Participatiewet leggen gemeenten in een verordening vast hoe zij invulling geven aan de opdracht om gelijke deelname aan de arbeidsmarkt van mensen met een arbeidsbeperking te bevorderen. Hierbij dient uiteraard het VN-Verdrag betrokken te worden. Immers ook de gemeenten dienen het bepaalde in het VN-verdrag in acht te nemen. De VNG biedt gemeenten hierbij ondersteuning.
Hiermee ligt er met de Participatiewet een goede en heldere set regels, die in lijn is met de doelstelling van het VN-verdrag.
De SP-fractie vraagt naar de ambitie om het Verdrag tot een succes te maken. De GroenLinks-fractie en de PVV-fractie vragen zich af waarom er niet meer ambitie en daadkracht wordt getoond.
Wat mij betreft is de ambitie met dit Verdrag hoog. De ambitie is een inclusieve samenleving, een samenleving waarin iedereen volwaardig meedoet, ongeacht eventuele beperkingen. Daaraan moet iedereen zijn steentje bijdragen. Dat wij hier bezig zijn met de ratificatie van het Verdrag is een goed begin. Daarna gaan we met zijn allen verder met de uitvoering, in samenwerking met de doelgroep van het Verdrag.
De PvdA-fractie vraagt hoe we ervoor zullen zorgen dat Nederland toegankelijk wordt voor mensen met een beperking.
Met de ratificatie van het Verdrag committeren we ons toe te werken naar een inclusieve samenleving: een samenleving, waaraan iedereen kan deelnemen op voet van gelijkheid. Ik ben het eens met Kamerlid van Dijk dat toegankelijkheid de norm moet worden en ontoegankelijkheid de uitzondering. Ik weet uit gesprekken met Nederlandse mensen met een handicap die de Verenigde Staten bezocht hebben, dat zij de toegankelijkheid daar inderdaad als een openbaring ervaren. Met de ratificatie en implementatie van het Verdrag zal ook in Nederland een beweging in gang worden gezet om een toegankelijke en inclusieve samenleving een flinke duw te geven.
De CDA-fractie vraagt naar de doelen van de regering en wat de kosten daarvan zijn.
Zoals hierboven aangegeven is, is het doel van de regering een inclusieve samenleving, waarin iedereen volwaardig kan meedoen. De verwezenlijking van dit doel gebeurt in mijn overtuiging niet met het drukken op een landelijke knop. Het is een proces van cultuurverandering en vernieuwing dat zijn beslag moet krijgen in de gehele samenleving. In ons plan van aanpak wordt een proces beschreven om te komen tot afspraken in de samenleving, via een Platform Inclusie en bestuurlijk overleg. Daarmee wordt nadrukkelijk beoogd om tot concrete afspraken te komen. Op voorhand zijn de kosten hiervan niet te kwantificeren. Dit is ook reeds uitgezocht door SEOR, Erasmus Universiteit (Economische gevolgen van de ratificatie van het VN-verdrag Handicap).
De SP-fractie vraagt waarom het plan van aanpak alleen procesmatig is en het geen concrete maatregelen en een tijdpad bevat, zoals in andere landen. De SP-fractie vraagt of dit alsnog gedaan kan worden en wanneer de concretisering en het tijdpad verwacht kunnen worden.
In het plan van aanpak wordt een proces beschreven om te komen tot afspraken in de samenleving. Om tot die afspraken te kunnen komen, worden een bestuurlijk overleg en platform inclusie ingericht. Daarmee wordt nadrukkelijk beoogd om tot concrete afspraken te komen. Deze afspraken kunnen worden gemaakt op de vele domeinen van het verdrag, zoals toegankelijkheid, arbeidsmarkt en onderwijs. In vergelijking met andere landen, lijkt het alsof Nederland achterop is, omdat de ratificatie pas nu plaatsvindt. Maar kijkend naar de stand van zaken in die andere landen, kun je zien dat andere landen in Europa met dezelfde kwesties bezig zijn als wij: toegankelijkheid, inclusie, een plan van aanpak, bijvoorbeeld. In deze landen zijn er dus ook nog de nodige stappen te zetten in het kader van de implementatie van het Verdrag.
De SP-fractie vraagt of de kwartiermaker voor het Platform Inclusie inmiddels aan het werk is en of er wordt gewerkt volgens het principe «nothing about us, without us».
Op korte termijn zal een kwartiermaker worden aangesteld voor de vormgeving van het voorgestelde platform. Dit gebeurt in nauw overleg met de vertegenwoordiging van mensen met een beperking zelf. De aanpak om te komen tot een Platform Inclusie is ook tot stand gekomen in nauw overleg met hen. Ook in het Platform Inclusie zelf zal op deze manier worden samengewerkt.
De PvdA-fractie vraagt naar de visie en de aanpak en waarom er is gekozen voor pledges.
Een pledge is een plechtige belofte waarin de doelen, activiteiten en het delen van de voortgang en ervaringen beschreven staan en wat de partners concreet zullen doen. Voordeel van het werken met pledges is dat er commitment ontstaat van d deelnemende partijen waardoor een en ander niet vrijblijvend is.
De PvdA-fractie vraagt of mensen met een beperking zelf betrokken worden bij de uitvoering van het Verdrag en hoe ervoor wordt gezorgd dat ze betrokken worden, hoe ze landelijk en lokaal worden toegerust.
De mensen met een beperking worden, zoals hierboven gesteld, betrokken bij de uitvoering van het Verdrag zelf. Dat is overigens ook een verplichting vanuit het Verdrag. Zij zijn ook betrokken bij de vormgeving van het proces, via de Alliantie implementatie VN-verdrag. Ook gemeenten moeten de uitvoering van het Verdrag doen in overleg met vertegenwoordigers van de doelgroep. Een goed voorbeeld is Utrecht: daar wordt door de gemeente gewerkt aan toegankelijkheid van de stad, in nauw overleg met mensen met een beperking. Voor landelijke patiënten- en gehandicaptenorganisaties geldt dat deze worden gestimuleerd via het Fonds PGO. In de Wmo 2015 is opgenomen dat ingezetenen, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers worden betrokken bij de uitvoering van de Wmo 2015.
De D66-fractie constateert dat veel mensen nog niet bekend zijn met het Verdrag en vraagt of onderzocht kan worden hoe we een bewustwordingscampagne kunnen organiseren. Zij wijst op de hindernissen die mensen ondervinden en wat je kunt doen om behulpzaam te zijn. Ook de PvdA-fractie vraagt of er een bewustwordingscampagne komt, of hier geld wordt vrijgemaakt en wanneer een voorstel wordt gestuurd aan de Tweede Kamer.
Er zal worden aangesloten bij de rijksbrede campagne «Zet een streep door discriminatie. BZK coördineert deze campagne,. Ik wil hierop aansluiten met een deelcampagne voor mensen met een handicap. Ik wil die campagne koppelen aan tijdstip ratificatie (mogelijk medio 2016).
De PvdA-fractie vraagt naar het Finse plan van aanpak en of er bereidheid is om ook in Nederland te komen tot een thematisch plan waarin concrete maatregelen worden benoemd die nodig zijn om te komen tot een inclusieve samenleving.
In ons plan van aanpak wordt een proces beschreven om te komen tot afspraken in de samenleving, via een Platform Inclusie en bestuurlijk overleg. Daarmee wordt nadrukkelijk beoogd om tot concrete afspraken te komen. Op korte termijn zal een kwartiermaker worden aangesteld voor de vormgeving van het voorgestelde platform. Deze kwartiermaker zal als opdracht meekrijgen hoe binnen de voorgestelde structuur de prioritering zal plaatsvinden. Het is van belang, ik heb dat eerder al aangegeven, dat daarbij de stem van mensen met een beperking zo goed mogelijk wordt gehoord. Vandaar dat er onder andere een internetconsultatie zal worden gehouden op basis waarvan thema’s worden benoemd en geselecteerd die zullen worden opgepakt in concrete acties. Bij de nadere concretisering van het Nederlandse plan aanpak zal gebruik worden gemaakt van voorbeelden uit andere landen, waaronder Finland.
De PvdA-fractie vraagt of kan worden aangegeven hoe het uitvoeringsbureau moet worden vormgegeven, welke taken het bureau heeft en of het een echt uitvoeringsbureau wordt of dat er wordt onderhandeld over belangen. De PvdA-fractie vraagt hoe de ervaringen van Alles Toegankelijk worden meegenomen en goede voorbeelden uitgewisseld.
Het platform zwengelt de samenwerking in brede netwerken aan, waarbij partijen zelf hun verantwoordelijkheid nemen die nodig is om de inclusieve samenleving dichterbij te brengen. Dat zijn bijvoorbeeld werkgevers, werknemers, maatschappelijke organisaties, scholen, gemeenten et cetera. Zij kunnen zich committeren door bijvoorbeeld een pledge te ondertekenen. Het platform moet bewaken dat de pledges voldoende concreet zijn en ook daadwerkelijk worden uitgevoerd. In het platform zullen mensen werkzaam zijn met een «doenersmentaliteit» die in staat zijn om te verbinden en creatief en slagvaardig tot resultaten kunnen komen. Uiteraard dienen deze mensen tevens te beschikken over een netwerk dat relevant is voor de implementatie van het verdrag. Dit kunnen mensen zijn uit de geledingen van de maatschappelijke partijen zelf of bij een voor het verdrag relevante sector. Het platform moet zelf inclusief werken, dus mét de mensen met een beperking: «nothing about us, without us». De ervaren problemen zullen ook bij de mensen zelf worden opgehaald. Goede voorbeelden zullen via het platform worden uitgevent. Zo ook de resultaten van Alles Toegankelijk.
De D66-fractie vraagt om voorbeelden uit het buitenland te bekijken en te bepalen wat overgenomen kan worden en wat niet.
Ik heb al kennis genomen van diverse aanpakken in het buitenland. De inhoud van die plannen van aanpak zijn, gelet op de diversiteit van de EU-landen, verschillend van aard. Dus ik ben zeker bereid om daar verder naar te kijken in het kader van de verdere concretisering en uitwerking van het plan van aanpak. Daarbij wel de opmerking dat het uiteindelijk een aanpak moet zijn die past bij de Nederlandse situatie en ook op basis van hetgeen bij de doelgroep zelf wordt opgehaald.
De D66-fractie vraagt hoe de verwachting is dat het huidige aanpak zal scoren bij het VN-comité en of het mogelijk is om meetbare ijkpunten op te stellen zodat de Tweede Kamer de voortgang kan volgen.
Ik sta achter het plan van aanpak dat het resultaat is van bestuurlijk overleg met de Alliantie VN-verdrag, VNO/NCW en gemeenten. Ik ben het ermee eens dat het plan nog concretisering behoeft, deze is ook voorzien. Ook dat doe ik voor wat betreft het landelijk niveau samen met betrokken partijen. Ik heb dat eerder toegelicht. Daarnaast zullen gemeenteraden de lokale voortgang van implementatie van hun oordeel (over effectiviteit) moeten voorzien. Uiteraard zal de Tweede Kamer deze uitwerking ontvangen en mede op basis daarvan de voortgang kunnen volgen. U kunt zich daarnaast ook een oordeel vormen over de uitvoering van het verdrag aan de hand van de (onafhankelijke) monitoring door het College voor de Rechten van de Mens.
De fracties van de SP, PvdA, GroenLinks en D66 vragen alle naar de rol van de Staatssecretaris van VWS richting andere bewindspersonen en hoe de coördinatie wordt vormgegeven en de taakverdeling ingevuld.
De Staat ratificeert het verdrag en is als verdragspartij verantwoordelijk voor de uitvoering ervan. Nadat het verdrag is geratificeerd, ligt de «verzekerende rol» van de uitvoering van het verdrag dus bij de overheid. Dit betekent dat de overheid ervoor verantwoordelijk is dat het verdrag wordt nagekomen en dat nieuwe wet- en regelgeving niet in strijd is met het verdrag. Het kabinet is breed politiek verantwoordelijk. Ik ben als Staatssecretaris van VWS aangewezen als coördinerend bewindspersoon. Voor de afzonderlijke ambities zijn ook de bewindspersonen van de relevante ministeries aanspreekbaar. Er wordt een bestuurlijk overleg onder mijn voorzitterschap ingericht. Daarin zullen alle ontwikkelingen met betrekking tot de rechten van mensen met een beperking aan de orde kunnen worden gesteld. Hier wordt bovendien de voortgang van de implementatie in de samenleving door de betrokken partijen geanalyseerd, bewaakt en waar nodig en mogelijk bijgestuurd.
De CDA-fractie vraagt waarom VWS en niet BZK verantwoordelijk is voor het VN-verdrag Handicap. De Minister van BZK is immers coördinerend Minister op het gebied van mensenrechten. Ook vallen gemeenten onder BZK. Minister van BZK is inderdaad coördinerend Minister op gebied van mensenrechten in Nederland. Vandaar bijvoorbeeld ook de publicatie van het Nationaal Actieplan Mensenrechten door de Minister van BZK. In het Nationaal Actieplan Mensenrechten zet hij uiteen op welke wijze het kabinet invulling geeft aan zijn taak om de mensenrechten in Nederland te beschermen en te bevorderen.
Zoals uit het plan van aanpak blijkt, is het hele kabinet betrokken bij mensenrechten, niet alleen de Minister van BZK. In de taakverdeling tussen de bewindspersonen en ministeries heeft ieder zijn aandeel in het beschermen en bevorderen van mensenrechten. Gemeenten hebben een rol in de uitvoering van het verdrag, maar dat geldt ook voor de rest van de overheid en de rest van de samenleving.
De GroenLinks-fractie constateert dat zowel landelijk als lokaal beleid met mensen moet worden gemaakt en vraagt zich af of dit nu al gebeurt.
Bij het beleid dat relevant is voor mensen met een beperking moeten zij zelf betrokken worden. In bijvoorbeeld Utrecht wordt in samenspraak met de doelgroep gewerkt aan toegankelijkheid van de stad. Ook andere gemeenten zoals Middelburg en Maastricht doen dit reeds. In de Wmo 2015 is opgenomen dat ingezetenen, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers worden betrokken bij de uitvoering van de Wmo 2015. Gemeenten moeten in het kader van de Participatiewet in een verordening vastleggen hoe zij actieve betrokkenheid van cliënten of hun vertegenwoordigers vormgeven. De meest voor de hand liggende manier om de betrokkenheid vorm te geven is door het instellen van een overlegorgaan: een cliëntenraad.
De ChristenUnie-fractie vraagt of er bereidheid is om een lokale agenda voor inclusie op te nemen in het plan van aanpak en welke afspraken hierover worden gemaakt met de VNG.
Ik ben een groot voorstander van een Lokale Inclusie Agenda. Gezien de verantwoordelijkheden van de gemeenten – denk aan de Wmo, Participatiewet, onderwijs, gemeentelijke infrastructuur et cetera – denk ik dat gemeenten voldoende mogelijkheden hebben om bij de vormgeving en uitvoering van hun beleid, met inclusie en meedoen als uitgangspunten, het verschil te maken voor mensen met een beperking. Op welke manier een gemeente dit aanpakt is aan de gemeente zelf, in overleg met vertegenwoordigers van de doelgroep. Dit zal leiden tot agenda’s die aansluiten bij wat lokaal nodig is tot op het niveau van de wijk en in individuele situatie. De VNG is in het gehele proces rondom de implementatie betrokken. Het Platform Inclusie kan ook ondersteuning bieden aan gemeenten, afhankelijk van behoefte. Het is niet nodig dit specifiek op te nemen in het plan van aanpak. Het is reeds in Wmo 2015 verankerd dat gemeenten hier beleid op ontwikkelen in overleg met de doelgroep.
De PvdA-fractie en de CDA-fractie vragen hoe wordt gezorgd voor lokale plannen van aanpak, in welk stadium het overleg met de VNG is en hoe de ervaringen van agenda 22 hierin worden meegenomen.
Gemeenten hebben reeds een belangrijk wettelijke opdracht om lokaal inclusiebeleid te formuleren en uit te voeren, in overleg met ingezetenen. Gemeenten zijn hiertoe in staat aangezien zij dicht bij de burger staan en verantwoordelijk zijn voor een groot aantal zaken die de positie van mensen met een beperking in de samenleving direct beïnvloeden. Gelet daarop, ben ik van mening dat gemeenten het initiatief zullen moeten nemen, maar vooral ook in overleg met de doelgroep lokaal moeten vaststellen welke acties op welk moment aan de orde zijn om zo verdere uitwerking te geven aan de uitgangspunten van het verdrag. Zij kunnen de regie nemen in de realisatie van een meer inclusieve samenleving op lokaal niveau. Op welke manier een gemeente dit aanpakt is aan de gemeente zelf, in overleg met vertegenwoordigers van de doelgroep. Veel gemeenten werken in het kader van Agenda 22 nauw samen met lokale belangenorganisaties bij het ontwikkelen van beleid, onder andere gericht op toegankelijkheid. De ervaringen met agenda 22 kunnen daarbij dus heel goed als inspiratie dienen voor die lokale agenda’s.
De D66-fractie constateert dat gemeenten een grote verantwoordelijkheid hebben en dat dit aansluit op taken als gevolg van de decentralisaties en vraagt om aan te geven hoeveel gemeenten een inclusieagenda of implementatieplan hebben.
Het is mij onbekend hoeveel gemeenten nu al een lokale inclusieagenda of implementatieplan hebben.
De SP-fractie en de D66-fractie vragen naar een reactie op de stelling dat de toegankelijkheid tot de zorg / Wmo niet afhankelijk mag zijn van het beschikbare budget van het individu.
Onderdeel van ons stelsel van zorg en ondersteuning is dat cliënten in een aantal gevallen eigenbijdragen verschuldigd zijn. Bij de vormgeving van de eigen bijdrage regelingen is een belangrijk aandachtspunt dat de toegankelijkheid moet worden gewaarborgd. Op basis van de Wmo 2015 is het mogelijk dat een gemeente een tegemoetkoming verstrekt aan personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen en die als gevolg daarvan aannemelijke meerkosten hebben. Indien cliënten in een individueel geval toch problemen hebben met het betalen van de eigen bijdragen is het, indien aan de daarvoor geldende voorwaarden is voldaan, mogelijk een beroep te doen op de bijzondere bijstand. Op basis van het voorgaande ben ik van mening dat gemeenten voldoende instrumenten hebben en die ook kunnen gebruiken om problemen met de toegankelijkheid van de zorg met gericht beleid te voorkomen.
De SP-fractie vraagt of de Wmo 2015 in lijn is met het Verdrag terwijl mensen minder rechten krijgen en meer naar de rechter moeten en hoe de Staatssecretaris de cijfers beoordeelt van het Nibud dat de zorgkosten zijn gestegen met 22%.
De SP-fractie merkt terecht op dat de voortdurende stijging van de zorgkosten een probleem zijn. Het kabinet is zeer gemotiveerd om de zorg, juist voor mensen met een smalle beurs, betaalbaar te houden. De Hlz-operatie draagt dan ook bij aan de houdbaarheid van het stelsel van langdurige zorg en ondersteuning. Deze herziening is dan ook in het belang van de mensen met beperkingen die dus onder de werking van dit Verdrag vallen. Hun toegang tot de voorzieningen blijft op de langere termijn juist gewaarborgd door de per 1 januari 2015 ingevoerde wijzigingen in de langdurige zorg. De wijzigingen in het stelsel, waaronder die op het punt van de verantwoordelijkheidsverdeling, leidt tot wijzigingen die voor cliënten van belang zijn. Een toename van het aantal juridische procedures moet zoveel vermeden worden door onder andere goed overleg tussen gemeenten en cliënten en ook bijvoorbeeld mediation. Bij de vormgeving van eigen bijdrage aan zorgkosten is nadrukkelijk rekening gehouden met het waarborgen van de toegankelijkheid van de zorg.
De PVV-fractie vraagt of de regering na ratificatie het Verdrag op de letter gaat uitvoeren.
Het verdrag heeft geen directe werking. Een uitvoeringswet is gemaakt om een vertaalslag te bewerkstelligen naar de Nederlandse situatie.
De PVV-fractie vraagt hoe het VN-verdrag uitgevoerd moet worden na de bezuinigingen op de langdurige zorg.
Dit kabinet heeft de verantwoordelijkheid genomen om tot ratificatie van het VN-verdrag te komen. Om een impuls te geven aan een samenleving waarin mensen ondanks hun beperkingen kunnen blijven meedoen in de samenleving. Een samenleving die steeds meer randvoorwaarden gaat bieden, zodat mensen met beperkingen zo zelfstandig mogelijk, met zo veel mogelijk eigen regie, kunnen participeren. Daar waar nodig moeten mensen daarin een beroep kunnen doen op zorg en ondersteuning.
Deze motieven lagen ook ten grondslag aan de door dit kabinet geïnitieerde hervorming van de langdurige zorg. Er is dus geen sprake van een tegengestelde beweging; ook de hervorming van de langdurige zorg draagt bij aan de noodzakelijke randvoorwaarden voor de uitvoering van het VN-verdrag. In dat verband klopt het dat in het kader van de hervorming ook keuzes zijn gemaakt. Maar dat zijn noodzakelijke keuzes om de houdbaarheid van het stelsel ook voor toekomstige generaties te kunnen waarborgen. Uitgangspunt blijft dat daar waar zorg of ondersteuning nodig is, deze ook beschikbaar is.
De SGP-fractie vraagt hoe de Staatssecretaris gaat werken aan bewustwording.
In de campagne «Zet een streep door discriminatie» is onder andere aandacht voor mensen met beperkingen. Zo heeft Lucille Werner aan een van de spotjes meegewerkt. Deze campagne wordt in de komende jaren voortgezet en een deelcampagne in 2016 zal over mensen met een beperking gaan.
Ook de activiteiten van het platform voor de implementatie moeten bijdragen aan meer bewustwording. Naast pledges zal door het platform moeten worden bepaald welke activiteiten dat precies zijn en welke concrete doelstellingen er kunnen worden gesteld. Een manier waaraan wordt gedacht is storytelling. Via storytelling wordt duidelijk gemaakt waar mensen met een beperking in interactie met de samenleving hinder ondervinden waardoor ze niet kunnen participeren.
Een goed voorbeeld van storytelling is hoe «Wij Staan Op» dit aanpakt. Wij Staan Op is een beweging van jonge mensen met beperkingen, die vanuit de wil om mee te doen, mensen informeren over wat beperkingen betekenen in het dagelijks leven. Dit draagt bij aan meer begrip. Uiteindelijk ontstaat de meeste bewustwording als mensen met een beperking zelf zichtbaarder worden.
De SGP-fractie is van mening dat een inclusieagenda bij gemeenten van belang is en heeft in dat kader een amendement ingediend en verzoekt om een reactie.
Ik ben een groot voorstander van een Lokale Inclusie Agenda. Gemeenten hebben voldoende mogelijkheden om bij de vormgeving en uitvoering van hun beleid, met inclusie en meedoen als uitgangspunten, het verschil te maken voor mensen met een beperking. Op welke manier een gemeente dit aanpakt is aan de gemeente zelf, in overleg met vertegenwoordigers van de doelgroep. Dit zal leiden tot agenda’s die aansluiten bij wat lokaal nodig is tot op het niveau van de wijk en in individuele situatie. Het door de heer Van der Staaij ingediende amendement sluit aan bij deze lijn.
De fractie van de SP vraagt of de nationale regelgeving strenger wordt door de interpretatieve verklaringen.
De interpretatieve verklaringen scherpen nationale regelgeving niet aan noch wordt dat ermee beoogd. Een interpretatieve verklaring geeft slechts weer hoe Nederland de verdragsbepalingen uitlegt, binnen de verplichtingen die uit het verdrag volgen.
De fractie van de SP geeft aan dat Nederland tal van interpretatieve verklaringen heeft. Deze fractie vraagt hoeveel interpretatieve verklaringen andere landen hebben.
In de nota naar aanleiding van het nader verslag bij de Uitvoeringswet vanaf pagina 25 en verder, is weergegeven welke interpretatieve verklaringen en voorbehouden andere landen hebben afgelegd. Dit overzicht is te raadplegen in de online verdragenbank. Daaruit blijkt dat naast Nederland veel landen bij ratificatie van het Verdrag voorbehouden dan wel interpretatieve verklaringen hebben afgelegd.
Verder merk ik op dat de interpretatieve verklaringen van Nederland niet afwijken van het verdrag. Een interpretatieve verklaring geeft slechts weer hoe Nederland de verdragsbepalingen uitlegt, binnen de verplichtingen die uit het verdrag volgen.
De fractie van GroenLinks vraagt waarom de regering de interpretatieve verklaringen wil afleggen en vraagt of dit afbreuk doet aan het verdrag. Daarnaast is de vraag om per verklaring aan te geven waarom de interpretatieve verklaring nodig is. De fractie van de SP vraagt specifiek naar de reden van de interpretatieve verklaring bij de artikelen 10, 14 en 23. De fractie van D66 vraagt of de interpretatieve verklaring bij artikel 23 nog wel in overeenstemming is met het recht om een gezin te stichten uit artikel 23.
De regering wil duidelijkheid bieden hoe zij de verdragsverplichtingen onder het verdrag uitlegt, zonder aan deze verplichtingen afbreuk te doen. Omdat er verschillende interpretaties zijn over bepaalde artikelen in het verdrag, en wat daaronder is toegestaan, acht de regering het nodig om dit expliciet te verklaren.
Hierna is per verklaring aangegeven wat noodzaakt tot een verklaring.
Artikel 10
Bij artikel 10 acht de regering het nodig om een interpretatieve verklaring af te leggen.
Het is van belang te benadrukken dat het ongeboren leven beschermwaardig is.
Waar de regering tegenaan loopt is dat de term «human being» op verschillende manieren geïnterpreteerd kan worden. Dit zal op nationaal niveau bepaald moeten worden. Bij het vormgeven van de beschermwaardigheid van het ongeboren leven moet soms een afweging worden gemaakt waarbij verschillende belangen meewegen die conflicterend kunnen zijn. In nationale wetgeving is die belangenafweging ten aanzien van het ongeboren leven gemaakt. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de Wet afbreking zwangerschap, of de Embryowet.
Met de verklaring wordt benadrukt dat in deze wetten deze weging is gemaakt, en daarmee niet in strijd zijn met de bepaling van het verdrag.
Artikel 12
Ook bij artikel 12 acht de regering het nodig om een interpretatieve verklaring af te leggen.
In onze interpretatie biedt het verdrag ruimte om mensen met een ernstige lichamelijke of geestelijke beperking onder curatele te stellen. Dat betekent dat de curator het vermogen beheert en beslissingen neemt bijvoorbeeld over geneeskundige behandeling van de onder curatele gestelde. De onder curatele gestelde is handelingsonbekwaam.
Curatele is een zware maatregel, maar in sommige gevallen wel nodig juist om de onder curatele gestelde goed te kunnen beschermen. De rechter stelt iemand dan ook niet zomaar onder curatele, dan moet echt duidelijk zijn dat lichtere maatregelen, zoals beschermingsbewind en mentorschap, niet volstaan.
Omdat er verschillende interpretaties zijn of het verdrag toestaat dat iemand handelingsonbekwaam wordt door een beschermingsmaatregel, acht de regering het nodig om dit expliciet te verklaren.
Artikel 14
De regering wil een interpretatieve verklaring afleggen met betrekking tot artikel 14 dat gaat over de veiligheid en vrijheid van de persoon. In artikel 14 staat onder meer dat het bestaan van een handicap in geen geval vrijheidsontneming rechtvaardigt.
De regering wil met het afleggen van een interpretatieve verklaring duidelijk maken dat in het kader van de wet Bopz, het wetsvoorstel verplichte geestelijke gezondheidszorg en het wetsvoorstel Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten (Wzd) enkel de handicap als zodanig geen rechtvaardiging is voor gedwongen zorg. Er moet sprake zijn van gedrag dat voortvloeit uit de handicap en dat leidt tot gevaar voor de betrokkene of anderen.
Gedwongen zorg is alleen als uiterste middel mogelijk nadat de mogelijkheden tot vrijwillige zorg zijn uitgeput en er geen andere mogelijkheid meer is om ernstig nadeel te voorkomen en nadat daarvoor een zorgvuldige procedure is doorlopen. Het gaat er dus om dat enkel de handicap als zodanig geen rechtvaardiging is voor gedwongen zorg. Dit standpunt van Nederland over gedwongen zorg is in lijn met de mensenrechtelijke standaarden van de Raad van Europa. Om hierover geen onduidelijkheid te laten bestaan, wil de regering hierover bij artikel 14 een interpretatieve verklaring afleggen. Die interpretatieve verklaring is daarnaast wenselijk om duidelijk te stellen dat de eisen die artikel 14 aan gedwongen zorg stelt, ook van toepassing zijn bij de noodzakelijke behandeling van een psychische stoornis.
Artikel 15
Bij ondertekening is een interpretatieve verklaring afgegeven bij de tweede volzin van artikel 15. Deze volzin ziet op medisch-wetenschappelijk onderzoek.
De verklaring geeft aan dat «consent» op dezelfde wijze gelezen moet worden als in internationale instrumenten zoals onder andere de Europese verordening betreffende klinische proeven met geneesmiddelen voor menselijk gebruik.
Waar het om gaat is dat de proefpersoon zelf niet altijd in staat zal zijn toestemming te geven. Dat hoeft een zorgvuldige uitvoering en goede bescherming van de proefpersoon niet in de weg te staan. De verdragsbepaling mag dan ook in die zin gelezen worden. Dat is waar de verklaring op slaat.
Ook wanneer iemand anders namens de proefpersoon toestemming geeft, kan sprake zijn van voldoende bescherming. Omdat het verdrag ook op een andere manier gelezen kan worden, is het noodzakelijk deze uitleg te geven.
Artikel 23
Bij artikel 23 gaat het om maatregelen die Staten treffen om het recht op gezinsleven vorm te geven, en het treffen van noodzakelijke voorzieningen.
Alle mensen in Nederland hebben recht op gezinsvorming. Daarbij kan wel aan de orde komen in hoeverre er toegang is tot zorg, bijvoorbeeld bij het zorgaanbod van IVF. Het aanbieden van zorg kan niet onbeperkt. Steeds zal daarbij de afweging moeten worden gemaakt wat als verantwoorde zorg kan worden beschouwd. Dat geldt ook bij het tot stand brengen van zwangerschappen. Daarbij is van belang dat niet alleen gekeken wordt naar de wens van de ouders, maar ook naar de belangen van het toekomstige kind, en daar ruimte voor is. Het kan voorkomen dat mensen door hun handicap niet goed in staat zijn voor een kind te zorgen. Wanneer verantwoord ouderschap niet mogelijk is, zal het belang van het toekomstige kind een eerste overweging moeten zijn. Dit kan ook worden betrokken in de vraag wat als verantwoorde medische zorg moet worden gezien bij hulpverlening die gericht is op het tot stand brengen van zwangerschappen, zoals IVF. Om dat te verduidelijken heeft Nederland bij artikel 23 een interpretatieve verklaring afgelegd.
Artikel 25
Bij het aanbieden van zorg, moet met verschillende factoren rekening gehouden worden. Niet alleen van belang is de hulpvraag van de patiënt, maar ook wat als zinvolle en verantwoorde zorg kan worden gezien. Om dat te kunnen bepalen, zal ook goed naar de specifieke patiënt gekeken moeten worden. Het kan zijn dat door ziekte, aandoening of beperking bepaalde zorg niet geboden kan worden.
Het gaat erom dat dan geen verboden onderscheid wordt gemaakt, ook al wordt het aanbod wel door de gezondheidstoestand van de patiënt bepaald. Om aan te geven dat een dergelijke afweging in lijn is met de verplichtingen die het verdrag oproept, is een interpretatieve verklaring noodzakelijk geacht.
Artikel 29
Art. 29 verplicht de stemvrijheid en het stemgeheim van personen met een handicap te waarborgen. Om dit mogelijk te maken moet onder meer ondersteuning zijn toegestaan bij het uitbrengen van de stem.
Het artikel maakt echter geen onderscheid naar de aard van de handicap. Het is nodig om daar duidelijkheid over te scheppen, omdat anders het stemgeheim en de stemvrijheid van personen met een verstandelijke beperking niet kunnen worden gegarandeerd.
De interpretatieve verklaring wil duidelijk maken dat de term «ondersteuning» in art. 29 moet worden opgevat als ondersteuning buiten het stemhokje, tenzij het fysiek noodzakelijke ondersteuning betreft. Een en ander ter bescherming van het recht van personen met een handicap om in het geheim en zonder intimidatie hun stem uit te brengen en om hun vrije wilsuiting te waarborgen.
Achtergrond
Het stembureau is geen autoriteit die objectief kan vaststellen dat ondersteuning nodig is wegens een verstandelijke beperking. Een dergelijke bevoegdheid zou leiden tot willekeur, rechtsonzekerheid en rechtsongelijkheid. Daarnaast zou assistentie in het stemhokje wegens een verstandelijke beperking bij deze groep juist het risico met zich brengen van beïnvloeding van de stem. Dit risico is in principe niet aan de orde bij hulp vanwege een lichamelijke beperking. Die ondersteuning heeft namelijk alleen betrekking op de handelingen als zodanig (het positie nemen in het stemhokje, het uitvouwen van het stembiljet, etc.)
Dit laat overigens onverlet dat buiten het stemhokje in alle openheid toelichting kan worden gegeven (door een stembureaulid of door een verzorger of begeleider). Het uiteindelijk uitbrengen van de stem is echter iets wat de kiezer zelfstandig moet doen. Alleen zo kunnen zijn stemvrijheid en stemgeheim worden gewaarborgd.
De SGP-fractie vraagt een reactie op de kritiek van de Raad van State op enkele interpretatieve verklaringen. Deze fractie vraagt of het geen verkapte voorbehouden zijn.
De regering wil met de interpretatieve verklaringen duidelijkheid bieden hoe zij de verdragsverplichtingen onder het verdrag uitlegt. Dus zonder aan deze verplichtingen afbreuk te doen.
De regering acht deze verklaringen noodzakelijk, omdat er verschillende interpretaties zijn over bepaalde artikelen in het verdrag, en wat daaronder is toegestaan. Het gaat niet om voorbehouden maar om een verklaring over hoe die bepaling wordt uitgelegd. De juridische binding aan het verdrag wordt niet ingeperkt met de interpretatieve verklaringen.
De fractie van de SGP vraagt mijn reactie op de kritiek van de Raad van State en het College voor de rechten van de mens op de interpretatieve verklaringen. Verder vraagt deze fractie waarom de verklaring die bij artikel 10 wordt afgelegd wordt aangevuld met een verwijzing naar het EVRM. Wat heeft dit voor praktische consequenties? Welke mogelijkheden ziet de regering de beschermwaardigheid vorm te geven, en om goede voorlichting te geven aan zwangere vrouwen die een kindje met beperkingen verwachten?
De Raad van State vraagt zich af of de interpretatieve verklaring geen carte blanche geeft aan de regering ten aanzien van het invullen van de vraag hoe de beschermwaardigheid van het ongeboren leven wordt vormgegeven. De Raad van State heeft geadviseerd om de noodzaak van de verklaring nader te duiden en aan te sluiten bij de bestaande rechtspraak van het EHRM. Het college voor de rechten van de mens ziet niet in waarom er een verklaring nodig is omdat het recht op leven ook in andere verdragen staat. Het college ziet de bepaling als een non-discriminatiebepaling die voldoende ruimte biedt voor een belangenafweging. Het College is tevens van mening dat de verklaring geen nadere uitleg geeft van het verdrag maar deze inperkt.
Vanzelfsprekend is het ongeboren leven beschermwaardig. Deze beschermwaardigheid kan wel op gespannen voet staan met andere belangen, zoals van de zwangere vrouw. Hoe dit zich tot elkaar verhoudt is iets dat op nationaal niveau uitgewerkt dient te worden, in lijn met de jurisprudentie van het Europees Hof voor de rechten van de mens.
In reactie op de kritiek van de Raad van State kan ik zeggen dat aansluiten bij de bestaande rechtspraak van het EHRM, precies is wat de verklaring doet. De bestaande rechtspraak is dat het definiëren van het begin van het leven binnen de ruimte die lidstaten daarvoor hebben valt.
Ten aanzien van de kritiek van het CRM merk ik op dat artikel 10 een nieuw element kent ten opzicht van de bepalingen in het EVRM en het Bupo-verdrag. In artikel 10 is namelijk een positieve verplichting opgenomen voor staten, die verplicht tot het nemen van noodzakelijke maatregelen om te waarborgen dat personen met een handicap op voet van gelijkheid met anderen ten volle van hun recht kunnen genieten. Die toevoeging roept vragen op of dit nog ruimte laat voor de belangenafweging. Om duidelijk aan te geven dat Nederland dit artikel interpreteert in lijn met de jurisprudentie van het EHRM wil de regering dit benadrukken in de interpretatieve verklaring. Dit heeft geen praktische consequenties. Het debat over hoe de beschermwaardigheid zich verhoudt tot andere belangen en hoe die in Nederland moet worden vormgegeven, is een nationale aangelegenheid. Daar gaat de verklaring bij artikel 10 over, dat debat zullen we steeds hier voeren.
Ten aanzien van zwangerschappen en prenatale diagnostiek, staat respect voor de manieren waarop mensen hun leven willen inrichten voorop. Om tot een weloverwogen keuze te komen, is ook goede voorlichting van groot belang. Bij vragen omtrent de afbreking van een zwangerschap is de behandelend arts verplicht hierover met de vrouw gesprekken te voeren om te komen tot een zorgvuldige besluitvorming. Hier zijn door de beroepsgroep richtlijnen voor opgesteld. Maar ook buiten de klinieken wordt voorlichting gegeven aan ongewenst zwangere vrouwen. Daarbij wordt door de Minister van VWS en mijzelf ondersteuning bij geboden door financiering van FIOM, Siriz, Rutgers en GGD-en.
De fractie van de SGP geeft aan dat artikel 4 verplichtingen met zich brengt (training). Deze fractie vraagt hoe vorm wordt gegeven binnen ministeries en andere overheidsinstanties.
Het belang van het bevorderen van training wordt door mij onderkend. Het artikel ziet op het bevorderen van vakspecialisten en personeel die werken met personen met een handicap. Die verplichting is impliciet gewaarborgd door de verschillende wetten die aangeven dat sprake moet zijn van verantwoorde zorg/hulp. Zo kent de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg in artikel 40 voor individuele beroepsbeoefenaren de verplichting verantwoorde zorg te leveren.
Artikel 2 van de Kwaliteitswet kent een soortgelijke verplichting. De Jeugdwet kent ook het begrip verantwoorde hulp. In het kader van verantwoorde zorg/hulp moet sprake zijn van een kwalitatief en kwantitatief zodanige verantwoordelijkheidstoedeling van personeel en materieel, dat een en ander leidt of redelijkerwijs moet leiden tot verantwoorde zorg/hulp. Doordat ook sprake is van kwalitatief goede toedeling, is daarmee in de wet geregeld dat mensen met een beperking, indien zij aanspraak maken op de hiervoor beoogde wettelijke voorzieningen, erop kunnen vertrouwen dat de hulpverleners vakbekwaam zijn. Die vakbekwaamheid impliceert dat zij hun vak bijhouden.
De fractie van de ChristenUnie verzoekt de Staatssecretaris te reflecteren op de vraag, waarom we het afkeuren als een vrouw in Nederland haar zwangerschap omwille van sekse afbreekt, maar het accepteren als het een beperking betreft.
Bij het afbreken van een zwangerschap met een zwangerschapsduur van minder dan 24 weken moet sprake zijn van een noodsituatie van de vrouw. Het gaat daarbij niet om selectie van geslacht, maar ook niet om selectie van beperkingen.
Waar het wel om gaat is dat vrouwen de mogelijkheid hebben tot zelfbeschikking, zodat zij zelf op basis van goede informatie een beslissing kunnen nemen over hun zwangerschap.
Het kabinet streeft in de woorden van de fractie van de ChristenUnie naar inclusie en overweegt zwangere vrouwen gemakkelijke toegang tot de NIPT (niet-invasieve prenatale test). Het is van belang dat er goede voorlichting gegeven wordt aan zwangere vrouwen over wat het inhoudt om een kindje met beperkingen te krijgen. De fractie van ChristenUnie vraagt om een reactie van het kabinet.
Over de inzet van de NIPT bij prenatale screening zal de Gezondheidsraad volgend jaar advies uitbrengen. Hierbij gaat niet om de vraag of de NIPT als standaardtest moet worden ingevoerd, maar om de vraag of de NIPT de combinatietest kan vervangen voor vrouwen die kiezen voor prenatale screening.
Het doel van de prenatale screening in Nederland is en blijft het waarborgen van een geïnformeerde keuze. Op dit moment kiest 28% van de zwangeren voor prenatale screening, dus prenatale screening is geen standaardtest en ook geen standaardkeuze.
Het is uiteraard van belang dat zwangere vrouwen bij vragen over de zwangerschap, bij prenatale diagnostiek en screening goede voorlichting krijgen, om op een zorgvuldige wijze tot een keuze te kunnen komen.
De SP-fractie, de PvdA-fractie, de D66-fractie en de GroenLinks-fractie vragen waarom de regering het facultatief protocol niet wil ondertekenen en de SP-fractie en de PvdA-fractie vragen of de mensen dan wel naar het VN-comité kunnen stappen.
De ratificatie van het facultatief protocol wordt bekeken in samenhang met de ratificatie van de protocollen aangaande individueel klachtrecht bij het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten en het Verdrag inzake de rechten van het kind. Hierover is door het kabinet nog geen beslissing genomen. Het is nu dan ook niet mogelijk om een tijdpad hiervoor te geven. Het VN-verdrag raakt aan zeer veel terreinen van het maatschappelijk leven en bevat een zeer breed scala aan mensenrechten. Het maken van een inschatting of het protocol gevolgen zal hebben voor Nederland en zo ja, welke dat zijn, is daardoor- ook juridisch- uiterst gecompliceerd.
Als het protocol nog niet is geratificeerd kunnen mensen niet naar het comité. Dit betekent niet dat het comité geen toezichthoudende rol heeft. Ook buiten het facultatief protocol om heeft het comité een toezichthoudende rol. Onder de periodieke verdragsrapportage kan het comité aanbevelingen geven aan Nederland over de naleving van het Verdrag. Dit laat uiteraard een gang van de burger naar het CvRM voor een oordeel in een specifiek geval onverlet.
De SP-fractie vraagt of andere landen wel het facultatief protocol hebben ondertekend.
Diverse landen hebben dit protocol inmiddels om de voor hun moverende redenen al dan niet ondertekend dan wel geratificeerd. Bijna 90 landen hebben het facultatief protocol inmiddels geratificeerd, waaronder België, Duitsland, Frankrijk, Zweden, Oostenrijk en het Verenigd Koninkrijk. 71 landen van de 158 die bij het VN-verdrag zijn aangesloten, zijn niet aangesloten bij het facultatief protocol. Uw Kamer kan de actuele stand raadplegen op internet www.un.org/disabilities/countries.
De SP-fractie is van mening dat het onderwerp toegankelijkheid naar de achtergrond verdwijnt en vraagt een reactie van de regering.
Met de ratificatie van het Verdrag committeren we ons toe te werken naar een inclusieve samenleving: een samenleving, waaraan iedereen kan deelnemen op voet van gelijkheid. Toegankelijkheid verdwijnt naar mijn mening juist niet naar de achtergrond. De gedeelde ambitie van de regering en de maatschappelijke partijen zoals de cliëntorganisaties, werkgevers en gemeenten is om een beweging in gang te zetten en de groeiende aandacht voor de inclusieve samenleving een flinke duw te geven. De agendasetting voor de implementatie van het verdrag zal gebeuren van onderaf vanuit de doelgroep van het verdrag zelf.
De CDA-fractie vraagt waarom toegankelijkheid «iedereen mag er zijn» niet nadrukkelijker is opgenomen in de wet en zou graag een toelichting krijgen op de terminologie.
Het is belangrijk onderscheid te maken tussen redelijke aanpassingen en toegankelijkheid. Dit is belangrijk zowel voor het Verdrag als voor de Wgbh/cz. Bij redelijke aanpassingen gaat het om aanpassingen in een concreet geval, in een specifieke situatie in verband met hetgeen nodig is voor een concreet persoon. Artikel 9 van het verdrag gaat over toegankelijkheid. Toegankelijkheid ziet op het wegnemen van obstakels, preventief, zonder dat iemand dat in een specifieke situatie nodig heeft. Dat onderscheid is heel belangrijk. Het Verdrag verplicht niet om preventief, los van de behoefte van een persoon in een concrete situatie aanpassingen te treffen. Het Verdrag verplicht uitsluitend tot het treffen van redelijke aanpassingen in een concreet geval, in een specifieke situatie tenzij deze onevenredig belastend is. Er is natuurlijk wel een belangrijk verband: hoe toegankelijker de samenleving is, hoe minder aanpassingen er in specifieke gevallen nodig zullen zijn. Immers, indien er vooraf beter wordt nagedacht over de behoeftes van alle gebruikers, worden personen met een handicap minder geconfronteerd met drempels in de samenleving. Kortom, hoe meer gedaan wordt aan de toegankelijkheid, hoe meer mensen zelfstandig kunnen participeren in de samenleving en hoe minder doeltreffende aanpassingen in een specifieke situatie nodig zullen zijn.
De ChristenUnie-fractie geeft aan dat de samenleving steeds ingewikkelder wordt. De overheid heeft een voorbeeldfunctie en moet de digitale bereikbaarheid van de overheid verbeteren evenals die van banken, verzekeraars en pensioenfondsen.
Ik deel de visie van de ChristenUnie-fractie dat de overheid een voorbeeldfunctie heeft ten aanzien van de toegankelijkheid van websites voor mensen met een beperking. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties bereidt daarom wetgeving voor die overheden verplicht hun websites toegankelijk te maken. Deze wettelijke regeling is opgenomen in de eerste tranche van de Wet Generieke Digitale Infrastructuur, die in 2016 aan de Tweede Kamer aangeboden zal worden.
Daarnaast is er de Europese ontwerprichtlijn toegankelijkheid overheidswebsites. Onder het Nederlands voorzitterschap start de triloog met het Europese parlement. De komende maanden zal tussen de lidstaten en met het parlement de discussie gevoerd worden of de richtlijn niet alleen zal gelden voor overheden, maar ook voor bedrijven die wettelijke taken uitvoeren. Mogelijk leidt dit ertoe dat binnen Europa ook voor banken, verzekeraars en pensioenfondsen een verplichting zal ontstaan om hun websites toegankelijk te maken voor mensen met een beperking.
Daargelaten de Europese regulering, zal de Minister van BZK het belang van toegankelijke informatie in samenwerking met mij onder de aandacht blijven brengen van het bedrijfsleven. Dit gebeurt in eerste instantie met het «Convenant Toegankelijkheid» dat inmiddels door meer dan 30 leveranciers is getekend. Zij hebben zich ertoe verplicht alleen toegankelijke websites aan te bieden.
De D66-fractie, de GroenLinks-fractie en de PvdA-fractie zijn van mening dat de landelijke overheid een voorbeeldfunctie heeft en vragen of het Rijk al VN-verdrag-proof werkt en of de departementen bijvoorbeeld toegankelijk zijn.
Zoals hierboven gesteld, ben ik het zeer eens met de stelling dat de landelijke overheid een voorbeeldfunctie heeft. Ook binnen de overheid is meer bewustwording op zijn plaats. Bijvoorbeeld ten aanzien van de toegankelijkheid van gebouwen. Maar ook daar waar de informatievoorziening via internet betreft. De overheid moet zich verder verbeteren. Een mogelijkheid is dat de landelijke overheid – in overleg met vertegenwoordigers van de doelgroep – ook tot een «pledge» komt waarin de overheid concreet maakt wat zij gaat doen aan het bevorderen van de bewustwording ten aanzien van – bijvoorbeeld – toegankelijkheid van dienstverlening en informatie.
De GroenLinks-fractie vraagt of het Verdrag ervoor gaat zorgen dat mensen met een beperking volwaardig deel kunnen nemen aan het maatschappelijk verkeer en of zij regie kunnen voeren op het eigen leven.
Het Verdrag kent een aantal belangrijke algemene beginselen. Beginselen die in mijn optiek heel vanzelfsprekend zouden moeten zijn in een samenleving als de onze. Ik noem in het bijzonder non-discriminatie, participatie, gelijke kansen, toegankelijkheid en respect voor de inherente waardigheid en persoonlijke autonomie. Kortom, het Verdrag heeft als doel zowel de rechtspositie als de maatschappelijke positie van personen met een handicap te versterken. De toegankelijkheid van overheidsgebouwen is geregeld in het Bouwbesluit 2012. Met de wijziging van het Bouwbesluit die 1 juli 2015 in werking is getreden, is toegankelijkheidssector van het gebouw verhoogd van 40% naar 80%. Ook alle informatie die vanuit overheidswege wordt verstrekt via internet, dient toegankelijk te zijn.
De CDA-fractie vraagt wat de norm uit het amendement van Kamerlid Van Dijk betekent voor de toegankelijkheid van overheidswebsites.
Er is een internationale, open standaard die een goede toegankelijkheid van websites voor mensen met een beperking bevordert. Dit zijn de «Web Content Accessibility Guidelines» van het «World Wide Web Consortium» (W3C). Deze richtlijnen zijn breed geaccepteerd als ISO-, NEN- en EU-standaard. Deze internationale standaard wordt verplicht gesteld binnen Nederland. Daarvoor bereidt de Minister van BZK wetgeving voor. De verplichting om deze internationale standaard toe te passen op overheidswebsites zal opgenomen worden in de eerste tranche van de Wet Generieke Digitale Infrastructuur, die in 2016 aan de Tweede Kamer aangeboden zal worden. Daarnaast bereidt de Europese Unie een richtlijn voor, die erop gericht is om de toepassing van deze internationale standaard verplicht te stellen voor overheidswebsites.
Ik ga ervan uit dat voor websites gekeken wordt naar deze internationale standaard voor toegankelijkheid. Als het amendement voorschrijft om deze internationale standaard toe te passen op websites van de overheid, dan kan ik dit ondersteunen.
De CDA-fractie vraagt hoe het afschaffen van de blauwe enveloppe zich verhoudt tot het Verdrag.
Ik interpreteer de vraag zo dat de CDA-fractie wijst op de digitalisering van de dienstverlening van de overheid. En dat dit voor mensen met een beperking daardoor ingewikkelder wordt. Digitalisering is niet per definitie slechter. Wel moet bewustwording over de toegankelijkheid van digitale dienstverlening ook binnen de overheid, in het kader van de verdere tenuitvoerlegging van het Verdrag nog de nodige aandacht krijgen. Dit zal gebeuren in samenspraak met de maatschappelijke partijen. Een mogelijkheid is dat de overheid dit doet in de vorm van een pledge waarin de overheid aanheeft hoe het concreet gaat werken aan het verbeteren van bewustwording bijvoorbeeld ten aanzien van de toegankelijkheid van dienstverlening en informatie.
De SP-fractie vraagt of de regering bereid is om alle openbare gebouwen voor 100% toegankelijk te maken.
Het Bouwbesluit 2012 bevat eisen over de toegankelijkheid van nieuw te bouwen publiekstoegankelijke gebouwen, zoals de bibliotheek en scholen die de heer van Gerven noemt. Deze eisen zijn per 1 juli jl. aangescherpt waardoor deze gebouwen een toegankelijkheidssector (een rolstoeltoegankelijk gebied) moeten hebben wanneer zij een oppervlakte van tenminste 250 m2 hebben. Een percentage van 60% of 80% van het vloeroppervlak aan verblijfsgebied moet in de toegankelijkheidssector liggen. Van nieuw te bouwen scholen moet 100% van het vloeroppervlak aan verblijfsgebied in de toegankelijkheidssector liggen. Gezien de hoeveelheid openbare gebouwen in de bestaande gebouwenvoorraad en de kosten die verbonden zitten aan het geheel toegankelijk maken van deze gebouwen, is het niet mogelijk op korte termijn alle openbare gebouwen 100% toegankelijk te maken.
De SP-fractie vraagt hoe de nieuwe eis van de Woningwet zich verhoudt tot rechtspositie van mensen met een beperking.
Ook in de nieuwe Woningwet hebben corporaties de kerntaak geschikte zorgwoningen ter beschikking te stellen aan mensen met een beperking. Daarbij letten zij er wel op dat ook die woningen (financieel) passend worden toegewezen. Als er een tekort is aan deze woningen op lokaal niveau, zou de gemeente dit moeten agenderen in haar woonvisie. Corporaties dienen een bod te doen op die woonvisie en naar redelijkheid bijdragen. Daarna maken corporaties, gemeenten en huurders prestatieafspraken. Huurdersorganisaties kunnen ook het belang van zorgbehoevenden en mensen met een beperking vertegenwoordigen. Eventuele geschillen in de fase van het maken van prestatieafspraken, kunnen voor geschilbeslechting worden voorgelegd.
De GroenLinks-fractie is van mening dat het kabinet in overleg met vervoersbedrijven zo snel mogelijk naar 100% toegankelijkheid van het OV moet streven.
In Europees perspectief loopt Nederland met zijn landelijke aanpak en ambitieuze doelstelling van zelfstandige toegankelijkheid in de voorhoede. Het Nederlandse openbaar vervoerbeleid is erop gericht dit vervoer geleidelijk en voor 100% zelfstandig toegankelijk te maken. Daarmee zijn enorme investeringen gemoeid. Alleen al aan treinstations wordt tot 2030 meer dan 660 mln. euro uitgegeven. Aan verbetering van bushaltes wordt een kwart miljard euro uitgegeven. Nieuwe treinen die worden aangeschaft zijn zelfstandig toegankelijk gemaakt. Bij bus, tram en metro zijn de laatste jaren ook grote stappen vooruit gezet. Overal rijden bussen met een lage vloer. Bijna de helft van alle bushaltes is inmiddels aangepast. Daarmee kan bijna 70% van de reizen per bus toegankelijk gemaakt worden. Aan de verbetering van bushaltes werd voor bijna een kwart miljard euro aan aanpassing uitgegeven. In alle steden waar trams rijden worden trams vernieuwd om ze gemakkelijk toegankelijk te maken voor mensen die slecht ter been zijn, of in een rolstoel rijden. Metro’s zijn al zelfstandig toegankelijk voor mensen met een beperking.
De D66-fractie vraagt wat de ambitie van het kabinet is om fysieke drempels en belemmeringen in gebouwen weg te nemen.
Het kabinet streeft er op verschillende manieren naar de leefomgeving en daarmee ook de gebouwen die zich daarin bevinden toegankelijker te maken.
Bijvoorbeeld door minimum eisen te stellen aan toegankelijkheid in de bouwregelgeving, waarbij iedere opdrachtgever of gebouweigenaar altijd een hoger niveau kan nastreven. De overheid heeft hierin een voorbeeldfunctie door te streven naar goede toegankelijkheid van overheidsgebouwen. Naast fysieke toegankelijkheid komt de focus in onze samenleving ook steeds meer te liggen op andere vormen van toegankelijkheid, zoals alleen al blijkt uit de veelheid van onderwerpen die hier in de Kamer aan de orde komen.
De PVV-fractie vraagt of iedereen ieder gebouw toegankelijk moet maken en of dit haalbaar is.
Op basis van het Bouwbesluit 2012 hoeven bestaande gebouwen niet toegankelijk(er) gemaakt te worden. Wel moet het niveau van toegankelijkheid dat zij hebben, in stand gehouden worden. Gezien de woon- en gebouwenvoorraad in Nederland is het niet haalbaar elk bestaand gebouw toegankelijk te maken, omdat dit onevenredige kosten voor eigenaren met zich mee zou brengen. Het feit dat dit niet wettelijk verplicht is, neemt niet weg dat elke gebouweigenaar meer mag en kan doen dan voldoen aan de minimumeisen van het Bouwbesluit om een gebouw toegankelijk te maken.
De PVV-fractie vraagt hoeveel mensen met een beperking de overheid in dienst heeft genomen.
De overheid is bezig met de uitvoering en implementatie van de afspraken uit het Sociaal Akkoord 2013. In dit akkoord hebben het kabinet en de sociale partners een afspraak gemaakt over het aan de slag helpen van medewerkers met een arbeidsbeperking. De overheid stelt zich garant voor 25.000 extra banen in 10 jaar. De Staatssecretaris van SZW zond op 3 juli 2015 de resultaten van een tussenmeting aan de Tweede Kamer3. Daaruit bleek dat de overheid op dat moment met 1508 extra gerealiseerde banen halverwege de taakstelling voor 2015 zat. Los van de afspraken uit het Sociaal Akkoord 2013, die betrekking hebben op een specifieke doelgroep, geeft ongeveer 7% van het personeel van de overheid en het onderwijs aan dat zij een arbeidshandicap hebben. (Bron: TNO, Nationale enquête arbeidsomstandigheden 2014)
De D66-fractie wijst erop dat verschillende instanties gaan monitoren en vraagt hoe ervoor gezorgd gaat worden dat deze instanties weten wat ze moeten doen en wat hun rol is.
Het is inderdaad van belang dat we de monitoring door verschillende partijen zo goed mogelijk stroomlijnen; dat beperkt ook de administratieve lastendruk en verbetert tevens het kwalitatieve inzicht in de uitvoering van het verdrag. Het College voor de Rechten van de Mens is benoemd als de onafhankelijke instantie die de uitvoering van het verdrag zal monitoren, op basis van zelf ontwikkelde indicatoren. Ik heb het College gevraagd te bezien of en hoe zij voor de uitoefening van hun rol zoveel mogelijk gebruik kan maken van reeds bestaande of voorgenomen monitors. Gemeenten zullen de uitvoering van hun lokaal inclusiebeleid monitoren ten behoeve van het debat in de gemeenteraden. Ook verschijnt vanaf 2016 de monitor sociaal domein over de gemeentelijke uitvoering. In de komende periode zal ik bezien hoe ik de beoogde stroomlijning van de monitoring in overleg met partijen kan bevorderen.
De SP-fractie vraagt naar de rol van het College voor de Rechten van de Mens (CRM) en vraagt meer specifiek of de monitor ook een toets inhoudt.
Het CRM is de onafhankelijke instantie die op grond van artikel 33 van het verdrag de uitvoering van het verdrag dient te bevorderen, te beschermen en te monitoren.
Het CRM heeft een breed pakket aan wettelijke taken, waaronder:
– In het kader van verschillende wetten (waaronder de Wgbh/cz) doen van onderzoek of een onderscheid is of wordt gemaakt en het geven van een oordeel daarover.
– Het geven van gevraagd en ongevraagd advies aan een Minister of aan een van beide kamers van de Staten-Generaal over wettelijke regelingen en voorstellen daarvan die betrekking hebben op de rechten van de mens.
– Het aansporen tot ratificatie, implementatie en naleving van verdragen over de rechten van de mens.
– Het aansporen tot de naleving van Europese of internationale aanbevelingen over de rechten van de mens.
De CU-fractie vraagt naar de bereidheid om voor de Voorjaarsnota middelen vrij te maken voor de structurele monitoring van de uitvoering van het verdrag.
Met het CRM en het Ministerie van V&J is overleg gevoerd over de benodigde middelen in verband met de uitbreiding van wettelijke taken van het College, waaronder die met betrekking tot monitoring. In goed overleg is overeengekomen voor 2015 € 430.000 en voor 2016 € 530.000 beschikbaar te stellen.
De D66-fractie vraagt zich af of het College voor de Rechten van de Mens als gevolg van het amendement Van Dijk meer menskracht en middelen nodig heeft.
Aanvaarding van het amendement Van Dijk leidt mijn inziens in opzet niet tot wijziging van de rol en de verantwoordelijkheden van het CRM en daarmee op dit moment niet tot uitbreiding van benodigde capaciteit en middelen. Mocht het CRM hiertoe een andere mening zijn toegedaan, dan zal ik daartoe met hen overleg voeren.
De D66-fractie vraagt – onder verwijzing naar de implementatie van het VN-verdrag – naar de bereidheid om de regeldruk en administratieve lasten voor de individuele cliënt in de langdurige zorg aan te pakken.
Beperking van de regeldruk en administratieve lasten voor de burger is inderdaad zeer van belang om mee te kunnen (blijven) doen in de samenleving, zeker ook voor mensen met een beperking. Dit vraagt een brede aanpak, zorgbreed en sociaal domeinbreed, gedragen door alle betrokken partijen. Ik zal daar – zoals eerder al toegezegd – het initiatief toe nemen. In het voorjaar heeft uw Kamer een debat gepland over de aanpak van de regeldruk in de langdurige zorg. Voor dat debat zult u mijn voorgestelde aanpak ontvangen. Verdergaande vereenvoudiging van de uitvoering vanuit het perspectief van de burger is daarbij het vertrekpunt.
De PvdA-fractie vraagt hoe geregeld wordt dat mensen met een lichamelijke beperking kunnen stemmen. Gevraagd wordt of iemand die blind is hulp kan krijgen in het stemhokje en hulp is toegestaan wanneer iemand een zichtbaar fysieke beperking heeft.
De CDA-fractie heeft gevraagd waar de ondersteuning bij het stemmen uit kan bestaan. Welke uitleg is daarbij wel en niet toegestaan. Kunnen bijvoorbeeld mensen die spastisch zijn hulp krijgen in het stemhokje? Gevraagd wordt of stembureauleden hierover niet moeten worden geïnformeerd?
De Kieswet bepaalt (art. J28) dat wanneer een stembureau blijkt dat een kiezer vanwege zijn lichamelijke gesteldheid hulp behoeft, het stembureau moet toestaan dat deze kiezer zich laat bijstaan in het stemhokje. Dat mag een lid van het stembureau maar ook een derde zijn. Dit geldt dus ook voor mensen met een visuele handicap. De hulp strekt zich uit over alle handelingen die nodig zijn. Als Als de kiezer bijvoorbeeld spastisch is, kan het verlenen van bijstand ook inhouden dat de hand van de kiezer wordt vastgehouden. Stembureauleden worden hierover bij elke verkiezing uitgebreid geïnformeerd.
De CU-fractie vraagt hoe het stemmen vergemakkelijkt kan worden voor mensen met een visuele of een verstandelijke beperking. Zou het niet goed zijn om een denktank op te richten die voor de verkiezingen van 2017 met concrete voorstellen komt? De SP-fractie benadrukt het belang dat mensen met een visuele beperking en doofblinden in staat moeten worden gesteld om hun stem uit te brengen. Gevraagd wordt naar de stand van zaken het stembiljet voor visueel beperkten.
Het kabinet onderzoekt op dit moment uitgebreid of nieuwe modellen van stembiljetten mogelijk zijn. Nieuwe modellen die, met gebruikmaking van hulpmiddelen, onder meer blinde kiezers zelfstandig zouden kunnen laten stemmen. U moet dan denken aan een mal die om het stembiljet wordt aangebracht en waar met braille aanduidingen de blinde kiezer zelf het stembiljet kan stemmen. Dergelijke hulpmiddelen zijn ook in gebruik in andere Europese landen. Het is ook de bedoeling om in deze nieuwe modellen logo’s van partijen te gebruiken. Dat kan bijdragen aan de herkenbaarheid op het stembiljet van politieke groeperingen.
Er ligt momenteel een wetsvoorstel voor bij uw Kamer in het kader van de Experimentenwet met als doel om te kunnen experimenteren met nieuwe stembiljetten en centrale stemopneming bij komende verkiezingen. De planning is er op gericht om in januari 2016 de nota naar aanleiding van het verslag aan uw Kamer toe te zenden. In die nota zal uitgebreider worden ingegaan op de stand van zaken van het testen van de nieuwe modellen van het stembiljet. De Experimentenwet zal ook worden geëvalueerd. Er is naar de mening van het kabinet op dit moment, gegeven de reeds bestaande voornemens, geen aanleiding om een speciale denktank in het leven te roepen. Verder wijs ik erop dat kiezers in het stemlokaal uitgebreide voorlichting kunnen krijgen bij het invullen van het stembiljet.
De SP-fractie vraagt om de toezegging dat de toegankelijkheid van de stemlokalen in de komende 10 jaar daadwerkelijk wordt vergroot.
Bij de verkiezingen van 2015 voldeden van de geobserveerde stemlokalen 10 van de 54 stemlokalen aan alle criteria voor volledige toegankelijkheid. Maar dat betekent niet dat de andere stemlokalen niet toegankelijk waren. Het gemiddelde rapportcijfer was een 8,8. De verantwoordelijkheid voor de toegankelijkheid van stemlokalen ligt bij burgemeester en wethouders, die daarover verantwoording schuldig zijn aan de raad. Dat neemt niet weg dat het Ministerie van BZK hier ook een belangrijke rol ziet voor zichzelf en hier uiteraard invulling aan geeft. Bij volgende verkiezingen zal het belang van de toegankelijkheid daarom bijvoorbeeld uitdrukkelijk in een circulaire onder de aandacht van gemeenten worden gebracht.
Ook zal het onderwerp tijdens bijeenkomsten waarvoor alle gemeenten worden uitgenodigd, uitgebreid aan de orde worden gesteld, en zullen best practices worden uitgewisseld. Dit met de bedoeling het rapportcijfer z.s.m. verder omhoog te brengen. Het lijkt mij ook goed deze ontwikkeling in het landelijke bestuurlijke overleg met relevante partijen te volgen.
De fracties van de SP en het CDA vragen hoe het feit, dat een zorgverzekeraar onder omstandigheden van iemand met een handicap een hogere premie kan vragen of een beperktere dekking kan aanbieden, zich verhoudt met het feit dat de Staatssecretaris aangeef de rechtspositie van mensen met een handicap te borgen.
De voorgestelde wijziging van de Wgbh/cz leidt ertoe dat financiële diensten onder de werking van deze wet worden gebracht. De wijziging heeft tot gevolg dat direct onderscheid op grond van handicap of chronische ziekte niet is toegestaan. Dit is een belangrijk punt.
Wel is het mogelijk dat onder omstandigheden indirect onderscheid kan worden gemaakt. Dit kan echter alleen als voldaan is aan strenge eisen genoemd in artikel 3, lid 2, van de Wghb/cz. Het is namelijk alleen gerechtvaardigd als er een legitiem doel is en de middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk zijn.
Een zorgvuldige risicobeoordeling kan ertoe leiden dat de verzekeringnemer die een handicap of chronische ziekte heeft, een verzekering kan sluiten met dezelfde premie en onder dezelfde voorwaarden als een ander die deze handicap of chronische ziekte niet heeft. Artikel 3 van de Wgbh/cz sluit echter niet uit dat betrokkene als gevolg van de risicobeoordeling de verzekering onder omstandigheden slechts tegen betaling van een hogere premie of met een beperktere dekking kan sluiten (net als dat bij andere verzekeringnemers het geval kan zijn).
De rechter en het CRM zijn bevoegd om te toetsen of hierbij geen ontoelaatbaar (indirect) onderscheid op grond van handicap of chronische ziekte plaatsvindt.
Voor de zorgverzekering geldt dat voor een basisverzekering niemand geweigerd kan worden. Voor een aanvullende verzekering geldt wat hiervoor is gezegd. Direct onderscheid is verboden. Onder omstandigheden is het maken van indirect onderscheid toegestaan.
De SP-fractie vraagt naar de bereidheid om de term «handicap» te wijzigen in «beperking».
De regering kan de term «handicap» in de wetsvoorstellen niet wijzigen. Het verdrag (artikel 50) bepaalt welke de authentieke versies zijn. Zo wordt in de Engelse tekst de term «persons with disabilities» gebruikt; in de Franse tekst de term «personnes handicapées» en in de Spaanse tekst «personas con discapacidad». De term «handicap» in de Nederlandse vertaling sluit daar bij aan.
Als de regelgeving of het beleid in Nederland ter sprake komt wordt aangesloten bij de terminologie in de desbetreffende regelgeving of het desbetreffende beleid, wat betekent dat waar mogelijk gebruikt wordt: personen met een beperking.
De SP-fractie merkt op dat mensen met een beperking pas in 2045 zelfstandig kunnen gaan reizen met de trein. Trams in Den Haag kunnen alleen met een trap worden betreden en zijn dus nog niet gelijkvloers toegankelijk. Hij vraagt of er voldoende zicht bestaat op de blinde vlekken in het OV en of er wel prioriteiten worden gesteld.
Over het OV is in de Wgbh/cz zal een aparte paragraaf opgenomen. Het Besluit en de regeling die hierover zijn goedgekeurd bevatten gedetailleerde bepalingen met deadlines om de toegankelijkheid van het hele OV te bevorderen. Er wordt in het OV dus planmatig gewerkt aan verbetering, waarbij het kabinet fors investeert. Daarbij worden uiteraard prioriteiten gesteld, volgens de bedoeling van het VN-verdrag.
De SP-fractie vraagt ook welke korte en lange termijn maatregelen door de regering worden genomen om knelpunten in het OV weg te nemen.
Namens de Minister van IenM laat ik u weten dat juist in het OV, mede als gevolg van de deadlines in het Besluit toegankelijkheid, heel veel gedaan wordt aan toegankelijkheid. Met het toegankelijk maken van bushaltes alleen is al meer dan een kwart miljard euro gemoeid. Alle treinstations worden in de loop van de jaren toegankelijk gemaakt, door liften, hellingbanen en allerlei maatregelen voor mensen met een auditieve of visuele beperking. Daarmee is een budget van 666 mln. euro gemoeid. Voor wat betreft de treinen gelden inderdaad lange afschrijvingsperioden. Op dit moment rijden er ook al vele goed toegankelijke Sprintertreinen. NS koopt alleen nog maar nieuwe treinen die toegankelijk zijn en bestaande treinen krijgen rolstoeltoegankelijke toiletten. Dat is in de nieuwe concessie met NS geregeld. Voor wat betreft het tramvervoer in Den Haag het volgende: er worden geleidelijk overal zogenaamde «lagevloer trams» ingevoerd. In de stad is momenteel te zien dat haltes daarvoor volledig worden vernieuwd.
De SP-fractie wijst ook op problemen bij de assistentieverlening voor treinreizigers, de tekortschietende betrouwbaarheid in deze dienstverlening.
Ik kan u, op basis van informatie van IenM, melden dat NS zich bewust is van de specifieke problemen met de assistentie. NS heeft gemeld dat zij voor 2016 plannen hebben gemaakt om het boekingssysteem voor assistentie te verbeteren. Daardoor zal het flexibeler worden dan het nu is.
De SP-fractie merkt op dat het kilometerbudget van mensen die in aanmerking komen voor Valys beperkt is en dat mensen het Valys-vervoer nu vaak moeten combineren met de trein.
Er worden inderdaad meer Valys-reizen deels met trein gemaakt, de zogenaamde ketenrit. Het is belangrijk om hierbij op te merken dat mensen hier niet toe verplicht zijn. Het is een mogelijkheid die mensen wordt geboden om hun persoonlijk kilometerbudget (voor taxikilometers) effectiever te benutten en draagt bij aan sociale inclusie; inmiddels is gebleken dat de mogelijkheid van de ketenrit velen aanspreekt. Voor deze ketenreizen zijn speciale voorzieningen beschikbaar. Mensen kunnen bijvoorbeeld persoonlijke aandacht krijgen om de reis te maken door middel van de zogenaamde Reisassistent. De mensen waarvan vast staat dat ze gegeven hun beperking – niet met het OV kunnen reizen, hebben vaak de mogelijkheid om een beroep te doen op het zgn.»hoge persoonlijk kilometerbudget».
De SP-fractie wijst er op dat mensen die gebruik maken van een taxibus, vaak lang moeten wachten.
Als het niet mogelijk is dat mensen met een beperking gebruik maken van het gewone openbaar vervoer zorgen we voor apart vervoer. Dat is een «next best» oplossing, die wel noodzakelijk is. Het vervoer voor mensen met beperkingen wordt op lokaal niveau veelal (mede) geregeld door de gemeente. Voor bovenregionaal sociaalrecreatief vervoer biedt Valys mogelijkheden. Ik vind het een goede zaak om in de overeenkomsten afspraken neer te leggen over punctualiteit van de zijde van de vervoerder. Tegelijkertijd zijn vertragingen in het vervoer, openbaar of special vervoer, niet helemaal uit te sluiten.
De SP-fractie vraagt hoe de ratificatie van het VN-verdrag er voor gaat zorgen dat mensen met beperking weer aan het werk komen, dan wel in regulier werk dan wel in sociale werkplaatsen.
Het verdrag vraagt staten te bevorderen dat mensen met een handicap gelijk worden behandeld en in de samenleving kunnen participeren. De Participatiewet beoogt hieraan een bijdrage te leveren en bevat daarvoor instrumenten zoals beschut werk. Bij de uitvoering van de Nederlandse regelgeving ter uitvoering van het verdrag, moeten gemeenten als bestuurlijk orgaan van een staat dan ook uiteraard rekening houden met doel en strekking van het verdrag.
De SP-fractie vraagt naar de bereidheid van het kabinet om leerlingen die ziek zijn of een beperking hebben, passend onderwijs te bieden.
Alle kinderen verdienen een passende plek in het onderwijs, ook kinderen met een beperking of kinderen die vanwege medische of psychische belemmeringen tijdelijk of gedeeltelijk niet naar school kunnen. In het (v)so is het al mogelijk om af te wijken van de onderwijstijd voor een individuele leerling als maatwerk nodig is. Wat betreft het reguliere onderwijs heeft mijn collega van OCW de Kamer onlangs voorgesteld nieuwe vormen van maatwerk mogelijk te maken voor kinderen die tijdelijk of gedeeltelijk niet naar school kunnen. Deze voorstellen worden binnenkort besproken met de Tweede Kamer. Er is een Algemeen Overleg passend onderwijs op 15 december a.s. gepland. Leerlingen mogen gespreid examen doen en kunnen hun examens verdelen over het voorlaatste en laatste jaar. Als een leerling ziek is in het laatste jaar, dan kan het onderwijs met een jaar verlengd worden.
De SP-fractie wijst op het een belang van een toegankelijke zorg en de meerkosten voor gehandicapten. Concreet wordt gevraagd of ik bereid ben de eigen bijdrage af te schaffen voor cliënten, met uitzondering van hen die langer dan één jaar Wlz-zorg ontvangen.
Mensen die voor hun zelfredzaamheid en ondersteuning aangewezen zijn op zorg en ondersteuning van overheidswege, dienen deze ook te krijgen. Dit betekent ook dat zorg en ondersteuning ook in financiële zin toegankelijk moet zijn. Voor de Zvw geldt een maximale eigen bijdrage en mensen met een inkomen tot een bepaald niveau komen in aanmerking voor een zorgtoeslag. Voor de Wlz en de Wmo en Jeugdwet gelden eigen bijdragen die zijn afgestemd op de kenmerken van de betrokken persoon en zijn situatie. Daarbij hebben de gemeenten de opdracht om maatwerk toe te passen, ook in financiële zin. Recent onderzoek laat zien dat gemeenten deze verantwoordelijkheid ook lijken te nemen; zo bieden vele gemeenten de mogelijkheid van een collectieve ziektekostenverzekering me een uitgebreide dekking, waaronder eigen bijdragen. Daar waar mensen als gevolg van specifieke omstandigheden in financiële problemen geraken hebben de gemeenten de instrumenten en de middelen om mensen daarbij gerichte ondersteuning te bieden. Ik zie nu geen aanleiding om de bestaande systematiek van eigen bijdragen aan te passen.
De PVV-fractie vraagt wat de reactie van de Staatssecretaris is dat een blindegeleidehond niet in taxi’s worden toegelaten.
Om het weigeren van assistentiehonden te voorkomen is een wijziging van het Besluit personenvervoer 2000 ingezet. Er wordt gestreefd naar inwerkingtreding op 1 januari 2016. Tegen het weigeren van assistentiehonden kan dan handhavend worden opgetreden. Ik verwijs tevens naar de reactie op het amendement Bergkamp/Keizer onder Kamerstuk 33 990, nr. 20.
De fractie van het CDA vraagt mij in overleg te treden met de belangenvereniging voor assistentiehonden.
Ik zeg toe in contact te zullen treden met deze belangenvereniging om te vernemen welke problemen zij in de praktijk signaleren.
De CDA-fractie vraagt of toegelicht kan worden waarom gemeenten niet financieel worden gecompenseerd.
Gemeenten hebben reeds de opdracht, expliciet verankerd in de Wmo 2015, om een inclusieve samenleving te bevorderen, waaronder toegankelijkheid. Zij zijn gehouden hierop beleid te ontwikkelen in samenspraak met ingezetenen. Gemeenten hebben dus al eerder de opdracht, de instrumenten en middelen gekregen om ook deze doelstelling na te streven.Daarbij: het investeren in lokale inclusie toegankelijkheid kan ook leiden tot doelmatigheid; het beroep op specifieke, veelal duurdere voorzieningen kan hierdoor afnemen.
De CDA-fractie vraagt naar de effecten van de consequenties van het amendement Van Dijk (Kamerstuk 33 990, nr. 17) voor de Wgb/cz, specifiek voor het OV en het Bouwbesluit.
Voor het OV bestaat in het Besluit toegankelijkheid OV een stappenplan voor de verschillende vormen van OV, inclusief deadlines (tot 2030). Het amendement Van Dijk spreekt over het zorg dragen voor algemene toegankelijkheid. Bij OV gaat het al over algemene voorzieningen die partijen moeten treffen. Het amendement is dus voor OV naar mijn oordeel niet strijdig met deze lijn. Het Bouwbesluit bevat eisen rondom de toegankelijkheid van nieuw te bouwen gebouwen. Dit betreft met name de rolstoeltoegankelijkheid van gebouwen en deze eisen gelden voor iedereen die een dergelijk gebouw maakt en hier wordt aan getoetst bij de vergunningverlening. Met aanvaarding van het amendement van Dijk, onder Kamerstuk 33 990, nr. 17 moet degene tot wie artikel 2 van de Wgbh/cz zich richt, bijvoorbeeld de aanbieder van een woning, zorg dragen voor algemene toegankelijkheid, bijvoorbeeld door obstakels en drempels weg te nemen. Het Bouwbesluit gaat voor als lex specialis wanneer hierin de toegankelijkheid specifiek is geregeld, bijvoorbeeld bij nieuwbouw. Wanneer het Bouwbesluit geen regels geeft over toegankelijkheid, kan artikel 2a gevolgen hebben. Het artikel legt echter niet op dat er in alle gevallen vergaande aanpassingen gedaan moeten worden. Een eigenaar die zorg moet dragen voor de toegankelijkheid moet zich bewust zijn van de groep die gebruik maakt van zijn gebouw, en op basis daarvan drempels en obstakels wegnemen. Aangezien een gebouweigenaar geen aanpassingen hoeft te doen die onevenredig belastend zijn, zullen bouwkundige of woontechnische aanpassingen in de praktijk niet of op eenvoudige wijze in de bestaande bouw gedaan hoeven te worden. Ook bij nieuwbouw hoeven geen aanpassingen gedaan worden die onevenredig belastend zijn, deze afweging moet dus altijd gemaakt worden. Daarbij dient wel opgemerkt te worden dat de interpretatie van de term «onevenredig belastend» in de praktijk zich zal vormen onder andere door jurisprudentie.
De ChristenUnie stelt dat inclusie een onderdeel moet worden van (internationale) ontwikkelingssamenwerking en vraagt een reactie van de regering.
De 2030 Agenda voor Duurzame Ontwikkeling bevat de toezegging dat niemand buitengesloten wordt en wordt het streven uitgesproken om de meest achtergebleven groepen het eerst te bereiken. Bij ontwikkelingssamenwerking is de ambitie gericht op inclusie van de meest gemarginaliseerde en gediscrimineerde groepen. Er is al een inclusiviteitsfonds (VOICE) en daarmee vormt Inclusie in feite onderdeel van internationale samenwerking. Opgemerkt dient nog te worden dat geen specifiek doelgroepenbeleid gehanteerd wordt in het kader van ontwikkelingssamenwerking. Inclusie maakt een integraal onderdeel uit van het OS beleid en mensen met een handicap maken daar deel van uit.
De fractie van D66 vraagt mij of ik bereid ben om het taboe rondom seksualiteit van mensen met een beperking te doorbreken. Bijvoorbeeld door als boegbeeld te fungeren (zoals ook bij de drank en drugs).
Het doorbreken van taboes is niet een onderwerp dat met een pennenstreek door één overheidsfunctionaris kan worden gedaan. Nog los van het antwoord op de vraag of het effectief zou zijn dat ik persoonlijk als boegbeeld zou fungeren, geldt dat hiervoor een brede, langjarige inspanning is vereist niet alleen van de overheid, maar vooral ook van de samenleving zelf.
Voorvechters in diverse sectoren van de samenleving kunnen daar een cruciale bijdrage aan leveren. Ik zal in dat kader samen met organisaties, zoals bijvoorbeeld de Landelijke Huisartsen Vereniging, de GGD’en en Iederin actief proberen op te trekken.
De fractie van D66 vraagt hoe we het probleem kunnen oplossen dat nog veel kinderen thuis zitten die geen onderwijs volgen.
Elk kind dat thuis zit en geen onderwijs krijgt is een kind teveel. De ambitie van mijn collega van OCW is daarom ook om elk kind binnen 3 maanden een passend aanbod te bieden.
Zoals ook de Kamer constateert, gaat dit nog niet overal goed. Dit heeft mijn OCW-collega afgelopen vrijdag ook aan de Kamer gemeld in de voortgangsrapportage passend onderwijs. Verder heeft de Minister van OCW onlangs een brief naar de Kamer gestuurd waarin hij meer vormen van maatwerk voorstelt voor kinderen die vanwege fysieke of psychische problemen niet (altijd) volledig naar school kunnen. Ook kunnen de onderwijsconsulenten en de onderwijszorgconsulenten ondersteuning bieden bij het vinden van een passend aanbod, en kunnen ouders als ze het niet eens zijn met het aanbod de hulp van de geschillencommissie passend onderwijs inroepen. Als dit nog niet leidt tot een oplossing, stel ik samen met mijn collega van OCW een Interventieteam Onderwijs en Zorg in.
In januari 2016 zal mijn collega van OCW een brief sturen waarin hij ingaat op de actuele cijfers.
De SGP-fractie vraagt hoe het kabinet vorm gaat geven aan de verplichtingen binnen internationale samenwerking en hoe de samenwerking tussen departementen bevorderd zal worden. Tevens vraagt deze fractie hoe het kabinet gebruik maakt van de kennis van allerlei (internationale) organisaties.
Artikel 32 uit dit Verdrag behelst de Europese en internationale samenwerking met als doel effectieve bescherming van mensen met een handicap. Het kabinet geeft zo goed mogelijk uitvoering aan deze bepaling. Vanuit het actieplan zoals opgesteld in de Kamerbrief Inclusieve Ontwikkeling zal extra aandacht zijn voor de allerarmsten en voor die groepen die uitgesloten zijn, waaronder ook mensen met een beperking. We werken samen met allerlei (internationale) organisaties, zoals de DCDD. Zij hebben input gegeven bij Voice, het inclusiviteitsfonds. Ook binnen het SRGR partnerschapsfonds is aandacht voor meisjes met een handicap. Deze samenwerking omvat eveneens de betrokken departementen gezien de veelheid van terreinen die raken aan dit Verdrag. Deze zal na ratificatie worden geïntensiveerd met het oog op een doeltreffende uitvoering van het Verdrag.
De VVD-fractie vraagt wat de concrete gevolgen van het verdrag zijn voor private partijen en wat er wordt bedoeld met de verplichting om «redelijke aanpassingen» te treffen als dat nodig is om te waarborgen dat personen met een handicap de rechten en vrijheden op voet van gelijkheid met anderen kunnen genieten. Deze fractie vraagt om een aantal voorbeelden te geven.
Het Verdrag als zodanig heeft geen concrete gevolgen voor private partijen. De verplichtingen uit het Verdrag worden geïmplementeerd met de Uitvoeringswet. Met die Uitvoeringswet wordt artikel 2 van de Wgbh/cz van toepassing op het terrein goederen en diensten. Het artikel 2 bevat de verplichting tot het treffen van redelijke aanpassingen in een concreet geval, tenzij dit onevenredig belastend is. Deze verplichting geldt ook voor private partijen.
Enkele voorbeelden zijn:
– Iemand die slecht ter been is moet om een kapperszaak binnen te gaan twee treden op. Betrokkene kan bijvoorbeeld de kapper vragen om een handje te worden geholpen of om een loopplank neer te leggen.
– Iemand met een visuele beperking kan bijvoorbeeld in een restaurant aan iemand van het personeel vragen om de menukaart voor te lezen.
De VVD-fractie vraagt of de uitbreiding van de Wgbh/cz tot gevolg heeft dat de assistentiehond niet meer buiten hoeft te blijven.
Bewustwording over het belang van hulp-en blindengeleidehonden voor de participatie aan de samenleving van gebruikers van deze honden is van groot belang. Het voorliggend wetsvoorstel tot uitvoering van het verdrag, waarin het terrein van goederen en diensten onder de reikwijdte van de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte (Wgbh/cz) wordt gebracht, heeft tot gevolg dat de verplichting om doeltreffende aanpassingen te treffen ook op het terrein van goederen en diensten van toepassing zal zijn. De toepasselijkheid van die verplichting zal betekenen dat het in openbare gelegenheden in nagenoeg alle gevallen verplicht zal zijn hulp-en blindengeleidehonden toe te laten. Voor het weigeren van hulp- of blindengeleidehonden in een specifieke situatie moet een gegronde reden aanwezig zijn. Als voorbeeld kan een bepaalde afdeling in een ziekenhuis worden genoemd waar ernstig zieke mensen worden behandeld die zeer vatbaar zijn voor ziektekiemen of een klein café waarvan de eigenaar allergisch is voor honden. Voorts wijs ik u op de reactie op het amendement Bergkamp/Keizer onder Kamerstuk 33 990, nr. 20.
Amendement met Kamerstuk 33 990, nr. 13 van de leden Voortman en Otwin van Dijk (vervanging van Kamerstuk 33 990, nr. 7)
Namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties meld ik u hierover het volgende.
Dit amendement breidt ten eerste de groep kiezers voor wie een stemlokaal toegankelijk moet zijn, uit tot «kiezers met een handicap of chronische ziekte». Het kabinet werkt aan een nieuw model stembiljet. Mocht het kabinet besluiten over te gaan tot stemmen met een nieuw model stembiljet en/of een stemprinter, dan zal daartoe strekkende wetgeving in procedure worden gebracht. Onderhavig amendement voorziet niet in de hiervoor noodzakelijke wetgeving.
Het amendement regelt ten tweede dat niet 25%, maar alle stemlokalen in een gemeente toegankelijk moeten zijn voor kiezers met een handicap. Gegeven de aard van het vraagstuk wil ik u voorstellen dit met voorrang te betrekken in de door mij, samen met betrokken partijen, voorgenomen concretisering van het plan van aanpak voor de implementatie. Op die wijze kan in gesprek met organisaties van cliënten en de VNG worden bezien op welke wijze daadwerkelijk een impuls kan worden gegeven aan het vergroten van de toegankelijkheid van stemlokalen.
Het amendement regelt ten slotte dat, indien in een gemeente niet wordt voldaan aan de toegankelijkheidseis, burgemeester en wethouders dit moeten motiveren aan de Kiesraad. De Kiesraad is centraal stembureau voor Eerste Kamer, Tweede Kamer en Europees Parlementverkiezingen en adviesorgaan voor regering en parlement inzake kiesrecht- en verkiezingsaangelegenheden. Het in ontvangst nemen van argumenten van gemeenten waarom zij de 100% niet halen, hoort daarom niet bij de Kiesraad te worden belegd.
Het kabinet ontraadt daarom dit amendement.
Amendement met Kamerstuk 33 990, nr. 17 van de leden Otwin van Dijk, Dik-Faber en Voortman (vervanging van Kamerstuk 33 990, nr. 12)
Mondelinge reactie Staatssecretaris in eerste termijn.
Amendement met Kamerstuk 33 990, nr. 18 van de leden Bergkamp en Van der Staaij (vervanging van Kamerstuk 33 990, nr. 16)
Namens de Minister van BZK meld ik u hierover het volgende.
Het bijstaan van personen met een verstandelijke beperking of psychische stoornis brengt het risico met zich van beïnvloeding. Dat risico verdraagt zich niet met het basisprincipe dat stemgerechtigden hun eigen stem uitbrengen. Het stembureau is verder geen autoriteit die kan vaststellen of het gaat om een stemgerechtigde met een verstandelijke beperking of psychische stoornis. De mogelijkheid van willekeur en ongelijkheid doet zich dan voor, evenals het risico van verstoring van de orde in het stemlokaal wegens ongewenste discussies.
Het kabinet ontraadt derhalve dit amendement.
Amendement met Kamerstuk 33 990, nr. 19 van de leden Van der Staaij en Bergkamp (vervanging van Kamerstuk 33 990, nr. 14)
Het amendement bevat een verplichting voor gemeenten om in de in de Jeugdwet, Wmo 2015 en de Participatiewet genoemde plannen expliciet aan te geven hoe zij willen werken aan de implementatie van het VN-verdrag. Het verdrag is verbindend voor alle overheidsorganen. Strikt genomen is deze bepaling niet nodig, maar er bestaat geen bezwaar tegen het opnemen van deze specifieke planverplichting. Wel verdient wetstechnisch aanbeveling om niet artikel 7, eerste lid, van de Participatiewet in die zin aan te vullen, maar een nieuw artikel 8d toe te voegen.
Ik laat het oordeel van dit amendement aan de Kamer.
Amendement met Kamerstuk 33 990, nr. 20 leden Bergkamp en Keijzer (vervanging van Kamerstuk 33 990, nr. 15)
Het amendement bepaalt dat onder het verrichten van doeltreffende aanpassingen in ieder geval wordt verstaan het toelaten van assistentiehonden. De indieners willen met dit amendement expliciet maken dat het onder het verrichten van een doeltreffende aanpassing valt.
Ik sta positief tegenover de strekking van het amendement en laat het oordeel aan de Kamer.
Amendement met Kamerstuk 33 990, nr. 21 van het lid Van Gerven
Het amendement strekt ertoe dat over het eerste jaar zorggebruik op grond van de Zorgverzekeringswet, de Wet langdurige zorg en de Wmo 2015 geen eigen bijdragen hoeven te worden betaald. Nog los van de omstandigheid dat de dekking van dit amendement wordt gevonden door de lasten van burgers te verhogen, acht het kabinet het bezwaarlijk dat voor deze zorgvormen voorbij wordt gegaan aan de eigen financiële verantwoordelijkheid van de zorggebruiker voor een deel van de kosten. Net als vele andere landen kent Nederland een stelsel waarin het gangbaar is dat eigen bijdragen voor zorggebruik een plaats hebben.
Ik ontraad derhalve dit amendement.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn