Ontvangen 13 april 2016
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel I, onderdeel B, komt de aanhef van het voorgestelde artikel 94, zevende lid, te luiden: De gemeenschap omvat, wat haar lasten betreft, alle vóór het bestaan van de gemeenschap ontstane gemeenschappelijke schulden, alle schulden betreffende goederen die reeds vóór de aanvang van de gemeenschap aan de echtgenoten gezamenlijk toebehoorden, en alle tijdens het bestaan van de gemeenschap ontstane schulden van ieder van de echtgenoten, met uitzondering van schulden:
B
Artikel I, onderdeel C, komt te luiden:
C
Na artikel 95 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 95a
1. Indien een onderneming buiten de gemeenschap valt, komt ten bate van de gemeenschap een redelijke vergoeding voor de kennis, vaardigheden en arbeid die een echtgenoot ten behoeve van die onderneming heeft aangewend, voor zover een dergelijke vergoeding niet al op andere wijze ten bate van beide echtgenoten komt of is gekomen.
2. Ook indien een onderneming op naam en voor rekening van een personenvennootschap of een rechtspersoon wordt uitgeoefend, de gerechtigdheid tot die personenvennootschap of die rechtspersoon buiten de gemeenschap valt en de echtgenoot die daartoe is gerechtigd, in overwegende mate bij machte is te bepalen dat de winsten van die onderneming hem rechtstreeks of middellijk ten goede komen, komt ten bate van de gemeenschap een redelijke vergoeding voor de kennis, vaardigheden en arbeid die een echtgenoot ten behoeve van die onderneming heeft aangewend, voor zover een dergelijke vergoeding niet al op andere wijze ten bate van beide echtgenoten komt of is gekomen.
C
In artikel I, onderdeel D, wordt na onderdeel 1 een onderdeel ingevoegd, luidende:
1a. Aan het tweede lid wordt een volzin toegevoegd, luidende: Voor een in de gemeenschap gevallen schuld van een echtgenoot kunnen de eigen goederen van deze echtgenoot niet worden uitgewonnen, indien hij goederen van de gemeenschap aanwijst, die voldoende verhaal bieden.
D
In artikel I wordt na onderdeel E een onderdeel ingevoegd, luidende:
F
Artikel 130 vervalt.
E
Artikel II komt te luiden:
ARTIKEL II
Artikel 61 van de Faillissementswet komt te luiden:
Artikel 61
De echtgenoot of geregistreerde partner van de schuldenaar neemt alle goederen die hem toebehoren en niet in de huwelijksgemeenschap onderscheidenlijk de gemeenschap van het geregistreerd partnerschap vallen, terug.
F
In artikel IV, eerste lid, vervalt de zinsnede: , en is artikel 96, zevende lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek niet van toepassing.
Algemeen
In de reacties naar aanleiding van de behandeling van het wetsvoorstel hebben de initiatiefnemers aanleiding gevonden om enkele onderdelen van het wetsvoorstel nader aan te passen. Het gaat om aanpassingen die bijdragen aan een betere uitvoerbaarheid van de nieuwe wettelijke regeling zonder afbreuk te doen aan de uitgangspunten van het wetsvoorstel.
Onderdeel A (artikel 94, zevende lid)
Weliswaar vloeit uit het nieuwe systeem voort dat schulden betreffende voorhuwelijkse gemeenschappelijke goederen eveneens in de gemeenschap vallen, maar het is beter dit expliciet te bepalen, zodat daarover geen misverstand bestaat. Het gaat dan concreet om schulden van vóór het huwelijk die zijn aangegaan te behoeve van een eenvoudige gemeenschap, zoals bijvoorbeeld de hypothecaire schuld die werd aangegaan ter financiering van de gezamenlijke woning. Eenvoudige gemeenschappen vallen in de huwelijksgemeenschap op grond van de aanhef van artikel 94, tweede lid, zoals gewijzigd bij de eerste nota van wijziging (Kamerstukken II 2014/15, 33 987, nr. 11, p. 1). Schulden betreffende die goederen worden op grond van de nieuwe formulering van de aanhef van artikel 94, zevende lid, als gemeenschapsschulden aangemerkt. Het is verder consistent om als alle voorhuwelijkse gemeenschappelijke goederen in de gemeenschap vallen, ook alle voorhuwelijkse gemeenschappelijke schulden in de gemeenschap te laten vallen, dus als gemeenschapsschulden aan te merken, ook al zijn zij niet aangegaan ten behoeve van een gemeenschappelijk goed. Zulks is ook in de nieuwe formulering van de aanhef van het zevende lid van artikel 94 tot uitdrukking gebracht.
Onderdeel B (artikelen 95 en 95a)
De eerder voorgestelde nieuwe leden 3 en 4 van artikel 95 worden opgenomen in een zelfstandig artikel 95a, omdat deze nieuw voorgestelde leden inhoudelijk weinig raakvlakken hebben met de eerste twee leden van artikel 95. Laatstgenoemd artikel verschaft immers een regel van zaaksvervanging, terwijl de nieuw voorgestelde leden aanspraken op vergoedingsrechten bevatten. Het lijkt daarom wetstechnisch meer aangewezen om deze nieuw voorgestelde leden in een afzonderlijk artikel 95a op te nemen.
Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om enkele technische aanpassingen door te voeren. Ten behoeve van de consistentie is aan het begin van het eerste lid het woord «ondernemingsvermogen» vervangen door «een onderneming». Het woord «daartoe» is vervangen door «ten behoeve van die onderneming». Het is niet de bedoeling om met deze aanpassingen de inhoud of de strekking van de bepaling te wijzigen.
Onderdeel C (artikel 96)
Het aanwijsrecht van de echtgenoot in geval van verhaal door een schuldeiser voor een niet in de gemeenschap gevallen schuld van de andere echtgenoot, biedt hem bescherming en zorgt ervoor dat schulden uit het vermogen worden voldaan ten laste waarvan die schulden ook moeten worden voldaan. Dat voorkomt het nodeloos ontstaan van vergoedingsvorderingen tussen de vermogens, de zogenaamde «reprises» en «récompenses». Het is om die reden zinvol deze regel ook te laten gelden voor de omgekeerde situatie, wanneer een schuldeiser verhaal zoekt op de eigen goederen van een echtgenoot voor een wél in de gemeenschap gevallen schuld. De toegevoegde tweede volzin bevat deze extra voorziening.
Onderdelen D en E (artikel 130 en artikel 61 Faillissementswet)
Er is geen reden meer voor behoud van deze verscherpte bewijsregeling die enkel geldt voor het geval dat bij huwelijkse voorwaarden aanbreng privé wordt gehouden. In het nieuwe stelsel zullen erfrechtelijke verkrijgingen, giften en voorhuwelijks vermogen immers ook zonder huwelijkse voorwaarden privé blijven. De zaken die privé blijven ingevolge dergelijke lijsten van aanbreng, verschaffen een hoog tijdsgebonden inzicht in de materiële welstand van de echtgenoten: auto, televisie, laptop, meubilair. Daar komt bij dat het systeem van verplichte bewijsmiddelen frauduleus handelen in de hand kan werken, bijvoorbeeld door alle roerende zaken «op naam van» de echtgenoot/niet-schuldenaar te zetten en aldus de schuldeisers van de echtgenoot/schuldenaar om de tuin te leiden. Er is geen reden onderscheid te maken tussen de situatie waarin met huwelijkse voorwaarden vermogensbestanddelen privé worden gehouden, en die waarin dit zonder huwelijkse voorwaarden van rechtswege gebeurt. Als deze bepalingen komen te vervallen, geldt voortaan de hoofdregel in het bewijsrecht: wie stelt moet bewijzen. Deze hoofdregel wordt voor het huwelijksvermogensrecht nader uitgewerkt in het voorgestelde artikel 94, achtste lid, dat gelijkluidend is aan het huidige zesde lid van deze bepaling: Bestaat tussen echtgenoten een geschil aan wie van hen beiden een goed toebehoort en kan geen van beiden zijn recht op dit goed bewijzen, dan wordt dit goed als gemeenschapsgoed aangemerkt. Dit vermoeden werkt niet ten nadele van de schuldeisers van de echtgenoten.
Doordat in dit wetsvoorstel eerder al ervoor is gekozen om de leden drie tot en met zes van artikel 61 Faillissementswet te laten vervallen en nu met het vervallen van het tweede lid slechts één artikellid overblijft, inclusief de eerder voorgestelde vervanging van de term «gefailleerde» door «schuldenaar», is er omwille van de duidelijkheid voor gekozen het artikel door middel van deze nota van wijziging te herformuleren.
Onderdeel F (overgangsrecht)
Bij de eerste nota van wijziging is artikel 96, zevende lid, vervallen. Abusievelijk is deze wijziging niet in het overgangsrecht verwerkt. Dat gebeurt met dit onderdeel alsnog.
Swinkels Recourt Van Oosten