Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 29 maart 2015.
De wens dat het in de maatregel geregelde onderwerp bij de wet wordt geregeld kan door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 26 april 2015.
Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 29 maart 2015
Op 1 januari van dit jaar is de Wet verantwoorde groei melkveehouderij van kracht geworden. De wet stelt eisen aan de uitbreiding van melkveebedrijven teneinde te borgen dat die uitbreiding in het licht van de Nitraatrichtlijn verantwoord plaatsvindt.
Daarnaast heeft het kabinet, zoals eerder bij diverse gelegenheden gedeeld met uw Kamer, bredere ambities voor een duurzame toekomst van de veehouderij. Het kabinet is van mening dat de melkveehouderij haar grondgebonden karakter voor de toekomst zou moeten behouden en versterken. Dat is ook de ambitie van partijen in de zuivelketen, zowel melkveehouders als zuivelbedrijven.
Grondgebondenheid is immers een belangrijke maatschappelijke randvoorwaarde voor de sector om te kunnen blijven produceren. Grondgebonden veehouders kunnen in belangrijke mate voorzien in hun eigen ruwvoer, hebben – in geval van een huiskavel van voldoende omvang – mogelijkheden om hun veestapel te weiden en hebben afzetmogelijkheden voor de eigen mest. Grondgebondenheid kan daarmee een belangrijke bijdrage leveren aan de realisatie van duurzaamheidsdoelen in de melkveehouderij.
Algemene maatregel van bestuur grondgebonden groei melkveehouderij
De Wet verantwoorde groei melkveehouderij bepaalt dat bij algemene maatregel van bestuur (AMvB) beperkingen moeten worden gesteld aan de mogelijkheid om grondloos te groeien. Dat moet gebeuren door het inperken van de mogelijkheid die de wet biedt aan melkveehouders om de uitbreiding van de fosfaatproductie in zijn geheel te verwerken. Hierbij bied ik uw Kamer het ontwerp van de AMvB grondgebonden groei melkveehouderij aan1.
Invulling grondgebonden groei
De AMvB heeft tot doel te borgen dat uitbreiding in de melkveehouderij tenminste gedeeltelijk grondgebonden plaatsvindt. Melkveebedrijven die door uitbreiding extra fosfaat produceren, moeten jaarlijks aantonen dat zij over voldoende grond beschikken om ten minste een deel van de extra fosfaat binnen het bedrijf te kunnen gebruiken. Ik wil onderscheid maken tussen bedrijven voor de mate waarin de groei van fosfaat gekoppeld moet zijn aan grond die bij het bedrijf hoort. De meest intensieve bedrijven moeten bij uitbreiding over de meeste extra grond beschikken.
Uitgangspunt is dat een gestaffeld systeem wordt ingevoerd. Melkveehouders met een fosfaatoverschot van 20 tot en met 50 kilogram per hectare moeten over voldoende grond beschikken om tenminste 25% van de extra fosfaat die zij produceren, binnen het bedrijf te gebruiken. De intensievere bedrijven, bedrijven met een fosfaatoverschot groter dan 50 kilo per hectare, moeten over voldoende grond beschikken om tenminste 50% van de extra fosfaat die zij produceren, binnen het bedrijf te gebruiken. De meest extensieve bedrijven, bedrijven met een fosfaatoverschot kleiner dan 20 kilo per hectare, hoeven niet aan te tonen dat zij over extra grond beschikken als zij meer fosfaat produceren. Hieronder vallen ook de bedrijven die meer grond hebben dan zij nodig hebben om alle fosfaat die wordt geproduceerd te kunnen gebruiken.
Verantwoording van de hoeveelheid grond bij een bedrijf
Melkveehouders verantwoorden jaarlijks, op basis van de opgave van grondgebruik in de Gecombineerde Data Inwinning (GDI), of zij over voldoende grond beschikken. De GDI-opgave moet elk jaar voor 15 mei worden gedaan.
Knelgevallenvoorziening
De AMvB bevat een voorziening voor melkveehouders die financiële verplichtingen zijn aangegaan om de toename in fosfaat in zijn geheel te laten verwerken, vóór zij konden weten dat nadere voorwaarden gesteld zouden worden om grondloze groei te voorkomen. Op 7 november 2014 is de nota van wijziging bij het wetsvoorstel verantwoorde groei melkveehouderij aan de Tweede Kamer aangeboden (Kamerstuk 33 979, nr. 17). Vanaf dat moment konden melkveehouders er van op de hoogte zijn dat nadere eisen aan de orde konden zijn. Melkveehouders die kunnen aantonen dat zij voor deze datum financiële verplichtingen zijn aangegaan voor het verwerken van hun gehele fosfaatoverschot, mogen dat overschot voor de duur van de daartoe afgesloten overeenkomst laten verwerken. Op deze manier wordt voorkomen dat ondernemers die al in een vroeg stadium maatregelen hebben genomen om te voldoen aan de Wet verantwoorde groei melkveehouderij daarvan naderhand financiële schade ondervinden.
Inwerkingtreding AMvB
De AMvB zal, na afronding van de voorgeschreven procedures ten aanzien van voorhang in beide Kamers der Staten-Generaal en advisering door de Raad van State, zo snel mogelijk aan de Koning ter bekrachtiging worden voorgelegd en in het Staatsblad worden gepubliceerd. De AMvB zal in werking treden op 1 januari 2016. Er wordt aangesloten bij de bestaande systematiek van de Meststoffenwet waarin de fosfaatproductie na afloop van elk jaar wordt verantwoord. Melkveehouders moeten vanaf 2016 na afloop van elk jaar ook verantwoorden dat zij voor de fosfaat die zij in het betreffende jaar produceerden, hebben voldaan aan de verplichtingen die worden opgenomen in de AMvB. Als vanaf 2016 op een bedrijf meer fosfaat wordt geproduceerd dan in 2014, moet de betreffende melkveehouder aantonen dat hij over voldoende grond beschikte. Eventuele toename van fosfaatproductie als het gevolg van uitbereiding van de veestapel in 2015 is niet uitgezonderd van de verplichtingen die in de AMvB worden gesteld. De reikwijdte van de AMvB ziet daarmee ook op 2015. Toename van de fosfaatproductie in 2015 moet vanaf 2016 ook verantwoord worden volgens de verplichtingen van de AMvB.
Regionale kringlopen
Uw Kamer heeft eerder de mogelijkheden voor het vormen van regionale kringlopen benadrukt. De Meststoffenwet voorziet al in de mogelijkheden daartoe.
En ook het nieuwe stelsel van inkomenstoeslagen onder het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid staat het vormen van regionale kringlopen niet in de weg. Wanneer een melkveehouder (tijdelijk) grond huurt van een akkerbouwer en deze grond in de GDI wordt geregistreerd als behorend bij het bedrijf van de melkveehouder, dan kunnen de betrokkenen onderling bepalen dat ook de betalingsrechten (tijdelijk) worden overgedragen. De inkomsten die worden gegenereerd uit het verzilveren van betalingsrechten, kunnen worden verdisconteerd in de prijs die wordt betaald voor de huur van de grond. Of dit gebeurt en in welke mate wordt geheel door betrokken ondernemers bepaald.
Ik zal in overleg met betrokken partijen bezien hoe de vorming van regionale kringlopen verder kan worden versterkt.
Weidegang
In het kader van de Meststoffenwet wordt grondgebondenheid gedefinieerd in termen van mogelijkheden om geproduceerde mest binnen het bedrijf te kunnen gebruiken. Een melkveebedrijf is grondgebonden als het alle mest die wordt geproduceerd, binnen de gebruiksnormen kan aanwenden op grond die bij het bedrijf hoort. Daarom ziet de AMvB grondgebonden groei niet direct op het bevorderen van weidegang, maar bevordert grondgebonden groei echter wel de mogelijkheden voor het toepassen daarvan. Zoals gezegd, is dat een maatschappelijke randvoorwaarde voor de melkveehouderij om te kunnen blijven produceren.
Een andere belangrijke maatschappelijke randvoorwaarde is weidegang. Maatschappelijk draagvlak is het grootst voor melkveebedrijven waar de koeien in de wei lopen. Het toepassen van weidegang, waardoor koeien gedurende tenminste 120 dagen per jaar en zes uur per dag buiten zijn, is niet vanzelfsprekend. In het Convenant Weidegang, dat bestaat sinds juni 2012, nemen 65 betrokken partijen verantwoordelijkheid voor het behoud en de bevordering van weidegang. En ketenpartijen nemen ook initiatieven daartoe. Zo stimuleert de Nederlandse zuivelindustrie de levering van weidemelk door het uitkeren van de zogenaamde «weidepremie» waardoor melkveehouders een hogere melkprijs krijgen als zij de koeien weiden. In de «Duurzame Zuivelketen» hebben LTO en NZO de krachten gebundeld om draagvlak voor weidegang in de markt en maatschappij te bevorderen.
Ik ben blij met deze en andere initiatieven gericht op het vergroten van weidegang. Ik ben echter ook van mening dat het ambitieniveau voor weidegang moet worden verhoogd. In 2013 werd 70% van de koeien geweid (op basis van gegevens CBS). Het is mijn ambitie dat aandeel te verhogen naar 80% in 2020.
Dat zal extra inspanning vragen van alle betrokkenen. Ik zal daarover in overleg treden met de partners van het Convenant. Vanzelfsprekend ben ik ook bereid de benodigde extra inzet te ondersteunen. Daarvoor zal ik de komende vijf jaar een bedrag van € 1 miljoen beschikbaar stellen.
Ten eerste zal ik maatregelen uitwerken om de bestaande stimuleringsregelingen van de Maatlat Duurzame Veehouderij en de daarvan afgeleide eisen voor «plusstallen» beter toegankelijk te maken voor bedrijven die weidegang toepassen. Ten tweede ben ik bereid om financieel bij te dragen aan deskundigheidsbevordering voor melkveehouders die willen overgaan op weidegang. Dat sluit aan bij een initiatief van de zuivelketen voor een intensief begeleidingstraject gericht op melkveehouders die, ondanks dat zij over volgende grond beschikken, de dieren niet weiden. Ten derde zal ik in overleg met provincies bezien welk rol zij kunnen spelen bij het invullen van een verhoogde ambitie in het Convenant. Zij vervullen immers een stimulerende rol op het gebied van kavelruil en zij kunnen bevorderen dat weidegang in het beheerregime agrarisch natuurbeheer wordt verankerd.
Met deze aanpak waarin de grondgebonden groei van de melkveehouderij in een amvb wordt geborgd en waarin in samenwerking met betrokken partijen de toepassing van weidegang wordt verhoogd, is er een samenhangend pakket maatregelen voor een toekomstbestendige melkveehouderij in Nederland.
De Staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma