Ontvangen 7 november 2014
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
A
Het in artikel I, onderdeel A, tweede wijzigingsonderdeel, voorgestelde onderdeel kk, komt te luiden:
kk. melkvee:
1°. melk- en kalfkoeien, te weten koeien (bos taurus) die ten minste éénmaal hebben gekalfd en die voor de melkproductie of de fokkerij worden gehouden met inbegrip van koeien die drooggezet zijn alsmede koeien die worden vetgemest en in de mesttijd worden gemolken;
2°. jongvee jonger dan 1 jaar voor de melkveehouderij, en vrouwelijke opfokkalveren voor de vleeshouderij tot 1 jaar en
3°. jongvee ouder dan 1 jaar, te weten alle runderen van 1 jaar en ouder inclusief overig vleesvee, maar met uitzondering van roodvleesstieren en fokstieren;
B
Aan artikel I, onderdeel D, worden aan het voorgestelde artikel 21 twee leden toegevoegd, luidende:
5. De rechtvaardigingsgrond, bedoeld in artikel 21, tweede lid, onderdeel d, kan bij algemene maatregel van bestuur worden beperkt.
6. De voordracht voor een krachtens het vijfde lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overlegd.
C
Artikel I, onderdeel E, wordt als volgt gewijzigd:
1. In het voorgestelde artikel 21a, eerste lid, wordt na de zinsnede «Onze Minister verleent aan een landbouwer» een komma ingevoegd.
2. In het voorgestelde artikel 21a wordt, onder vernummering van het derde, vierde en vijfde lid tot vierde, vijfde en zesde lid, een lid ingevoegd, luidende:
3. Indien een landbouwer aantoont dat door bedrijfsoverdrachten tussen 1 januari 2013 en 1 november 2014, een lagere melkveefosfaatreferentie wordt afgegeven dan wanneer deze bedrijfsoverdrachten zouden zijn betrokken bij de berekening, bedoeld in het eerste lid, wordt de melkveefosfaatreferentie met inachtneming van deze bedrijfsoverdrachten vastgesteld.
D
Artikel III komt te luiden
Artikel III
De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld en kunnen terugwerken tot en met een in dat besluit te bepalen tijdstip.
I. Algemeen
Deze nota van wijziging wijzigt het voorstel van wet ten behoeve van een verantwoorde groei van de melkveehouderij (Wet verantwoorde melkveehouderij). Deze wijzigingen worden hieronder toegelicht.
Doel van het wetsvoorstel is te borgen dat groei van de melkveehouderij plaatsvindt binnen de milieurandvoorwaarden. Van belang is om via de Meststoffenwet te borgen dat de extra fosfaatproductie die het gevolg is van de uitbreiding van de productie op een melkveebedrijf niet resulteert in een extra belasting van het stelsel van gebruiksnormen en daarmee niet drukt op de milieudoelen die volgen uit de Nitraatrichtlijn.
Ik onderschrijf het belang van het grondgebonden karakter van de melkveehouderij (zie ook Kamerstukken II 2013/14, 33 037, nr. 80, Kamerstukken II 2014/15, 33 979, nr. 6 en Kamerstukken II 2014/15, 33 979, nr. 11). Daarom heb ik, ook aan uw Kamer, aangekondigd een actiegerichte aanpak te willen uitwerken waarin vergaande afspraken worden gemaakt over concrete stappen die de verschillende partijen, overheid en bedrijfsleven in de zuivelketen gaan nemen om te zorgen dat het grondgebonden karakter wordt behouden en versterkt.
Mocht dit overleg aanleiding geven om grondgebondenheid wettelijk te verankeren, dan biedt de nota van wijziging de basis om een dergelijke voorziening bij algemene maatregel van bestuur te treffen.
Een mogelijk invulling is het beperken van de mogelijkheid om de uitbreiding van de fosfaatproductie te rechtvaardigen met uitsluitend mestverwerking. Dit kan door de rechtvaardigingsgrond uit artikel 21, tweede lid, onderdeel d, te beperken tot maximaal een nader vast te stellen percentage van de fosfaatruimte op het bedrijf.
II. Artikelen
Onderdeel A
Bij de vormgeving van de definitie van melkvee is aangesloten bij reeds bestaande diercategorieën zoals deze zijn omschreven in de Uitvoeringsregeling meststoffenwet. Per 1 januari 2015 zal de inhoud van het begrip jongvee jonger dan 1 jaar aan worden gepast. Om ervoor te zorgen dat de reikwijdte van het wetsvoorstel optimaal aansluit bij op de administratieve voorschriften uit de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet wordt de definitie aangepast.
Onderdeel B
De basis van het stelsel van verantwoorde groei van de melkveehouderij wordt gevormd door het verbod voor een landbouwer om op zijn bedrijf fosfaat met melkvee te produceren (artikel 21, eerste lid). Dit verbod is van toepassing tenzij de landbouwer aan een aantal voorwaarden voldoet (artikel 21, tweede lid) waaronder 100% verwerking van het melkveefosfaatoverschot. Indien een bedrijf met melkvee kan verantwoorden dat hij 100% van zijn melkveefosfaatoverschot heeft laten verwerken, dan is de productie van fosfaat op het bedrijf gerechtvaardigd. Op een bedrijf ontstaat uitsluitend een melkveefosfaatoverschot als sprake is van een uitbreiding van de fosfaatproductie met melkvee die niet volledig wordt gecompenseerd met extra grond. Grond maakt dus onderdeel uit van de berekening van het melkveefosfaatoverschot.
De systematiek van het wetsvoorstel maakt het niet mogelijk rechtstreeks voorwaarden te stellen aan welk deel van de gerealiseerde uitbreiding van de fosfaatproductie gecompenseerd dient te worden met grond. Grond is geen aparte rechtvaardigingsgrond om onder het verbod om fosfaat te produceren uit te komen, de 100% mestverwerking is dit wel. Dit heeft als consequentie dat aan uitbreiding van de fosfaatproductie op een bedrijf niet rechtstreeks nadere voorwaarden gesteld kunnen worden die zien op de hoeveelheid grond. Het verplichten van bedrijven om bij uitbreiding van de fosfaatproductie een deel van deze uitbreiding te compenseren met grond dient gerealiseerd te worden door nadere voorwaarden te stellen aan de rechtvaardigingsgrond van 100% mestverwerkingsplicht.
Bij algemene maatregel van bestuur kan aan voorgaande invulling gegeven worden door de rechtvaardigingsgrond, bedoeld in artikel 21, tweede lid, onderdeel d, te beperken tot percentage van de fosfaatruimte van het bedrijf. De fosfaatruimte van het bedrijf is de hoeveelheid fosfaat die een bedrijf op grond in eigen gebruik kan plaatsen, binnen de geldende fosfaatgebruiksnormen. Bij algemene maatregel van bestuur kan bepaald worden dat bedrijven maximaal een hoeveelheid fosfaat via de 100% mestverwerking mogen verantwoorden dat gelijk staat aan een percentage van de fosfaatruimte.
De toevoeging van het zesde lid aan het voorgestelde artikel 21 stelt zeker dat beide kamers der Staten-Generaal middels een voorhangprocedure betrokken blijven bij de nadere invulling van de algemene maatregel van bestuur.
Onderdeel C
In het eerste lid van het voorgestelde artikel 21 wordt een komma toegevoegd om te benadrukken dat uitsluitend aan landbouwers een melkveefosfaatreferentie wordt verstrekt. Een landbouwer oefent ingevolge de Meststoffenwet enige vorm van landbouw uit op een bedrijf. Dit betekent dat indien op het moment van afgifte niet langer sprake is van de uitoefening van enige vorm van landbouw geen sprake is van een landbouwer en dus ook geen melkveefosfaatreferentie zal worden verstrekt. Concreet leidt dit ertoe dat voor bedrijven die sinds 2013 zijn beëindigd of zijn overgedragen geen melkveefosfaatreferentie wordt afgegeven. Bedrijven die sinds 2013 bedrijven met een melkveefosfaatoverschot hebben overgenomen voelen zich hierdoor mogelijk benadeeld, omdat de melkveefosfaatreferentie die ze op basis van het jaar 2013 ontvangen geen rekening houdt met de eigenschappen van het overgenomen bedrijf. Het kan daarbij om een aanzienlijk aantal bedrijven gaan, aangezien jaarlijks ongeveer vijf procent van de bedrijven wordt beëindigd of overgedragen.
De nota van wijziging biedt dan ook aan landbouwers de mogelijkheid om een herberekening aan te vragen met inachtneming van eventuele bedrijfsoverdrachten die tussen 1 januari 2013 en 1 november 2014 hebben plaatsgevonden. In dat geval dient de landbouwer echter wel zelf aan te tonen dat de melkveefosfaatreferentie een hogere waarde zou bevatten indien rekening zou worden gehouden met deze bedrijfsoverdrachten. De datum van 1 november 2014 is gekozen om te voorkomen dat een landbouwer door (tijdelijke) bedrijfsoverdrachten aanspraak probeert te maken op een hogere melkveefosfaatreferentie dan die door het wetsvoorstel wordt beoogd.
Onderdeel D
Inwerkingtreding met ingang van 1 januari 2015 van het wetsvoorstel is van groot belang voor de door de Europese Commissie in het kader van de Nitraatrichtlijn verleende derogatie. Spoedige inwerkingtreding is daarnaast gewenst, omdat de Meststoffenwet stuurt op kalenderjaren. Dat betekent dat alle verplichtingen die aan ondernemers worden opgelegd en waarvoor ondernemers zich moeten verantwoorden zien op kalenderjaren. Mocht de behandeling echter toch meer tijd vergen dan is het noodzakelijk dat het voorstel ook na 1 januari 2015 nog in werking kan treden. Het voorstel voorziet in die mogelijkheid. Daarbij wordt voorgesteld ook de mogelijk te creëren om het voorstel met terugwerkende kracht in werking te laten treden. Het met terugwerkende kracht in werking laten treden van het voorstel is echter geen wenselijk scenario, omdat het de handhaving van de nieuwe normen in 2015 bemoeilijkt.
De Staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma