Ontvangen 11 december 2014
De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:
In artikel I, onderdeel M, wordt aan artikel 122n een lid toegevoegd, luidende:
5. Een krachtens het eerste lid vastgestelde ministeriële regeling wordt gelijktijdig aan de beide kamers der Staten-Generaal overgelegd. De ministeriële regeling treedt niet eerder in werking dan vier weken na de overlegging.
Op het moment dat het aantal afgesproken banen voor mensen met een arbeidsbeperking niet voldoende is toegenomen, zal de quotumheffing ingaan. De quotumheffing gaat echter pas in nadat hiertoe in de ministerraad wordt besloten. Uit de memorie van toelichting blijkt tevens dat voordat dit besluit wordt genomen, het kabinet eerst wil overleggen met de sociale partners en de VNG. Het kabinet geeft hierbij tevens aan in de besluitvorming rekening te houden met o.a. monitorgegevens en verklarende factoren, zoals conjunctuur, regionale arbeidsmarktvraag en -aanbod, omvang en definiëring doelgroep. Op de mogelijke situaties waarin al dan niet besloten wordt om de quotumheffing te activeren, kan het kabinet echter niet vooruitlopen. Het blijft zo onduidelijk wanneer welke factoren welk gewicht hebben in de besluitvorming over het al dan niet activeren van de quotumheffing.
Omdat het activeren van het quotum grote gevolgen heeft voor werkgevers en werknemers en de criteria van te voren niet duidelijk voor beide Kamers zijn, wordt met dit amendement de betrokkenheid van de beide Kamers bij de besluitvorming gewaarborgd door de Kamers de gelegenheid te geven zich over de ministeriële regeling uit te spreken. Wetstechnisch is hieraan vormgegeven door in artikel 122n, vijfde lid, van de Wfsv, een voorhangprocedure op te nemen voor de op grond van het eerste lid vast te stellen ministeriële regeling.
Schouten Karabulut Potters