Gepubliceerd: 18 november 2014
Indiener(s): Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA)
Onderwerpen: organisatie en beleid sociale zekerheid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33981-11.html
ID: 33981-11

Nr. 11 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET NADER VERSLAG

Ontvangen 18 november 2014

Inhoudsopgave

 

1.

Inleiding

1

2.

Reactie op de inbreng van de VVD-fractie

1

3.

Reactie op de inbreng van de PvdA-fractie

3

4.

Reactie op de inbreng van de D66-fractie

5

5.

Reactie op de inbreng van de GroenLinks-fractie

8

1. Inleiding

De regering heeft met veel belangstelling kennis genomen van de aanvullende vragen die de leden van de fracties van de VVD, PvdA, D66 en Groen Links hebben gesteld over het bovengenoemde wetsvoorstel. De regering is graag bereid om hun vragen te beantwoorden. Zij beantwoordt de vragen in de volgorde van het nader verslag. Dat betekent dat de regering op de inbreng per partij reageert.

2. Reactie op de inbreng van de VVD-fractie

De leden van de fractie van de VVD vragen of UWV de nulmeting wel kan uitvoeren terwijl het doelgroepregister nog niet gereed is. Ook vragen deze leden wanneer de gegevens van de nulmeting beschikbaar zijn. Verder vragen de leden van de VVD-fractie wat de gevolgen zijn als de nulmeting niet op korte termijn kan plaatsvinden. Deze leden vragen ook of het niet van belang is dat de nulmeting beschikbaar is voor de behandeling van de wet.

Het doelgroepregister is niet nodig voor de nulmeting. Het is bij UWV bekend welke personen tot de doelgroep behoren. Dit zijn Wajongers, mensen met een Wsw-indicatie en mensen met een Wiw of ID-baan. UWV beschikt over bestanden met deze personen. De nulmeting vindt plaats door deze bestanden te koppelen aan de polisadministratie.

De nulmeting geeft uitsluitsel over het aantal banen dat op de peildatum 1 januari 2013 werd vervuld door mensen uit de doelgroep. De nulmeting is daarmee het startpunt van de beoordeling of het extra aantal banen conform de banenafspraak wordt gerealiseerd. De uitkomst van de nulmeting verandert de inhoud van het wetsvoorstel niet. De beoordeling vindt voor het eerst plaats in 2016 over het jaar 2015. Het is daarmee niet noodzakelijk dat de nulmeting is afgerond voor de behandeling van de wet. De regering streeft er wel naar uw Kamer zo spoedig mogelijk te informeren over de uitkomsten van de nulmeting. Het is echter belangrijk dat de nulmeting zorgvuldig wordt uitgevoerd. Op dit moment is het nog niet mogelijk om een nauwkeurig beeld te geven van het aantal mensen uit de doelgroep dat op de peildatum werkt, omdat daarvoor ook de verdeling van ingeleende arbeidskrachten naar sector (overheid of markt) moet worden meegenomen. Naar aanleiding van de afspraken met de meest betrokken belanghebbenden over inleenverbanden, zoals verwoord in paragraaf 5.3 van de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten, is een onderzoek uitgezet om de verdeelsleutel van ingeleende arbeidskrachten tussen overheid en niet-overheid te kunnen bepalen. Op basis van deze verdeelsleutel kunnen ingeleende mensen uit de doelgroep jaarlijks verdeeld worden over de sector overheid en de sector niet-overheid. De uitkomsten van dit onderzoek zijn eind 2014 gereed. Vervolgens kan de regering definitief uitsluitsel geven over de nulmeting en zal zij de Kamer daarover informeren.

De leden van de fractie van de VVD vragen of deze wet leidt tot verdringing van mensen met een arbeidsbeperking die niet voldoen aan de criteria van de Participatiewet. Ook vragen de leden of deze wet leidt tot onderliggende ongewenste concurrentie tussen de verschillende doelgroepen.

