Ontvangen 12 november 2014
De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:
I
In artikel I, onderdeel A, onder 2 wordt als volgt gewijzigd:
1. In de aanhef wordt «vier» vervangen door: vijf.
2. Onderdeel ll komt te luiden:
de hoeveelheid dierlijke meststoffen berekend volgens artikel 18a;.
3. Onder vervanging van de punt aan het einde van onderdeel nn door een puntkomma, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
overeenkomst tussen een landbouwer die dierlijke meststoffen produceert en een landbouwer inzake de plaatsing van dierlijke meststoffen.
II
Na onderdeel A wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
Aa
Na artikel 18 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. De fosfaatruimte wordt bepaald door het totaal van de hoeveelheid dierlijke meststoffen, uitgedrukt in kilogrammen fosfaat die in een kalenderjaar:
a. ingevolge artikel 8, onderdeel c, mag worden gebracht op of in de tot het desbetreffende bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond:
b. ingevolge de krachtens artikelen 7 en 15 van de Wet bodembescherming geldende voorschriften mag worden aangebracht op een in Nederland gelegen natuurterrein dat de hoofdfunctie natuur heeft en dat in het desbetreffende kalenderjaar op een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen datum bij het bedrijf in gebruik is, en
c. onder bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen voorwaarden op grond van mestplaatsingsovereenkomsten bij landbouwers in de omgeving geplaatst wordt.
2. Op de fosfaatruimte, bedoeld in het eerste lid, wordt de hoeveelheid dierlijke meststoffen, uitgedrukt in kilogrammen fosfaat, die in dat kalenderjaar ingevolge een mestplaatsingsovereenkomst op het desbetreffende bedrijf is geplaatst, in mindering gebracht.
3. Bij het bepalen van de fosfaatruimte voor het kalenderjaar 2013 blijven het eerste lid, onderdeel c en het tweede lid buiten toepassing.
4. De voordracht voor een krachtens het eerste lid, onderdeel c vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overlegd.
De in de melkveehouderij gewenste regionale kringlopen (mest – voer) houden niet op bij de kadastrale grens van een bedrijf. Verschillende melkveehouders hebben wel een bedrijfsoverschot, maar ook (duurzame) afspraken met akkerbouwers in de omgeving over het gebruik van grond voor de afzet van mest en de productie van ruwvoer. Maïsteelt past bijvoorbeeld goed in de vruchtwisseling van akkerbouwers. Ook maken verschillende melkveehouders (duurzaam) gebruik van gronden van landbouwers die deze zelf niet (meer) actief gebruiken. In het wetsvoorstel wordt wel de mogelijkheid geboden voor een aanvullende begrenzing van de groei van melkveebedrijven, maar wordt geen rekening gehouden met het voorkomen van de hiervoor genoemde regionale kringlopen. De indieners zouden graag zien dat bepaalde vormen van regionale afzet van mest meegenomen mogen worden bij het bepalen van de fosfaatruimte, zodat meer recht wordt gedaan aan de genoemde regionale kringlopen.
De indieners stellen voor om melkveehouders de ruimte te geven om nader te bepalen mestplaatsingsovereenkomsten voor afzet van mest in de omgeving mee te tellen bij hun fosfaatruimte. Bij algemene maatregel van bestuur moet deze route nader ingekaderd en uitgewerkt worden. De indieners stellen voor om gebruik te maken van de reeds bestaande regionale mestafzet overeenkomsten. Daarnaast stellen zij voor om Vervoersbewijzen Dierlijke Meststoffen bij rechtstreekse plaatsing van mest bij landbouwers in de omgeving (met een afstandslimiet van bijvoorbeeld 20 kilometer) mee te nemen in deze uitwerking. Aan deze Vervoersbewijzen kan, indien uitvoerbaar, een verantwoordingsplicht voor het afnemen van ruwvoer en/of een afzetmaximum verbonden worden.
De indieners zijn van mening dat op deze wijze in samenhang met een vaststelling van een aanvullende begrenzing voor groei van de melkveehouderij meer recht gedaan kan worden aan regionale kringlopen.
Dik-Faber Dijkgraaf Geurts