Kamerstuk 33987-15

Amendement van het lid Van Nispen dat een billijkheidscorrectie door de rechter bij ongehuwd samenwonenden introduceert in gevallen waarin beƫindiging van de samenleving zonder billijke vergoeding onredelijk is

Dossier: Voorstel van wet van de leden Swinkels, Recourt en Van Oosten tot wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en de Faillissementswet teneinde de omvang van de wettelijke gemeenschap van goederen te beperken

Gepubliceerd: 13 april 2016
Indiener(s): Michiel van Nispen
Onderwerpen: burgerlijk recht recht
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33987-15.html
ID: 33987-15
Wijzigingen: 33987-18

Nr. 15 AMENDEMENT VAN HET LID VAN NISPEN

Ontvangen 13 april 2016

De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:

In artikel I wordt na onderdeel E een onderdeel ingevoegd, luidende:

F

Na artikel 183 wordt een titel ingevoegd, luidende:

Titel 10A Ongehuwd samenleven

Artikel 184

  • 1. Indien een persoon met een ander samenleeft als waren zij gehuwd, kan deze persoon die:

    • a. arbeid heeft verricht in het door de ander uitgeoefende beroep of bedrijf of in de huishouding, zonder voor die arbeid een passende beloning te ontvangen, of

    • b. zorgtaken in het gezin, in zijn familie of in de familie van de ander heeft verricht zonder voor die zorgtaken een passende beloning te hebben ontvangen, of

    • c. tijdens het samenleven ernstig ziek of gehandicapt is geraakt,

    aanspraak maken op een billijke vergoeding van de ander, in geval van het beëindigen van de samenleving, indien beëindiging van de samenleving zonder billijke vergoeding, gelet op de omstandigheden van het geval, onredelijk is.

  • 2. Op verzoek van de vergoedingsplichtige kan de rechter wegens gewichtige redenen bepalen dat de billijke vergoeding, al dan niet vermeerderd met een in de beschikking te bepalen rente, in termijnen of eerst na verloop van zekere tijd, hetzij ineens, hetzij in termijnen behoeft te worden voldaan. Hierbij let de rechter op de belangen van beide partijen. De rechter kan de vergoedingsplichtige verplichten binnen een bepaalde tijd zakelijke of persoonlijke zekerheid te stellen voor de voldoening van de verschuldigde geldsom.

  • 3. De mogelijkheid om aanspraak te maken op een billijke vergoeding verjaart, indien de belanghebbende niet binnen een hem door de vergoedingsplichtige gestelde redelijke termijn, en uiterlijk drie jaren na het beëindigen van de samenleving, heeft verklaard een billijke vergoeding te wensen.

  • 4. Hetgeen in de vorige leden omtrent de daar bedoelde personen is bepaald, geldt op overeenkomstige wijze na hun overlijden voor hun rechtverkrijgenden onder algemene titel.

  • 5. Van het eerste tot en met het derde lid kan niet worden afgeweken.

Toelichting

Dit amendement introduceert een billijkheidscorrectie door de rechter bij ongehuwd samenwonenden, in die gevallen waarin de beëindiging van de samenleving zonder billijke vergoeding onredelijk is.

Voor zover mogelijk is bij dit amendement, alsmede in deze toelichting, aansluiting gezocht bij het amendement dat een billijkheidscorrectie door de rechter introduceert om de negatieve gevolgen van onder meer koude uitsluiting tegen te gaan (Kamerstukken II 2015/16, 33 987, nr. 14).

Niet alleen het systeem van koude uitsluiting, ook het uit elkaar gaan van personen nadat zij hebben samengeleefd als waren zij gehuwd (de ongehuwd samenwonenden) kan, indien er geen enkele vorm van vergoeding of verrekening plaatsvindt, tot onrechtvaardige situaties leiden. Dat doet zich met name voor na een langdurige periode van samenwonen «als waren zij gehuwd», zoals het voeren van een gezamenlijke huishouding. Van de beëindiging van de samenleving kan worden gesproken als er geen gezamenlijke huishouding meer wordt gevoerd en als een van de partners zijn hoofdverblijf niet langer in dezelfde woning heeft.

Dit amendement sluit aan bij de bevindingen van het onderzoek naar de materiële problemen en onbillijkheden na scheiding van in koude uitsluiting gehuwde echtgenoten en na scheiding van ongehuwd samenlevende partners, alsmede instrumenten voor de overheid om deze tegen te gaan («Koude uitsluiting», Antokolskaia e.a., Groningen 2010, WODC, https://www.wodc.nl/onderzoeksdatabase/koude-uitsluiting.aspx#project-informatie) dat op verzoek van de Kamer is verricht.

Het onderzoek stelt dat er een algemene trend is dat wetgevers van steeds meer landen de noodzaak voelen om ongehuwde samenwoners enige bescherming te bieden tegen vermogensrechtelijke problemen. Het aantal ongehuwd samenlevende partners groeit, een steeds groter aantal kinderen groeit op in deze samenlevingsvorm. Daarnaast speelt een rol dat uit sociaal-empirisch onderzoek is gebleken dat de oude opvatting dat niet-trouwen en het niet sluiten van een samenlevingscontract berust op een bewuste keuze van beide partners, veelal niet strookt met de feiten.

Het onderzoek concludeert dat er termen aanwezig zijn om een wettelijke regeling te introduceren om problemen en onbillijkheden te ondervangen die zich bij het verbreken van een relatie van ongehuwd samenwonenden kunnen voordoen.

Bij de vormgeving van regelingen voor de vermogensrechtelijke relaties van ongehuwd samenlevende partners moet het volgende dilemma worden beschouwd. Enerzijds het respect voor de autonomie van samenwonende paren die, al dan niet willens en wetens, voor deze relatievorm hebben gekozen. Anderzijds het zonder bescherming laten van de zwakkere partij. De indiener gaat ervan uit dat de rechter niet snel in de autonome keuzes van samenwonende paren zal ingrijpen. Daarom ligt een billijke vergoeding alleen voor de hand in situaties die als bijzonder onredelijk moeten worden beschouwd.

Met dit dilemma is uitdrukkelijk rekening gehouden. De partner die van mening is dat de beëindiging van de (langdurige) samenleving zonder billijke vergoeding in zijn of haar geval onredelijk is, kan dit aan de rechter voorleggen. Vervolgens zijn de gewone bewijsregels van toepassing. De bewijslast ligt bij de verzoeker (wie stelt moet bewijzen, zie artikel 150 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)). Bewijs kan worden geleverd door alle middelen, tenzij de wet anders bepaalt (zie artikel 152 Rv). Het is aan de rechter om in voorkomende gevallen te beoordelen of de beëindiging van de samenleving zonder billijke vergoeding onredelijk is en dat daaruit voortvloeit dat aanspraak kan worden gemaakt op een billijke vergoeding.

Dit amendement regelt dat de persoon die arbeid heeft verricht in de huishouding of in het door de andere partner uitgeoefende beroep of bedrijf, zonder voor die arbeid een passende beloning te ontvangen, aanspraak kan maken op een billijke vergoeding. Daarnaast regelt dit amendement dat er aanspraak bestaat op een billijke vergoeding voor de persoon die zorgtaken in het gezin of in de familie heeft verricht zonder daarvoor een passende beloning te hebben ontvangen. Onder familieleden worden niet alleen de bloed- of aanverwanten van de partners verstaan, maar ook andere personen die tot het gezin behoren of hebben behoord, of met wie een van de partners in nauwe persoonlijke betrekking staat. Gedacht kan worden aan stiefkinderen of stiefouders. Het is aan de rechter om hier in concrete gevallen toepassing aan te geven. Als derde situatie is opgenomen de situatie dat de partner tijdens de samenleving ernstig ziek of gehandicapt is geraakt. Ook dan moet er naar de mening van de indiener sprake zijn van een mogelijkheid een correctie te laten toepassen door de rechter.

De personen kunnen alleen aanspraak maken op deze billijke vergoeding wanneer zij met elkaar hebben samengeleefd «als waren zij gehuwd».

Er is gekozen voor de term «billijke vergoeding» om de volgende redenen. Door de gekozen formulering kan rekening worden gehouden met de (financiële) situatie van beide partijen. Zo kan bijvoorbeeld rekening worden gehouden met zaken als het profijt dat de niet-beroepsactieve partner heeft gehad van de opgedane werkervaring of juist het ontbreken daarvan. Ook kan bijvoorbeeld rekening worden gehouden met het opgebouwde vermogen van de persoon in wiens bedrijf, beroep of huishouding de niet-beroepsactieve partner heeft gewerkt, alsmede alle overige omstandigheden van het geval. De rechter moet maatwerk kunnen leveren, iedere situatie staat op zichzelf.

Voor het bepalen van de billijke vergoeding is dus niet alleen de uitsparing van kosten voor arbeid relevant en kan dan ook niet alleen worden volstaan met het bepalen van de financiële waarde van de verrichte arbeid of de verzorging van de huishouding van de niet-beroepsactieve partner. Het is de bedoeling dat ook een billijke vergoeding kan worden ontvangen voor eventueel gedurende de samenleving opgebouwd vermogen.

Het tweede lid regelt dat de betaling ineens of in termijnen kan geschieden en dat de rechter kan verplichten zakelijk of persoonlijke zekerheid te stellen voor de voldoening van de betalingsverplichting.

Het derde lid bepaalt dat het recht van de niet-beroepsactieve partner op een billijke vergoeding verjaart wanneer hij niet binnen een door de vergoedingsplichtige partner gestelde redelijke termijn verklaart een billijke vergoeding te wensen. Het recht van de niet-beroepsactieve partner op een billijke vergoeding verjaart in elk geval wanneer deze niet heeft verklaard een billijke vergoeding te wensen binnen drie jaren na het beëindigen van de samenleving. Met deze verjaringstermijn van drie jaren wordt aangesloten bij de verjaringstermijn zoals gehanteerd in artikel 1:141, lid 6, BW inzake periodieke verrekenbedingen.

Het vierde lid bepaalt dat het recht op een billijke vergoeding in stand blijft ten opzichte van de erfgenamen, als een van de personen overlijdt.

In het vijfde lid wordt het principe neergelegd dat niet van deze bepaling kan worden afgeweken.

Van Nispen