De doelgroep van de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten is zo afgebakend dat er voor de meest kwetsbare groepen een extra investering wordt gedaan. Een extra investering voor een specifieke doelgroep heeft uiteraard gevolgen voor hen die niet tot de doelgroep horen. De regering is in de nota naar aanleiding van het verslag uitgebreid ingegaan op dit onderwerp en op de onderwerpen die daarmee samenhangen. Zij heeft ook aangegeven dat áls een doelgroep prioriteit krijgt, zoals in dit wetsvoorstel gebeurt, een zeer zorgvuldige afweging nodig is over de reden waarom en de manier waarop dit vorm krijgt. De doelgroep in dit wetsvoorstel blijft qua arbeidsparticipatie achter, ongeacht alle instrumenten en voorzieningen die voor werkgevers beschikbaar zijn om te stimuleren dat deze mensen aan de slag komen. Om deze reden vindt de regering het verdedigbaar dat de banenafspraak zich richt op juist deze doelgroep. Voor andere groepen die niet onder de doelgroep van dit wetsvoorstel vallen, beschikken gemeenten en UWV over instrumenten en voorzieningen om deze mensen te blijven begeleiden naar werk.

De leden van de fractie van de VVD vragen of de regering ook daadwerkelijk bij de doelgroep en werkgevers geïnventariseerd heeft of de verwachting gerechtvaardigd is dat deze wet stigmatisering bestrijdt, doordat het via deze wet normaler wordt voor deze groep om te participeren op de arbeidsmarkt. Verder vragen deze leden wat de regering al gedaan heeft, of gaat doen om stigmatisering te voorkomen.

De regering vindt dat ook mensen met een arbeidsbeperking meer kansen moeten krijgen om in een reguliere baan aan het werk te gaan. Met de afspraken uit het sociaal akkoord hebben werkgevers er blijk van gegeven dat zij zich verbinden aan dit streven van de regering. Met de banenafspraak zetten zij zich in om het tot de standaard te maken dat mensen met een arbeidsbeperking op de arbeidsmarkt in een reguliere baan werken. Door ervan uit te gaan dat ook mensen met een arbeidsbeperking kunnen participeren op de arbeidsmarkt en te kijken welke mogelijkheden zij wel hebben, wordt stigmatisering bestreden.

Met de monitoring en evaluatie van de Participatiewet zal bij werkgevers worden onderzocht wat hun ervaringen zijn met het werven, in dienst nemen en in dienst houden van werknemers met een arbeidsbeperking. Voor de evaluatie van de Participatiewet vindt in 2015 een nulmeting plaats, in 2017 volgt een tussenrapportage en in 2019 de eindevaluatie. De Kamer wordt hierover geïnformeerd.

Het kabinet geeft veel aandacht aan het voorkomen van stigmatisering. De Minister en Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport hebben op 10 september 2014 het Nationaal Congres Destigmatisering georganiseerd. Dit congres stond in het teken van anders denken over psychische aandoeningen. Om te onderstrepen dat het kabinet hier veel belang aan hecht, heeft de Minister-President de openingslezing verzorgd.

De leden van de fractie van de VVD vragen wat de gevolgen zijn als uit de nulmeting blijkt dat het gemiddeld aantal uren afwijkt van de 25 uur per week waarmee nu wordt gerekend.

Het aantal van 25 uur per week (dat een persoon met een arbeidsbeperking gemiddeld per week werkt) is een afgerond getal dat is vastgesteld aan de hand van de gegevens van het CBS1 en van een bestandsvergelijking door UWV van de Wajong-populatie. Als uit de nulmeting blijkt dat het gemiddeld aantal uren afwijkt van de 25 uur waarmee nu wordt gerekend als gemiddelde omvang van een baan voor iemand uit de doelgroep, wordt er een nieuw aantal aangehouden om de gemiddelde omvang te bepalen van een baan. Dit aantal wordt daarmee de nieuwe normatieve maatstaf voor de banenafspraak en de eventuele quotumheffing. Het gebruiken van een normatieve maatstaf is bedoeld om helderheid te scheppen over de grens die wordt gehanteerd voor een baan voor iemand uit de doelgroep.

3. Reactie op de inbreng van de PvdA-fractie

De leden van de fractie van de PvdA vragen of de regering al meer inzicht kan geven in de te ontwikkelen businesscases om mensen uit de doelgroep op een rendabele manier aan de slag te helpen.

De businesscases zijn een product van Werkgeversvereniging AWVN. Het onderzoek naar de kosten en baten van het aan de slag helpen van mensen met een arbeidsbeperking, kent vier perspectieven: het perspectief van de werkgever, het perspectief van de intermediair, het perspectief van de gemeenten en van UWV, en het perspectief van de werkzoekende. De rapportage is klaar en sinds 12 november jongstleden beschikbaar via de website van de AWVN. Tijdens het AWVN-congres op 12 november heeft de AWVN de deelnemers geïnformeerd over de resultaten van dit onderzoek.

De leden van de fractie van de PvdA vragen, net zoals de leden van de fractie van de VVD hebben gevraagd, of de gegevens van de nulmeting voorafgaand aan de behandeling van het wetsvoorstel beschikbaar kunnen komen.

De regering streeft er naar uw Kamer zo spoedig mogelijk te informeren over de uitkomsten van de nulmeting. Het is belangrijk dat de nulmeting zorgvuldig wordt uitgevoerd. Op dit moment is het nog niet mogelijk om een nauwkeurig beeld te geven van het aantal mensen uit de doelgroep dat op de peildatum werkt, omdat daarvoor ook de verdeling van ingeleende arbeidskrachten naar sector (overheid of markt) moet worden meegenomen. Hiervoor is een onderzoek uitgezet om de verdeelsleutel van ingeleende arbeidskrachten tussen overheid en niet-overheid te kunnen bepalen. Op basis van deze verdeelsleutel kunnen ingeleende mensen uit de doelgroep jaarlijks verdeeld worden over de sector overheid en de sector niet-overheid. De uitkomsten van dit onderzoek zijn eind 2014 gereed. Vervolgens kan de regering definitief uitsluitsel geven over de nulmeting en zal zij de Kamer daarover informeren.

De leden van de PvdA-fractie vragen hoe het staat met de stroomlijning van re-integratie-instrumenten van gemeenten en het UWV. Zij vragen of hier al meer over te melden is vanuit de Werkkamer.

Het antwoord op de vraag van de leden van de PvdA-fractie luidt bevestigend. In de Werkkamer, overlegorgaan van VNG, gemeenten en sociale partners, is afgesproken dat in de 35 arbeidsmarktregio’s afspraken worden gemaakt over de regionale afstemming van de inzet van instrumenten zoals de no-riskpolis. De Werkkamer heeft de afgelopen periode gekeken naar de mogelijkheden van een basispakket van instrumenten voor de doelgroep van de banenafspraak. Voor de banenafspraak komen mensen uit de Wajong (doelgroep UWV) en de Participatiewet (doelgroep gemeenten) in aanmerking. Het instrumentarium dat door UWV (voor huidige Wajongers) en gemeenten (onder de Participatiewet) ingezet kan worden, verschilt van elkaar. De Werkkamer heeft de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) verzocht om harmonisering van drie instrumenten: een uniforme no-riskpolis bij UWV, een gelijke mobiliteitsbonus en de mogelijkheid van harmonisering van de inzet van het instrument jobcoach. De Werkkamer doet deze voorstellen vanuit de wens om een gelijk speelveld te creëren tussen gemeenten en UWV voor de doelgroep banenafspraak, en om op deze manier eenduidigheid te geven aan werkgevers. Ook de regering vindt optimale dienstverlening aan werkgevers van zeer groot belang.

De implicaties van deze voorstellen zijn de afgelopen periode met sociale partners en VNG verkend. Er is vast komen te staan dat voor deze voorstellen wetswijziging nodig is. Op 11 november jongstleden heeft de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) bestuurlijk overleg gevoerd met de sociale partners en de VNG over harmonisering van de genoemde instrumenten voor de doelgroep van de banenafspraak. De Staatssecretaris van SZW staat in beginsel positief tegenover de voorstellen vanuit de Werkkamer. Zoals zij ook in het algemeen overleg WWB-onderwerpen en Participatiewet van 13 november jongstleden heeft aangegeven, zal zij de uitwerking snel ter hand nemen na besluitvorming door de ministerraad. Zij zal in ieder geval voor de plenaire behandeling van het wetsvoorstel voor de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten de Kamer informeren over de uitkomsten van dit overleg, zodat de Kamer dit kan betrekken bij de behandeling van het wetsvoorstel.

De leden van de fractie van de PvdA vragen of het mogelijk is een nadere uitsplitsing te krijgen van de resultaten van de banenafspraak en de quotumheffing binnen de sector markt en binnen de sector overheid.

Ja, dat is mogelijk. De nulmeting geeft uitsluitsel over de vraag hoeveel mensen uit de doelgroep werkzaam zijn bij de sector overheid en hoeveel bij de sector niet-overheid. De nulmeting bevat ook een uitsplitsing naar organisatiegrootte, naar geslacht en naar arbeidsmarktregio. De jaarlijkse monitor bevat dezelfde gegevensset. De eerste monitor over de voortgang van de banenafspraak in 2015 zal in 2016 aan uw Kamer worden aangeboden.

De leden van de fractie van de PvdA vragen of het klopt dat het onderzoek naar het wel of niet voldoen aan de banenafspraak door de sectoren markt en overheid, steekproefsgewijs plaatsvindt. Als dat zo is, vragen deze leden, waarom niet de gehele populatie wordt onderzocht.

Het klopt niet dat de beoordeling of de aantallen banen voor de banenafspraak zijn gerealiseerd, via een steekproef plaatsvindt. Via een koppeling van het doelgroepregister met de polisadministratie kan UWV de voortgang van de banenafspraak monitoren. De nulmeting en de monitoring geven een totaaloverzicht van het aantal banen voor mensen uit de doelgroep. Van het personeel dat bij de formele werkgever in een dienstbetrekking werkt, zijn gegevens beschikbaar via de polisadministratie. Deze worden alle meegeteld bij de sector overheid en de sector niet-overheid.

De steekproef waaraan de leden van de fractie van de PvdA refereren, heeft uitsluitend betrekking op het op een juiste manier toerekenen van inleenverbanden aan de sector overheid en aan de sector niet-overheid tijdens de periode van de banenafspraak.

De leden van de fractie van de PvdA vragen of er in de banenafspraak een prikkel is ingebouwd voor gemeenten om de voorziening beschut werk aan te bieden. Zij vragen waarom deze prikkel niet nodig is tijdens het quotum.

De afspraak dat het meetellen van Wsw-detacheringen gekoppeld is aan aantal mensen dat aan de slag gaat met een nieuwe voorziening beschut werk, is uitsluitend van toepassing tijdens de periode van de banenafspraak. Alleen in deze periode is deze koppeling wenselijk, omdat in de periode van de banenafspraak wordt gekeken naar het macro-niveau. Alleen in deze situatie kan daarom gekeken worden naar het totaal aantal extra Wsw-detacheringen en kunnen deze afgezet worden tegen het aantal nieuwe voorzieningen beschut werk.

Deze voorwaarde is niet aan de orde ten tijde van de quotumheffing en kan ook niet worden gesteld ten tijde van de quotumheffing. In deze periode worden individuele werkgevers namelijk aangesproken op het voldoen aan het quotumpercentage. Een individuele werkgever moet er daarbij vanuit kunnen gaan dat als hij een Wsw’er gedetacheerd bij hem laat werken, deze persoon meetelt voor het quotumpercentage. Daarom kiest de regering ervoor dat Wsw-detacheringen tijdens deze periode allemaal meetellen, ook detacheringen die zijn ingegaan tijdens de periode van de banenafspraak en die doorlopen tijdens activering van de quotumheffing.

De leden van de fractie van de PvdA vragen of een rekenvoorbeeld gegeven kan worden van het rekenen met afronding op één en met twee decimalen achter de komma voor het quotumtekort.

Hieronder staat hiervan een voorbeeld.

Voorbeeld met een fictief quotumpercentage

Een werkgever heeft in totaal werkzaamheden laten verrichten voor 170.326 verloonde uren. Hiervan dient hij 1,26 procent te laten invullen door mensen met een beperking uit de doelgroep. Dit betreft een totaal van 2.146 uur. Hij laat echter 1.720 uur invullen door mensen uit de doelgroep. Daarmee komt hij 426 uur tekort.

De gemiddelde omvang van een dienstbetrekking van iemand uit de doelgroep wordt vooralsnog vastgesteld op 25 uur per week (= 1.305 uur per jaar). Het quotumtekort bedraagt daarmee: 426/1.305 = 0,326 arbeidsplaatsen. Afronding vindt plaats naar beneden.

Afgerond op één decimaal is het quotumtekort 0,3 (de heffing bedraagt dan 1.500 euro, namelijk 0,3 x 5.000 euro).

Afgerond op twee decimalen is het quotumtekort 0,32 (de heffing bedraagt dan 1.600 euro, namelijk 0,32 x 5.000 euro).

4. Reactie op de inbreng van de D66-fractie

De leden van de fractie van D66 vragen de regering meer inzicht in de groep mensen met een arbeidsbeperking die wel het wettelijk minimumloon (WML) kan verdienen. Het gaat daarbij om de volgende gegevens.

Zij willen weten hoeveel mensen met een arbeidsbeperking in staat zijn het WML te verdienen. En welk deel van deze groep geen baan heeft, maar ook geen Wajong-2, WIA3/WGA4-uitkering.

Gegevens over mensen met een arbeidsbeperking zijn via twee wegen beschikbaar. In de eerste plaats via beleidsinformatie die beschikbaar is over mensen met een uitkering. In de tweede plaats via de Enquête beroepsbevolking (EBB) van het CBS. Of mensen arbeidsgehandicapt zijn, wordt in deze enquête vastgesteld op basis van zelfrapportage van geënquêteerden dat zij «door een langdurige aandoening, ziekte of handicap belemmerd zijn bij het uitvoeren of verkrijgen van werk».

Beide gegevensbestanden (beleidsinformatie en CBS-enquête) maken geen onderscheid tussen mensen die wel en mensen die niet het WML kunnen verdienen. Het betreft dus niet een karakteristiek of statistisch gegeven dat standaard voor iedere geënquêteerde wordt bepaald of vastgelegd. Het wetsvoorstel brengt hier in die zin verandering in door het vormen van een doelgroepregister.

Verder willen deze leden weten hoeveel mensen met een arbeidsbeperking alleen met een voorziening in staat zijn het WML te verdienen.

Hiervoor geldt ten principale hetzelfde als hierboven is genoemd. Omdat het niet zelfstandig kunnen verdienen van WML een van de criteria is voor ondersteuning op grond van de Wajong, is echter voor deze groep wel statistisch materiaal voorhanden. Daarbij geldt dat het aantal Wajongers in ieder geval een ondergrens geeft van het aantal mensen dat in Nederland niet zelfstandig het WML kan verdienen (en waarbij een deel van de Wajongers helemaal geen arbeidsvermogen heeft). Uit cijfers van het UWV blijkt dat er eind 2012 ruim 27 duizend Wajongers bij een reguliere werkgever werkten. Ten aanzien van deze groep is bekend dat 28 procent het WML of meer verdient (situatie 2012)5. Het gaat dus om een groep mensen die voldoet aan de criteria voor de Wajong en die met ondersteuning of een voorziening meer dan WML verdient. Ook dit zal een ondergrens zijn aan het totaal aantal mensen in Nederland dat met een voorziening wel WML kan verdienen.

Deze leden vragen ook hoeveel mensen met een arbeidsbeperking nu een baan hebben waarbij zij gebruik maken van een voorziening, en hoeveel van hen hebben geen Wajong-, of WIA/WGA-uitkering.

Uit het CBS-onderzoek «Participatiepotentieel 20126 blijkt dat er in 2012 gemiddeld 493 duizend arbeidsgehandicapten werkzaam waren, van wie 410 duizend zonder arbeidsongeschiktheidsuitkering. In totaal waren er volgens dit onderzoek 20 duizend arbeidsgehandicapten werkzaam die in een re-integratievoorziening/-traject zaten. Dit onderzoek is gebaseerd op de Enquête beroepsbevolking van het CBS.

Ook vragen de leden van de D66-fractie hoeveel mensen met een arbeidsbeperking nu een baan hebben en zonder die voorziening niet in staat zouden zijn geweest het WML te verdienen.

Deze groep bestaat in ieder geval uit de mensen in de Wajong die WML verdienen. Dat is de eerder genoemde 28 procent van het aantal mensen dat werkt bij reguliere werkgevers.

De leden van de fractie van D66 vragen ook een kwantitatieve onderbouwing van de stelling dat «mensen uit de doelgroep tot nu toe veel vaker buiten de boot vielen», specifiek voor mensen met een arbeidsbeperking die wel in staat zijn het WML te verdienen, maar een voorziening nodig hebben om hun werk te kunnen doen.

Zoals eerder vermeld wordt een doelgroepregister opgezet. Een grote groep in dat register zal, zeker de eerstkomende jaren, bestaan uit Wajongers. De arbeidsparticipatie onder Wajongers is met circa 25 procent laag, waarbij een groot deel van deze groep in of via de sociale werkvoorziening werkt. Ook als rekening wordt gehouden met het feit dat een deel van de Wajongers geen arbeidsvermogen heeft, blijft de arbeidsparticipatie van Wajongers laag. Aangezien de criteria voor de doelgroep van de banenafspraak in hoge mate overeenkomen met de criteria voor de Wajong, vindt de regering het gerechtvaardigd te stellen dat de doelgroep «veel vaker buiten de boot valt». De regering vindt, in lijn met het sociaal akkoord, de doelgroep die geen WML kan verdienen daarbij het meest zorgwekkend. Werkgevers zijn immers gehouden zich aan de bepalingen van het WML te houden. Dat betekent voor mensen met een productiviteit lager dan het WML, dat zij minder kansen hebben om een reguliere baan te vinden. In een concurrerende arbeidsmarkt zullen werkgevers mensen met een productiviteit die lager ligt dan het WML niet in dienst nemen. Dit is namelijk niet rendabel. Werkgevers betalen meer voor deze werknemers dan dat zij aan productieve arbeid opleveren. Recent is in overleg met de sociale partners en de VNG herbevestigd dat de banenafspraak zich dient te richten op deze doelgroep.

Mensen die met een voorziening wel WML verdienen, dienen uiteraard aanspraak te kunnen blijven maken op die voorziening (en dat is ook het geval op grond van artikel 35 van de WIA), maar voor hen is het wettelijk vereiste minimumloon dus geen beperking in zichzelf.

Uit de bovengenoemde vragen die de leden van de fractie van D66 hebben gesteld, lijkt zorg door te klinken of er voorzieningen zijn voor mensen uit de doelgroep van de Participatiewet die wel het WML kunnen verdienen, en dus niet tot de doelgroep van de banenafspraak horen.

Onderstaande tabel geeft weer welke voorzieningen voor de doelgroep van de Participatiewet beschikbaar zijn in de structurele situatie.

Voorzieningen voor doelgroep Participatiewet

Regulier werk met voorziening

Arbeidsvermogen met loonwaarde > WML, met voorziening. Gemeenten kunnen reguliere re-integratie-instrumenten inzetten. Te denken valt aan re-integratietrajecten, scholing, sollicitatietrainingen, tijdelijke vormen van loonkostensubsidie, een proefplaatsing, participatieplaatsen, enzovoorts. Daarnaast kunnen gemeenten werkvoorzieningen inzetten.

Banenafspraak

Arbeidsvermogen met loonwaarde < WML. Alle bovengenoemde voorzieningen gelden ook voor deze groep. Voor deze groep specifiek is het nieuwe instrument loonkostensubsidie beschikbaar.

Beschut werk

Arbeidsvermogen, maar kunnen alleen in beschermde werkomgeving werken met hoge mate van ondersteuning

Zoals hiervoor al gezegd, kunnen werknemers die wel met een voorziening WML kunnen verdienen, aanspraak blijven maken op die voorziening (op grond van artikel 35 van de WIA).

De leden van de D66 fractie vragen de regering hoe de arbeidsmarktkansen van mensen met een arbeidsbeperking die wel het WML kunnen verdienen zal worden gemonitord. Ook vragen ze hoe deze groep wordt gedefinieerd.

In het «Plan van aanpak monitor en evaluatie Participatiewet» staat beschreven welke gegevens en informatie er beschikbaar komen over de totale doelgroep van de Participatiewet. Dit zijn onder andere de omvang en samenstelling van de Wsw, de omvang en samenstelling van de mensen met een bijstandsuitkering en nuggers die een beroep doen op re-integratieondersteuning (ongeacht het arbeidsvermogen van het individu) en de inzet van specifieke re-integratievoorzieningen als bijvoorbeeld loonkostensubsidie, beschut werk en andere voorzieningen voor mensen met een arbeidsbeperking.

Verder levert het CBS op verzoek van het Ministerie van SZW jaarlijks informatie over hoeveel mensen uit de WWB/Participatiewet aan de slag gaan zonder ondersteuning.

Ook worden de ervaringen van cliënten, gemeenten en werkgevers met de in- en uitvoering van de Participatiewet onderzocht, waaronder de ervaringen met de inzet en het gebruik van de (nieuwe) instrumenten en voorzieningen. Deze «ervaringsonderzoeken» komen beschikbaar in 2015, 2017 en 2019 en worden dan naar de Tweede Kamer gestuurd.

De realisatie van de afgesproken extra banen voor mensen uit de banenafspraak doelgroep wordt jaarlijks gemonitord. Ook hierover wordt de Kamer geïnformeerd.

Het is van belang te onderstrepen dat al in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel voor de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten staat dat als het aantal beoogde banen niet wordt gehaald, de quotumheffing, na overleg met sociale partners en gemeenten, kan worden geactiveerd. Dit overleg betreft onder meer de monitorgegevens, verklarende factoren, bijvoorbeeld conjunctuur, regionale arbeidsmarkvraag en -aanbod, de omvang en definiëring doelgroep, het regionale Werkbedrijf. voor het niet halen van het beoogde aantal, als ook de beoogde activeringswijze. Ook op dat moment zullen omvang en definiëring van de doelgroep dus worden betrokken.

5. Reactie op de inbreng van de GroenLinks-fractie

De leden van de fractie van GroenLinks vragen of de regering een voorbeeld kan geven van een situatie waarin er niet genoeg banen zijn gerealiseerd, maar de quotumheffing desondanks niet in werking treedt.

Zoals in de nota naar aanleiding van het verslag is aangegeven kan de regering niet vooruitlopen op mogelijke situaties die dit betreft. Voorafgaand aan activering van de quotumheffing vindt overleg plaats met sociale partners en VNG. Zoals bij het antwoord op de vraag van de leden van de fractie van de PvdA al is gemeld, wordt daarbij ook bezien wat de verklarende factoren kunnen zijn voor het niet halen van het overeengekomen aantal extra banen, zoals conjunctuur, regionale arbeidsmarktvraag- en aanbod, omvang en definiëring van de doelgroep, stand van zaken van de regionale Werkbedrijven. Het uitgangspunt is dat als de banenafspraak niet wordt gerealiseerd, de quotumheffing geactiveerd zal worden.

De leden van de fractie van Groen Links vragen welke berekeningen aan de veronderstelling ten grondslag liggen dat de heffing van 5.000 euro een voldoende hoog bedrag is. Ook vragen zij of er een cijfermatige onderbouwing is die aangeeft dat een hoger of lager bedrag de quotumheffing minder doelmatig maakt.

De regering hanteert bij de hoogte van de heffing de volgende redenering. Na activering van de quotumheffing moet voor iedere niet-gerealiseerde plek jaarlijks een quotumheffing worden betaald. Het is voor een werkgever pas profijtelijk om alleen de quotumheffing te betalen, als de jaarlijkse extra kosten die hij bij het aannemen van iemand met een beperking heeft, hoger zijn dan 5.000 euro. De werkgever krijgt dankzij loonkostensubsidie compensatie voor de verminderde productiviteit van zijn werknemer. De gemeente of UWV kan ook andere instrumenten inzetten om de werkgever te ontzorgen, zoals begeleiding, werkplekaanpassingen en no-riskpolis. Als dit wordt afgezet tegen het bedrag dat een werkgever jaarlijks aan heffing moet betalen, is het voor werkgevers naar verwachting in de meeste gevallen financieel verstandiger om mensen uit de doelgroep aan te nemen, in plaats van jaar in jaar uit de heffing te betalen. Deze gegevens zijn niet expliciet te kwantificeren, omdat ze per situatie kunnen verschillen.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen of het niet extra laakbaar is wanneer een werkgever meerdere malen in gebreke blijft bij het vervullen van een quotumplaats. Ook vragen de leden of de regering heeft overwogen om de boete per onvervulde quotumplaats hoger te laten uitvallen wanneer een werkgever enkele jaren na elkaar in gebreke blijft.

Zoals de regering ook in de nota naar aanleiding van het verslag heeft aangegeven, heeft zij er niet voor gekozen om de quotumheffing progressief te maken per onvervulde arbeidplaats (een heffing die steiler oploopt naarmate werkgevers een hoger quotumtekort hebben) of om een oplopende heffing toe te passen bij hetzelfde quotumtekort als werkgevers opeenvolgende jaren in gebreke blijven. In de nota naar aanleiding van het verslag heeft de regering uitgebreid toegelicht welke redenen zij hiervoor heeft. Belangrijke overwegingen van de regering hierbij zijn dat een progressieve heffing er niet voor zorgt dat er meer banen bijkomen. Ook streeft de regering naar een zo simpel mogelijk systeem met weinig administratieve lastendruk dat ook uitvoeringstechnisch zo eenvoudig mogelijk is.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen hoe de zienswijze dat de quotumheffing geen punitieve sanctie is, zich verhoudt tot de wens dat de quotumheffing geen afkoopsom mag zijn.

De regering hanteert de zienswijze dat de quotumheffing een instrument is dat ingezet kan worden om de arbeidsparticipatie van mensen met een arbeidsbeperking te bevorderen. De regering gaat ervan uit dat werkgevers voldoende gemotiveerd zijn om mensen met een arbeidsbeperking een eerlijke kans op de arbeidsmarkt te geven. In haar antwoord op de vraag van deze leden over de onderbouwing van de 5.000 euro, heeft de regering dit nader toegelicht.

De quotumheffing heeft tot doel de arbeidsparticipatie van mensen met een arbeidsbeperking te bevorderen en zorgt voor een meer gelijke en directe verdeling van de lasten van de collectief gefinancierde arbeidsongeschiktheidsuitkeringen. Voldoet een werkgever aan het quotumpercentage, dan draagt hij bij aan de bevordering van de arbeidsparticipatie van mensen met een arbeidsbeperking en beperkt daarmee de uitkeringslasten. Als een werkgever niet voldoet aan het quotumpercentage, dan betaalt hij naar de mate waarin hij een quotumtekort heeft een quotumheffing die ten gunste komt van het Arbeidsongeschiktheidsfonds (Aof). Indien blijkt dat werkgevers er massaal voor kiezen de quotumheffing te betalen, zal de regering aanvullende maatregelen in overweging nemen.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen waarom de regering niet bereid is de mogelijkheid te onderzoeken om openbaar te maken welke werkgevers een quotumheffing opgelegd hebben gekregen.

Het is niet gebruikelijk dat beslissingen over heffingen van de Belastingdienst openbaar worden gemaakt. Dit geldt bijvoorbeeld ook voor de beschikkingen over de gedifferentieerde premie, waarbij werkgevers een opslag moeten betalen als zijn werknemers uitstromen naar de Wet WIA. De quotumheffing heeft hetzelfde karakter. Zoals de regering in de nota naar aanleiding van het verslag al heeft aangegeven is zij niet van plan deze gegevens openbaar te maken. En omdat zij dit niet van plan is, onderzoekt zij ook niet de mogelijkheden hiernaar.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen waarom de regering ervan uit gaat dat met de banenafspraak en de eventuele quotumheffing werkgevers voldoende gemotiveerd zullen worden om mensen met een beperking een eerlijks kans op de arbeidsmarkt te geven.

De regering gaat ervan uit dat met de vrijwillige banenafspraak met werkgevers voldoende blijk hebben gegeven dat zij deze doelgroep een eerlijke kans willen geven. De regering heeft vertrouwen in de banenafspraak, maar houdt de quotumregeling achter de hand voor het geval de extra banen niet worden gerealiseerd.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen hoe de opbrengst van de quotumheffing overgeheveld kan worden vanuit het Aof naar het Rijk ten behoeve van rijksgefinancierde regelingen. Ook vragen de leden waarom voor deze omweg is gekozen en waarom de regering het advies van de Raad van State niet heeft overgenomen.

Voor de banenafspraak is een financiële reeks ingeboekt die is gerelateerd aan het aantal extra banen dat wordt gecreëerd. Wanneer de quotumheffing onverhoopt geactiveerd moet worden, zal dat geen consequenties hebben voor het jaarlijkse saldo van die financiële reeks. Als de quotumheffing wordt geactiveerd, moet opnieuw gekeken worden naar de financiële gevolgen. Er ontstaan dan mogelijk inkomsten uit heffingen, extra uitkeringslasten en extra uitvoeringskosten. Wanneer het dan te ramen saldo van deze posten resulteert in een hogere besparing dan ingeboekt, dan kan dat geld ex ante uit het Aof worden overgeheveld naar het Rijk ten behoeve van rijksgefinancierde regelingen.

De Raad van State gaf als advies om nader te bezien of de opbrengsten uit de quotumheffing ten gunste moeten komen van het Aof. De quotumheffing heeft tot doel werkgevers te stimuleren mensen met een arbeidsbeperking in dienst te nemen. Met de heffing die in de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten wordt geregeld, worden werkgevers individueel aangesproken op hun verantwoordelijkheid om meer arbeidsplekken beschikbaar te stellen voor mensen met een beperking. Dat de heffing ten gunste komt van het Aof vindt de regering logisch, aangezien eventuele arbeidsongeschiktheidsuitkeringen en Ziektewetuitkeringen aan werknemers met een arbeidsbeperking uit dit fonds worden gefinancierd. Deze uitkeringslasten worden bij indienstname ook niet doorberekend bij de individuele werkgevers, maar komen dan laste van het Aof. Om die reden past het in de systematiek van de Wet financiering sociale verzekeringen om de heffingen ten gunste van het Aof te laten komen.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma